Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 22-08-2017, nummer PS2017MME07, tot wijziging van Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Stichtse Groenlanden

Logo Utrecht

De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeente De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Woerden en IJsselstein; en provinciale staten en het college van gedeputeerde staten van Utrecht;

 

Overwegende het volgende:

 

  • -

    In de gemeenten De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Woerden en IJsselstein bevinden zich grote gebieden, die voor de openluchtrecreatie van groot belang zijn dan wel kunnen worden;

  • -

    Veel binnen de voornoemde gemeenten gelegen gebieden zijn natuurwetenschappelijk en/of landschappelijk van belang;

  • -

    De belangen van recreatie van natuur en landschap zijn bovengemeentelijk van aard;

  • -

    De behartiging daarvan — waaronder begrepen het dragen van de kosten die gepaard gaan met de instandhouding en verbetering van voorzieningen — moet derhalve niet aan de afzonderlijke gebiedsgemeenten opgedragen worden;

  • -

    De gemeente De Ronde Venen heeft om toetreding tot het recreatieschap verzocht, hetgeen zowel voor het recreatieschap als voor die gemeente kansen biedt voor het creëren van meerwaarde op specifieke thema’s en de verscheidenheid van de verschillende betrokken gebieden binnen één recreatieschap tot verrijking van het totale recreatieve aanbod leidt. Ten aanzien van de verzochte toetreding wordt de toetredingsovereenkomst in acht genomen;

  • -

    Het is wenselijk voor het gehele grondgebied van bovengenoemde gemeenten om samen met de provincie samenhangend beleid op het gebied van de openluchtrecreatie alsmede de natuur- en landschapsbescherming te ontwikkelen;

  • -

    De gemeenschappelijke regeling Stichtse Groenlanden is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 1999. In verband met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, diverse gemeentelijke herindelingen en de toetreding van De Ronde Venen is het noodzakelijk de gemeenschappelijke regeling aan de gewijzigde wettelijke bepalingen en die toetreding aan te passen;

  • -

    in aanmerking nemende, dat deelname van de provincie Utrecht aan de regeling gewenst is, doch dat daarbij geen bevoegdheden van de provincie aan het bij de regeling ingestelde bestuur behoeven te worden toegekend;

  • -

    gelet op artikel 51 van de Wgr en het besluit van 18 december 1985 van provinciale staten waarin is bepaald, dat voor de recreatieschappen in de provincie Utrecht de regio-indeling niet van toepassing is;

  • -

Besluiten:

 

De gemeenschappelijke regeling Stichtse Groenlanden gewijzigd vast te stellen, zodat deze als volgt komt te luiden:

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder

    • a.

      recreatieschap: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze regeling;

    • b.

      gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

    • c.
    • d.

      provincie: de provincie Utrecht;

    • e.

      deelnemers: de gemeenten of provincies waarvan de bestuursorganen aan deze regeling deelnemen;

    • f.

      RMN: de bedrijfsvoeringsorganisatie Recreatie Midden Nederland .

  • 2.

    Telkens waar in deze regeling wordt verwezen naar een van de artikelen 8 t/m 25 en 27 van de Wgr, is bedoeld dat artikel, juncto artikel 52 van de Wgr.

Artikel 2
  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd recreatieschap Stichtse Groenlanden.

  • 2.

    Het recreatieschap is gevestigd te Utrecht.

HOOFDSTUK II GEBIED

Artikel 3

Het gebied waarvoor deze regeling geldt, is aangegeven op de bij deze regeling behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart. Deze kaart kan door het algemeen bestuur gewijzigd worden vastgesteld.

HOOFDSTUK III BELANG EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4
  • 1.

    Deze regeling is getroffen ter behartiging van het belang van de deelnemers bij de intergemeentelijke openluchtrecreatie en de bescherming van natuur en landschap.

  • 2.

    Met betrekking tot dit belang worden aan het recreatieschap bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend die aan de besturen van de deelnemende gemeenten toekomen en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 6.

Artikel 5
  • 1.

    De binnen het gebied gelegen gemeenten onthouden zich van regeling en bestuur waartoe het recreatieschap bevoegd is, indien door die gemeentelijke activiteiten schade zou kunnen worden toegebracht aan de intergemeentelijke belangen van de openluchtrecreatie en/of de belangen van natuur en landschap.

  • 2.

    Op verzoek van een binnen het gebied gelegen gemeente kan het algemeen bestuur de behartiging van een of meer onderdelen van belang, bedoeld in artikel 4, eerste lid, overlaten aan die gemeente.

Artikel 6

Het recreatieschap is binnen het gebied als bedoeld in artikel 3 en met inachtneming van het belang als bedoeld in artikel 4 bevoegd tot:

  • a.

    het aanleggen en exploiteren van recreatieve voorzieningen en het uitvoeren van andere werken verband houdend met het in artikel 4 bedoelde belang;

  • b.

    het instandhouden en verbeteren van het natuur- en landschapsschoon;

  • c.

    het verlenen van bijdragen aan derden;

  • d.

    het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften al dan niet door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven;

  • e.

    het heffen van belastingen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 54, eerste lid onder a. van de Wgr.

  • f.

    het uitvoeren van overige taken die passen binnen de doelstelling en verband houden met de in dit artikel weergegeven taken.

HOOFDSTUK IV BESTUURSORGANEN

Paragraaf 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 7

De bestuursorganen van het recreatieschap zijn:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Artikel 8

Op de verdeling van de bevoegdheden en de werkzaamheden tussen het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter zijn van toepassing de regels, in de ruimste zin, welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop.

Paragraaf 2: HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 9 Samenstelling

  • 1.

     

    • a.

      de raden van de gemeenten wijzen elk uit hun midden of uit de colleges twee leden van het algemeen bestuur aan.

      Tenminste een van deze leden dient lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders.

    • b.

      provinciale staten wijzen elk uit hun midden of uit het college van gedeputeerde staten twee leden van het algemeen bestuur aan.

      Tenminste een van deze leden dient lid te zijn van het college van gedeputeerde staten.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar.

  • 3.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering in nieuwe samenstelling van de gemeenteraad voor de leden als bedoeld in het eerste lid onder a, c.q. provinciale staten voor leden als bedoeld in het eerste lid onder b, waarin art. V 12 van de Kieswet is toegepast.

    Periodiek aftredende leden kunnen dadelijk opnieuw worden aangewezen door de raden of de staten.

  • 4.

    Een tussentijds afgetreden lid wordt opgevolgd voor diens resterende bestuursperiode.

  • 5.

    Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen die tussentijds openvallen, vindt plaats binnen twee maanden na dat openvallen.

  • 6.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter schriftelijk op de hoogte.

  • 7.

    Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, of arbeidscontractant door of vanwege het bestuur van het recreatieschap aangesteld of daaraan ondergeschikt, dan wel daarvoor werkzaam.

  • 8.

    Elk lid van het algemeen bestuur heeft een plaatsvervanger. Aanwijzing van de plaatsvervanger vindt plaats tegelijkertijd met de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur.

  • 9.

    Het bepaalde in het eerste t/m zevende lid is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangers.

Artikel 10

Het algemeen bestuur is bevoegd voor een door hem te bepalen tijdsduur adviseurs te benoemen. Het algemeen bestuur kan dan tevens plaatsvervangers voor de in dit lid bedoelde adviseurs benoemen.

Artikel 11

Het algemeen bestuur kan met inachtneming van de artikelen 24 en 25 Wgr commissies van advies of commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

Artikel 12 Bevoegdheden en taak

  • 1.

    Indien het algemeen bestuur een besluit als bedoeld in artikel 6, onder d wenst vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, legt het een voorstel daartoe met toelichting voor aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

  • 2.

    De raden van de gemeenten en provinciale staten kunnen binnen 3 maanden na verzending van het in het eerste lid bedoelde voorstel, schriftelijk hun oordeel inzake dat voorstel geven. Het algemeen bestuur besluit niet alvorens deze termijn verstreken is dan wel het bericht van de raden van alle gemeenten en provinciale staten is ontvangen.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid van dit artikel beschreven procedure geldt niet voor algemeen verbindende voorschriften of besluiten ter bescherming van werken, inrichtingen of eigendommen van het recreatieschap.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de afkondiging der algemeen verbindende voorschriften op de in de gemeenten en provincie gebruikelijke wijze of, zodra een voor deze gemeenschappelijke regeling eigen publicatieblad is ingesteld, via dit publicatieblad.

  • 5.

    Deze regeling laat onverlet de bevoegdheid van de besturen van de gemeenten algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in het eerste lid vast te stellen die aanvullende bepalingen bevatten ten aanzien van onderwerpen, waarin een algemeen verbindend voorschrift van het recreatieschap reeds heeft voorzien, tenzij deze bepalingen in strijd zijn met de door het recreatieschap vastgestelde bepalingen.

Artikel 13

Het algemeen bestuur is bevoegd tot het heffen van de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. De in artikel 12, leden 1 en 2 genoemde procedure is niet van toepassing.

Artikel 14 Vergaderingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert tenminste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt danwel tenminste eenvijfde deel van het aantal leden van het algemeen bestuur dit onder opgave van redenen schriftelijk verzoekt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

Artikel 15

Ten aanzien van besloten vergaderingen is het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16
  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur geven aan de gemeenteraad c.q. provinciale staten, die deze leden heeft respectievelijk hebben aangewezen, de door een of meer leden van die raad c.q. staten verlangde inlichtingen. Het verstrekken van deze inlichtingen gebeurt mondeling op een door die raad c.q. staten te bepalen wijze en tevens schriftelijk indien de raad c.q. staten daartoe besluiten.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur zijn verantwoording verschuldigd over het door hen gevoerde beleid jegens de raad c.q. staten die hen als lid van het algemeen bestuur heeft respectievelijk hebben aangewezen op de door deze bestuursorganen te bepalen wijze.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur dat het vertrouwen van de raad c.q. staten die hem of haar als lid heeft respectievelijk hebben aangewezen, niet meer bezit, kan door die raad c.q. staten als lid van het algemeen bestuur worden ontslagen. De artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

Het algemeen en het dagelijks bestuur geeft aan de gemeenteraad c.q. provinciale staten zo spoedig mogelijk de door hen verlangde inlichtingen, tenzij naar de mening van dit bestuur het financiële belang van het recreatieschap daarmee wordt geschaad. De informatie wordt in beginsel schriftelijk door het dagelijks bestuur verstrekt.

 

Paragraaf 3: HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 18 Samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden een dagelijks bestuur dat uit 10 leden bestaat, waaronder de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het algemeen bestuur zijn begrepen. Bij de verkiezing van de leden van het dagelijks bestuur is het algemeen bestuur gehouden zodanig de leden uit zijn midden aan te wijzen dat iedere deelnemende gemeente en de provincie Utrecht met één lid in het dagelijks bestuur is vertegenwoordigd. Tenminste de helft van de leden van het dagelijks bestuur dient lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of van het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden door het algemeen bestuur aangewezen bij verkiezing uiterlijk een maand na het tijdstip van aantreden per geleding van ofwel de leden van het algemeen bestuur die aangewezen worden door de raden, ofwel de leden die aangewezen worden door de staten. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar. Periodiek aftredende leden kunnen dadelijk opnieuw worden aangewezen.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur openvalt, wordt zo spoedig mogelijk uit de betreffende geleding een nieuw lid aangewezen met inachtneming van het eerste en het tweede lid.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, met inachtneming van de artikelen 54 tot en met 59 van de Gemeentewet. Het dagelijks bestuur brengt het vastgestelde reglement ter kennis van het algemeen bestuur

Artikel 19

Het dagelijks bestuur kan zich zowel in als buiten de vergadering laten bijstaan door adviseurs.

Artikel 20
  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, actief en wanneer dit bestuur of een of meer leden hierom verzoekt c.q. verzoeken, alle gevraagde inlichtingen. Het verstrekken van gevraagde inlichtingen gebeurt mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur en indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluit, tevens schriftelijk.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur. Zij leggen verantwoording af aan het algemeen bestuur. Het afleggen van verantwoording gebeurt mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur uit eigen beweging of na een daartoe strekkend verzoek en indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluiten, tevens schriftelijk.

  • 3.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. In dit geval is de procedure genoemd in de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet en de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

De deelnemers geven het dagelijks bestuur op zijn verzoek alle informatie die nodig kan zijn voor de uitoefening van de taak van het schap.

 

Paragraaf 4: DE VOORZITTER

Artikel 22
  • 1.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens de voorzitter van het dagelijks bestuur. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden aangewezen bij verkiezing voor de tijd dat zij lid zijn van het algemeen bestuur, voor een periode van vier jaar. Periodiek aftredende voorzitter en plaatsvervangend voorzitter kunnen dadelijk opnieuw worden aangewezen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter aan uit de leden van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid van zowel de voorzitter als de plaatsvervangend voorzitter treedt het oudste lid in jaren van het dagelijks bestuur dat aanwezig is, als voorzitter op, tenzij het algemeen bestuur een ander met de vervanging belast.

     

Paragraaf 5: VERGOEDINGEN

Artikel 23
  • 1.

    Het algemeen bestuur kan voor de leden van het algemeen en het dagelijks bestuur een tegemoetkoming in de kosten vaststellen.

  • 2.

    De leden van commissies, bedoeld in de artikelen 24 en 25 Wgr, die geen lid zijn van een der bestuursorganen van een van de deelnemers, kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissies ontvangen, waarvan de hoogte, met inachtneming van lid 4 van artikel 24 Wgr, door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK V PERSONEEL

Artikel 24
  • 1.

    De dagelijkse leiding over het recreatieschap berust bij de secretaris. Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de secretaris.

  • 2.

    Voor een benoeming tot secretaris stelt het dagelijks bestuur een aanbeveling op van zo mogelijk twee personen.

  • 3.

    De secretaris staat het algemeen en het dagelijks bestuur van het recreatieschap bij in alles wat de aan de besturen opgedragen taken betreft en is hiervoor rechtstreeks aan het betrokken bestuursorgaan verantwoording schuldig.

  • 4.

    Naast de voorzitter ondertekent de secretaris mede alle stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan. Het algemeen bestuur stelt een instructie voor de secretaris vast.

  • 5.

    Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris ingeval van diens afwezigheid.

Artikel 25
  • 1.

    Het recreatieschap vormt tezamen met een of meer andere recreatieschappen een gemeenschappelijke regeling waarbij het personeel dat voor de recreatieschappen werkzaam is in dienst is. Deze gemeenschappelijke regeling is vormgegeven in de bedrijfsvoeringsorganisatie RMN.

  • 2.

    De personeelsleden die werkzaamheden voor het recreatieschap verrichten zijn in dienst bij RMN of worden door RMN ingeleend.

  • 3.

    Het recreatieschap vergoedt RMN de kosten van ieder betrokken personeelslid in evenredigheid met de tijd dat deze ter beschikking van het recreatieschap is gesteld. Onder deze kosten zijn mede de verplichtingen begrepen die na beëindiging van de aanstelling uit het ambtenarenrecht of uit het burgerlijk recht voortvloeien.

  • 4.

    Al hetgeen verder de aanstelling, de ter beschikkingstelling en de kostenvergoeding betreft wordt geregeld in de gemeenschappelijke regeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel of een daarop gebaseerde regeling.

HOOFDSTUK VI BELEIDSPLAN

Artikel 26
  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een beleidsplan vast. Dit plan bevat de gewenste maatregelen en voorzieningen inzake de ontwikkeling van de openluchtrecreatie en de belangen van de natuur- en landschapsbescherming binnen het in artikel 3 bedoelde gebied voor een periode van ten hoogste tien jaren. Het geeft daarbij aan, de gewenste fasering van de uitvoering van de maatregelen en voorzieningen, de prioriteiten volgens welke de uitvoering dient te geschieden en de financiële gevolgen daarvan in de ruimste zin.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt een ontwerp voor een beleidsplan aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten alsmede aan andere daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende diensten en instanties. Gedurende een periode van drie maanden na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het maken van opmerkingen.

  • 3.

    Binnen deze periode van drie maanden wordt de gelegenheid geboden voor inspraak door een ieder, waarbij voor het overige het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel geldt eveneens voor wijzigingen van het beleidsplan.

Artikel 27
  • 1.

    De binnen het in artikel 3 bedoelde gebied gelegen gemeenten nemen het vastgestelde beleidsplan als uitgangspunt en kader bij het te voeren gemeentelijk planologisch beleid. Indien een gemeente van oordeel is dat geen medewerking kan worden verleend aan het uitvoeren van het uit het beleidsplan voortvloeiende beleid, wordt daarvan schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    De binnen het gebied gelegen gemeenten en de provincie horen het dagelijks bestuur van het recreatieschap over alle voorgenomen planologische maatregelen voor zover deze betrekking hebben op het in artikel 3 bedoelde gebied en voor zover deze van invloed kunnen zijn op de taken en bevoegdheden van het recreatieschap. Zij zenden de besluiten tot dergelijke planologische maatregelen in afschrift aan het recreatieschap.

HOOFDSTUK VII FINANCIËN

Paragraaf 1, Algemeen

Artikel 28

Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten, voorschriften vast met betrekking tot het financiële beheer, waarin onder meer regelen worden opgenomen ten aanzien van:

  • a.

    de wijze, waarop de invordering van alle inkomsten en ontvangsten plaats heeft en de wijze waarop alle betalingen geschieden;

  • b.

    de inrichting van de financiële administratie;

  • c.

    de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • d.

    de aanwijzing van een buiten het recreatieschap staande deskundige, die belast is met de onder c. bedoelde controle;

  • e.

    de wijze van fraudeverzekering;

  • f.

    de belegging van overtollige kasgelden.

Paragraaf 2, Begroting

Artikel 29
  • 1.

    De begroting kan worden onderverdeeld in gescheiden programma’s voor verschillende gebieden. Daarbij wordt rekening gehouden met de toetredingsovereenkomst zoals die tussen gemeente De Ronde Venen en het recreatieschap Stichtse Groenlanden is gesloten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur besluit op basis van consensus over de ontwerpbegroting. Wanneer in de eerste vergadering van het dagelijks bestuur geen consensus wordt bereikt over de ontwerpbegroting, wordt een tweede vergadering belegd waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke termijn als bedoeld in het derde lid. Wanneer dan alsnog consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting naar de raden verzonden en wordt de procedure als bedoeld in het derde lid gevolgd. Vervolgens wordt de ontwerpbegroting inclusief de door de raden daarop ingediende zienswijzen ter vaststelling voorgelegd aan het algemeen bestuur. Wanneer ook in de tweede daartoe belegde vergadering van het dagelijks bestuur over de ontwerpbegroting geen consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting inclusief de zienswijzen van de verschillende leden van het dagelijks bestuur eerst aan het algemeen bestuur voorgelegd. De zienswijzenprocedure naar de deelnemers wordt hiermee opgeschort tot na de vaststelling van de ontwerpbegroting in het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

  • 4.

    De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen 8 weken na de datum van ontvangst van het ontwerp ter kennis brengen aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur brengt deze zienswijzen ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 5.

    De leden van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van de gemeente Utrecht en de provinciale staten beschikken bij het stemmen over de vaststelling van de begroting over elk drie stemmen. De begroting van het programma werkgebied Vinkeveense Plassen respectievelijk het programma werkgebied Stichtse Groenlanden kan alleen aangenomen worden als de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van de gemeente De Ronde Venen respectievelijk de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de raden en staten van de overige deelnemers hier voor stemmen. Wanneer dit niet het geval is, wordt de ontwerp begroting niettemin vastgesteld, maar wordt het budget van het begrotingsprogramma dat niet is aangenomen in de begroting gefixeerd op het niveau van het lopende begrotingsjaar.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient naar onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 30

In spoedeisende gevallen, dit ter beoordeling van het algemeen bestuur, kan een wijziging van de begroting die geen gevolg is van een wijziging van het beleid van het schap en geen verhoging tot gevolg heeft van begrote deelnemersbijdragen voor het betreffende begrotingsjaar, worden vastgesteld door het algemeen bestuur zonder dat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van hun gevoelen hebben doen blijken. Van de vaststelling door het algemeen bestuur van een dergelijke begrotingswijziging wordt mededeling gedaan aan de deelnemers.

 

Paragraaf 3, Kaders, Rekening

Artikel 31
  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders uiterlijk voor 15 april voorafgaande aan het jaar waarvoor deze kaders dienen aan de raden en de staten. De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen 8 weken na de datum van ontvangst van het ontwerp ter kennis brengen aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt de ontvangen commentaren waarin de in het eerste lid bedoelde gevoelens zijn vervat bij de kadernota als deze voor vaststelling aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp jaarrekening uiterlijk voor 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten. De raden en provinciale staten kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerprekening van hun gevoelen doen blijken.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de in het derde lid bedoelde gevoelens zijn vervat bij de ontwerpjaarrekening als deze voor vaststelling aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    De artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet zijn op de procedure met betrekking tot de vaststelling van de jaarrekening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32
  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt conform de stemverhoudingen als opgenomen in artikel 29, vijfde lid, een bijdrageregeling vast waarin de bijdragen die de deelnemers verschuldigd zijn als deelnemer in het recreatieschap geregeld worden. Deze bijdragen kunnen worden gesplitst in een algemene bijdrage voor de basisbegroting en een specifieke bijdrage voor de kosten van de begrotingsprogramma’s van de afzonderlijke gebieden. Voor het vaststellen van de deelnemersbijdrage wordt een budgetperiode van 4 jaar gehanteerd, met afrekening en herijking na afloop van elke budgetperiode.

  • 2.

    De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat het recreatieschap te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 3.

    Indien het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet deze onverwijld aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk aan de Minister van Binnenlandse Zaken van de deelnemende provincie het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 Provinciewet.

  • 4.

    In deze bijdrageregeling worden de in de toetredingsovereenkomst, gesloten tussen De Ronde Venen en het recreatieschap, vastgelegde afspraken gecodificeerd.

HOOFDSTUK VIII ARCHIEF

Artikel 33

Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van het bepaalde in de Archiefwet 1995 een regeling vast betreffende de zorg, de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de bij deze regeling ingestelde organen, alsmede omtrent het toezicht daarop. Deze regeling wordt meegedeeld aan gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK IX TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 34

Toetreding van een gemeente of een provincie kan plaatsvinden door een daartoe strekkend besluit van de desbetreffende daartoe wettelijk bevoegde bestuursorganen en indien er overeenstemming bestaat tussen die gemeente of provincie en het algemeen bestuur over de financiële gevolgen van de toetreding. Artikel 36 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35

Uittreding van een deelnemer uit de regeling vindt plaats door een daartoe strekkend besluit van de organen van de deelnemer die tot het aangaan van of toetreding tot de regeling hebben besloten. Ten behoeve van de uittreding van de betreffende deelnemer uit de regeling wordt een regeling getroffen tussen het algemeen bestuur en de betreffende deelnemer over de financiële gevolgen van de uittreding.

Artikel 36
  • 1.

    Indien het algemeen bestuur wijzigingen van de gemeenschappelijke regeling nodig acht, doet het een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt het besluit tot wijziging vast, indien tenminste tweederde van de deelnemers daartoe, gelet op de besluitvorming van de organen die de regeling zijn aangegaan, heeft besloten.

Artikel 37
  • 1.

    Indien het algemeen bestuur opheffing van de regeling noodzakelijk acht, legt het een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers voor.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een besluit tot opheffing vast, indien tenminste tweederde van het aantal deelnemers daartoe, gelet op de besluitvorming in de bestuursorganen die de regeling zijn aangegaan, besluiten.

  • 3.

    In het geval van opheffing stelt het algemeen bestuur, na overleg met de deelnemers een liquidatieplan vast.

  • 4.

    Het liquidatieplan omvat de verplichtingen van de deelnemers tot deelneming in de financiële consequenties van de opheffing en een regeling met betrekking tot de gevolgen, die de opheffing voor het personeel heeft.

  • 5.

    Voor zover het liquidatieplan niet anders bepaalt, geschiedt de vereffening van een nadelig saldo dan wel de verdeling van een voordelig saldo conform de op grond van de in de bijdrageregeling als bedoeld in de artikel 32 vastgestelde verdeelsleutel.

HOOFDSTUK X SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 38
  • 1.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en treedt in werking op 1 januari 2018 of met ingang van de eerste dag volgend op die waarop de regeling is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de Wgr, indien deze publicatie plaats vindt na 1 januari 2018.

  • 2.

    Het college van gedeputeerde staten van Utrecht is ingevolge artikel 53 van de Wgr aangewezen om deze regeling te zenden aan gedeputeerde staten van Utrecht.

Artikel 39

De verordeningen en andere besluiten, die getroffen zijn op grond van de gemeenschappelijke regeling recreatieschap Vinkeveense Plassen, en door De Ronde Venen binnen haar grondgebied van toepassing zijn verklaard, blijven op dat grondgebied van kracht totdat deze ingetrokken zijn of door andere krachtens deze regeling zijn vervangen.

Artikel 40

Deze regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Stichtse Groenlanden.

Voor originele pdf zie externe bijlage.

Naar boven