BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL D, VAN DEZE REGELING
Bijlage behorende bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden
aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen,
door:
-
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.1.B.
-
1. Besparingssysteem voor het verminderen van het energiegebruik van klimaatinstallaties
in of bij bestaande bedrijfsgebouwen door het toepassen van een (individueel) instelbare
ruimteregelaar voor het schakelen, afhankelijk van automatische aan- of afwezigheidsdetectie,
en bestaande uit: individuele ruimteregelaar met (bewegings)sensoren, (eventueel)
regelunit, (eventueel) individuele ruimte regelklep.
-
2. Hierbij geldt dat het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt €1.000 per ruimteregelaar bedraagt.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B.
-
1.2.C.
-
1.2.D. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming van
tapwater in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepompboiler
met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 16147:2017, (eventueel) bodemwarmtewisselaar
of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
1.2.E. Toerenregeling ventilator voor het automatisch regelen van het toerental van ventilatoren
in bestaande mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen, en bestaande uit:
sensoren, regeleenheid, toerenregeling.
-
1.2.F. Luchtdicht luchtverdeelsysteem voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in
een bedrijfsgebouw, en bestaande uit: luchtkanalen in combinatie met luchtklep of
geluiddemper of luchtkanaalnaverwarmer of -nakoeler of luchtvolumeregelaar of aansluitkast
van een ventilatierooster, gemonteerd in het luchtkanaal van een ventilatiesysteem,
waarbij het ventilatiesysteem voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C gemeten conform
NEN-EN 1751:2014. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt, bedraagt € 10 per m2 gebruiksoppervlak. Een ventilatorconvector of fancoilunit wordt niet gerekend tot
de hiervoor genoemde luchtdichte componenten.
-
1.2.G. Hoogrendement luchtverwarmer voor het verwarmen van ruimten in bedrijfsgebouwen, en
bestaande uit: direct gasgestookte luchtverwarmer, al dan niet voorzien van een tussenmedium,
samengebouwd tot één geheel, beoordeeld conform NEN-EN 1020:2009 / NEN-EN 1196:2011
met een deellastrendement groter of gelijk aan 101%, verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) luchttoevoersysteem, (eventueel) voor ruimten met een gemiddelde hoogte
groter dan 4 meter een inducerend uitblaassysteem op de luchtverwarmer met nozzles
of verstelbare inducerende schoepen of een individueel thermostatisch geregelde steunventilator
in een omkasting aan het plafond gemonteerd die verticaal naar beneden blaast met
nozzles of verstelbare inducerende schoepen.
-
1.2.H. Direct gasgestookt stralingspaneel voor het verwarmen van gesloten binnenruimten
in bedrijfsgebouwen met een gemiddelde hoogte groter dan 4 meter, niet zijnde tuinbouwkassen,
en bestaande uit:
-
a. direct gasgestookte donkerstraler met een verbrandingsrendement groter of gelijk aan
86% gemeten conform NEN-EN 416-2:2006 of NEN-EN 777:2009, verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) warmtewisselaar in de rookgasafvoer, (eventueel) luchttoevoersysteem;
of
-
b. direct gasgestookte hogetemperatuurstraler, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel)
warmtewisselaar in de rookgasafvoer, (eventueel) luchttoevoersysteem.
-
1.2.I. HR-pomp voor klimaatinstallaties in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:
-
a. stand-alone natloper-circulatiepomp tot 2.500 Watt, met een geïntegreerde toerenregeling,
met een EEI < 0,23 gemeten conform de methode zoals weergegeven in bijlage II van
de Verordening (EG) Nr. 641/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot uitvoering
van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake
ecologisch ontwerp voor stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde
natloper-circulatiepompen; of
-
b. stand-alone inline droogloper circulatiepomp voorzien van een elektromotor als bedoeld
in onderdeel 1.2.N.
-
1.2.J.
-
1.2.K.
-
1. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig
opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot 300 MWe, onder
de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste
67% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op
het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen
is bepaald bij het nominaal motorvermogen.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter
dan of gelijk aan 300 MWe niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek;
-
• onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;
-
• voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van een warmtekrachtinstallatie;
-
• onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan: de som van het energetisch
rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement
van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof; en
-
• onder een zuigermotor wordt verstaan: een inwendige explosiemotor met elektrische
ontsteking of compressieontsteking.
-
1.2.L. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.M. Energieprestatieverbetering van bestaande liften bestaande uit een pakket aan energiezuinige
maatregelen waardoor een bestaande lift gaat voldoen aan de energieprestatie-eisen
van energielabel A van richtlijn VDI 4707 Part 1:2009.
-
1.2.N. Hoogrendementmotor
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform NEN-EN-IEC
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.O. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater, en
bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN
89:2015 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
-
1.2.P. Adiabatische luchtkoeling door:
-
1.
-
a. adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen,
waarbij in de koeler een deel van de aangezogen buitenlucht over de bevochtigde warmtewisselaar
wordt geleid en afgevoerd, en bestaande uit: ventilator, warmtewisselaar, bevochtigingsapparatuur
(eventueel) waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) filter, (eventueel) gesloten
adsorptie koelcircuit waarbij de benodigde warmte afkomstig is van afvalwarmte of
duurzame warmte;
-
b. adiabatisch direct werkende luchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen, waarbij
ingaande lucht door bevochtiging wordt afgekoeld en direct de ruimte wordt ingeblazen,
en bestaande uit: ventilator, bevochtigingsapparatuur voor de adiabatische koeling,
regeling, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) filter;
-
c. bevochtigingsapparatuur voor indirecte adiabatische koeling, en bestaande uit: bevochtigingsapparatuur,
(eventueel) waterbehandelingsapparatuur.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder afvalwarmte genoemd onder a. wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie
niet nuttig wordt aangewend;
-
• onder duurzame warmte genoemd onder a. wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen
omschreven onder D;
-
• luchtkanalen en luchtslangen niet in aanmerking komen; en
-
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 5.000 per luchtkoeler bedraagt.
-
1.2.Q.
-
1. Verwarmingssysteem voor het verwarmen van bestaande pluimveestallen waarbij warme
lucht van boven uit de stal wordt gerecirculeerd, en bestaande uit:
-
a. laaghangende warmtewisselaar met geïntegreerde (toerengeregelde) ventilator en voorzien
van een luchtverdeelbak, (eventueel) verticaal aanzuigkanaal, (eventueel) geïntegreerde
warmteopwekker, (eventueel) aansluiting op externe warmteopwekker; of
-
b. direct gasgestookte luchtverwarmer met een gesloten rookgasafvoersysteem, circulatieventilator.
De luchtcapaciteit van de circulatieventilator(en) dient gezamenlijk ten minste 20 m3/h per m2 staloppervlak te bedragen.
-
2. Hierbij geldt dat de externe warmteopwekker niet voor energie-investeringsaftrek in
aanmerking komt.
-
1.2.R. Direct gasgestookt condenserend warmwaterdoorstroomtoestel voor de productie van warm
tapwater, en bestaande uit: condenserende warmwaterdoorstroomtoestel, die gemeten
is conform NEN-EN 26:2015 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde
bedraagt.
-
1.2.S. Ventilator met hoogrendement elektromotor voor mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen,
waarbij het luchtdebiet automatisch wordt geregeld, en bestaande uit: elektromotor
als bedoeld in onderdeel A, onder 1.2.N., ventilator, sensoren, regeleenheid, (eventueel)
stroom/spanningsomvormer.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
2.1.A. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies voor:
-
a. bestaande bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform
NEN-EN 673:2011 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating
en/of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 1,1 W/m2K, (eventueel) kozijn. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, is € 150 /m2 glas; of
-
b. bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN
673:2011 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating en/of
gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 0,7 W/m2K, (eventueel) kozijn. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, is € 150 /m2 glas.
-
2.1.B. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen:
-
a. door verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden
van ruimten, anders dan koel- of vriesruimten, en bestaande uit: isolatiemateriaal
waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) = Σ (d/λ) toeneemt met
ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 20 per m2 te isoleren oppervlak; of
-
b. door verbetering van de isolatie van bestaande platte daken van bedrijfsgebouwen,
anders dan koel- of vriesruimten, en bestaande uit: dak-isolatiemateriaal gecombineerd
met witte dakbedekking, waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ(Rm)
= Σ(d/λ) toeneemt met ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt, is € 30 /m2 te isoleren oppervlak.
-
2.1.C. Faseovergangsmaterialen voor het verminderen van het energieverbruik voor het koelen
of verwarmen van bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: faseovergangsmaterialen met een
gedefinieerd overgangstraject en een capaciteit in het overgangstraject van minimaal
100 kJ/kg. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt bedraagt € 10 per kg faseovergangsmateriaal.
-
2.1.D. Warmtewerende coating voor het verbeteren van de energieprestaties van koel- en vrieshuizen,
door toepassen van warmtewerende coating op de buitenschil van koel- vrieshuizen,
en bestaande uit: coating met minimale warmtereflectie van 85% en een aangetoonde
retentiewaarde >90% na 10 jaar, (eventueel) primer.
-
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
-
2.2.B. Luchtgordijn met sensor gestuurde automatische regeling, ter vervanging van een bestaand
luchtgordijn, voor het verminderen van warmteverlies via openstaande deuren, en bestaande
uit: luchtgordijn met geïntegreerde infrarood sensor, die de automatische regeling
voorziet van meetgegevens van de buiten- en binnentemperatuur en de stand van de deur.
-
3. Warmtehergebruik door:
-
3.1.A. Warmteterugwinning.
-
3.1.B.
-
1. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen
van bedrijfsgebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande
uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78%
en een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid
van 1,6 m/s in de kast, (eventueel) extra warmtewisselaar voor luchtontvochtiging,
waarbij de te drogen lucht eerst wordt afgekoeld in een warmtewisselaar en vervolgens
nagekoeld in een verdamper (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de benodigde
warmte afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de genoemde technische eisen bepaald dienen te zijn conform NEN-EN 13053:2006+A1:2011;
-
• koelmachines, ketels, luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of luchtbrandkleppen
en warmtepompen niet in aanmerking komen;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen omschreven
onder D; en
-
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 5.000 per warmte- of koudeterugwinningssysteem bedraagt.
-
3.1.C.
-
1. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht bij grootkeukens voor het
koelen of verwarmen van grootkeukens door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht,
en bestaande uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van
minimaal 78% en een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een
maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast, (eventueel) warmtewisselaar voor naverwarming
of nakoeling, (eventueel) bevochtigingsapparatuur voor adiabatische koeling, (eventueel)
waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de
benodigde warmte afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte, (eventueel) systeem
voor het ontvetten/reinigen van de afzuiglucht.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de genoemde technische eisen bepaald dienen te zijn conform NEN-EN 13053:2006+A1:2011;
-
• koelmachines, ketels, en luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of
luchtbrandkleppen en warmtepompen niet in aanmerking komen;.
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D; en
-
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 5.000 per warmte- of koudeterugwinningssysteem bedraagt.
-
3.1.D. Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen
van veestallen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande
uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78%
gemeten conform NEN-EN 13053:2006+A1:2011.
-
3.2.A.
-
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het verwarmen van gebouwen, en bestaande
uit: afvalwarmtetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron,
(eventueel) warmtedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmtedistributienet
en verwarmingsnet..
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• verwarmingsnetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte;
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindverbruikers;
-
• onder een warmtedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindverbruikers;
-
• onder een verwarmingsnet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten behoeve
van warmteafgifte binnen het gebouw van de eindverbruiker;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend; en
-
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D.
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.2.B.
-
1. Besparingssysteem voor verlichting in bestaande bedrijfsgebouwen voor het verminderen
van het energiegebruik door het toepassen van een regelinstallatie voor het schakelen,
afhankelijk van de daglichtintensiteit of automatische aan- of afwezigheidsdetectie,
en bestaande uit: licht- of bewegingssensoren, schakel- of regeleenheid, (eventueel)
dimregeling.
-
2. Hierbij geldt dat het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 150 per sensor bedraagt.
-
4.2.C.
-
4.2.D.
-
4.2.E. LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting, en bestaande uit: Spot-
en/of floodlightarmaturen, (DMX) driver. De Power Factor van het belichtingssysteem
moet ten minste 0,90 bedragen.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
5.
-
1. Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen, bepaald volgens een energie-indexberekening,
zoals vastgelegd in ISSO 75.1 (Handleiding Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen,
Energielabel + Algemeen deel), bestaande uit een pakket van energie-investeringen
gebaseerd op een maatwerkadvies, zoals vastgelegd in ISSO 75.2 (Energieprestatie Advies
Utiliteitsgebouwen, maatwerkadvies). De energieprestatie van het bedrijfsgebouw moet
door het pakket van energie-investeringen voldoen aan minimaal label B en met minimaal
drie labels zijn verbeterd.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• voor investeringen die deel uitmaken van het pakket van energie-investeringen die
ook zijn omschreven in hoofdstuk D. Duurzame energie alle eisen die aan deze bedrijfsmiddelen
worden gesteld eveneens van toepassing zijn;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 75 per m2 bruto vloeroppervlakte per labelsprong bedraagt. De labelverbetering moet zijn bepaald
conform de basismethodiek, zoals vastgelegd in ISSO 75.1;
-
• de bijdrage van een maatregel aan de labelverbetering niet wordt meegerekend in de
energieprestatieverbetering van het bedrijfsgebouw wanneer deze maatregel niet als
onderdeel van het pakket van energie-investeringen wordt gemeld voor energie-investeringsaftrek;
-
• bij een functieverandering van een gebouw het maatwerkadvies dient te worden opgesteld
op basis van de nieuwe functie van het gebouw zowel in de oude als nieuwe situatie;
-
• een investering in een maatregel die onder deze code wordt gemeld niet ook kan worden
gemeld onder een andere omschrijving; en
-
• het maatwerkadvies opgesteld dient te zijn voordat is geïnvesteerd in de maatregelen
genoemd in het maatwerkadvies en voordat het pakket van energie-investeringen voor
energie-investeringsaftrek wordt gemeld.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij processen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij processen door:
-
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.1.B. Intelligent lokaal warmtedistributiesysteem waarmee vraag en aanbod van diverse gebruikers
en producenten op elkaar kunnen worden afgestemd, en bestaande uit: meet- en regelsysteem
in combinatie met software voor de real-time koppeling tussen producenten en gebruikers
binnen het energienetwerk.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Pulsed electric field installatie voor:
-
a. conservering (pasteurisatie) van vloeibare levensmiddelen door toepassing van pulsed
electric field (PEF) technologie; of
-
b. geschikt maken van knol- en wortelgewassen voor verdere verwerking door het perforeren
van de celwand middels PEF-technologie,
en bestaande uit: PEF-generator, PEF-behandelkamer, (eventueel) noodzakelijke aanpassing
van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.2.C. Hoogrendementmotor:
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform NEN-EN-IEC
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.D.
-
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water onder
hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten
is conform NEN-EN 1196:2011, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde
bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOx niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde
van CO niet meer bedraagt dan 160 ppm, en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger,
(eventueel) standaard spuitlans, (eventueel) standaard hoge-drukslang.
De jaar-emissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en
stoichiometrische verbranding.
-
1.2.F. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater, en
bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN
89:2015 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
-
1.2.G.
-
1.2.H.
-
1. Transportleiding voor levering van gasvormig koolstofdioxide (CO2) aan glastuinbouwbedrijven voor het bemesten van gewassen in tuinbouwkassen, en bestaande
uit: pijpleiding tussen de externe bron en het glastuinbouwbedrijf, (eventueel) CO2-reinigingsapparatuur, (eventueel) CO2 compressor/ventilator ten behoeve van CO2-transport naar het glastuinbouwbedrijf.
-
2. Hierbij geldt dat distributiesystemen voor CO2 in de kas, CO2 afvang, CO2 opslag in de bodem en CO2 compressoren ten behoeve van opslag van CO2 in de bodem niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen.
-
1.2.I.
-
1. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten is
conform NEN-EN 437:2003+A1:2009 en NEN-EN 203-1:2014 en CR 1404:1994, waarbij het
indirect rendement ten minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van
NOx niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen
en stoichiometrische verbranding, en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven,
gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem.
-
2. Hierbij geldt dat de accessoires niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
1.2.J.
-
1.2.K. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud van
1.500 liter voor:
-
a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5 °C / -1 °C) met een Energy
Efficiency Index (EEI) kleiner dan 35, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095
van de Commissie van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees
Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft, in klimaatklasse
4 (30 °C, 55% RV), en bestaande uit: koelkast of gekoelde werkbank, werkend op een
halogeenvrij koudemiddel, voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijk
geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper; of
-
b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (-15 °C / -18 °C) met een Energy
Efficiency Index (EEI) kleiner dan 50, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095
van de Commissie van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees
Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft in klimaatklasse
4 (30 °C, 55% RV), en bestaande uit: vrieskast, werkend op een halogeenvrij koudemiddel,
voorzien van een afzonderlijk geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper.
-
1.2.L.
-
1.2.M.
-
1. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig
opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot 300 MWe, onder
de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste
67% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op
het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen
is bepaald bij het nominaal motorvermogen.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter
dan of gelijk aan 300 MWe niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek;
-
• onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;
-
• voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van een warmtekrachtinstallatie;
-
• onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan: de som van het energetisch
rendement van de opwekking van kracht en twee derde deel van het energetisch rendement
van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof; en
-
• onder een zuigermotor wordt verstaan: een inwendige explosiemotor met elektrische
ontsteking of compressieontsteking.
-
1.2.N. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.O.
-
1. Ventilator met HR-elektromotor voor mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen,
waarbij het luchtdebiet automatisch wordt geregeld, en bestaande uit: elektromotor
als bedoeld in onderdeel B, onder 1.2.C., ventilator, sensoren, regeleenheid, (eventueel)
stroom/spanningsomvormer.
-
2. Hierbij geldt dat gelijkstroomventilatoren die worden toegepast in koel- of vriesmeubels
niet in aanmerking komen.
-
1.2.P. Toerengeregelde vacuümpomp voor de vacuüm voorziening van een melkwinningsinstallatie,
en bestaande uit: vacuümpomp met toerenregeling.
-
1.2.Q.
-
1. Hoogfrequent hoogrendementslader voor het laden van lood-zuur tractiebatterijen,
en bestaande uit: hoogfrequent hoogrendement laadunit die de tractiebatterijen laadt
met een efficiency totaalscore groter dan 24 gemeten conform het meetprotocol KEMA
74100151-CES/NET 12-3187.
-
2. Hierbij geldt dat de tractiebatterijen niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
1.2.R. Energie-efficiënte melkkoeling voor het koelen van melk en terugwinnen van warmte
uit melk waarbij de onttrokken warmte wordt benut, en bestaande uit warmtewisselaar
die is gemonteerd in de leiding tussen de melkmachine en de melkkoeltank (melkvoorkoeler),
warmtewisselaar tussen de compressor en condensor van de koelmachine, (eventueel)
frequentieregelaar op de melkpomp, (eventueel) buffervat, (eventueel) elektrische
boiler die gevoed wordt met het voorverwarmde water.
-
1.2.S.
-
1.2.T.
-
1. Energiezuinige rackkoeling voor het koelen van in racks opgestelde ICT-apparatuur,
en bestaande uit: rackkoeling door middel van een geïntegreerd direct expansiesysteem
(DX systeem). Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, bedraagt € 15.000 per bouwkundige ruimte.
-
2. Hierbij geldt dat toepassingen in datacenters niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.2.U.
-
1.2.V. Energiezuinige krattendroger voor het drogen van gewassen kunststof kratten voor voedingsmiddelen,
en bestaande uit: krattendroogmachine met een capaciteit van minimaal 1.600 kratten
per uur waarin het vocht wordt verwijderd middels centrifugaal kracht en perslucht.
Het restvochtgehalte dient na droging minder dan 5 gram per krat te zijn.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
1.3.B. Condensator voor het verminderen van elektriciteitsverliezen door het verbeteren
van de arbeidsfactor (cos φ) met minimaal 0,10 bij bestaande processen, en bestaande
uit: condensator.
-
1.3.C.
-
1. Hydrowingsysteem voor garnalenvisserij, en bestaande uit: hydrodynamisch gevormde
vleugel, wielen, bedieningstuigen, (eventueel) klossenpees.
-
2. Hierbij geldt dat de visnetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
2.1.A. Thermische isolering.
-
2.1.B. Energieschermen voor:
-
a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen, door het aanbrengen van horizontaal
beweegbare energieschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil,
en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen
van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
scherm(kier)regeling, (eventueel) meetbox boven het energiescherm, (eventueel) nokcompartimentering.
Voor energie-investeringsaftrek komt in aanmerking het tweede energiescherm van de
boven elkaar gelegen, horizontaal, door een luchtspouw gescheiden, beweegbare schermen;
-
b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare
gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande
uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het
weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen; of
-
c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies
uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde,
boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste
50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner
zijn dan 10 mm2en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.
-
2.1.C. Isolatie van gevels van bestaande tuinbouwkassen, en bestaande uit: isolatiemateriaal
waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) toeneemt met
ten minste 1,50 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 20 per m2 te isoleren oppervlak.
-
2.1.D. Faseovergangsmateriaal voor het verminderen van het energiegebruik voor het koelen
of verwarmen van ruimten of processen, en bestaande uit: faseovergangsmateriaal met
een gedefinieerd overgangstraject en een capaciteit in het overgangstraject van minimaal
100 kJ/kg. Het maximale investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in
aanmerking komt bedraagt € 10 per kg faseovergangsmateriaal.
-
3. Warmtehergebruik door:
-
3.1.A. Warmteterugwinning.
-
3.1.B. Systeem voor het koelen en verwarmen van (semi-)gesloten kassen door het afwisselend
onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt
opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande
uit: warmtewisselaar(s) met geïntegreerde ventilator, pomp, (eventueel) dagbuffer,
(eventueel) verdeler, (eventueel) warmtepomp als bedoeld in onderdeel B, onder 1.2.D,
(eventueel) aquifer als bedoeld in onderdeel D, onder 4.1.B.
-
3.1.C. Energiezuinige (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine voor spoelen of wassen, en bestaande
uit: (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine met geïntegreerde warmteterugwinning. Het maximum
investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
€ 5.000 per wastank.
-
3.2.A.
-
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het verwarmen van processen, en bestaande
uit: afvalwarmtetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron,
(eventueel) warmtedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmtedistributienet
en verwarmingsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• verwarmingsnetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte;
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindverbruikers;
-
• onder een warmtedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindverbruikers;
-
• hier onder een verwarmingsnet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen
ten behoeve van warmteafgifte voor het proces;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend; en
-
• hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D.
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.2.B.
-
4.2.C. UV-A LED-drooginstallatie voor het drogen van UV-drogende lakken, coatings en vulmiddelen,
en bestaande uit: frame met UV-A LED-lichtbronnen, LED-driver.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen in of aan transportmiddelen ten behoeve van energiebesparing
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of aan transportmiddelen.
Onder transportmiddelen wordt verstaan: voertuigen voor het vervoer over de weg, voertuigen
voor intern transport, vaartuigen en railgebonden voertuigen. Deze voorzieningen moeten
er toe leiden dat het transportmiddel zelf energie-efficiënter wordt. Technische voorzieningen
die het transportmiddel zelf niet energie-efficiënter maken, maar indirect energie
besparen zijn uitgesloten voor energie-investeringsaftrek.
De energiebesparing moet gebaseerd zijn op dezelfde rij- of vaarroute, waarbij wordt
uitgegaan van dezelfde goederen en van een maximale belading.
-
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Energiezuinige scheepsmotor voor:
-
a. de hoofdvoortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal
motorvermogen van tenminste 250 kW, en bestaande uit: scheepsdieselmotor, waarvan
het brandstofverbruik minder bedraagt dan 198 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO
3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm omschreven maximaal toegestane
tolerantie van 5%.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
is € 125/kW nominaal vermogen;
-
b. de voortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal motorvermogen
van tenminste 250 kW, waarbij meerdere scheepsdieselmotoren op één schroefas zijn
gekoppeld en waarbij afhankelijk van het gevraagde vermogen één of meer scheepsdieselmotoren
uitgeschakeld kunnen worden, en bestaande uit: scheepsdieselmotoren waarvan het brandstofverbruik
per scheepsdieselmotor minder bedraagt dan 198 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO
3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm omschreven maximaal toegestane
tolerantie van 5%, koppeling waarbij de kracht van meerdere scheepsdieselmotoren op
één schroefas wordt overgebracht. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt is € 175/kW nominaal vermogen; of
-
c. de voortstuwing van een vaartuig voor de binnenvaart, waarbij de motoren in dieselelektrische
opstelling als aandrijving worden gebruikt, en bestaande uit: scheepsdieselmotoren
waarvan het brandstofverbruik per scheepsdieselmotor minder bedraagt dan 198 g/kWh,
gemeten conform NEN-ISO 3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm maximaal
toegestane tolerantie van 5%, elektromotor op de hoofdas.
-
1.2.C. Lichtgewicht composieten kipperbak voor het vervoer van bulkgoederen over de weg,
en bestaande uit: composieten kipperbak, (eventueel) schaarcilinder, (eventueel) kipframe.
-
1.2.D. Cryogene transportkoeling voor het koelen van goederen tijdens transport, en bestaande
uit:
-
a. cryogene koelinstallatie met CO2 als koelmiddel, opslagtank voor vloeibare CO2; of
-
b. koelsysteem dat gebruik maakt van koude afkomstig van de expansie van LNG.
-
1.2.E. Hoogrendementmotor
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform NEN-EN-IEC
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.F. Lange en zware vrachtwagen voor transport van goederen over de weg, en bestaande
uit:
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
1.3.B. Hydrodynamische ankerkluizen en ankers voor het verlagen van de vaarweerstand van
een vaartuig voor de binnenvaart, en bestaande uit: anker, ankerkluis. Het maximumbedrag
dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 20.000 per combinatie
van ankerkluis en anker. Het betreft een anker dat in ingetrokken toestand het kluisgat
volledig afdicht en één geheel vormt met de huid van het schip.
-
1.3.C.
-
1. Meesturende en intrekbare achteras voor trekkende voertuigen van een trekker-oplegger
combinatie, en bestaande uit: samenstel van achterassen waarvan tenminste één achteras
actief meestuurt en één achteras ingetrokken kan worden.
-
2. Hierbij geldt dat meesturende achterassen en intrekbare achterassen of separaat aangebrachte
assen onder vrachtwagens, aanhangers en opleggers niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.3.D. Indirecte aandrijving voor het indirect aandrijven van een koelaggregaat door een
vrachtwagenmotor met een koelvermogen van ten minste 5 kW op voertuigen voor goederenwegtransport,
en bestaande uit: hydraulische of mechanische overbrenging aangesloten op de vrachtwagenmotor,
(eventueel) generator.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
3. Warmtehergebruik door:
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
D. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van:
-
1. Zonne-energie door:
-
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van passieve
zonne-energie).
-
1.1.B.
-
1. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit
zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van meer dan 25 kW, die zijn aangesloten
op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde
van 3*80 A of minder, aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) actief zonvolgsysteem,
(eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel) accu.
-
2. Hierbij geldt dat voor het bepalen van het gezamenlijke piekvermogen van de panelen
met fotovoltaïsche zonnecellen het samenstel van voorzieningen dient te worden genomen
waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige middelen
die onderling met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt
door middel van panelen met fotovoltaïsche zonnecellen.
-
1.1.C.
-
1. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water of lucht, en bestaande uit:
-
a. zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van minder dan 200 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) in luchtverwarmer geïntegreerde fotovoltaïsche
zonnecellen, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk werkt op zonne-energie;
of
-
b. onafgedekte zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van ten minste 100 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk
werkt op zonne-energie.
-
2. Hierbij geldt dat voor het bepalen van de totale apertuuroppervlakte van een zonnecollector
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van warmte opgewekt door middel van een
zonnecollector.
-
1.1.D.
-
1.1.E. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem op transportmiddelen voor het opwekken van elektrische
energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen op transportmiddelen, en bestaande
uit: panelen of folie met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accu.
-
1.1.F. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit
zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, die niet zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, accu, (eventueel)
actief zonvolgsysteem, (eventueel) stroom/spanningsomvormer.
-
1.1.G.
-
1. Netaansluiting voor het leveren van elektriciteit door panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, niet zijnde gebouwgebonden panelen, en bestaande uit: aansluiting op
het midden- of hoogspanningsnet.
-
2. Hierbij geldt dat de eenmalige aansluitvergoeding die door de netbeheerder in rekening
wordt gebracht niet voorenergie-investeringsaftrek in aanmerking komt.
-
1.1.H. Accu voor opslag van duurzaam opgewekte elektriciteit, en bestaande uit: accu, (eventueel)
stroom/spanningomvormer.
-
2. Windenergie door:
-
2.1.A. Windwatermolen voor het op windkracht direct verpompen van water, en bestaande uit:
wieken, mast, waterpomp.
-
3. Energie uit waterkracht door:
-
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
-
4.1.A.
-
1. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen
voor woningen of processen, met behulp van een warmtewisselaar, die zich in het grondwater
bevindt, en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht
warmtewisselaar in stallen die de warmte of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft,
(eventueel) restwarmteopslagvat;
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen voor
woningen of processen met behulp van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar,
en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen
in de wegverharding, (eventueel) restwarmteopslagvat. De wegverharding komt niet voor
energie-investeringsaftrek in aanmerking;
-
c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp
van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met
een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch
geregelde centrale bypass; of
-
d. het koelen van elektronische inrichtingen en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar,
(eventueel) pomp, water-lucht warmtewisselaar die de koude uit de bodem rechtstreeks
afgeeft, (eventueel) ventilator.
-
2. Hierbij geldt dat indien een grondwarmtewisselaar wordt gebruikt voor het koelen of
verwarmen van één woning er geen sprake is van een collectief systeem en komt deze
niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
4.1.B.
-
1. Warmte- of koudeopslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of koude
in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het koelen
of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het collectief koelen of verwarmen
van woningen, en bestaande uit: gesloten systeem met grondwaterbronnen die voor onttrekking
en injectie worden gebruikt, grondwaterpompen, (eventueel) warmtewisselaar die direct
is gekoppeld aan de grondwaterbron, (eventueel) warmtewisselaar die de grondwaterbron
regenereert met koude of warmte uit buitenlucht of oppervlaktewater, (eventueel) warmtetransportleiding.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindverbruikers; en
-
• indien een aquifer wordt gebruikt voor het koelen of verwarmen van één woning er geen
sprake is van een collectief systeem en komt deze niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
5. Benutten van warmte of kracht uit biomassa door:
-
6. Conversie van duurzame warmte naar elektriciteit door:
-
6.1.A.
-
1. Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus voor het omzetten van warmte naar mechanische
of elektrische energie waarbij gebruik wordt gemaakt van duurzame warmte, en bestaande
uit: condensor, verdamper, pomp, turbine, (eventueel) separator, (eventueel) warmtewisselaar,
(eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van
investeringen als bedoeld in onderdeel D.
E. Investeringen ten behoeve van balanceren van energie in de energieinfrastructuur
Technische voorzieningen die er toe strekken energie te besparen door balanceren van
energie in de energieinfrastructuur, door:
F. Investeringen ten behoeve van energietransitie
Technische voorzieningen die bijdragen aan een toekomstbestendige energievoorziening,
door:
G. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2.
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
-
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
-
1°. beschrijving van het object;
-
2°. een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
-
3°. een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
-
4°. een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
-
5°. een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
-
6°. een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten, voor
afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
-
7°. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
-
8°. van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en
-
9°. helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen,
of
-
b. het maatwerkadvies zoals dat neergelegd is in ISSO 75.2 is afgestemd op de BRL9500
deel 4 EPA-maatwerkadvies voor bestaande utiliteitsgebouwen. Dit EPA-maatwerkadviesrapport
bevat ten minste de volgende gegevens:
-
1°. projectgegevens;
-
2°. huidige situatie;
-
3°. uitgangspunten en overwegingen;
-
4°. lijst van enkelvoudige maatregelen met hun standaardterugverdientijd;
-
5°. maatregelpakketten met hun terugverdientijd en een indicatie van hun gevolgen voor
de kwaliteit van de binnenlucht, het thermisch comfort en de kans op condensatie op
en in de constructie;
-
6°. huidige energieverbruik;
-
7°. verwacht energieverbruik; en
-
8°. de terugverdientijd van de voorgestelde maatregelpakketten.
Artikel 2
-
1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1
dient de energiebesparing voor de investeringen in:
-
a. onderdeel A, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
b. onderdeel B, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 2,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
c. onderdeel C, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A
ten minste 0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 1,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
d. onderdeel E, onder 1.1.A, 2.1.A, 3.1.A ten minste 0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 0,8 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en gerealiseerd te worden
door het opslaan en op een later tijdstip inzetten van overtollige duurzame energie
of door conversie nuttig aanwenden van overtollige energie en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd.
-
2. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van toepassing indien een besparing
plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof
worden ingezet. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van toepassing
indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door waterstof dat als grondstof
of hulpstof wordt ingezet. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van
toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare-
of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet.
-
3. Subsidies of andere bijdragen van derden worden niet in mindering gebracht op het
investeringsbedrag waarmee de energiebesparing per geïnvesteerde euro als bedoeld
in het eerste lid wordt berekend. Bij het berekenen van de energiebesparing per geïnvesteerde
euro voor technische voorzieningen dient geen rekening te worden gehouden met verkregen
subsidies of andere bijdragen van derden.
-
4. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij aanpassingen aan
bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen
en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het
in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
Indien er sprake is van uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte
gezien als een nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de energiebesparing
het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.
Onder het historisch energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten
over een representatieve periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin
het bedrijfsmiddel onder ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke
specificaties van het bedrijfsmiddel.
-
5. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van het
primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende
stoffen en groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen en de besparing
door een gewijzigde product- of grondstofspecificatie buiten beschouwing gelaten.
-
6. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse
gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient
niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld
gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen
als referentie te worden genomen.
-
7. Onder bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, wordt verstaan gebouwen
die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen,
tuinbouwkassen, datacenters en serverruimten. Investeringen in of voor tuinbouwkassen,
in of voor datacenters en in of voor serverruimten moeten voldoen aan de vereisten
genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen ten behoeve van processen.
-
8. Ten aanzien van de investeringen omschreven in artikel 1,onderdeel D, moeten deze
voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door
voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder
duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan
van omgevingswarmte en biomassa.
-
9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld in:
-
a. artikel 1, onderdeel A, onder . 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.S., 2.1.A. tot en met
2.1.D., 2.2.B., 3.1.B. tot en met 3.1.D., 3.2.A., 4.2.B. tot en met 4.2.E.,
-
b. artikel 1, onderdeel B, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.V., 1.3.B., 1.3.C., 2.1.B.
tot en met 2.1.D., 3.1.B., 3.1.C., 3.2.A., 4.2.B. en B.4.2.C;
-
c. artikel 1, onderdeel C, onder 1.2.B. tot en met 1.2.F. en 1.3.B. tot en met 1.3.D.;
-
d. artikel 1, onderdeel D, onder 1.1.B tot en met 1.1.H., 2.1.A., 4.1.A., 4.1.B., 5.1.A.
tot en met 5.1.C. en 6.1.A.;
-
e. artikel 1, onderdeel E, onder 1.1.B., 2.1.B., 3.1.B., 3.1.C.,E4.1.A. en 4.1.B.;
-
f. artikel 1, onderdeel F, onder 1.1.A tot en met 1.1.C., 2.1.A. en F.3.1.A..
-
10. Indien bij de in het negende lid genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving
zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben
op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
-
11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het
opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 1,
onderdeel A, onder 1.2.B., 1.2.C. en A.1.2.D., onderdeel B, onder 1.2.D. en 3.1.B.,
onderdeel D, onder 1.1.C., 1.1.D., 4.1.A. en 5.1.A. en onderdeel E, onder 3.1.B. is
uitgesloten van energie-investeringsaftrek, met uitzondering van warmtebuffers als
bedoeld in artikel 1, onderdeel E, onder 3.1.C.
-
12. Maximuminvesteringsbedragen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B.,
1.2.C., 1.2.F., 1.2.K., 1.2.P., 2.1.A., 2.1.B., 2.1.C., 3.1.B., 3.1.C., 4.2.B., 4.2.C.,
4.2.D. en 5.1., onderdeel B, onder 1.2.L., 1.2.M., 1.2.S., 1.2.T., 1.2.U., 2.1.C.,
2.1.D. en3.1.C., onderdeel C, onder 1.2.B. en1.3.B, die voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen, zien op de totale investering in het betreffende (onderdeel van
een) bedrijfsmiddel.
Artikel 3
Bij de berekening van de besparing gelden de volgende omrekenfactoren:
-
– 1 kWh elektrische energie komt overeen met 0,22 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton stookolie komt overeen met 1.300 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 liter LPG ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 0,95 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 liter diesel ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 liter benzine ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,04 Nm3aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 kilogram gasvormig waterstof komt overeen met 4,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton gasvormige zuurstof komt overeen met 104 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton gasvormige stikstof komt overeen met 65 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton vloeibare zuurstof komt overeen met 260 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton vloeibare stikstof komt overeen met 208 Nm3aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 ton vloeibare kooldioxide (CO2) komt overeen met 49 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
-
– 1 Nm3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X Nm3 aardgasequivalenten (a.e.), waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde
in MJ/Nm3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/Nm3.
Indien een brandstof wordt gebruikt die niet is genoemd in de voorgaande opsomming,
dient de omrekenfactor bepaald te worden door de onderste verbrandingswaarde van deze
stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.
Artikel 4
-
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet, waaronder de kosten
van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen
onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
-
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht
tot het advies is verstrekt;
-
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
-
c. de kosten van het advies worden niet tevens toegerekend aan andere energie-investeringen;
en
-
d. artikel 3.46, eerste lid, onderdelen a, b, en d, van de wet en artikel 8, zevende
lid, onderdelen b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige
toepassing.
-
2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten toegerekend
aan het energie-advies.
-
3. Bij de berekening van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor investeringen
als bedoeld in artikel 2, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies
buiten beschouwing.
-
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat
apart bemeterd is voor energiedragers.
Artikel 5
Voor investeringen bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 5, van bestaande bedrijfsgebouwen
geldt dat op het moment van melden alle noodzakelijke investeringsverplichtingen,
waarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder
5, moeten zijn aangegaan.
TOELICHTING
I Algemeen
Aanleiding
De energie-investeringsaftrek (EIA) biedt ondernemers die investeren in energiebesparende
bedrijfsmiddelen, of onderdelen daarvan, een fiscaal voordeel. De EIA richt zich op:
-
1. het stimuleren van investeringen in technisch bewezen bedrijfsmiddelen die energie
besparen ten opzichte van het energieverbruik van de in de markt gangbare bedrijfsmiddelen;
-
2. het stimuleren van investeringen in de vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door
energie-efficiëntere bedrijfsmiddelen.
Jaarlijks vindt aanpassing van de regeling aan de stand van de techniek plaats. Door
de wijziging van artikel 3.42, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 gaat
de bevoegdheid tot aanwijzen van energie-investeringen met ingang van 1 januari 2019
over van de Minister van Financiën naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Met ingang van 1 januari 2019 wordt de EIA verlaagd van 54,5% naar 45% (wijziging
van artikel 3.42, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Tegelijkertijd worden
de lijst met bedrijfsmiddelen die voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen,
verbreed.
Notificatie
De ontwerpregeling is op 3 december 2018 onder notificatienummer 2018/0587/NL voorgelegd
aan de Europese Commissie ingevolge Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure
op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten
van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 (PbEG
1998, L 217). De Europese Commissie heeft medegedeeld dat de kennisgeving betrekking
heeft op technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of
financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, tweede alinea,
punt iii, van Richtlijn (EU) 2015/1535. Voor deze kennisgeving geldt geen status-quoperiode
(artikel 7, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/1535).
Caribisch Nederland
Voor de goede orde zij erop gewezen dat het van toepassing verklaren van de energie-investeringsaftrekregeling
voor zowel Aruba, Curaçao, Sint Maarten als Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een
afzonderlijke ministeriële regeling is opgenomen. In artikel 3 van die regeling is
bepaald dat als energie-investeringen worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen
of onderdelen daarvan die zijn opgenomen in de bijlage bij de Uitvoeringsregeling
energie-investeringsaftrek 2011. De vastgestelde energielijst voor 2019 is daarmee
onverkort van toepassing in Caribisch Nederland.
Regeldruk
Met deze regeling worden de bedrijfsmiddelen aangewezen die in aanmerking komen voor
energie-investeringsaftrek. De aanmeldingsprocedure zelf blijft ongewijzigd. Het aantal
aanmeldingen voor EIA ligt de afgelopen jaren rond 16.000–17.000 per jaar. Voor komend
jaar wordt eenzelfde aantal aanmeldingen verwacht. RVO maakt de energielijst jaarlijks
kenbaar in een brochure voor ondernemers zodat de kennisnamekosten voor ondernemers
zo laag mogelijk worden gehouden.
Uit deze regeling volgt daarom geen wijziging in de regeldruk voor bedrijven en de
regeling leidt niet tot extra uitvoeringslasten bij de uitvoerende overheidsdienst
(RVO). Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft daarom de wijziging van de
regeling niet geselecteerd voor formele advisering.
Vast verandermoment
Bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding van 1 januari 2019 is aangesloten
bij het systeem van de fiscale wetgeving waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kalenderjaren.
Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn omdat de doelgroepen gebaat zijn
bij een spoedige inwerkingtreding. Het systeem van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn
staat die uitzondering toe.1
II Artikelsgewijs
Artikelen I en II
De wijzigingen in de artikelen I, onderdelen A, B en C, en II vloeien voort uit de
wijziging van de bevoegde minister tot het vaststellen van de energie-investeringen.
Artikel I, onderdeel E
Artikel I, onderdeel E, vervangt de bijlage bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001. In de bijlage behorende bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001 worden de investeringen opgenomen die vanaf 1 januari 2019 in aanmerking komen
voor EIA. Hierna worden de wijzigingen ten opzichte van de Energielijst 2018 toegelicht.
Gebouwde omgeving
Voor warmtepompen in de gebouwde omgeving wordt vanaf 2019 altijd naar het seizoensrendement
(SCOP) gekeken. Verder zijn gasgestookte warmtepompen uit de omschrijving gehaald.
Voor warmtepompen met een halogeenvrij koudemiddel is een aparte omschrijving opgenomen.
Voor warmtekrachtinstallaties met een zuigermotor toegepast in de gebouwde omgeving
is de omschrijving in de bijlage verwijderd omdat voor deze techniek inmiddels energetisch
betere varianten beschikbaar zijn, zoals warmtepompen.
Voor hoogrendement elektromotoren is de omschrijving zodanig aangepast dat ook energiezuinige
gelijkstroommotoren in aanmerking kunnen komen. Dit geldt voor zowel toepassing in
de gebouwde omgeving als voor toepassing in processen of transportmiddelen.
Bij de omschrijving van adiabatische luchtkoeling en van het warmte- of koudeterugwinningssysteem
uit ventilatielucht is een gesloten adsorptie koelcircuit – waarbij de benodigde warmte
afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte – toegevoegd. Door toepassing van
dit koelcircuit wordt extra energiebesparing gerealiseerd.
Er is een omschrijving toegevoegd voor een warmtewerende coating op de buitenschil
van koel- en vrieshuizen. Door deze coating vermindert de benodigde hoeveelheid energie
om deze koel- en vrieshuizen te koelen.
De LED-buis komt vanaf 2019 alleen nog exclusief bij toepassingen in of bij bestaande
bedrijfsgebouwen in aanmerking. Deze techniek is in de nieuwbouw reeds de gangbare
techniek.
Processen
De prestaties van LED-belichtingssystemen verbeteren continu. Daarom is de zogenoemde
specifieke lichtstroom eis aangepast naar minimaal 2,2 µmol per seconde per Watt.
De omschrijving van energie-efficiënte melkkoeling is aangepast. Alleen systemen waarbij
zowel sprake is van melkvoorkoeling als warmteterugwinning op de koelinstallatie komen
in aanmerking voor de EIA. Op deze manier wordt alle beschikbare warmte uit de melk
nuttig aangewend. Een elektrische boiler die wordt gevoed met warm water uit de warmteterugwinning
is ook aan de omschrijving toegevoegd. De nu omschreven oplossing is op dit moment
de meest energetische oplossing en maakt het gebruik van aardgas overbodig: de stal
kan op deze manier geheel elektrisch verwarmd worden.
Naast het conserveren van vloeibare levensmiddelen is een pulsed electric field (PEF)
installatie ook geschikt als energiezuinige methode om de celwand van wortel- en knolgewassen
te perforeren. Daardoor komen deze gewassen beschikbaar voor verdere verwerking. De
omschrijving van deze PEF installatie is hiertoe uitgebreid.
De omschrijving voor het gasgestookte frituurtoestel is verwijderd omdat inmiddels
varianten beschikbaar zijn die minder energie gebruiken, zoals het inductie frituurtoestel.
Duurzame energie
De aftopping voor zonnepanelen is verwijderd omdat dit maximum bedrag de toepassing
van innovatieve systemen, zoals zonvolgsystemen, belemmert.
Er is een aparte omschrijving opgenomen voor accu’s die worden gebruikt om duurzaam
opgewekte elektriciteit tijdelijk op te slaan. Het tijdelijk opslaan van elektriciteit
voorkomt dat op momenten van veel aanbod en weinig vraag van elektriciteit de opwekking
van duurzame elektriciteit moet worden beperkt.
De aerobe biomassa-reactor is verwijderd, omdat hier nauwelijks gebruik van wordt
gemaakt.
De swill vergister is aan de EIA toegevoegd. Deze vergister verwerkt gekookt keukenafval
tot biogas dat vervolgens weer nuttig kan worden ingezet. De vergister reduceert tevens
het volume van het keukenafval. Dit leidt tot een verdere CO2 reductie bij het transport van afval.
Energiebalancering
De optie in de EIA ten aanzien van de conversie van elektrische energie naar waterstof
(Power to gas) is verruimd. Ook waterstofproductie ten behoeve van tankstations kan
nu in aanmerking komen.
Om ook opslag van elektrische energie met een kleinere opslagcapaciteit dan 10 kWh
te ondersteunen, vervalt de ondergrens in de opslagcapaciteit. Door de ontwikkeling
van de Lithium accu is het tevens wenselijk om meerdere typen Lithium accu’s te ondersteunen.
De omschrijving is hiervoor aangepast.
In het kader van het benutten van (overtollig) duurzaam geproduceerde energie is een
langdurige opslag van warmte een goede oplossing. Langdurige warmteopslag vergt een
speciale constructie van het opslagvat. Voor deze constructie is een aparte omschrijving
opgenomen.
Bedrijven kunnen hun productieproces sturen aan de hand van de situatie op de energiemarkt.
Het beperken van productie in tijden waarin er weinig duurzame elektriciteit beschikbaar
is, draagt bij aan de balancering van het elektriciteitsnet. Om deze sturing mogelijk
te maken, is voor de benodigde software en regelingen een aparte omschrijving opgenomen.
Energietransitie
In het kader van de energietransitie zijn er in de bijlage een aantal omschrijvingen
opgenomen ten behoeve van het verminderen van het aardgasgebruik en de CO2-emissies alsmede de bevordering van elektrificatie. Met deze nieuwe opties wordt
de energie-investeringsaftrek verder verbreed naar reductie van broeikasgassen.
Er zijn die nieuwe opties in de bijlage opgenomen die het aardgasverbruik verminderen.
Ten eerste gaat het om het stimuleren van infraroodpanelen die in bepaalde situaties
een goede techniek zijn voor vervanging van het gebruik van aardgas. Ten tweede wordt
de vervanging van indirect gasgestookte ovens door elektrische ovens gestimuleerd.
Ten derde wordt de productie en het bijmengen van waterstof in bestaande installaties
in de bijlage opgenomen.
Het reduceren van de CO2 uitstoot kan ook gerealiseerd worden door permanente opslag van CO2. Deze techniek zal een belangrijke rol vervullen bij het realiseren van de klimaat-
en energiedoelen op middellange termijn. Voor CO2 afvang voor permanente opslag is nu een omschrijving opgenomen.
Stoomrecompressie is een techniek die het mogelijk maakt (rest)stoom met een lage
druk door middel van elektrisch gevoede compressie weer op te werken naar een bruikbare
druk en temperatuur. Deze techniek maakt dus hergebruik van reststoom mogelijk, waardoor
energiebesparing en CO2 reductie kan worden gerealiseerd. Voor deze nieuwe techniek is daarom een omschrijving
opgenomen.
Artikel III
Artikel III (inwerkingtreding)
De regeling treedt ingevolge artikel III in werking met ingang van 1 januari 2019.
Op grond van artikel 3.51 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is zij van toepassing
op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of
na 1 januari 2019.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes