Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en Gedeputeerde Staten van Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek

Logo Gelderland

"Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 8 maart 2016 geplaatst."

 

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Achterhoek

Bijgewerkt tot en met de 1ste wijziging

Oktober 2015, versie 2.2

 

Regeling op grond van artikel 51 eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen

 

 

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwegingen:

De deelnemers voeren bevoegdheden uit op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.

 

De minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal (omgevingsdiensten) en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.

 

Naar aanleiding daarvan hebben de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring ondertekend. In die intentieverklaring zijn als uitgangspunten opgenomen:

  • -

    dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

  • -

    dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke

  • -

    bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

  • -

    dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de

  • -

    samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in

  • -

    Gelderland (de Gelderse maat).

 

De deelnemers hebben in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten tot oprichting van een omgevingsdienst die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze omgevingsdienst is onderdeel van een stelsel van omgevingsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.

 

Vastgesteld hebbende:

De gemeenschappelijke regeling omgevingsdienst Achterhoek welke regeling in werking is getreden op 7 november 2012, een dag nadat zij in de Provinciale registers is ingeschreven.

 

Gelet op:

  • -

    De wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsmede enkele tekstuele correcties van de regeling;

  • -

    het schrappen van niet meer van toepassing zijnde artikelen uit de regeling;

  • -

    het schrappen van de bijdragetabel in artikel 10 in verband met de eerste stappen richting outputfinanciering,

  • -

    het wijzigen van het aantal DB leden van 3 naar 4;

 

De toestemming als bedoeld in artikel 51, tweede lid Wet gemeenschappelijke regelingen verleend door de gemeenteraden van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en Provinciale Staten van Gelderland.

 

De bepalingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;

 

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek te wijzigen, zodat zij als volgt komt te luiden;

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      basistaken: taken bedoeld in versie 2.3 van het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011, dan wel daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving;

    • b.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere omgevingsdiensten in Gelderland worden verricht, niet zijnde basistaken;

    • c.

      BRIKS-taken: de taken op het terrein van Bouwen, Reclame, Inrit, Kappen en Slopen.

    • d.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      complexe taken: basistaken ten aanzien van

      • o

        inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009;

      • o

        inrichtingen waartoe een IPPC- installatie behoort als bedoeld in artikel 1.1., derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met uitzondering van de agrarische bedrijven; of

      • o

        inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

    • f.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

    • g.

      directeur: directeur van het openbaar lichaam;

    • h.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland;

    • i.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe burgemeester en wethouders behoren;

    • j.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Achterhoek;

    • k.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Gelderland;

    • l.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek;

    • m.

      robuust: in overeenstemming met de KPMG Kwaliteitscriteria, versie 2.1, dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving;

    • n.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan.

  • 3.

    Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn.

Artikel 2. Belangen

De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving en advisering in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 3. Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd openbaar lichaam Omgevingsdienst Achterhoek, afgekort ODA.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is statutair gevestigd in de gemeente.Bronckhorst

  • 3.

    Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4. Basistaken

  • 1.

    Ter behartiging van de belangen genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam.

  • 2.

    Deelnemers kunnen ook de uitvoering van de coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3.

    Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste en twee lid worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 5. Overige taken in het omgevingsrecht

  • 1.

    Ter behartiging van de belangen genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers de uitvoering van overige taken in het omgevingsrecht onderbrengen bij het openbaar lichaam, waaronder in ieder geval begrepen de overige milieu-taken niet vallend onder het basistakenpakket, ruimtelijke ordeningstaken, BRIKS-taken, brandveilig gebruik, uitvoeren van een werk, taken betreffende de Monumentenwet, de Algemene Plaatselijke Verordening met betrekking tot de leefomgeving dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving.

  • 2.

    Deelnemers kunnen ook de uitvoering van de coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de overige taken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3.

    Het besluit van een deelnemer tot het deelnemen aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste en tweede lid worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen een deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 6. Incidentele taken

  • 1.

    Op verzoek van een deelnemer voert het openbaar lichaam incidentele uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.

  • 2.

    Over de uitvoering van de incidentele taken worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 7. Bovenregionale taken en complexe taken

  • 1.

    Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere omgevingsdiensten in Gelderland aan wie de taken zijn toebedeeld.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gehouden de in het eerste lid genoemde taken die het openbaar lichaam toebedeeld heeft gekregen, uit te voeren voor andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 3.

    De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de omgevingsdiensten overeen gekomen kosten.

  • 4.

    Over de uitvoering van de taken genoemd in het eerste lid kunnen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 5.

    Over de uitvoering van de taken genoemd in het eerste lid kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 8. Bevoegdheden

  • 1.

    De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2.

    De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon;

  • f.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 10. Bijdragen

  • 1.

    De deelnemers dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van het openbaar lichaam en het uitvoeren van de bij hem ondergebrachte taken. als bedoeld in artikel 4 en artikel 5.

  • 2.

    In de begroting wordt aangegeven de, door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.

  • 3.

    Daarenboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het op zijn verzoek uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdragen worden bepaald. Een besluit tot vaststelling van de regels behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 5.

    De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 6.

    De deelnemers betalen de bijdragen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel per kwartaal vooruit, te weten respectievelijk vijfentwintig, vijfendertig, twintig en twintig procent van de verschuldigde bijdrage conform de voor dat jaar vastgestelde begroting.

Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur

Artikel 11. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit 11leden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Elke deelnemer wijst uit zijn midden een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur hebben elk één stem.

Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1.

    Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 3.

    Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van de deelnemer die hem heeft aangewezen.

  • 5.

    Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 13. Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig oordeelt of twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoeken, alsmede indien het dagelijks bestuur daarom verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2.

    In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 3.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4.

    In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is, de voorzitter niet meegerekend.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 14. Bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan, met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting, de wijziging van de begroting en het vaststellen van de jaarrekening, bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet,

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur

Artikel 15. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit drie andere leden.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Artikel 16. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur aan.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat.

  • 3.

    Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna een nieuw lid aan.

  • 4.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijden een verzoek tot ontslag indienen. Een verzoek daartoe wordt schriftelijk ingediend bij het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra het algemeen bestuur het verzoek heeft ingewilligd en in zijn opvolging is voorzien.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, waaronder begrepen de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 17. Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en zendt dat ter kennisneming aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5.

    In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 18. Bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en bezit.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel, waaronder begrepen de directeur. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd alle overige regelingen vast te stellen die noodzakelijk zijn.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen met uitzondering van privaatrechtelijke handelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet en artikel 9 van de regeling.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voorzover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

Hoofdstuk 5. Voorzitter

Artikel 19. Voorzitter

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3.

    De voorzitter kan te allen tijde een verzoek tot ontslag indienen. Een verzoek daartoe wordt schriftelijk ingediend bij het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra het algemeen bestuur het verzoek heeft ingewilligd en in zijn opvolging is voorzien.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan een aanwijzing tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter intrekken.

  • 5.

    Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna de nieuwe voorzitter aan.

  • 6.

    De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 20. Bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Artikel 21. Samenwerking tussen omgevingsdiensten

  • 1.

    De voorzitter voert geregeld overleg met de voorzitters van de dagelijkse besturen van de andere omgevingsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten.

  • 2.

    De voorzitters wijzen uit hun midden een voorzitter van het in het eerste lid bedoelde overleg aan.

  • 3.

    Het overleg doet zo nodig voorstellen aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken.

Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording

Artikel 22. Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3.

    Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en Provinciale Staten

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de gemeenteraden en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de gemeenteraden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die gemeenteraden of Provinciale Staten worden verlangd.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft alle inlichtingen waarom is verzocht door een of meer leden van de gemeenteraad van de deelnemer die hem heeft aangewezen, respectievelijk een of meer leden van Provinciale Staten in het geval het lid is aangewezen door Gedeputeerde Staten. Hij is bovendien aan de gemeenteraad of Provinciale Staten verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2.

    Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 25. Directeur

  • 1.

    De directeur is ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2.

    De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3.

    De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4.

    De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Artikel 26. Samenwerking tussen omgevingsdiensten

  • 1.

    De directeur voert geregeld overleg met de directeuren van de andere omgevingsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten.

  • 2.

    De directeuren wijzen uit hun midden een voorzitter van het in het eerste lid bedoelde overleg aan.

Hoofdstuk 8. Vervallen

Artikel 27 Vervallen.

 

Hoofdstuk 9. Financiële bepalingen

Artikel 28. Begrotingsprocedure

  • 1.

    De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt, niet eerder dan nadat Provinciale Staten en de gemeenteraden van de deelnemers in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen in te dienen over het ontwerp.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 1 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 3.

    In de begroting wordt de door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door Provinciale Staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 5.

    De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6.

    Provinciale Staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen binnen 8 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijze over de ontwerpbegroting bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7.

    Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus aan de minister.

  • 9.

    Het eerste tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting met uitzondering van de in die leden vermelde data.

  • 10.

    Het eerste tot en met achtste lid zijn niet van toepassing op besluiten tot wijziging van een begroting waarbij sprake is van een situatie dat een deelnemer lopende een begrotingsjaar meer producten of andere producten afneemt dan in een begroting is voorzien en die niet leiden tot een verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers of als er een verschuiving plaatsvindt binnen de begrotingsposten die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

  • 11.

    Een wijziging van de begroting zoals omschreven in het 10de lid wordt vastgesteld door het algemeen bestuur. Provinciale Staten en de gemeenteraden worden over een vastgestelde wijziging geïnformeerd.

  • 12.

    Het algemeen bestuur stelt vast of er sprake is van een wijziging van de begroting zoals bedoeld in het 10de lid.

  • 13.

    Een besluit tot vaststelling of wijziging van de begroting behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 29. Jaarrekening

  • 1.

    De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zorgt voor de toezending van de ontwerpjaarrekening vergezeld van een behoorlijke toelichting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden en wel voor 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 3.

    Provinciale Staten en de gemeenteraden kunnen binnen 8 weken na toezending van de ontwerpjaarrekening hun zienswijzen over de ontwerpjaarrekening bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen voorzien van zijn reactie toe aan de ontwerpjaarrekening zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt de door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 6.

    Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

  • 7.

    Terstond na de vaststelling van de jaarrekening zendt het algemeen bestuur de jaarrekening aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die hierover bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

Artikel 30. Verdeling saldo

  • 1.

    Een batig saldo van de jaarrekening wordt toegevoegd aan de algemene reserves van het openbaar lichaam tot een maximum van het bedrag dat conform het door het algemeen bestuur bepaalde weerstandsvermogen nodig is. Het algemeen bestuur beslist of een batig of nadelig saldo van de begroting of jaarrekening:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht of

    • b.

      geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van de deelnemers zal worden gebracht naar rato van de begroting.

  • 2.

    Indien besloten wordt een batig of nadelig sado geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van de deelnemers te brengen geschiedt dit op basis van de gerealiseerde omzet per deelnemer van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur doet een voorstel tot verdeling van een batig exploitatiesaldo aan het algemeen bestuur en de deelnemers tegelijkertijd met het verzenden van de jaarrekening in overeenstemming met artikel 29 tweede lid juncto artikel 28 tweede lid.

  • 4.

    Het besluit, zoals bedoeld in het tweede lid, sub b, van dit artikel, behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 30A Financieel beheer

Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Hoofdstuk 9. Archief

Artikel 31. Zorg en beheer archief

  • 1.

    Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van Bronckhorst van overeenkomstige toepassing, behoudens indien door het algemeen bestuur een archiefverordening is vastgesteld die anders bepaalt.

  • 2.

    De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Doetinchem de archiefbewaarplaats.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 32. Toetreding

  • 1.

    De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken.

  • 2.

    De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 33. Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan na vijf jaar na de eerste inwerkingtreding van de regeling.

  • 2.

    Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk per 1 januari van enig jaar.

  • 3.

    De gevolgen van de uittreding worden geregeld in een tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer te sluiten vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere de resterende financiële verplichtingen van de uittredende deelnemer worden vastgelegd.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast ten aanzien van de wijze waarop de gevolgen van de uitreding worden bepaald en in een vaststellingsovereenkomst worden vastgelegd.

  • 5.

    In de regels als bedoeld in het zesde lid wordt in ieder geval opgenomen dat ten behoeve van de vaststelling van de uittredingskosten een onafhankelijke registeraccountant wordt ingeschakeld. De opdracht daartoe wordt verstrekt door het algemeen bestuur in overleg met de uittredende deelnemer.

  • 6.

    Over de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid wordt besloten door het algemeen bestuur. Het besluit tot vaststelling van de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 7.

    De kosten van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 8.

    Nadat de vaststellingsovereenkomst tussen het openbaar lichaam en de uitredende deelnemer is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen 6 maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan het openbaar lichaam te voldoen.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding, de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en de vereffening van de financiële verplichtingen.

Artikel 34. Wijziging en opheffing

  • 1.

    De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2.

    Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur daartoe toe aan de deelnemers.

  • 3.

    Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld. Het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5.

    Indien nodig blijven de bestuursorganen van de regeling na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11. Klachten

Artikel 35. Klachtenregeling

Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.

Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 36. Bijlage

Het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht, versie 2.3, zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011 is als bijlage bij deze regeling gevoegd en maakt hiervan onderdeel uit.

Artikel 37. Informatievoorziening

  • 1.

    Het openbaar lichaam zorgt er voor dat de deelnemers op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

  • 2.

    Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van benadering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 38. Inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling treedt in werking een dag nadat deze op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor de in artikel 53 van de Wet bedoelde toezending en publicatie.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uitreding.

Artikel 39. Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 40 Vervallen.

 

Artikel 41. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek.

Naar boven