Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 december 2018, nr. FEZ/1402273, houdende wijziging van de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 in verband met aanpassing van de definitie van lidstaat in relatie tot de voorwaarden met betrekking tot het aangaan van leningen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 148a van de Wet op het primair onderwijs, 143a van de Wet op de expertisecentra, 99a van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.4b van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 2.17, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

De regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de definitie van ‘lidstaat’ als volgt te luiden:

lidstaat:

staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die beschikt over minimaal een AA (flat) rating, afgegeven door ten minste twee van de volgende ratingsbureaus Moody’s, Standard and Poor’s, Fitch en DBRS;

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, de aanhef, vervalt ‘, leningen’.

2. Het eerste lid, onderdeel b komt als volgt te luiden:

  • b. minstens een single A-rating hebben, afgegeven door ten minste twee van de vier ratingsbureaus Moody’s, Standard and Poor’s, Fitch en DBRS.

C

Artikel 7, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • 4. Instellingen kunnen lenen bij financiële ondernemingen, overheden, organisaties of fondsen, waarbij de risico’s beperkt zijn. De risico’s zijn beperkt indien deze financiële ondernemingen, overheden, organisaties of fondsen voldoende vermogend zijn, niet een hoger rentetarief in rekening brengen dan in de markt gangbaar is en hierbij geen aanvullende financiële of niet-financiële eisen stellen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt voor wat betreft artikel I, onderdeel B, subonderdeel 1 en artikel I, onderdeel C, terug tot en met 1 juli 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Met deze wijziging van de Regeling beleggen, belenen en derivaten OCW 2016 wordt aansluiting gezocht bij andere wet- en regelgeving door de definitie van het begrip ‘lidstaat’ te uniformeren. Daarnaast wordt een omissie in de regeling opgelost. De regeling gaf per abuis een te strikte beperking aan de mogelijkheden voor instellingen om geld te lenen.

Deze wijziging heeft betrekking op het aantrekken van leningen. Het uitzetten van leningen (lenen aan een andere organisatie) is feitelijk beleggen en hiervoor geldt het bepaalde in artikel 4 en 6.

In de vorige regeling (Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010) waren de mogelijkheden om te kunnen lenen ruimer. De oude regeling is in 2016 vervangen door de huidige regeling. Voor het afsluiten van derivaten is de regeling strikter geworden. Onbedoeld is de regeling ook strenger geworden voor het aangaan van leningen. Dit levert in de praktijk problemen op. Dit wordt met deze wijziging rechtgezet.

In de praktijk blijkt dat de instellingen soms, naast leningen bij financiële ondernemingen, ook lenen bij gemeenten, pensioenfondsen of verzekeraars. Daarnaast zijn er fondsen die, bijvoorbeeld in het kader van het Klimaatakkoord, de mogelijkheid bieden om geld te lenen voor klimaataanpassingen in gebouwen, zoals zonnepanelen. Onderwijsinstellingen hebben in het funderend onderwijs met betrekking tot de huisvesting een relatie met de gemeente en ligt de mogelijkheid om bij gemeenten te kunnen lenen voor de hand. In de regeling was, door de onterecht strikte afbakening in artikel 4, in dergelijke leenmogelijkheden niet voorzien.

Het uitgangspunt blijft dat instellingen risicoarm moeten lenen. Dit houdt in dat de leningen niet afgesloten mogen worden tegen een rente die hoger is dan de rente die in de markt gangbaar is. Tevens mag de geldverstrekker geen aanvullende voorwaarden stellen, zoals invloed op het onderwijs, invloed op het cultuuraanbod of het in rekening brengen van verborgen additionele kosten (bijvoorbeeld onevenredig hoge administratiekosten).

De aanpassing van de regeling leidt, mits aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan, niet tot extra risico’s. Het risico zou wel groot zijn indien de instelling bij faillissement van de geldverstrekker geconfronteerd zou kunnen worden met de kosten van herfinanciering. Om het risico op faillissement zo veel mogelijk te voorkomen, moet de geldverstrekker dan ook voldoende vermogend zijn. Voor het bepalen of een geldverstrekker voldoende vermogend is, kan gekeken worden naar de financiële ratio’s (solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit, maar bijvoorbeeld ook naar sectorspecifieke ratio’s zoals gebruikelijk in het bank en verzekeringswezen). Harde normen voor deze ratio’s zijn niet te geven, omdat deze per sector verschillen. De ratio’s van de geldverstrekker kunnen wel afgezet worden tegen het gemiddelde van de sector.

De bepalingen in de wijzigingsregeling die zien op het aangaan van leningen treden met terugwerkende kracht per 1 juli 2016 in werking. Deze terugwerking is noodzakelijk omdat hiermee de onbedoeld strengere eisen voor het aangaan van leningen worden versoepeld. Problemen die de instellingen hiermee hadden zijn daarmee opgelost.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven