De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 4, tweede lid, tweede zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW, artikel
66, achtste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, achtste lid, van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling;
Deelt mede:
Dat met ingang van 1 januari 2019 in de hierna genoemde regelgeving, de bedragen zijn
gewijzigd en als volgt luiden:
A Besluit ex artikel 66a ANW
De bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel
66a ANW, bedraagt: € 62,16.
B Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Het bedrag van de uitkering van het ouderdomspensioen, genoemd in artikel 66, eerste
en tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste en tweede lid, van de Wet
verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt: € 484,09.
TOELICHTING
Algemeen
Per 1 januari 2019 worden verschillende bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In
deze mededeling worden nieuwe bedragen voor het Besluit ex artikel 66a ANW, de Pensioenwet
en de Wet verplichte beroepspensioenregeling bekend gemaakt. Deze mededeling volgt
op de eerste verzamelmededeling, die is gepubliceerd op 3 december 2018 (Stcrt. 2018, 67779).
Artikelsgewijze toelichting
Besluit ex artikel 66a ANW
Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bevat een
overgangsvoorziening voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht
op een nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, Anw. In het Besluit
ex artikel 66a ANW zijn op grond van artikel 66a, derde lid, Anw, in afwijking van
artikel 66a, eerste lid, Anw extra voorwaarden gesteld voor degene die wel aan de
voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw, maar niet aan de voorwaarde van artikel
66a, eerste lid, Anw voldoet. Een van die voorwaarden is dat de persoon, die voldoet
aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw of diens echtgenoot vanaf 1 juli
1999 een maandelijkse bijdrage aan de Sociale verzekeringsbank heeft betaald. Het
bedrag van de maandelijkse bijdrage is vastgesteld in artikel 4, tweede lid, eerste
zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW en wordt, op grond van artikel 4, tweede lid,
tweede zin, van dat besluit, jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het
percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober
daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling
van de bijdrage is gebaseerd.
Met ingang van 1 januari 2018 is dit bedrag vastgesteld op € 61,12. Het afgeleide
prijsindexcijfer is in oktober 2018 met 1,7% (afgerond) gestegen ten opzichte van
dat van oktober 2017, zodat het bedrag per 1 januari 2019 uitkomt op € 62,16 per maand.
Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Kleine pensioenaanspraken kunnen op grond van de artikelen 66, eerste en tweede lid,
van de Pensioenwet en 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling,
door de pensioenuitvoerder worden afgekocht. Het grensbedrag daarvoor wordt jaarlijks
herzien op basis van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). De herziening
wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober
voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van
het daaraan voorafgaande jaar.
De CPI van oktober 2018 is door het CBS vastgesteld op 104,32. De CPI van oktober
2017 was 102,17. Het bedrag van € 474,11, leidt na indexering met ingang van 1 januari
2019 tot een nieuwe afkoopgrens van € 484,09.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees