Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 december 2018, nummer 2433957, houdende regels voor de subsidiëring van projecten ter ondersteuning van zelfstandig vertrek van vreemdelingen uit Nederland (Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 48a van de Wet Justitie-subsidies,

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

brutoloon:

bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, inclusief vakantiegeld, exclusief vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen;

directe loonkosten:

loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan deelnemers van het project bestede uren, dan wel loonkosten welke direct te relateren zijn aan de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in de bijlagen A en B;

gemeenschapsonderdanen:

onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie, onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat;

indirecte kosten:

kosten die niet kunnen worden aangewezen als specifieke kosten van het project, en niet rechtstreeks verband houden met de uitvoering ervan;

minister:

de Minister van Justitie en Veiligheid;

onderdaan van een derde land:

eenieder die geen burger van de Europese Unie is in de zin van artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

penvoerder:

de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

project:

het specifieke praktische middel waarmee een subsidieontvanger een activiteit of meerdere activiteiten geheel of gedeeltelijk uitvoert;

projectperiode:

periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden afgerond;

REAN-programma:

het programma ‘Return and Emigration Assistance from the Netherlands’;

vreemdeling:

ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.

Artikel 2. Inleidende bepaling

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor projecten die zijn gericht op ondersteuning van zelfstandig vertrek van vreemdelingen om onrechtmatig verblijf te voorkomen of te beëindigen.

  • 2. De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd.

Artikel 3. Aard van de projecten

De minister kan met inachtneming van deze regeling subsidie verstrekken voor projecten zonder winstoogmerk op het gebied van:

  • a. het bevorderen van het zelfstandig vertrek van vreemdelingen uit Nederland door hen te ondersteunen bij het zelfstandig vertrek en bij de herintegratie in het land van herkomst, met als doel het voorkomen of beëindigen van onrechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland; of

  • b. het bieden van ondersteuning bij het zelfstandig vertrek uit Nederland van gemeenschapsonderdanen die zich in Nederland maatschappelijk niet kunnen handhaven en die niet over voldoende financiële middelen beschikken om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken.

Artikel 4. Aanvraagtijdvakken en subsidieplafond

De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken. De minister maakt de aanvraagtijdvakken vooraf bekend in de Staatscourant, onder vermelding van het subsidieplafond voor dat aanvraagtijdvak.

Artikel 5. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project op het gebied als bedoeld in artikel 3, onderdelen a en b, wordt aangevraagd door een subsidieaanvrager, die is aangewezen in de bijlagen A en B bij deze regeling.

Artikel 6. De subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project.

  • 2. De looptijd van een project bedraagt maximaal 36 maanden. Het tijdvak van de subsidie vangt op zijn vroegst aan op het moment van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag en uiterlijk zes maanden na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

  • 3. Als meerdere organisaties in een project samenwerken, kan slechts één van hen de subsidie aanvragen. Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van organisaties, wordt bij de subsidieaanvraag een kopie van de door de subsidieaanvrager alsmede de samenwerkingspartner getekende samenwerkingsverklaring meegezonden. Als een project medegefinancierd wordt door een derde, wordt bij de subsidieaanvraag een ondertekende co-financieringsverklaring meegezonden. De co-financieringsverklaring vermeldt het bedrag van de co-financiering en of het bedrag een absolute bijdrage of een bedrag naar rato van de daadwerkelijk gemaakte kosten betreft.

  • 4. De subsidieaanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een projectbeschrijving;

    • b. een begroting en financieringsplan;

    • c. een verklaring omtrent het gedrag van alle bestuurders van de rechtspersoon;

    • d. een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de rechtspersoon;

    • e. de door het bestuur vastgestelde jaarrekening van het laatst aanwezige afgesloten boekjaar;

    • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.

  • 5. De projectbeschrijving wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld formulier. De projectbeschrijving bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen activiteiten, waaronder de aard, de omvang, de doelgroep en de regio waar de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft en de daarbij behorende indicatoren;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd;

    • d. de duur van de projectperiode;

    • e. een beschrijving van de benodigde operationele kwalitatieve en kwantitatieve capaciteit.

  • 6. De begroting wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld formulier.

  • 7. Het financieringsplan bevat een beschrijving van de benodigde en beschikbare financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 8. Op de aanvraag wordt uiterlijk dertien weken na ontvangst van de aanvraag beslist.

  • 9. Een aanvraag is volledig wanneer het formulier en de bijbehorende bijlagen volledig en juist zijn ingevuld en zijn ontvangen door de minister, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 10. Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

  • 11. Projecten worden altijd uitgevoerd in samenwerking met of in afstemming met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Een bewijs van de afspraken met de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt bijgevoegd bij de aanvraag.

Artikel 7. Behandeling aanvragen

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond worden de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.

  • 2. Wanneer de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn subsidieaanvraag aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel 8. Subsidieverlening

De beschikking vermeldt in ieder geval de projectperiode, het maximumbedrag van de subsidie, alsmede de doelgroep. Bij de bepaling van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 11 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

Artikel 9. Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van subsidie kan in ieder geval door de minister geheel of gedeeltelijk worden afgewezen, indien:

  • a. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • b. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • d. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • e. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • f. de voorgenomen subsidiabele kosten reeds uit hoofde van nationale of Europese subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • g. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager beschikt over operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten; of

  • h. anderszins op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen.

Artikel 10. Hoogte van de subsidie

De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 3 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, maar ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

Artikel 11. Subsidiabele kosten

  • 1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met de werkgeverslasten en waarbij het aantal werkbare uren wordt berekend op basis van de normale arbeidsduur per jaar in uren minus het wettelijk aantal vakantie-uren per jaar minus de nationaal erkende officiële vrije feestdagen per jaar in uren. Bij een parttime dienstverband wordt het aantal uren naar rato bepaald;

    • b. specifieke uitgaven in verband met doelgroepen verstrekt aan vreemdelingen die Nederland aantoonbaar hebben verlaten;

    • c. reis- en verblijfskosten;

    • d. kosten van materieel;

    • e. afschrijvingskosten, voor zover deze betrekking hebben op het eerste lid, onderdeel d;

    • f. kosten van verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten met uitzondering van kantoorkosten;

    • g. kosten van onderaanneming, en

    • h. kosten van huur van onroerende zaken.

  • 2. De direct subsidiabele kosten, zoals bedoeld in het eerste lid, worden verhoogd met een opslag van maximaal 7% ter dekking van de indirecte kosten.

  • 3. De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid ten behoeve van het project worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon aan het project ten behoeve van deze activiteiten heeft gemaakt, te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

  • 4. De kosten van vrijwilligers worden berekend volgens de regels die zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst.

  • 5. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient voor opdrachten met een financieel belang van hoger dan € 10.000 de marktconformiteit aangetoond te worden. Voor opdrachten tot € 25.000 kan worden volstaan met een benchmarkprocedure. Voor opdrachten hoger of gelijk aan € 25.000 dient martkconformiteit te worden aangetoond door middel van een vergelijking van drie offertes.

  • 6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

Artikel 12. Niet subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. de aankoop, bouw of renovatie van onroerend goed;

  • d. belasting over de toegevoegde waarde, behalve indien deze krachtens het nationale recht inzake belasting over de toegevoegde waarde niet terugvorderbaar is;

  • e. fooien en geschenken;

  • f. representatiekosten en representatievergoedingen;

  • g. kosten van ontspanningsactiviteiten ten behoeve van personeelsleden van het project;

  • h. kapitaalopbrengsten, schulden en kosten van schulden, rente op schulden, voorzieningen voor eventuele toekomstige verliezen of schulden, verschuldigde rente, dubieuze vorderingen, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en buitensporige of roekeloze uitgaven;

  • i. kosten van de inrichting van een kantoor zoals meubilair en kantoorkosten zoals kosten voor telefoon en internet, schoonmaakkosten, verzekeringen en energiekosten;

  • j. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot subsidieverlening, met uitzondering van kosten die na afloop van de projectperiode zijn gemaakt voor:

    • de directe loonkosten voor de projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie;

    • de kosten voor onderaanneming ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie;

    • de directe loonkosten of de kosten van onderaanneming ten behoeve van de loonadministratie tot 13 weken na afloop van de projectperiode; en

    • de kosten van specifieke uitgaven in verband met doelgroepen tot 4 weken na afloop van de projectperiode;

  • k. bijdragen in natura, met uitzondering van de kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b;

  • m. kosten voor woon-werkverkeer, tenzij een CAO van toepassing is waarin staat dat medewerkers recht hebben op vergoeding hiervan;

  • n. kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, die in Nederland zijn gemaakt en zijn voorgeschoten door een deelnemer;

  • o. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd en bijvoorbeeld ten laste van andere subsidieprogramma’s komen; en

  • p. kosten die reeds uit hoofde van andere subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 13. Bevoorschotting

  • 1. Na verlening van de subsidie voor een project met een looptijd van twee jaar of minder, wordt een voorschot verleend tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2. Voor projecten met een looptijd van twee jaar of minder, wordt vier weken na verloop van de helft van het tijdvak waarvoor subsidie is toegekend, een aanvullend voorschot van maximaal 30% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag verleend.

  • 3. Voor projecten met een looptijd van meer dan twee jaar, wordt na verlening van de subsidie een voorschot verleend tot maximaal 40% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag. Na verloop van een jaar en na verloop van twee jaar wordt na ontvangst van een tussentijdse inhoudelijke en financiële rapportage, een aanvullend voorschot van maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag verleend.

  • 4. Aan de subsidieontvanger kan een nadere financiële en inhoudelijke onderbouwing, inclusief specificatie van reeds gemaakte kosten alsmede zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot.

  • 5. Het maximale voorschot per project bedraagt 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

Artikel 14. Administratievoorschriften

  • 1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2. De volledige administratie is per project voor controle beschikbaar op een voor de subsidieontvanger vrij toegankelijke locatie.

  • 3. De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

  • 4. De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5. Indien er in het project sprake is van deelnemers geeft de deelnemersadministratie inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer zelf en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6. Ter zake van de directe loonkosten en de kosten, bedoeld in artikel 11, derde lid, dient een door middel van een inzichtelijk tijdschrijfsysteem controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig te zijn of een naar behoren gemotiveerd besluit van de organisatie waaruit blijkt dat de werknemer wordt ingezet voor taken die specifiek verband houden met de uitvoering van het project.

  • 7. De subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de minister daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de minister desgevraagd informatie over het project die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

  • 8. In de administratie is een verklaring omtrent het gedrag opgenomen van alle personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het project zoals de projectleider, projectmedewerkers en vrijwilligers. Voor personen die als onderaannemer werkzaam zijn geldt deze verplichting alleen als zij werkzaamheden uitvoeren die ook door een projectmedewerker kunnen worden uitgevoerd.

  • 9. De subsidieontvanger is verplicht om de voorschriften met betrekking tot de administratie die zijn opgenomen in de Handleiding administratie Subsidieregeling OZV 2019, op te volgen. Kosten die in strijd met de voorschriften die zijn opgenomen in deze regeling of handleiding zijn gemaakt of geadministreerd, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 15. Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1. De subsidieontvanger bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot ten minste 7 jaar na afloop van de vaststelling van de subsidie dan wel tot een nader door de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken termijn.

  • 2. Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in de handleiding voor de projectadministratie behorende bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3. De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4. De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

  • 5. Alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 16. Rapportageverplichtingen

  • 1. Voor projecten die een tijdvak hebben van meer dan 12 maanden dient binnen 4 weken na afloop van een periode van 12 maanden na de datum van de start van het project een inhoudelijke en financiële voortgangsrapportage te worden ingediend, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over de voortgang van het project waarvoor subsidie is verleend in die periode.

  • 2. Indien er omstandigheden optreden die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 3. De subsidieontvanger verleent aan door de minister dan wel door de minister daartoe aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

  • 4. Over de voortgang van de ondersteuningstrajecten wordt op zaaksniveau informatie uitgewisseld met de minister.

Artikel 17. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een inhoudelijke en financiële eindrapportage gevoegd.

  • 2. Voor projecten waarvoor een maximale subsidie is verstrekt van meer dan € 125.000, wordt bij het verzoek om vaststelling tevens een volgens het door de minister opgestelde accountantsprotocol opgestelde verklaring van een accountant gevoegd.

  • 3. De minister stelt binnen 22 weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie de subsidie vast.

Artikel 18. Openbaar maken subsidiedossier

Informatie uit het subsidiedossier wordt niet openbaar gemaakt wanneer de informatie niet voor iedereen toegankelijk is vanwege de vertrouwelijke aard ervan, met name omdat ze verband houdt met veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 19. Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger; of

    • e. indien bij een controle onregelmatigheden in de administratie zijn aangetroffen en aanvrager deze niet of in onvoldoende mate heeft gecorrigeerd dan wel diens toelichting omtrent de onregelmatigheden onvoldoende wordt geacht.

  • 2. Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd. Voor zover de minister niet met afwijking heeft ingestemd, verricht de subsidieontvanger die activiteiten voor eigen rekening en risico.

  • 3. De minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger in het kader van deze regeling verleende en nog te betalen subsidie, dan wel een andere verleende en nog te betalen subsidie.

Artikel 20.

  • 1. De Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek wordt ingetrokken.

  • 2. De Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek blijft van toepassing op de financiële afwikkeling van subsidies, op basis van deze regeling verleend, die voor de vervaldatum zijn verleend en op eventuele bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van die subsidies.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024.

  • 3. Deze regeling blijft van toepassing op de financiële afwikkeling van subsidies, op basis van deze regeling verleend, die voor de vervaldatum zijn verleend en op eventuele bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van die subsidies.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 12 december 2018

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

BIJLAGE A, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3, ONDERDEEL A

Artikel A1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door een in Nederland gevestigde, niet-gouvernementele organisatie met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.

Artikel A2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019.

Artikel A3. Subsidieplafond

  • 1. Het maximale beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, € 3.000.000.

  • 2. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel A4. Doel en doelgroep

  • 1. Een project heeft tot doel het bevorderen van het zelfstandig vertrek van vreemdelingen uit Nederland door hen te ondersteunen bij het zelfstandige vertrek en bij de herintegratie in het land van herkomst of bestemming. De nadruk ligt op activiteiten die erop gericht zijn vertrekplichtige vreemdelingen te bewegen tot zelfstandig vertrek uit Nederland.

  • 2. De doelgroep bestaat uit onderdanen van derde landen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt en waarvan het land van herkomst of bestendig verblijf op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld, die:

    • a. nog geen definitieve negatieve beslissing hebben ontvangen met betrekking tot hun verzoek om in Nederland te mogen verblijven, hun verzoek om een verblijfsvergunning en/of hun verzoek om internationale bescherming te genieten, en die ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren;

    • b. in Nederland een verblijfsrecht, verblijfsvergunning hebben en/of internationale bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2011/95/EU, of tijdelijke bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2001/55/EG, en die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren; of

    • c. zich op het grondgebied van Nederland bevinden en niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat, onder meer de onderdanen van derde landen voor wie de verwijdering overeenkomstig artikel 9 en artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG, is uitgesteld.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn uitgesloten vreemdelingen:

    • a. die beschikken over voldoende financiële middelen om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken;

    • b. die zich niet naar Nederland hebben begeven met de intentie zich voor lange duur alhier te vestigen;

    • c. met de nationaliteit van Algerije, Egypte, Kosovo, Libanon, Marokko, Mongolië, Tunesië, Turkije, Rusland en Wit-Rusland;

    • d. die onvoldoende medewerking verlenen aan de Internationale Organisatie voor Migratie om zelfstandig terug te keren via het REAN-programma;

    • e. van wie het vertrek uit Nederland een doorkruising betekent van een strafrechtelijk vervolgingstraject waar hij bij betrokken is;

    • f. die in de afgelopen vijf jaar met assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie uit Nederland zijn vertrokken of op kosten van de Nederlandse overheid zelfstandig zijn vertrokken of zijn uitgezet;

    • g. waarbij het vertrek met ondersteuning van een terugkeerproject maatregelen ter uitvoering van de uitzetting doorkruist;

    • h. die deelnemen aan een ander project waarbij ondersteuning in natura bij terugkeer wordt verstrekt;

    • i. die een zwaar inreisverbod van meer dan vijf jaar opgelegd hebben gekregen dan wel veroordeeld zijn voor zedenmisdrijven, doodslag, moord, mensenhandel of mensensmokkel; of

    • j. van wie de asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Artikel A5. Subsidiabele activiteiten

Projecten zijn uitsluitend gericht op de volgende activiteiten:

  • a. vreemdelingen te bewegen tot zelfstandig vertrek uit Nederland;

  • b. vreemdelingen voor te bereiden op zelfstandig vertrek uit Nederland, en

  • c. vreemdelingen perspectief te bieden op herintegratie in het land van herkomst of bestemming na vertrek.

Artikel A6. Aanvullende eisen aanvraag

  • 1. Bij de subsidieaanvraag wordt een samenwerkingsverklaring meegestuurd waarin de afspraken staan vermeld die met de minister zijn gemaakt.

  • 2. Voor projecten die zich richten op een specifieke Nederlandse regio dient een samenwerkingsverklaring van de gemeente waar de activiteiten in hoofdzaak worden uitgevoerd of waar de stichting is gevestigd, meegestuurd te worden met de subsidieaanvraag.

Artikel A7. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project dient zich te richten op vreemdelingen die zich in een specifieke regio in Nederland bevinden of op een specifieke doelgroep.

  • 2. Onder specifieke Nederlandse regio wordt verstaan een regio die een geografische eenheid vormt zoals één of meer aaneengesloten provincies of een van de vijf grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven), eventueel met de daar omliggende regio.

  • 3. Onder specifieke doelgroep wordt onder andere, maar niet limitatief, verstaan, vreemdelingen uit een bepaald land of bepaalde regio van herkomst, alleenstaande minderjarige vreemdelingen en gezinnen met minderjarige kinderen.

  • 4. De minister houdt bij de beoordeling van subsidieaanvragen rekening met een evenwichtige spreiding van terugkeerprojecten over Nederlandse regio’s en specifieke doelgroepen. Een subsidieaanvraag kan worden afgewezen als er al een ander terugkeerproject wordt uitgevoerd in dezelfde of deels overlappende regio of zich richt op dezelfde of een vergelijkbare doelgroep.

  • 5. Projecten worden uitgevoerd in nauw overleg met een lokale afdeling van de minister. De minister geeft aan welke afdeling namens de minister het aanspreekpunt wordt voor de lokale samenwerking. Met de minister worden van tevoren afspraken gemaakt over de samenwerking. Deze afspraken behelzen onder andere hoe vaak er onderling overleg plaatsvindt over de voortgang van het terugkeertraject van individuele deelnemers, de (opvang)locaties waar de organisatie actief is en de frequentie van spreekuren en/of voorlichtingsbijeenkomsten op locaties.

  • 6. De deelname van iedere individuele deelnemer dient ter verificatie aan de minister te worden voorgelegd via een daarvoor beschikbaar gesteld formulier. De minister toetst of een deelnemer voldoet aan de doelgroep zoals omschreven in artikel A4. De verificatieprocedure staat omschreven in de handleiding projectadministratie.

  • 7. De deelname van iedere individuele deelnemer aan een project is beperkt tot vier maanden vóór vertrek en zes maanden na vertrek. Deze periodes kunnen in overleg met de minister worden verlengd. Deelname aan een project kan voortijdig worden beëindigd door de minister omdat de deelname de gedwongen terugkeer belemmert of omdat er geen uitzicht is op zelfstandig vertrek via het REAN-programma. Er is in beginsel geen uitzicht op vertrek via het REAN-programma als een deelnemer zich na drie maanden nog niet heeft ingeschreven voor het REAN-programma.

  • 8. De subsidieontvanger dient de minister maandelijks te informeren over de voortgang van het ondersteuningstraject en de voorbereiding van het feitelijk traject van iedere deelnemer door middel van het door de minister beschikbaar gestelde formulier.

  • 9. Indien een vreemdeling niet meer deelneemt aan het project dient de subsidieontvanger de minister daarvan onverwijld in kennis te stellen door middel van het door de minister beschikbaar gestelde formulier.

  • 10. Voor iedere deelnemer aan het project wordt een persoonlijk herintegratieplan opgesteld. In het herintegratieplan wordt in ieder geval beschreven welke belemmeringen er zijn voor terugkeer en herintegratie en hoe deze kunnen worden weggenomen, waaruit de herintegratieondersteuning bestaat die de vreemdeling rechtstreeks ten goede komt en hoe die ondersteuning bijdraagt aan de duurzame economische en sociale herintegratie van de betreffende vreemdeling. De herintegratieondersteuning kan alleen ten goede komen aan vreemdelingen die Nederland daadwerkelijk verlaten. De ondersteuning is gericht op het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud na terugkeer en/of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. De herintegratieondersteuning kan gericht zijn op het opzetten van een eigen bedrijf, maar kan bijvoorbeeld ook bestaan uit tijdelijke huisvesting na terugkeer of scholing.

  • 11. Herintegratieondersteuning wordt bij voorkeur verstrekt in het land van herkomst dan wel na het overschrijden van de Nederlandse buitengrens. Bij uitzondering kan de herintegratieondersteuning in Nederland worden verstrekt als dit gebeurt met het oog op aanwending van de ondersteuning in het land van herkomst en de ondersteuning uiterlijk de dag voor het geplande vertrek uit Nederland wordt overhandigd aan de deelnemer.

Artikel A8. Aanvullende eisen subsidiabele kosten

  • 1. De specifieke uitgaven in verband met doelgroepen die direct ten goede komen aan de vreemdeling bedragen maximaal:

    • a. € 1.800 per volwassenen vreemdeling;

    • b. € 2.800 per minderjarige vreemdeling.

  • 2. Van de ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling mag maximaal € 300 in contanten worden verstrekt. De overige ondersteuning bestaat uit ondersteuning in natura. De ondersteuning in natura kan in beginsel niet bestaan uit het verstrekken van consumentenelektronica of kleding.

  • 3. De ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling dient gebaseerd te zijn op een individueel herintegratieplan als bedoeld in artikel A7, tiende lid. De kosten van verstrekte ondersteuning die niet aansluit bij het herintegratieplan is niet subsidiabel.

  • 4. De ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling is alleen subsidiabel voor deelnemers van wie de deelname na verificatie als bedoeld in artikel A7, zesde lid, is goedgekeurd door de minister.

  • 5. Kosten voor training, opleiding en begeleiding van een deelnemer in Nederland, komen niet ten laste van de kosten die de vreemdeling direct ten goede komen. Deze activiteiten worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland en vallen onder de kostenpost 'verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten'.

  • 6. Kosten voor ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling zijn alleen subsidiabel als deze:

    • a. in Nederland zijn gemaakt en direct zijn betaald door de subsidieontvanger;

    • b. buiten Nederland zijn gemaakt en zijn gecontroleerd en goedgekeurd door een lokale partner van de subsidieontvanger waarmee de subsidieontvanger een overeenkomst heeft gesloten die is opgenomen in de projectadministratie.

  • 7. De kosten voor herintegratie in het land van bestemming, niet zijnde het land van herkomst, zijn alleen subsidiabel als het land van bestemming op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld.

Artikel A9. Niet-subsidiabele kosten

Kosten voor het feitelijk vertrek van een vreemdeling en kosten voor medische begeleiding, medische behandeling of medicijnen, die via het REAN-programma vergoed kunnen worden, komen niet in aanmerking voor subsidie. De kosten voor het feitelijk vertrek bestaan in ieder geval uit reiskosten voor het vertrek uit Nederland, kosten voor het verkrijgen van een reisdocument bij een diplomatieke vertegenwoordiging en kosten voor begeleiding tijdens de reis.

Artikel A10. Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 450.000 per project per tijdvak van 12 maanden, maar ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 2. Organisaties die nog geen ervaring hebben met het organiseren van terugkeerprojecten die door de minister worden gesubsidieerd, komen in aanmerking voor een maximale subsidie van € 150.000.

  • 3. Een subsidie van meer dan € 300.000 per tijdvak van 12 maanden wordt alleen verstrekt aan organisaties:

    • a. die eerder vergelijkbare activiteiten hebben uitgevoerd met subsidie van de minister;

    • b. waarvan de minister heeft vastgesteld dat de organisatie zich heeft gehouden aan de verplichtingen die aan de eerder verleende subsidie waren verbonden, en

    • c. die tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag minstens 40 vreemdelingen hebben begeleid die in deze periode ook daadwerkelijk uit Nederland zijn vertrokken.

Artikel A11. Weigering van de subsidie

De subsidieaanvraag wordt afgewezen als de begrote kosten per terugkerende vreemdeling hoger zijn dan € 8.000.

BIJLAGE B, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3, ONDERDEEL B

Artikel B1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door een in Nederland gevestigde, niet-gouvernementele organisatie met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht die minstens 5 jaar ervaring heeft met het uitvoeren van een landelijk terugkeerproject dat is gericht op de terugkeer van gemeenschapsonderdanen.

Artikel B2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019.

Artikel B3. Subsidieplafond

  • 1. Het maximale beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, € 1.500.000.

  • 2. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel B4. Doel en doelgroep

  • 1. Een project heeft tot doel om het daadwerkelijk vertrek te organiseren van gemeenschapsonderdanen die zich in Nederland maatschappelijk niet kunnen handhaven en die niet over voldoende financiële middelen beschikken om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken. De achterliggende doelstelling van deze regeling is om lokale overlast en de kosten die gemeenten en andere lokale organisaties zoals de GGD maken voor de opvang, begeleiding en medische behandeling van deze doelgroep, te beperken.

  • 2. De doelgroep van de projecten zijn gemeenschapsonderdanen die de intentie hadden om zich voor langere duur in Nederland te vestigen, die het niet gelukt is om in Nederland voldoende inkomsten te genereren om in hun eigen levensonderhoud te voorzien, die niet over voldoende financiële middelen beschikken om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken en die sociaal maatschappelijke begeleiding nodig hebben bij hun terugkeer of herintegratie.

Artikel B5. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Projecten zijn uitsluitend gericht op de volgende activiteiten:

    • a. gemeenschapsonderdanen te bewegen tot zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • b. gemeenschapsonderdanen voor te bereiden op zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • c. het organiseren van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van gemeenschapsonderdanen, en

    • d. gemeenschapsonderdanen te ondersteunen bij de herintegratie in het land van herkomst na vertrek.

  • 2. Herintegratieactiviteiten, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn gericht op gemeenschapsonderdanen met ernstige medische of verslavingsproblemen of die geen sociaal netwerk hebben om op terug te vallen.

Artikel B6. Specifieke eisen aan het project

  • 1. De activiteiten worden landelijk uitgevoerd in nauwe samenwerking met gemeenten en maatschappelijke organisaties. Projecten zonder landelijke dekking komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. De subsidieontvanger houdt een registratie bij waaruit blijkt of een deelnemer voldoet aan de doelgroep van het project. In deze registratie zijn in ieder geval de personalia en nationaliteit van de deelnemer, de Nederlandse gemeente waar de deelnemer verblijft en de plaats waar de deelnemer naar toe terugkeert, opgenomen.

  • 3. Voor deelnemers waarvoor in het land van herkomst herintegratieondersteuning wordt georganiseerd, wordt een herintegratieplan opgesteld. Uit het herintegratieplan blijkt de noodzaak tot het verstrekken van herintegratieondersteuning en bevat in ieder geval een beschrijving van de verstrekte ondersteuning.

  • 4. Deelnemers dienen een formulier te ondertekenen voor de ontvangst van het vervoersbewijs en de ondersteuningsbijdrage. Het ondertekende formulier maakt onderdeel uit van de projectadministratie.

  • 5. Gemeenschapsonderdanen die in de afgelopen vijf jaar met assistentie van een terugkeerproject uit Nederland zijn vertrokken, komen in beginsel niet in aanmerking voor deelname aan het project. Als sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals ernstige verslavingsproblematiek, kan een uitzondering worden gemaakt. De subsidieontvanger registreert de uitzonderingen die zij maakt en bespreekt deze periodiek met de minister.

  • 6. In afwijking van artikel 14, achtste lid, is het niet noodzakelijk om van gemeenschapsonderdanen die tijdelijk werkzaam zijn voor het project, een verklaring omtrent het gedrag in de projectadministratie op te nemen.

Artikel B7. Aanvullende eisen aanvraag

Bij de subsidieaanvraag wordt een cofinancieringsverklaring ingediend van de Nederlandse gemeenten die het project mede financieren.

Artikel B8. Aanvullende eisen subsidiabele kosten

  • 1. De specifieke uitgaven in verband met doelgroepen die direct ten goede komen aan de gemeenschapsonderdaan worden, op de ondersteuningsbijdrage na, in natura verstrekt. Deze kosten kunnen bestaan uit:

    • a. reiskosten van een deelnemer naar het land van herkomst;

    • b. herintegratiekosten in het land van herkomst van maximaal € 1.000 per deelnemer;

    • c. een ondersteuningsbijdrage ter dekking van eerste levensbehoeften tijdens de terugreis van maximaal € 20 per deelnemer;

    • d. Kosten van medische of sociaal-maatschappelijke begeleiding tijdens de terugreis.

  • 2. De reiskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bestaan uit een bus- of vliegticket waarbij gekozen wordt voor de meest economische optie. Als de deelnemer tijdens zijn terugreis wordt begeleid door een medische of sociaal-maatschappelijke begeleider, wordt een vliegticket als de meest economische optie beschouwd.

  • 3. De herintegratiekosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kunnen onder andere bestaan uit onderdak, sociale begeleiding, medische behandeling en ondersteuning bij het afkicken van een verslaving. Alleen herintegratiekosten die binnen drie maanden na terugkeer zijn gemaakt komen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. Als het vanuit medisch of sociaal oogpunt noodzakelijk is, kan de gemeenschapsonderdaan tijdens zijn reis begeleid worden door een medische of sociaal-maatschappelijke begeleider. De noodzaak van de begeleiding dient uit het persoonlijke dossier van de deelnemer te blijken.

  • 5. Reis- en verblijfskosten van projectmedewerkers die niet permanent in Nederland wonen, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en die tijdelijk voor het project werkzaam zijn, zijn subsidiabel onder de kostenpost reis- en verblijfskosten. Als er gedurende de projectperiode een aparte woning wordt gehuurd voor het verblijf van deze buitenlandse medewerkers, dan vallen de woonlasten onder de kostenpost 'huur van onroerende zaken'.

  • 6. Kosten voor opvang van gemeenschapsonderdanen in Nederland zijn alleen subsidiabel als deze ter overbrugging van de periode tot het vertrek uit Nederland noodzakelijk zijn en de duur van de opvang beperkt is tot maximaal zeven dagen voor de dag van het vertrek.

Artikel B9. Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in deze bijlage bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, maar ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag. De overige subsidiabele kosten van het project dienen gefinancierd te worden door Nederlandse gemeenten.

  • 2. De kosten van een project dienen in een redelijke verhouding te staan tot de daarvan te verwachten resultaten.

Artikel B10. Weigering van de subsidie

De subsidieaanvraag wordt afgewezen als de begrote kosten per terugkerende vreemdeling hoger zijn dan € 2.500.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling tot vaststelling van de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 vervangt de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek.

De Dienst Terugkeer en Vertrek is belast met de uitvoering van het terugkeerbeleid en is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangewezen om deze subsidieregeling uit te voeren.

Het uitgangspunt van het Nederlandse terugkeerbeleid is dat vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Vreemdelingen die zelfstandig willen terugkeren naar hun land van herkomst en dit niet zelf kunnen organiseren, kunnen hulp krijgen van de Rijksoverheid. Het terugkeerbeleid is erop gericht dat vreemdelingen zoveel als mogelijk zelfstandig en met perspectief terugkeren. Om dit te bereiken financiert de Dienst Terugkeer en Vertrek projecten die derdelanders en gemeenschapsonderdanen ondersteunen bij hun zelfstandig vertrek en herintegratie in hun land van herkomst.

In de brief ‘Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid’1 is de subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties aangekondigd die activiteiten organiseren die zelfstandig vertrek ondersteunen. De hoofddoelstelling van de gesubsidieerde projecten was om de inbewaringstelling van vreemdelingen ter fine van uitzetting te voorkomen. De focus lag daarbij op duurzame terugkeer en activiteiten die lokaal worden ondersteund door gemeenten. In de brief ‘Maatregelen ten aanzien van asielzoekers uit veilige landen van herkomst’2 heeft de staatssecretaris een nieuw en meer bestendig stelsel van (financiële) terugkeerondersteuning aangekondigd. Het uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat herintegratieondersteuning meer gericht is op prioritaire groepen en landen. Voor herintegratieondersteuning komen alleen nog vreemdelingen in aanmerking die afkomstig zijn uit een door de OESO erkend ontwikkelingsland en geen visumvrije toegang hebben tot Nederland.

In deze regeling zijn de voorwaarden opgenomen voor subsidieverlening in het kader van de ondersteuning van het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen uit Nederland. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor subsidieverlening in het kader van de ondersteuning van het zelfstandig vertrek van gemeenschapsonderdanen die ondersteuning nodig hebben bij de terugkeer naar hun land van herkomst.

2. Doelstelling

De hoofddoelstelling van deze subsidieregeling is het voorkomen of beëindigen van onrechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland, waaronder ook gemeenschapsonderdanen kunnen vallen, door hun zelfstandig vertrek uit Nederland te ondersteunen.

Deze subsidieregeling beoogt daarnaast de herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst of vestiging te ondersteunen, kosten van vreemdelingenbewaring en opvang van afgewezen asielzoekers en gemeenschapsonderdanen te besparen, de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen te bevorderen.

3a. Zelfstandige terugkeer van vreemdelingen uit derde landen

De Internationale Organisatie voor Migratie is verantwoordelijk voor de uitvoer van het REAN-programma. Via dit programma worden vreemdelingen in staat gesteld om zelfstandig hun vertrek uit Nederland te organiseren. De ondersteuning die via het REAN-programma wordt verstrekt bestaat onder andere uit voorlichting over zelfstandige terugkeer, assistentie bij het verkrijgen van een reisdocument, het organiseren van de reis naar het land van herkomst, een beperkte financiële bijdrage voor de eerste levensbehoefte na terugkeer en de vergoeding van noodzakelijke medische kosten. De ondersteuning die vreemdelingen via deze subsidieregeling kunnen ontvangen is een aanvulling op de ondersteuning van het feitelijk vertrek die via het REAN-programma wordt verstrekt en primair gericht op het bewegen van vertrekplichtige vreemdelingen tot zelfstandig vertrek uit Nederland.

De activiteiten die georganiseerd worden moeten gericht zijn op het bewegen van vreemdelingen tot zelfstandig vertrek uit Nederland, op het voorbereiden van vreemdelingen op hun vertrek uit Nederland en hun herintegratie in het land van herkomst of bestemming na vertrek.

De doelgroep die voor herintegratieondersteuning in aanmerking komt, is beperkt tot vreemdelingen die een visumplicht hebben om naar Nederland te reizen en waarvan het land van herkomst door de OESO is aangewezen als land dat in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingssamenwerking.

De herintegratieondersteuning dient in beginsel gericht te zijn op het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud na terugkeer en/of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. Alleen vreemdelingen die daadwerkelijk Nederland hebben verlaten en van wie de deelname aan het terugkeerproject is goedgekeurd door de Dienst Terugkeer en Vertrek, komen voor de herintegratieondersteuning in aanmerking. De herintegratieondersteuning kan bijvoorbeeld gericht zijn op een inkomen genererende activiteit zoals het opzetten van een bedrijfje, maar bijvoorbeeld ook bestaan uit tijdelijke huisvesting na terugkeer of scholing. Alle activiteiten die in Nederland worden georganiseerd worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland.

Voor iedere deelnemer aan het project dient een persoonlijk herintegratieplan opgesteld te worden. In het herintegratieplan wordt in ieder geval beschreven welke belemmeringen er zijn voor terugkeer en herintegratie en hoe deze kunnen worden weggenomen, waaruit de herintegratieondersteuning bestaat die de vreemdeling rechtstreeks ten goede komt en hoe die ondersteuning bijdraagt aan de duurzame economische en sociale herintegratie van de betreffende vreemdeling. De herintegratieondersteuning wordt zoveel mogelijk in natura verstrekt

3b. Zelfstandige terugkeer van gemeenschapsonderdanen

De afgelopen jaren hebben verschillende ministeries en gemeenten, zowel separaat als in een gezamenlijk programma, incidenteel subsidie verstrekt voor activiteiten op het gebied van ondersteuning voor gemeenschapsonderdanen die zich in Nederland maatschappelijk niet kunnen handhaven en die niet over voldoende financiële middelen beschikken om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken. Met deze nieuwe regeling wordt de financiering vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid van een structurele juridische basis voorzien.

Gemeenschapsonderdanen kunnen geen gebruik maken van het REAN-programma. Om deze reden wordt via deze regeling het organiseren van de daadwerkelijke terugkeer van gemeenschapsonderdanen gesubsidieerd. Daarnaast kan een kleine groep ook ondersteund worden bij hun herintegratie in het land van herkomst. Het betreft gemeenschapsonderdanen die zich financieel en sociaal niet kunnen handhaven in Nederland en die sociaal maatschappelijke begeleiding nodig hebben bij hun terugkeer. De doelgroep waar de terugkeerondersteuning voor bedoeld is, betreft personen die het niet gelukt is om in Nederland een duurzaam bestaan op te bouwen, veelal dakloos zijn en verslaafd zijn aan drank en/of drugs. Door hun terugkeer te organiseren naar hun land van herkomst, wordt de lokale overlast die deze doelgroep veroorzaakt verminderd of voorkomen en worden de kosten die gemeenten en andere lokale organisaties zoals de GGD maken voor de opvang, begeleiding en medische behandeling van deze groep, beperkt.

Omdat de doelgroep in beginsel rechtmatig in Nederland verblijft en de beoogde doelstelling is om lokale overlast te beperken, beschouwt de minister het verstrekken van terugkeerondersteuning aan gemeenschapsonderdanen als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten en de Rijksoverheid. Om deze reden dient ieder project dat zich richt op het organiseren van de terugkeer van gemeenschapsonderdanen, voor minstens 50% door gemeenten medegefinancierd te worden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Artikel 1 is gereserveerd voor definities van in de regeling gehanteerde begrippen.

Artikel 2. Inleidende bepaling

De subsidieverstrekking op grond van deze regeling heeft tot doel om onrechtmatig verblijf van vreemdelingen, waaronder ook gemeenschapsonderdanen kunnen vallen, in Nederland te voorkomen en beperken door het zelfstandig vertrek van vreemdelingen te ondersteunen en te stimuleren. Op deze manier draagt de subsidieverstrekking bij aan het beperken van de negatieve gevolgen van onrechtmatig verblijf voor zowel vreemdelingen als de overheid, zoals uitbuiting, overlast, inbewaringstelling en gedwongen terugkeer.

Artikel 3. Aard van de projecten

Via deze subsidieregeling worden twee typen activiteiten gesubsidieerd die zich richten op twee verschillende doelgroepen. De onder sub a genoemde activiteiten zijn gericht op het bevorderen van het zelfstandig vertrek door herintegratieondersteuning aan te bieden aan vreemdelingen die een visumplicht hebben om naar Nederland te komen, van wie de feitelijke terugkeer in beginsel via het REAN programma plaatsvindt en die de nationaliteit bezitten van een land dat door de OESO is aangewezen als officieel ontwikkelingssamenwerkingsland.

De onder onderdeel b genoemde activiteiten zijn gericht op het organiseren van het feitelijk vertrek van gemeenschapsonderdanen die zich maatschappelijk en sociaal niet in Nederland kunnen handhaven.

Het is niet mogelijk om binnen één project beide doelgroepen en activiteiten te combineren.

Artikel 4. Aanvraagtijdvakken en subsidieplafond

Er kan alleen subsidie worden aangevraagd gedurende het aanvraagtijdvak. Voor projecten als bedoeld in artikel 3 zijn er aparte subsidieplafonds ingesteld. Het moment van verlening is bepalend ten laste van welk jaar de subsidie wordt gebracht en of het subsidieplafond van dat desbetreffende jaar reeds is bereikt.

Op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek staat vermeld welk gedeelte van een subsidieplafond reeds is verstrekt.

Artikel 5. Subsidieaanvrager

Niet iedereen kan optreden als subsidieaanvrager voor een subsidie in de zin van deze regeling. De subsidie kan worden aangevraagd door in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht die in staat zijn tot adequaat financieel beheer en door ervaringsdeskundigheid een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de projecten kunnen waarborgen (zie ook artikel 9).

Artikel 6. De subsidieaanvraag

Dit artikel omschrijft welke gegevens een subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag moet overleggen. De subsidieaanvraag dient schriftelijk ingediend te worden en voorzien te zijn van een handtekening van een bevoegde vertegenwoordiger van de subsidieaanvrager. De verstrekte informatie bij de subsidieaanvraag dient onder andere inzicht te geven in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd, de financiële capaciteit van de subsidieaanvrager, de ervaringsdeskundigheid van de subsidieaanvrager en de beoogde projectmedewerkers, de concrete doelstellingen van het project en de wijze waarop de activiteiten verantwoord worden.

In het algemeen wordt bij de indiening van een aanvraag alle informatie verstrekt die de minister nodig heeft om op de subsidieaanvraag te kunnen beslissen. Het moet voor de subsidieverstrekker inzichtelijk zijn of de beoogde activiteiten en doelstellingen haalbaar zijn en hij moet de financiële risico’s van het verlenen van een subsidie kunnen inschatten. Mocht de verstrekte informatie in een bepaald geval toch niet toereikend zijn, dan kan de minister op grond van artikel 6, tiende lid, een nadere toelichting vragen. De termijn om te beslissen op de subsidieaanvraag wordt dan overigens opgeschort tot het moment dat de aanvullende informatie is verschaft conform artikel 4:5, eerste lid, onder c en artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (schaakklok-principe). Activiteiten verricht voordat er een beschikking tot verlening is gegeven zijn voor eigen rekening en risico van de subsidieaanvrager. Pas met de beschikking tot subsidieverlening worden de rechtsverhoudingen tussen de subsidieaanvrager en de -verstrekker bindend vastgelegd.

Uit de begroting moet blijken welke kosten er gemaakt worden voor de beoogde activiteiten, wat de gevraagde bijdrage is vanuit de Subsidieregeling OZV 2019 en welk deel van de kosten gedragen wordt door de subsidieaanvrager zelf en haar mogelijke partners. Aangezien slechts 80% van de verstrekte subsidie als voorschot wordt verstrekt, dient uit het financieringsplan te blijken welke financiële middelen de subsidieaanvrager heeft om 20% van de begrote kosten zelfstandig te financieren.

Indien de subsidieaanvrager voor de financiering van het project middelen van derden inzet, dan moet bij de subsidieaanvraag een kopie van de cofinancieringsverklaring(en) worden meegezonden (bijvoorbeeld een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijke toezegging van die derde). Het risico voor eventuele onderfinanciering na afloop van het project ligt bij de subsidieaanvrager.

Indien voor de financiering (gedeeltelijk) gebruik wordt gemaakt van een algemene subsidie, dan dient de subsidieverlener te verklaren dat hij ermee akkoord gaat dat deze algemene subsidie wordt ingezet als cofinanciering voor het project. De eventuele cofinanciering mag niet gekoppeld worden aan een bepaalde kostenpost en moet daar dus los van staan.

In plaats van cofinanciering door derden kan de subsidieaanvrager eigen middelen inzetten of zich garant stellen. Dat moet duidelijk blijken uit het financieringsplan; een cofinancieringsverklaring of garantstellingsverklaring is dan niet nodig.

Uit de beschrijving van de operationele kwalitatieve capaciteit dient te blijken welke ervaring de subsidieaanvrager en haar medewerkers hebben bij het uitvoeren van door de overheid gesubsidieerde projecten en terugkeerprojecten in het bijzonder. Daarnaast dient uit de subsidieaanvraag te blijken welke kwantitatieve capaciteit er benodigd is voor de uitvoering van de activiteiten en hoe de subsidieaanvrager bewerkstelligt dat die capaciteit beschikbaar is.

Voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend, dient de subsidieaanvrager met de lokale afdeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek in de regio waar het project wordt uitgevoerd, afspraken te maken over de onderlinge samenwerking. Deze afspraken dienen op schrift te worden gesteld en met de subsidieaanvraag te worden meegezonden. Voor regio overschrijdende projecten zal de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeven welke afdeling namens de Dienst Terugkeer en Vertrek het aanspreekpunt wordt voor de lokale samenwerking. Afspraken dienen ten minste te behelzen hoe vaak er onderling overleg plaatsvindt over de voortgang van het terugkeertraject van de deelnemers en de locaties en frequentie van spreekuren en/of voorlichtingsbijeenkomsten. Voor projecten die zich richten op gemeenschapsonderdanen worden met het hoofdkantoor van de Dienst Terugkeer en Vertrek samenwerkingsafspraken gemaakt die in omvang beperkter zijn.

Artikel 7. Behandeling aanvragen

De minister bevestigt schriftelijk de ontvangst van de subsidieaanvraag en neemt binnen dertien weken na de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, een besluit op de aanvraag (zie artikel 6, achtste lid).

De minister kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of bijvoorbeeld de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, waarnaar artikel 7, tweede lid, verwijst, bepaalt dit. De subsidieaanvrager moet dan echter wel in de gelegenheid zijn gesteld om de ontbrekende gegevens met betrekking tot de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag is aangevuld, geldt als datum van subsidieaanvraag de datum van ontvangst van de volledige, dus aangevulde aanvraag.

Artikel 8. Subsidieverlening

Indien de subsidieaanvraag wordt gehonoreerd, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval de periode waarbinnen het project wordt uitgevoerd, het maximumbedrag dat aan subsidie wordt verleend en de projectactiviteiten die voor subsidie in aanmerking komen. Bij de bepaling van het bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag.

Het is mogelijk dat bepaalde kostenposten uit de subsidieaanvraag buiten beschouwing worden gelaten, dan wel op een lager bedrag worden bepaald. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de desbetreffende kostenposten redelijkerwijs niet noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van het project.

De subsidieaanvrager, wiens aanvraag is gehonoreerd, is in het kader van deze regeling te allen tijde de adressant van de minister. Dit houdt onder meer in dat de subsidieontvanger ingeval de subsidiegelden niet correct worden besteed, zich niet kan disculperen door te stellen dat hij de gelden heeft doorgesluisd aan een derde die het project feitelijk uitvoert. De subsidieontvanger is aansprakelijk jegens de minister en tegen deze achtergrond is het dan ook van belang vanwege de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger om de privaatrechtelijke relatie die hij met een eventuele derde heeft, zodanig vorm te geven dat hij te allen tijde aan zijn verplichtingen op grond van deze regeling kan voldoen.

Artikel 9. Weigering van de subsidie

Artikel 9 bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag afgewezen wordt.

In onderdeel a is bepaald dat de kosten van het project in een redelijke verhouding moeten staan tot de daarvan te verwachten resultaten. In de artikelen A11, vierde lid en artikel B10, tweede lid, is een specifieke kosteneffectiviteitsnorm opgenomen.

In onderdeel b is bepaald dat er voldoende zekerheid moet bestaan omtrent de financiering van de projectkosten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor normen opgesteld. De solvabiliteitsratio, het eigen vermogen inclusief voorzieningen gedeeld door het totaal vermogen, dient tussen de 0,1 en 0,45 te liggen. De liquiditeitsratio, die aangeeft in welke mate de subsidieontvanger op korte termijn aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, dient tussen de 1,5 en 2 te liggen. Deze wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden/kort vreemd vermogen. Het weerstandsvermogen geeft een indicatie van de financiële reservepositie van de subsidieaanvrager en dient minimaal 10 en maximaal 40 te zijn. Het weerstandsvermogen wordt berekend door het eigen vermogen te delen door de totale baten uit de bedrijfsvoering. Als een subsidieaanvrager niet aan deze normen voldoet, kan de minister nadere voorwaarden stellen aan het verstrekken van de subsidie en voorschotten of de subsidieaanvraag afwijzen. Op basis van de jaarrekening die bij de subsidieaanvraag meegestuurd moet worden, dienen deze ratio’s berekend te kunnen worden.

In de handleiding projectadministratie zijn voorschriften opgenomen op welke wijze de verleende subsidie verantwoord dient te worden. In onderdeel c staat dat als er onvoldoende zekerheid is dat de projectadministratie aan deze eisen zal voldoen, de aanvraag afgewezen kan worden. Dit oordeel wordt gebaseerd op de beschrijving van de wijze waarop de activiteiten worden verantwoord en geadministreerd. Deze beschrijving dient bij de subsidieaanvraag ingediend te worden. Op basis hiervan wordt ook beoordeeld of het aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn (onderdeel e).

Onderdeel d biedt de mogelijkheid om een subsidieaanvraag af te wijzen als onaannemelijk is dat de beoogde doelstelling wordt bereikt. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aantal deelnemers of terugkerende vreemdelingen irreëel hoog wordt ingeschat ten opzichte van het aantal vreemdelingen dat in eerdere jaren zelfstandig uit Nederland is vertrokken.

In onderdeel f wordt bepaald dat wanneer kosten van het project reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd, de subsidieaanvraag afgewezen kan worden. De ratio van deze bepaling is om te voorkomen dat kosten en activiteiten dubbel gefinancierd worden. Onder nationale subsidies worden ook subsidies van provincies en gemeenten verstaan.

In onderdeel g wordt onder andere onder operationele capaciteit verstaan de mate waarin de subsidieontvanger beschikt over projectmedewerkers die over voldoende kennis en ervaring beschikken bij het uitvoeren van door de overheid gefinancierde projecten en terugkeerprojecten in het bijzonder.

In onderdeel h is opgenomen dat ervaringen uit het verleden kunnen worden meegewogen bij de aanvraag tot verlening van een subsidie.

Artikel 10. Hoogte van de subsidie

In artikel 10 wordt bepaald wat de maximale hoogte van een subsidie is per tijdvak van 12 maanden. Het uitgangspunt van de minister is dat hoe meer ervaring een organisatie heeft bij het uitvoeren van een terugkeerproject, hoe hoger de subsidie is waar zij voor in aanmerking komt.

Artikel 11. Subsidiabele kosten

In artikel 11 worden de subsidiabele kosten opgesomd. Het uitgangspunt is dat alleen noodzakelijke kosten voor de uitvoering van het project subsidiabel zijn. In de handleiding voor de projectadministratie staat beschreven hoe deze kosten verantwoord dienen te worden en aan welke eisen de projectadministratie moet voldoen.

Eerste lid, onderdeel a (directe loonkosten)

In het eerste lid, onderdeel a, wordt beschreven hoe de loonkosten berekend moeten worden. In de Handleiding Projectadministratie wordt nader toegelicht hoe het individuele uurtarief berekend dient te worden.

De subsidieaanvrager dient bij de aanvraag aan te geven welke CAO van toepassing is. De hoogte van het loon dient berekend te worden in overeenstemming met het functieboek en de loonschaal van de toepasselijke CAO. De subsidieaanvrager dient de berekening van de loonkosten inzichtelijk te maken door voor ieder individueel personeelslid aan te geven welke functie en loonschaal van toepassing zijn.

Als er geen CAO van toepassing is, dan dient de subsidieaanvrager aan te geven waarop de hoogte van het loon is gebaseerd en hoe zich dit verhoudt tot het functieboek en loonschalen van de CAO 'Sociaal Werk, Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening'. De minister beoordeelt of de hoogte van de personeelskosten redelijk zijn door deze te vergelijken met de CAO 'Sociaal Werk, Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening'.

Naast de gebruikelijke werkgeverslasten die in de toepasselijke CAO zijn opgenomen, worden ook de kosten voor de verzekering ter afdekking van het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid tot de werkgeverslasten gerekend.

Eerste lid, onderdeel b (specifieke uitgaven in verband met doelgroepen)

Onder specifieke uitgaven in verband met doelgroepen worden de kosten voor de goederen, diensten en financiële bijdragen verstaan die rechtstreeks aan de deelnemer ten goede komen. Dit betreft de herintegratieondersteuning die in artikel A8 en B8 nader zijn uitgewerkt. Daarnaast vallen de kosten voor het verstrekken van de herintegratieondersteuning, zoals een service fee voor een lokale partner in het land van bestemming, onder deze kostenpost.

Kosten voor training, opleiding en begeleiding van een deelnemer in Nederland, worden niet beschouwd als kosten die de vreemdeling direct ten goede komen. Deze activiteiten worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland.

De reiskosten naar het land van herkomst zijn alleen subsidiabel voor gemeenschapsonderdanen en worden beschouwd als specifieke uitgaven in verband met doelgroepen en niet als reiskosten.

Eerste lid, onderdeel c (reis en verblijfskosten)

Als uitgangspunt geldt dat alle binnenlandse- en buitenlandse reizen verband moeten houden met het project en noodzakelijk moeten zijn om de doelstellingen van het project te behalen. In beginsel moet de goedkoopste vorm van reizen worden gekozen. Zowel noodzakelijke reiskosten van personeel, vrijwilligers en ingehuurde krachten als noodzakelijke reiskosten voor deelnemers zijn subsidiabel.

De kosten voor woon-werkverkeer zijn alleen subsidiabel indien dit in de wet of de CAO is vastgelegd en deze vergoeding bij het salaris wordt uitbetaald. De kosten van woon-werkverkeer zijn niet subsidiabel als het project wordt uitgevoerd in de woonplaats van de betrokken medewerker.

Bij de keuze van het type vervoer voor buitenlandse reizen, is de prijs van de reis doorslaggevend voor de keuze tussen bus, trein of vliegtuig. Binnenlandse reizen kunnen ook met de auto worden gemaakt. In de handleiding projectadministratie staat beschreven hoe de kosten van het vervoer per auto berekend dienen te worden.

De reiskosten van deelnemers naar het land van herkomst of bestemming en de eventuele begeleiding tijdens de reis, is alleen subsidiabel voor gemeenschapsonderdanen, zie bijlage B. De reiskosten en eventuele begeleiding tijdens de reis naar het land van herkomst voor de overige vreemdelingen vallen onder het door IOM uitgevoerde REAN-programma en zijn niet subsidiabel onder deze subsidieregeling. Als de reis niet via het REAN-programma georganiseerd kan worden, kan de Dienst Terugkeer en Vertrek de zelfstandige terugkeer faciliteren. Verblijfskosten in Nederland voor deelnemers die geen gemeenschapsonderdaan zijn, zijn niet subsidiabel. Verblijfskosten voor gemeenschapsonderdanen zijn alleen subsidiabel als er zonder het organiseren van onderdak een schrijnende situatie dreigt te ontstaan vlak voor het daadwerkelijke vertrek naar het land van herkomst. Deze verblijfskosten worden gerekend tot de “specifieke uitgaven in verband met doelgroepen”, omdat deze vorm van noodopvang de deelnemer rechtstreeks ten goede komt.

Eerste lid, onderdelen d en e (kosten van materieel en afschrijving)

Deze kosten, zoals leasing, huur en afschrijvingskosten van aangekochte goederen, zijn alleen subsidiabel wanneer het materieel essentieel is voor de uitvoering van het project. De kosten voor materieel voor dagelijks administratief gebruik (zoals printer, laptop, fax, kopieerapparaat, telefoon, kabels, etc.) of de inrichting van een kantoor (zoals meubels, vloerbedekking etc.) zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten.

De kosten van materieel dat voor of tijdens de projectperiode is aangekocht, zijn subsidiabel op basis van afschrijvingen voor de maanden waarin het materieel wordt gebruikt in het project. Indien het materieel niet volledig in het gesubsidieerde project wordt gebruikt, zijn alleen de kosten subsidiabel die overeenstemmen met het gebruik in het project. In de begroting dient aangegeven te worden in welke mate, uitgedrukt in een percentage. de kosten van het materieel op het budget van het project drukken.

Eerste lid, onderdeel f (kosten voor verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten met uitzondering van kantoorkosten)

Als uitgangspunt geldt dat de kosten voor verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten subsidiabel zijn op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat ze uitsluitend en direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Voorbeelden zijn incidentele zaalhuur, kosten die verband houden met het organiseren van een conferentie, materiaal voor trainingen en vrijwilligersvergoedingen.

Kosten voor de normale bedrijfsvoering van de subsidieontvanger die ook aan het project zijn toe te rekenen, kantoorkosten zoals telefoonkosten, internetkosten, portokosten, energiekosten, beveiliging en schoonmaak voor het kantoor en verzekeringen (met uitzonderingen van verzekeringen die rechtstreeks betrekking hebben op het personeel waardoor ze tot de personeelskosten gerekend kunnen worden), zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten.

Eerste lid, onderdeel g (kosten van onderaanneming)

Als uitgangspunt geldt dat subsidieontvangers in staat moeten zijn om zelf de activiteiten in het OZV-project uit te voeren. Een volledige onderaanneming voor de uitvoering van het project is niet wenselijk. Projectmedewerkers kunnen als zelfstandige zonder personeel of via een derde, zoals een uitzendbureau, worden ingehuurd. Dit wordt beschouwd als onderaanneming. Een ander voorbeeld van onderaanneming is de inhuur van specialistische diensten, zoals een accountant voor de verplichte accountantscontrole bij een subsidie van meer dan € 125.000. De afspraken die de subsidieontvanger met de onderaannemer heeft gemaakt, bijvoorbeeld via een offerte of overeenkomst, dienen in de projectadministratie te zijn opgenomen.

Eventuele juridische kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een project dat via deze subsidieregeling wordt gesubsidieerd, bijvoorbeeld over een besluit van de minister over de verstrekte subsidie, of juridische kosten naar aanleiding van een arbeidsconflict, worden niet beschouwd als kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.

Eerste lid, onderdeel h (kosten van huur van onroerende zaken)

Als uitgangspunt geldt dat de kosten voor huur van onroerende zaken subsidiabel zijn op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat ze uitsluitend en direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Voorbeelden zijn kosten van de huur van een kantoorpand of een ruimte om gesprekken te voeren met deelnemers.

Alleen de kale huurkosten zijn subsidiabel. De aanschaf of afschrijvingskosten van onroerend goed wordt niet vergoed via deze subsidieregeling. De kosten van de inrichting van een kantoor of ruimte en kosten voor gas, water en licht zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten.

Zesde lid

Alleen daadwerkelijk gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. De reden is dat het niet wenselijk wordt geacht dat er met publiek subsidiegeld winst wordt gemaakt.

Artikel 12. Niet subsidiabele kosten

In artikel 12 zijn kostensoorten opgenomen die niet subsidiabel zijn. Achtergrond van de in dit artikel gegeven opsomming is dat het kosten betreft waarvan evident is dat deze niet doelmatig en proportioneel voor de uitvoering van het project zijn. Daarnaast worden er ook kostensoorten als niet subsidiabel bestempeld die op zich wel rechtstreeks aan het project toe te rekenen zijn, maar waarvan de administratieve lasten ten aanzien van de verantwoording en controle onevenredig hoog zijn. Voor de financiering van deze kosten zijn de overheadkosten bedoeld.

Artikel 13. Bevoorschotting

In artikel 13 staat beschreven wanneer er voorschotten worden verstrekt en hoe hoog deze zijn. Uitgangspunt is dat maximaal 80% van de maximale subsidie als voorschot wordt verstrekt. Als de solvabiliteit of liquiditeit van de subsidieontvanger daartoe aanleiding geeft, kan er om zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot.

Voor projecten met een looptijd van meer dan 12 maanden, dient er een tussentijdse inhoudelijke en financiële rapportage te worden overgelegd. Als de uitputting van het budget dusdanig gering is dat het verstrekken van een tweede of derde voorschot niet noodzakelijk is, dan kan dit voorschot worden opgeschort.

Artikel 14. Administratievoorschriften

Voor wat de administratieve verplichtingen van de subsidieontvanger betreft, is de kern dat de subsidieontvanger een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt met betrekking tot de uitvoering van het project. Het gaat daarbij om de uitgevoerde activiteiten, de subsidiabele kosten en de verworven opbrengsten. Vanaf de start van een project zullen de gegevens moeten worden vastgelegd.

De voorschriften met betrekking tot de projectadministratie zijn opgenomen in de Handleiding projectadministratie Subsidieregeling OZV 2019. Het volgen van deze voorschriften is verplicht. Als de projectadministratie of onderdelen daarvan niet voldoen aan de administratievoorschriften, dan zijn de opgevoerde kosten die hier aan verbonden zijn niet subsidiabel.

Uit de financiële administratie moet blijken welke kosten rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen en daadwerkelijk zijn gemaakt (zie artikel 11, zesde lid). Zowel de betaling van de kosten als de wijze van toerekening zal uit de financiële administratie moeten blijken. Het is denkbaar dat er in de praktijk situaties zijn, waarbij de wijze van toerekening niet eenduidig is. In dat geval kan met de Dienst Terugkeer en Vertrek de specifieke casus worden besproken.

Uit de projectadministratie moet ook blijken welke activiteiten zijn uitgevoerd, wat het resultaat is van de uitgevoerde activiteiten, welke prestaties er geleverd zijn, welke opbrengsten de activiteiten hebben opgeleverd en indien van toepassing, een deelnemersadministratie. Afhankelijk van de projectactiviteiten moet er een deelnemersadministratie worden gevoerd, waaruit de subsidiabiliteit van de deelnemers blijkt, de ondersteuning die een individuele deelnemer rechtstreeks ten goede is gekomen en de activiteiten waar hij aan heeft deelgenomen.

Artikel 15. Beschikbaarheid van bescheiden

De subsidieontvanger dient alle administratieve stukken die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot ten minste 7 jaar na afloop van de vaststelling van de subsidie dan wel tot een nader door de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken termijn te bewaren. Wanneer de administratieve stukken niet tot ten minste 7 jaar na afloop van de vaststelling van de subsidie hoeven te worden bewaard, wordt de subsidieontvanger hier schriftelijk van op de hoogte gesteld waarbij de brief aan subsidieontvanger een andere/nieuwe einddatum van de bewaartermijn zal bevatten.

De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor een juiste opslag van bescheiden, ook al belast de subsidieontvanger een derde hiermee. De subsidieontvanger dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk zijn en blijven. Dit mede met het oog op de ontwikkelingen met betrekking tot digitale netwerken en databases zoals clouds. De administratie mag, onder voorwaarden, elektronisch worden bewaard. Van bewijsstukken moet evenwel het originele stuk, dan wel een kopie van het originele stuk, worden bewaard. Stukken die in origineel (dan wel in kopie) moeten worden bewaard en die onderdeel zijn van de projectadministratie zijn bijvoorbeeld: facturen, betaalbewijzen, urenstaten en presentielijsten.

Artikel 16. Rapportageverplichtingen

In de voortgangsrapportage legt de subsidieontvanger verantwoording af over de voortgang van het project aan de hand van de projectbeschrijving en de begroting waarop de subsidieverlening is gebaseerd. De voortgangsrapportage gaat in voorkomende gevallen vergezeld van een nieuw financieringsplan waarin de benodigde en beschikbare financiële capaciteit voor de uitvoering van het restant van het project wordt beschreven.

In de inhoudelijke voortgangsrapportage staat vermeld welke activiteiten reeds zijn uitgevoerd en de mate waarin het project op schema ligt om de projectdoelstellingen te behalen. Als er een verplichting bestaat om een deelnemersadministratie bij te houden, maakt een deelnemersoverzicht onderdeel uit van de voortgangsrapportage.

In de financiële voortgangsrapportage wordt aangegeven welke subsidiabele kosten er reeds zijn gemaakt, welke inkomsten er zijn gegenereerd en wat de financiële uitputting is ten opzichte van de begroting.

Uit het tweede lid volgt de verplichting om de minister onverwijld te informeren als gedurende het project blijkt dat het project op een andere wijze wordt uitgevoerd dan in de subsidieaanvraag staat beschreven. Dit geldt zowel voor de activiteiten als de begrote kosten daarvan. Er is in ieder geval sprake van een afwijking van de begrote kosten als een individuele begrotingspost met meer dan 10% wordt overschreden of als er kosten worden gemaakt die niet in de begroting zijn opgenomen. De subsidieontvanger kan een afwijking ter goedkeuring voorleggen aan de minister. De minister kan hier schriftelijk mee instemmen, zie artikel 19 lid 2. Tot het moment dat de minister schriftelijk heeft ingestemd met de afwijking, blijft de afwijking voor rekening en risico van de subsidieontvanger. Overschrijdingen van minder dan 10% van een individuele begrotingspost hoeven niet aan de minister voorgelegd te worden, zolang de maximaal verleende subsidie niet wordt overschreden.

De verplichting met betrekking tot de uitwisseling van gegevens op zaak niveau is in de bijlagen bij de specifieke acties nader uitgewerkt.

Ingevolge de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door minister verstrekte subsidies kan er een bestuurlijke boete aan een subsidieontvanger worden opgelegd wanneer een subsidieontvanger zijn meldingsplicht niet of niet tijdig is nagekomen. De sanctie bestuurlijke boete kan komen bovenop het intrekken van of lager vaststellen van de subsidie (wat slechts strekt tot het ontnemen van het ten onrechte genoten voordeel). Wanneer de subsidieontvanger heeft verzuimd te melden dat de activiteiten waarvoor hij subsidie kreeg niet voor een bepaalde einddatum geheel zijn verricht of voorschotten onvoldoende snel worden uitgegeven, kan dat leiden tot het opleggen van een boete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, Wetboek van Strafrecht (tot maximaal € 81.000).

Artikel 17. Einddeclaratie en subsidievaststelling

De subsidieontvanger verzoekt binnen 13 weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, om vaststelling van de subsidie aan de hand van een inhoudelijke en financiële eindrapportage. In de eindrapportage legt de subsidieontvanger verantwoording af over de uitvoering van het project. De subsidieontvanger dient in de eindrapportage alle relevante gegevens te vermelden die van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie.

De inhoudelijke eindrapportage bestaat onder andere uit een overzicht van de uitgevoerde activiteiten, de behaalde resultaten, gerealiseerde producten en als er een verplichting bestaat om een deelnemersadministratie bij te houden, een deelnemersoverzicht.

De financiële eindrapportage bestaat onder andere uit een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kosten en ontvangen inkomsten en een toelichting daarop.

Voor projecten waarvoor een maximale subsidie is verstrekt van meer dan € 125.000 wordt bij het verzoek om vaststelling tevens een verklaring ven een accountant gevoegd, gebaseerd een door de minister vastgesteld accountantsprotocol.

De minister kan ten behoeve van de subsidievaststelling een controle (doen) uitvoeren van de projectadministratie. De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan deze controle en de nodige stukken uit de projectadministratie te verschaffen.

Te verwachten bijdragen uit andere subsidies en bijdragen anders dan cofinanciering voor de in het project opgenomen activiteiten worden op de kosten in mindering gebracht. Ook te verwachten opbrengsten gegenereerd uit de in het project opgenomen activiteiten dienen op de kosten in mindering te worden gebracht. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in het financiële eindverslag.

Artikel 18. Openbaar maken subsidiedossier

Aangezien voor de financiering van deze subsidieregeling een groot bedrag beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom dient de informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar te kunnen zijn. Door het indienen van een aanvraag, stemt de subsidieaanvrager in met het eventueel openbaar maken van informatie en documenten uit het subsidiedossier. Deze toestemming ziet ook op informatie van derden die een project mogelijk uitvoeren. Doordat de subsidieontvanger heeft ingestemd met het openbaar maken van informatie en documenten zal bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur geen zienswijze van de subsidieontvanger worden gevraagd. Uiteraard zullen er geen persoonsgegevens openbaar worden gemaakt.

Artikel 19. Intrekking en terugvordering

In dit artikel wordt uiteengezet dat een beschikking tot subsidieverlening gedeeltelijk of geheel kan worden ingetrokken en de op basis daarvan betaalde bedragen worden teruggevorderd indien aan een van de gronden in het eerste lid wordt voldaan. In het derde lid wordt aangegeven dat de minister ook kan verrekenen met subsidie van een eerdere of latere periode. Wanneer betaalde bedragen worden teruggevorderd, ontvangt subsidieontvanger een (terugvordering)beschikking met daarin de vermelding van de te betalen geldsom. Conform artikel 4:97 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot betaling over te gaan. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen zes weken, dan is de subsidieontvanger in verzuim en begint de termijn te lopen waarover de subsidieontvanger wettelijke rente verschuldigd is over het te betalen bedrag. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen zes weken dan kan de subsidieontvanger worden aangemaand binnen twee weken alsnog te betalen. Blijft betaling nog steeds uit dan kan betaling per incasso of bij dwangbevel worden ingevorderd. In dat geval kunnen de kosten verband houdend met de terugvordering ook bij de subsidieontvanger in rekening worden gebracht.

Toelichting bijlagen A en B

Artikel A1. Subsidieaanvrager

Niet iedereen kan optreden als subsidieaanvrager voor een subsidie in de zin van deze regeling. De subsidie kan worden aangevraagd door in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht die in staat zijn tot adequaat financieel beheer en door ervaringsdeskundigheid een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de projecten kunnen waarborgen (zie ook artikel 9).

Artikel A4. Doel en doelgroep

De doelgroep betreft zowel vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven, vreemdelingen die zich in de asielprocedure bevinden, vreemdelingen van wie de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning of asielaanvraag is afgewezen en vreemdelingen die in het bezit zijn van een tijdelijke verblijfsvergunning en bereid zijn om deze in te trekken. Daarnaast dienen zij een visumplicht te hebben om naar Nederland te komen en de nationaliteit te bezitten van een land dat door de OESO is aangewezen al officieel ontwikkelingssamenwerkingsland.

Het gaat om vreemdelingen die zelfstandig vertrekken uit Nederland en die voor hun vertrek gebruik maken van het REAN-programma dat door IOM wordt uitgevoerd omdat ze zelf hun vertrek niet kunnen organiseren. Als het zelfstandig vertrek niet via het REAN-programma georganiseerd kan worden, dan kan het zelfstandig vertrek plaatsvinden via de Dienst Terugkeer en Vertrek.

In het derde lid is een lijst met uitzonderingen op de beschreven doelgroep opgenomen. Om misbruik, oneigenlijk gebruik en aanzuigende werking van de herintegratieondersteuning tegen te gaan, kan de minister gedurende de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten, vreemdelingen met een bepaalde nationaliteit uitsluiten van deelname aan via deze subsidieregeling gesubsidieerde activiteiten. Deelnemers kunnen niet met terugwerkende kracht worden uitgesloten. Het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zal in acht worden genomen.

Uit de eis dat de activiteiten de herintegratie in het land van herkomst of in een land van bestemming dat op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld, moeten ondersteunen, volgt dat vreemdelingen die Nederland verlaten en zich willen hervestigen in een lidstaat van de Europese Unie, niet voor deelname in aanmerking komen. Als aan hen herintegratieondersteuning wordt verstrekt, zijn de kosten daarvan niet subsidiabel.

Artikel A5. Subsidiabele activiteiten

Projecten die subsidie ontvangen voor deze actie, dienen zich te richten op alle drie de genoemde activiteiten. Projecten die zich alleen richten op het bewegen van vreemdelingen om uit Nederland te vertrekken en bijvoorbeeld alleen activiteiten organiseren ter activering van de doelgroep, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Alle activiteiten die in Nederland worden georganiseerd worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland. De kosten van deze activiteiten vallen niet onder de ondersteuning die de vreemdeling rechtstreeks ten goede komt. Deze activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het informeren van de doelgroep en maatschappelijke en overheidsorganisaties die met de doelgroep in contact staan, over de ondersteuning die vreemdelingen kunnen krijgen bij hun zelfstandige vertrek. Daarnaast valt te denken aan activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen van de zelfstandige terugkeer, zoals het verkrijgen van een brondocument in het land van herkomst, waarmee bij een diplomatieke vertegenwoordiging een reisdocument kan worden verkregen. Het verkrijgen van het reisdocument zelf, is echter geen subsidiabele activiteit (zie artikel A9). Ook trainingen of opleidingen die gericht zijn op het genereren van inkomsten in het land van herkomst of bestemming en die in Nederland worden gegeven, vallen onder de activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland.

Herintegratieactiviteiten in het land van herkomst of bestemming kunnen bestaan uit de aanschaf van goederen of diensten die rechtstreeks ten goede komen aan de vreemdeling en die bijdragen aan het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. Hierbij valt te denken aan opleidingen of trainingen, tijdelijke huisvesting in het land van herkomst of bemiddeling bij het verkrijgen van werk. De monitoring van teruggekeerde deelnemers met als doel om te bezien welke herintegratieondersteuning succesvol is, kan ook onderdeel uitmaken van het project.

Artikel A6. Aanvullende eisen aanvraag

Voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend, heeft de subsidieaanvrager met de lokale afdeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek in de regio waar het project wordt uitgevoerd, afspraken gemaakt over de onderlinge samenwerking. De afspraken dienen op schrift te zijn gesteld en met de subsidieaanvraag te worden meegezonden. Voor regio overschrijdende projecten zal de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeven welke afdeling namens de Dienst Terugkeer en Vertrek het aanspreekpunt wordt voor de lokale samenwerking.

Deze subsidieregeling is er mede op gericht de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vreemdelingen te bevorderen. Daarom wordt goede samenwerking met gemeenten in ieder project aangemoedigd. Wanneer projecten zich richten op een specifieke regio in Nederland, is samenwerking met de gemeente(n) waar de activiteiten in hoofdzaak worden uitgevoerd, een vereiste.

Artikel A7. Aanvullende eisen aan het project
Vierde lid

Projecten dienen zich te richten op een bepaalde regio of doelgroep. Projecten die zich richten op een doelgroep kunnen een regionaal overstijgend karakter hebben. Als er reeds in dezelfde of vergelijkbare Nederlandse regio een terugkeerproject wordt uitgevoerd of er al andere projecten bestaan die zich richten op dezelfde of vergelijkbare doelgroep, dan kan dit een zelfstandige reden zijn om de subsidieaanvraag af te wijzen. Nieuwe projecten moeten een aanvulling bieden op de reeds bestaande terugkeerprojecten. De ratio van deze afwijzingsgrond is dat het geen publiek belang dient als verschillende subsidieontvangers activiteiten organiseren die gericht zijn op dezelfde groep vreemdelingen.

Zesde lid

De Dienst Terugkeer en Vertrek is door de minister aangewezen om de regie te voeren over het vertrekproces van vreemdelingen die Nederland moeten verlaten. Het uitgangspunt van het beleid van de minister is dat de voorkeur uitgaat naar zelfstandig vertrek boven gedwongen vertrek. Een groot deel van de doelgroep waarop deze actie zich richt, zal in de caseload van de Dienst Terugkeer en Vertrek zitten. Om te voorkomen dat het traject van de zelfstandige terugkeer, het traject van gedwongen terugkeer doorkruist, moet iedere deelname bij de Dienst Terugkeer en Vertrek worden aangemeld. De Dienst Terugkeer en Vertrek controleert vervolgens binnen vijf werkdagen of de deelnemer aan de voorwaarden van de doelgroep voldoet en of hij niet is uitgesloten van deelname vanwege een van de gronden die in artikel A4 van deze regeling zijn opgenomen. Daardoor krijgt de subsidieontvanger tevens de zekerheid dat de deelnemer voldoet aan de doelgroep vereisten van deze regeling en dat kosten die voor deze deelnemer worden gemaakt, in beginsel subsidiabel zijn.

Zevende lid

De deelname van iedere individuele deelnemer aan een project is beperkt tot vier maanden vóór vertrek en zes maanden na vertrek. Dit betekent dat als een deelnemer niet binnen vier maanden na inschrijving voor het project Nederland verlaat, zijn deelname automatisch eindigt. Als er na vier maanden toch nog uitzicht is op zelfstandige terugkeer, kan de subsidieontvanger het verzoek indienen om de deelname te verlengen. De voorwaarde dat de deelname eindigt na zes maanden na het vertrek uit Nederland, betekent dat de herintegratieondersteuning binnen zes manden na terugkeer verstrekt moet worden.

Tiende lid

De voorwaarde dat herintegratieondersteuning alleen ten goede kan komen aan vreemdelingen die Nederland daadwerkelijk verlaten, heeft tot gevolg dat kosten voor “specifieke uitgaven in verband met doelgroepen” alleen subsidiabel zijn van deelnemers die Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.

Artikel A8. Aanvullende eisen subsidiabele kosten

De financiële ondersteuning van maximaal € 300 kan via de Internationale Organisatie voor Migratie worden verstrekt bij vertrek uit Nederland, als de subsidieontvanger dit is overeengekomen met IOM. Als de subsidieontvanger deze vergoeding zelf rechtstreeks aan de vreemdeling meegeeft, dan dient dit, net als het meegeven van goederen, uiterlijk de dag voor vertrek te gebeuren. De ratio hiervan is dat het verstrekken van de ondersteuning het terugkeerproces dat op Schiphol plaatsvindt, niet vertraagd of verstoord.

Artikel A9. Niet-subsidiabele kosten

Het feitelijk vertrek vindt in beginsel plaats via het REAN-programma. Kosten voor het feitelijke vertrek en medische ondersteuning die via het REAN-programma kunnen worden verstrekt en waar vreemdelingen reeds aanspraak op kunnen maken, komen derhalve niet voor subsidie in aanmerking via deze regeling.

Het assisteren van vreemdelingen bij het verkrijgen van een reisdocument bij een diplomatieke vertegenwoordiging, maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het REAN-programma. Vanwege de relatie tussen de Nederlandse overheid en Internationale Organisatie voor Migratie met deze diplomatieke vertegenwoordigingen, wordt het niet wenselijk geacht dat het aanvragen van reisdocumenten geschiedt via de tussenkomst van andere organisaties. Een vreemdeling is uiteraard altijd zelfstandig bevoegd om een aanvraag voor een reisdocument bij zijn diplomatieke vertegenwoordiging in te dienen. Eventuele kosten daarvan kunnen via het REAN-programma vergoed worden.

Artikel B1. Subsidieaanvrager

Niet iedereen kan optreden als subsidieaanvrager voor een subsidie in de zin van deze regeling. De subsidie kan worden aangevraagd door in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht die in staat zijn tot adequaat financieel beheer en door ervaringsdeskundigheid een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de projecten kunnen waarborgen (zie ook artikel 9).

Artikel B4. Doel en doelgroep

De doelgroep betreft gemeenschapsonderdanen die naar Nederland zijn gekomen om hier een bestaan op te bouwen maar die dat niet is gelukt. De doelgroep beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, is veelal dakloos en verslaafd aan drank en/of drugs. Door hun feitelijke terugkeer te organiseren naar hun land van herkomst, wordt overlast in Nederland verminderd of voorkomen.

Deelname van gemeenschapsonderdanen aan een terugkeerproject hoeft niet van tevoren aan de Dienst Terugkeer en Vertrek voorgelegd te worden. De subsidieontvanger dient zelf te controleren of de deelnemer aan de doelgroep vereisten voldoet en dient dit in de deelnemersadministratie vast te leggen.

Artikel B5. Subsidiabele activiteiten

Subsidiabele activiteiten zijn bijvoorbeeld het informeren van de doelgroep en maatschappelijke en overheidsorganisaties die met de doelgroep in contact staan, over de ondersteuning die gemeenschapsonderdanen kunnen krijgen bij hun zelfstandige vertrek. Daarnaast kunnen de activiteiten bestaan uit sociaal maatschappelijke begeleiding in Nederland, het voorbereiden van de terugkeer en het organiseren van de reis naar het land van herkomst.

Herintegratieondersteuning is bedoeld voor zeer kwetsbare gemeenschapsonderdanen die zelf geen netwerk, zoals familie, meer hebben, om op terug te vallen. Dit betreft bijvoorbeeld psychiatrische patiënten en personen die ernstig verslaafd zijn aan alcohol of drugs. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit opvang, medische behandeling, verslavingszorg, sociaal-maatschappelijke begeleiding en ondersteuning bij de herintegratie in de eigen gemeenschap. De duur van de ondersteuning is beperkt tot maximaal drie maanden na vertrek uit Nederland.

Artikel B6. Aanvullende eisen aanvraag

Omdat de projecten in beginsel betrekking hebben op gemeenschapsonderdanen van wie niet vast is komen te staan dat zij niet of niet langer rechtmatig verblijf hebben in Nederland, hoeft de deelname niet voorgelegd te worden aan de Dienst Terugkeer en Vertrek. De deelnemersadministratie moet echter wel voldoende informatie bevatten om te kunnen controleren of de deelnemers voldoen aan de criteria voor deelname.

Artikel B7. Aanvullende eisen aan het project

Omdat projecten die gericht zijn op de terugkeer van gemeenschapsonderdanen voor slechts 50% door de minister worden gesubsidieerd, moet bij de subsidieaanvraag een cofinancieringsverklaring van de andere financiers worden meegestuurd.

Artikel B8. Aanvullende eisen subsidiabele kosten

Onder reiskosten naar het land van herkomst worden de reiskosten verstaan vanuit Nederland naar de plaats van bestemming in het land van herkomst. De reiskosten kunnen dus ook deels bestaan uit interne reiskosten in de lidstaat van bestemming.

De ondersteuningsbijdrage van maximaal € 20 is bedoeld voor eten en drinken tijdens de terugreis. Voor de verantwoording van deze uitgaven hoeven geen bonnetjes overgelegd te worden. Een door de gemeenschapsonderdaan en subsidieverstrekker ondertekende kwitantie volstaat.

Als een gemeenschapsonderdaan sociale of medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis naar het land van herkomst, dan is de reis per vliegtuig altijd toegestaan. De reiskosten van de begeleider zijn ook subsidiabel.

Artikel B9. Niet-subsidiabele kosten

Verblijfskosten in Nederland voor gemeenschapsonderdanen zijn alleen in uitzonderlijke omstandigheden subsidiabel. Deze kosten kunnen alleen met het oog op het vertrek op korte termijn worden gemaakt. Bijvoorbeeld door een slaapplaats in de daklozenopvang te betalen als een deelnemer zelf geen opvang kan regelen en zijn terugreis over enkele dagen plaatsvindt.

Een verzoek tot het maken van een uitzondering voor niet subsidiabele kosten, kan per e-mail bij de Dienst Terugkeer en Vertrek worden ingediend. Het antwoord van de Dienst Terugkeer en Vertrek dient in de projectadministratie opgenomen te worden als bewijs dat de gemaakte kosten als subsidiabel zijn bestempeld.

Artikel B10. Hoogte van de subsidie

Projecten die zich richten op de terugkeer van gemeenschapsonderdanen, worden slechts voor 50% door de minister gesubsidieerd. De overige 50% wordt bij voorkeur door een of meerdere gemeenten betaald waar de activiteiten in hoofdzaak worden uitgevoerd. Daarmee is verzekerd dat er lokaal behoefte is aan een dergelijk project. Deze projecten zijn immers gericht op het voorkomen en beperken van lokale overlast en lokale kosten van opvang.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1721.

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 19 637, nr. 2257.

Naar boven