Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2018, 2018-0000814192, over per 1 januari 2019 gewijzigde bedragen in het Besluit ex artikel 66a ANW, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 4, tweede lid, tweede zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW, artikel 66, achtste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, achtste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Deelt mede:

Dat met ingang van 1 januari 2019 in de hierna genoemde regelgeving, de bedragen zijn gewijzigd en als volgt luiden:

A Besluit ex artikel 66a ANW

De bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW, bedraagt: € 62,16.

B Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Het bedrag van de uitkering van het ouderdomspensioen, genoemd in artikel 66, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt: € 484,09.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 december 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2019 worden verschillende bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze mededeling worden nieuwe bedragen voor het Besluit ex artikel 66a ANW, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling bekend gemaakt. Deze mededeling volgt op de eerste verzamelmededeling, die is gepubliceerd op 3 december 2018 (Stcrt. 2018, 67779).

Artikelsgewijze toelichting

Besluit ex artikel 66a ANW

Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bevat een overgangsvoorziening voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, Anw. In het Besluit ex artikel 66a ANW zijn op grond van artikel 66a, derde lid, Anw, in afwijking van artikel 66a, eerste lid, Anw extra voorwaarden gesteld voor degene die wel aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw, maar niet aan de voorwaarde van artikel 66a, eerste lid, Anw voldoet. Een van die voorwaarden is dat de persoon, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw of diens echtgenoot vanaf 1 juli 1999 een maandelijkse bijdrage aan de Sociale verzekeringsbank heeft betaald. Het bedrag van de maandelijkse bijdrage is vastgesteld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW en wordt, op grond van artikel 4, tweede lid, tweede zin, van dat besluit, jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd.

Met ingang van 1 januari 2018 is dit bedrag vastgesteld op € 61,12. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2018 met 1,7% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2017, zodat het bedrag per 1 januari 2019 uitkomt op € 62,16 per maand.

Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Kleine pensioenaanspraken kunnen op grond van de artikelen 66, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, door de pensioenuitvoerder worden afgekocht. Het grensbedrag daarvoor wordt jaarlijks herzien op basis van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). De herziening wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

De CPI van oktober 2018 is door het CBS vastgesteld op 104,32. De CPI van oktober 2017 was 102,17. Het bedrag van € 474,11, leidt na indexering met ingang van 1 januari 2019 tot een nieuwe afkoopgrens van € 484,09.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven