De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 1, 35, zesde lid, en 48, eerste lid, van de Woningwet en de
artikelen 16, tweede lid, 23, derde lid, 51, tweede lid, en 56, tiende lid, van het
Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015;
Besluit:
ARTIKEL I
Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 36.798’ vervangen door ‘€ 38.035’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 41.056’ vervangen door ‘€ 42.436’.
B
In artikel 23, tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 41.056’ vervangen door ‘€ 42.436’.
C
In artikel 51, tweede lid, wordt ‘€ 127,39’ vervangen door ‘€ 129,17’.
ARTIKEL II
De Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15 wordt het zesde lid vernummerd tot vijfde lid.
B
In artikel 22, elfde lid, wordt ‘1,0175’ vervangen door ‘1,0336’ en wordt ‘1,0296’
vervangen door ‘1,0517’.
C
Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage 1 die is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
BIJLAGE BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL C, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE
ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES VAN 19 DECEMBER 2018, NR. 2018-0000942440 TOT WIJZIGING
VAN HET BESLUIT TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015 EN DE REGELING TOEGELATEN
INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015 (INDEXERING BEDRAGEN PER 1 JANUARI 2019)
Bijlage 1. bij de artikelen 11, zesde lid, en 22, tiende lid, van de Regeling toegelaten
instellingen volkshuisvesting 2015
Aan de hand van de volgende twee stroomschema’s kan de toegelaten instelling het huishoudinkomen
bepalen, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid aanhef en onder b en artikel 22,
eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 (verkoop met korting, respectievelijk woningtoewijzing in het kader van de DAEB).
Het vaststellen van het huishoudinkomen aan de hand van een inkomensverklaring van
de Belastingdienst of een (voorlopige) aanslag IB van de Belastingdienst is verplicht,
tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in artikel 22, derde en vierde lid
van de ministeriële regeling zich voordoen (zie ook hierna).
Schema A. betreft toetsing aan de hand van gegevens van de Belastingdienst.
Schema B. moet worden toegepast indien Belastingdienst gegevens ontbreken.
Ter bepaling van het huishoudinkomen (in 2019) worden de verzamelinkomens uit het
jaar 2018 respectievelijk 2017 geïndexeerd met index I1 (=1,0336) respectievelijk
index I2 (=1,0517). Deze indices betreffen de factor waarmee het verzamelinkomen zoals
dat door de Belastingdienst wordt vastgesteld dient te worden vermenigvuldigd gelet
op de gemiddelde inkomensstijging in 2018, respectievelijk 2017.
De hoogten van I1 en I2 worden jaarlijks bij ministeriële regeling gepubliceerd.
A. Toetsing huishoudinkomen op basis van inkomensverklaring/aanslag IB
Bepaal de samenstelling van het huishouden (woningzoekende en evt. medebewoners, inclusief
eventuele kinderen), en bepaal aan de hand daarvan of het huishoudinkomen moet worden
getoetst. * (zie uitzonderingen)
Toets huishoudinkomen van woningzoekende en overige leden huishouden (indien van toepassing;
exclusief het inkomen van de eventuele kinderen) o.b.v. (voorlopige) aanslag IB of
inkomensverklaring van de Belastingdienst. ** (zie uitzonderingen)
N.b. de aanwezigheid van kinderen in het huishouden dient te worden opgegeven om de
voor het huishouden toepasselijke aftoppingsgrens voor de huurtoeslag te bepalen.
Het inkomen van deze kinderen telt niet mee voor de toets.
Huishoudinkomen =
Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over 2018 x 1,0336, of
Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over 2017 x 1,0517
Bepaal of het huishoudinkomen:
-
– lager of gelijk is dan/aan de inkomensgrens voor de 80% toewijzingen aan de doelgroep
van € 38.035 (in 2019);
-
– hoger is dan de inkomensgrens voor de 80% doelgroep € 38.035 (in 2019), maar lager
of gelijk is aan de tijdelijk hogere inkomensgrens voor de 10% toewijzingen aan middeninkomens
van € 42.436 (in 2019);
-
– hoger is dan de tijdelijk verhoogde inkomensgrens van € 42.436 (in 2019).
N.b. de laatstbedoelde inkomensgrens is tevens de grens die geldt bij verkoop onder
voorwaarden met korting als bedoeld in artikel 11, aanhef, van deze regeling.
* Uitzondering op de inkomenstoets:
-
i. statushouders die, uitsluitend met medebewoners die statushouder zijn, vanuit een
COA-voorziening een sociale huurwoning betrekken (een verklaring van het COA, niet
ouder dan 6 maanden, volstaat);
-
ii. woningzoekenden die studiefinanciering genieten, die voltijds studeren of gaan promoveren
en die de woongelegenheid als enig student of met maximaal één andere student willen
betrekken (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling waaruit blijkt dat de
betrokkene bij één van de genoemde doelgroepen behoort of bewijs van studiefinanciering
verstrekt door DUO volstaat);
-
iii. uit het buitenland afkomstige studenten aan een instelling voor hoger of wetenschappelijk
onderwijs (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling volstaat);
-
iv. woningzoekenden met een zorgindicatie zoals bedoeld in artikel 57, onderdeel b tot
en met d, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 en die op
grond daarvan ook bij een inkomen boven de inkomensgrens van € 42.436 (in 2019) recht
hebben op een sociale huurwoning (bij de toetsing kan worden volstaan met de indicatie
voor verblijf of voor ADL-assistentie, dan wel het deel van het zorgplan van de wijkverpleegkundige
waaruit blijkt dat de betrokkene een zorgindicatie voor minimaal 10 uur verpleging
of verzorging per week voor een periode van ten minste één jaar heeft).
** Uitzonderingen op de verplichte toetsing aan de hand van belastingbescheiden zijn:
-
i. woningzoekenden van wie de inkomensgegevens blijkens een verklaring van die dienst
niet bekend zijn bij de Belastingdienst;
-
ii. woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gedaald ten opzichte van het
door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels onder de voor hen toepasselijke
inkomensgrens is komen te liggen;
-
iii. woningzoekenden die, blijkens een specificatie daarvan, een algemene bijstandsuitkering
ingevolge de Participatiewet ontvangen;
-
iv. woningzoekende arbeidsmigranten uit een van de lidstaten als bedoeld in artikel 22,
achtste lid, van deze regeling, aan wie een woning wordt toegewezen via een rechtspersoon
die beschikt over een in dat artikellid genoemd keurmerk.
B. Toetsing huishoudinkomen op basis van een inkomensverklaring en bijbehorende bewijsstukken
Toets huishoudinkomen o.b.v. een door woningzoekende opgestelde en ondertekende inkomensverklaring
en onderliggende bewijsstukken
Woningzoekende stelt een inkomensverklaring op en ondertekent deze. Deze verklaring
dient minimaal de volgende elementen te bevatten:
-
• In geval van een lager inkomen dan volgens de Belastingdienst: de oorzaak van de inkomensverandering
(bijv. andere baan, pensioen, ontslag)
-
• De geschatte omvang van het actuele huishoudinkomen, gebaseerd op:
-
– inkomen uit arbeid
-
– inkomen uit vermogen. Indien onveranderd, kan de woningzoekende verwijzen naar het
inkomen uit vermogen (box 3), aangegeven op de inkomensverklaring van de Belastingdienst
of naar de (voorlopige) aanslag IB.
-
– vakantiegeld (ja/nee, hoogte)
-
– evt. 13e maand/eindejaarsuitkering
-
– evt. inkomen uit onderneming of freelance-activiteiten
Controleer het door de woningzoekende geschatte actuele huishoudinkomen o.b.v. overgelegde
bescheiden:
-
1. Jaaropgaven werkgever(s)/uitkeringsinstanties 2018:
Huishoudinkomen = het loon voor loonheffing (vermeld op de opgave als ‘fiscaal loon’,
‘loonheffing loon’, ‘LH-loon’, ‘heffingsloon’ of ‘loon voor loonbelasting/premies’)
x 1,0336
of,
-
2. Recente loonstrook/uitkeringsspecificatie (1 loonstrook/specificatie is voldoende):
Stap 1:
-
– Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 12 (indien loon/uitkering maandelijks wordt uitbetaald), of
-
– Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 13 (indien loon/uitkering per 4 weken wordt uitbetaald)
-
– NB Indien op een loonstrook incidentele beloningen of andere variabele inkomenscomponenten
zijn aangegeven, bijv. overwerk, dan dienen deze niet te worden meegerekend. Bij twijfel kan de toegelaten instelling meerdere loonstroken
van de woningzoekende verlangen.
Stap 2:
Indien het vakantiegeld niet maandelijks wordt uitgekeerd: uitkomst stap 1 x 1,08
-
3. Bij inkomen uit onderneming dient een schatting te worden gemaakt van het belastbaar jaarinkomen (de winst, eventueel
verminderd met de fiscaal toepasbare aftrekposten zoals zelfstandigenaftrek, startersaftrek
of MKB-vrijstelling).
Voor het lopende jaar (2019) kan dit jaarinkomen vastgesteld worden aan de hand van
de laatste winst- en verliesrekening, waarbij het aldus vastgesteld belastbaar inkomen
(over 2018) vermenigvuldigd dient te worden met 1,0336. Voor het lopende jaar kan
de verwachte winst bepaald worden op basis van een prognose.
Bij inkomen uit overige werkzaamheden (niet in loondienst en geen inkomen uit onderneming) wordt een schatting gemaakt
van het belastbaar jaarinkomen uit de opbrengsten van die werkzaamheden minus de daarvoor
gemaakte kosten.
Voor het lopende jaar (2019) kan dit jaarinkomen vastgesteld worden door het belastbaar
jaarinkomen van 2018 te vermenigvuldigen met 1,0336. Voor het lopende jaar kan het
betreffende belastbaar jaarinkomen bepaald worden op basis van een prognose.
Zie voor de inkomensgrenzen waaraan het huishoudinkomen moet worden getoetst: de bedragen
bij laatste stap van toetsingsschema A.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling voorziet in de jaarlijks voorgeschreven wijziging van enkele bedragen
en indexen in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna: BTIV
2015) en bijlage 5 bij dat besluit en enkele bedragen in de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 (hierna: RTIV 2015) en bijlage 1 bij die regeling in verband
met de indexering van deze bijdragen en indexen. Verder is een omissie in artikel
15 van de RTIV 2015 hersteld.
BTIV 2015
De indexering van de bedragen in artikel 16, eerste lid, onder a en b, van het BTIV
2015 ziet op de aanpassing van de inkomensgrens die toegelaten instellingen moeten
hanteren bij de toewijzing van de vrijkomende sociale huurwoningen aan de doelgroep.
De inkomensgrenzen worden op grond van artikel 16, tweede lid, van het BTIV 2015 jaarlijks
bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, genoemd
in artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag (het referentie-inkomensijkpunt
voor een meerpersoonsouderenhuishouden) wordt gewijzigd.
Het percentage waarmee dat het bedrag per 1 januari 2019 is gewijzigd, is: 1,7. Dat
brengt de inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van het BTIV
2015 voor 2019 op € 36.798 x 1,017 = € 38.035 en de inkomensgrens, genoemd in artikel
16, eerste lid, onderdeel b, van het BTIV 2015 voor 2019 op € 41.056 x 1,017 = € 42.436.
De inkomensgrens is eveneens geïndexeerd voor de toepassing van artikel 23, tweede
lid, van het BTIV 2015. Hierin is geregeld wat wordt verstaan onder vervreemding onder
voorwaarden van een woning door een toegelaten instelling aan een natuurlijke persoon.
De hierin opgenomen inkomensgrens wordt, op grond van artikel 23, derde lid, van het
BTIV 2015 eveneens jaarlijks gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, genoemd
in artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag (het referentie-inkomensijkpunt
voor een meerpersoonsouderenhuishouden) wordt gewijzigd. Het bedrag, genoemd in artikel
23, tweede lid, van het BTIV 2015 is gelijk aan dat, genoemd in artikel 16, eerste
lid, onderdeel b, van het BTIV 2015 en is dus per 1 januari 2019 ook € 42.436.
In artikel 51, tweede lid, van het BTIV 2015 is het bedrag geïndexeerd dat een toegelaten
instelling jaarlijks ten hoogste per woongelegenheid als leefbaarheidsbijdrage kan
besteden, tenzij over deze bijdrage in de prestatieafspraken door corporatie, gemeente
en huurdersorganisatie een ander bedrag wordt overeengekomen. Op grond van artikel
51, tweede lid, tweede volzin, van het BTIV 2015 wordt dat bedrag jaarlijks gewijzigd
met de consumentenprijsindex die in het daaraan voorafgaande jaar in januari in de
Staatscourant bekend is gemaakt. Het percentage van de in januari 2018 gepubliceerde
consumentenprijsindex (alle huishoudens) is 1,5. Het bedrag in artikel 51, tweede
lid, van het BTIV 2015 is daarmee voor 2019: € 127,39 x 1,015 = € 129,17.
RTIV 2015
In bijlage 5 bij het BTIV 2015 worden twee indexen genoemd, index l1 en index l2.
In deze bijlage is vastgelegd hoe de toegelaten instelling voor de toepassing van
artikel 46, tweede lid, van de Woningwet, het huishoudinkomen van de potentiële huurder
moet bepalen (passend toewijzen). Artikel 56, tiende lid, van het BTIV 2015 bepaalt
dat die indexen bij ministeriële regeling worden vastgesteld en jaarlijks worden gewijzigd
met het percentage waarmee het bedrag, genoemd in artikel 18, eerste lid, onderdeel
d, van de Wet op de huurtoeslag (het referentie-inkomensijkpunt voor een meerpersoonsouderenhuishouden)
wordt gewijzigd. De indexen zijn vastgesteld in artikel 22, elfde lid, van de RTIV
2015. Het bedoelde percentage is voor 2019: 1,7. De index l1 komt daarmee voor 2019
op 1,0175 x 1,017 = 1,0336 en de index l2 komt daarmee voor 2019 op 1,0296 x 1,017
= 1,0517.
In bijlage 1 van de RTIV 2015 wordt verwezen naar de indexen L1 en L2 en de inkomensgrenzen
in het BTIV 2015. Om deze reden is ook deze bijlage gewijzigd. Voor de overzichtelijkheid
is de bijlage opnieuw vastgesteld.
In de regeling van 21 juni 2016, nr. 2016-0000342462, houdende wijziging van de Regeling
toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 teneinde daarin een aantal technische
wijzigingen en een aantal wijzigingen met beperkte beleidsmatige gevolgen aan te brengen
(Stcrt. 2016, 34046) is per abuis een zesde lid toegevoegd aan artikel 15 van de RTIV
2015 terwijl dat artikel nog maar vier leden kende. Met deze regeling is dit gecorrigeerd.
Uitvoeringstoets
De Autoriteit Woningcorporaties heeft ten aanzien van het voorstel een HUF-toets (handhaafbaarheids-,
uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets) uitgevoerd en geen opmerkingen gemaakt.
Administratieve lasten
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en
bedrijven met zich mee. De regeling bevat slechts aanpassing van bedragen en indexen
en een technische wijziging.
Inwerkingtredingsdatum
De inwerkingtredingsdatum is één van de vaste verandermomenten. Omdat de gewijzigde
parameters voor het gehele kalenderjaar toegepast worden, kon geen minimum invoeringstermijn
worden gehanteerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren