Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 2 februari 2018, houdende instelling van de Onderzoekscommissie WODC III inzake afhandeling klacht drugsonderzoeken (Instellingsbesluit Onderzoekscommissie WODC III inzake afhandeling klacht drugsonderzoeken)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Justitie en Veiligheid;

b. Commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een onafhankelijke Onderzoekscommissie WODC III inzake afhandeling klacht drugsonderzoeken.

  • 2. De Commissie heeft tot taak onderzoek te verrichten naar de afhandeling van de klacht over beïnvloeding van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit Onderzoekscommissie WODC I inzake deugdelijkheid drugsonderzoeken.

  • 3. Bij haar onderzoek beantwoordt de Commissie in ieder geval de volgende vragen:

    • a) of, en zo ja, bij wie, wanneer en hoe de klacht is aangekaart en hoe vervolgens door degenen bij wie de klacht is geuit met deze klacht is omgegaan?

    • b) viel de klacht naar het oordeel van de Commissie aan te merken als een vermoeden van een misstand als bedoeld in het Besluit melden vermoeden misstand Rijk en Politie van 15 december 2009 dan wel als bedoeld in de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie van 21 december 2016, die te goeder trouw en op goede gronden is aangekaart?

    • c) zo ja, is de klacht behandeld in overeenstemming met het in onderdeel b bedoelde besluit dan wel de in onderdeel b bedoelde klokkenluidersregeling?

    • d) zo nee, is de klacht behandeld overeenkomstig de vereiste zorgvuldigheid en geldende richtlijnen?

  • 4. De Commissie beoordeelt of de klacht op de daarvoor vereiste wijze is aangekaart, onderzocht en afgedaan.

  • 5. De Commissie is bevoegd gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en deze te onderzoeken en beantwoorden, indien zij dat dienstig acht aan haar opdracht.

  • 6. Naar aanleiding van de bevindingen en conclusies is de Commissie bevoegd aanbevelingen te doen.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden. De leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 2. Tot voorzitter van de Commissie wordt benoemd: prof. dr. mr. E. Verhulp.

  • 3. Tot leden van de Commissie worden benoemd:

    • prof. dr. A. Nauta;

    • W. Wind.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de werkzaamheden van de Commissie.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van de voorzitter of een ander lid kan de Minister op voordracht van de resterende leden onderscheidenlijk de voorzitter een andere voorzitter dan wel een ander lid benoemen.

  • 6. De voorzitter en de overige leden kunnen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst en ontslagen door de Minister.

Artikel 4. Instellingsduur

  • 1. De Commissie wordt ingesteld met ingang van 15 januari 2018.

  • 2. De Commissie wordt opgeheven vier weken nadat het eindrapport is uitgebracht.

  • 3. Na de opheffing van de Commissie kan de voorzitter nog worden verzocht om namens de Commissie een toelichting te geven op het eindrapport.

Artikel 5. Secretariaat

  • 1. De Commissie voorziet zelf in haar secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de Commissie.

  • 3. De Minister draagt, op verzoek van de voorzitter van de Commissie, zorg voor de benodigde voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De Commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover zij dat voor de vervulling van haar taak nodig acht.

  • 3. De Commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet.

  • 4. De Commissie bepaalt hoe zij, in het kader van hoor en wederhoor, bevindingen voorlegt aan personen of instanties die door deze bevindingen worden geraakt of die daartegen bedenkingen zouden kunnen hebben.

Artikel 7. Inwinnen van inlichtingen; medewerkingsplicht ambtenaren

  • 1. De Commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent de Commissie de verlangde medewerking binnen de van toepassing zijnde wettelijke kaders. De Commissie krijgt toegang tot alle informatie die zij nodig heeft, binnen de van toepassing zijnde wettelijke kaders en met inachtneming van het in artikel 6, derde lid, bedoelde protocol.

  • 3. De Commissie zal zich over de aan haar geboden medewerking verantwoorden in het eindrapport.

Artikel 8. Eindrapport, tussenrapporten

  • 1. De Commissie brengt haar eindrapport uit aan de Minister.

  • 2. De Commissie is bevoegd desgewenst één of meer tussenrapporten uit te brengen.

Artikel 9. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de Commissie hebben recht op een vaste vergoeding per maand. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter en de andere leden is schaal 18, trede 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. De arbeidsduur van de voorzitter wordt vastgesteld op 4/10 en die van de leden op 2/10 van een volledige taak.

Artikel 10. Huisvesting en kosten

  • 1. De Commissie verricht haar werkzaamheden op een locatie buiten het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. De kosten van de Commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek; en

    • c. de kosten voor publicatie van rapporten.

  • 3. De Commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een gespecificeerde begroting aan de Minister aan.

  • 4. De Commissie voert een eigen financiële administratie.

Artikel 11. Archiefbescheiden

  • 1. Het archief van de Commissie wordt na afloop van het onderzoek overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Het beheer vindt plaats met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover met de Commissie nadere afspraken kunnen worden gemaakt.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vindt toepassing met ingang van 15 januari 2018.

  • 2. Dit besluit vervalt vier weken na het uitbrengen van het eindrapport.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Onderzoekscommissie WODC III inzake afhandeling klacht drugsonderzoeken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan de leden van de Commissie.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Bij brief van 19 december 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 28 844, nr. 131) is aangekondigd dat een externe onafhankelijke klachtencommissie wordt verzocht na te gaan hoe de klacht waarover in de uitzending van Nieuwsuur van 6 december 2017 verslag werd gedaan, is afgehandeld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarbij wordt de klachtencommissie gevraagd om in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Of, en zo ja, bij wie, wanneer en hoe de bewuste klacht is aangekaart en hoe vervolgens door degenen bij wie de klacht is geuit met deze klacht is omgegaan?

  • 2. Viel de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie aan te merken als een vermoeden van een misstand als bedoeld in het Besluit melden vermoeden misstand Rijk en Politie van 15 december 2009, respectievelijk de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie van 21 december 2016, die te goeder trouw en op goede gronden is aangekaart?

  • 3. Zo ja, is de klacht behandeld overeenkomstig de relevante bepalingen in dit Besluit respectievelijk de Interne klokkenluidersregeling?

  • 4. Zo nee, is de klacht behandeld overeenkomstig de toepasselijke vereisten van zorgvuldigheid en geldende richtlijnen?

Daarnaast wordt de klachtencommissie verzocht om op grond van haar bevindingen conclusies te trekken of de klacht op de daarvoor vereiste wijze is aangekaart, onderzocht en afgedaan.

De Tweede Kamer heeft op 23 januari 2018 met mij gedebatteerd over deze brief. De onderzoeksvragen zijn vervat in de taakomschrijving van de commissie (zie artikel 2, tweede, derde en vierde lid). Daarnaast worden twee andere onderzoekscommissies ingesteld.

Vergoeding

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies hebben de leden van de Commissie recht op een vaste vergoeding per maand. Op de voet van artikel 4 van het Besluit vergoedingen adviescommissies en commissies is de toepasselijke salarisschaal voor deze leden vastgesteld op schaal 18, trede 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Gelet op de omvang en met name de zwaarte van de werkzaamheden van de voorzitter wordt de arbeidsduurfactor van de voorzitter vastgesteld op 4/10 van een volledige taak en van de overige leden op 2/10 van een volledige taak (zie artikel 9). De leden hebben geen aanspraak op kostenvergoedingen op grond van de Handleiding Overheidstarieven 2016 en de Handleiding Overheidstarieven 2017.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven