Besluit van de inspecteur-generaal van het Onderwijs van 5 november 2018, nr. IvhO/2018/5290212, houdende vaststelling van de organisatie van en de mandaatbevoegdheden binnen de Inspectie van het Onderwijs (Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2018)

De inspecteur-generaal van het Onderwijs,

Gelet op de artikelen 10:3 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 2, eerste lid, en 3, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, de artikelen 11, eerste lid, en 14, derde lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, artikel 9, vijfde lid, van de Regeling Inspectie van het onderwijs 2018, artikel 3 van Regeling verlening mandaat, volmacht en machtiging Inspecteur-generaal van het Onderwijs betreffende de behandeling van Wob-verzoeken over informatie tweedelijns toezicht kinderopvang (Stcrt. 2014, 13942) en artikel 6, derde lid, van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

inspectie:

Inspectie van het Onderwijs,

inspecteur-generaal:

inspecteur-generaal van de inspectie,

directeur:

degene die aan het hoofd staat van een directie als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit, zulks voor wat betreft paragraaf 1 van hoofdstuk 3 in afwijking van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008,

afdelingshoofd:

degene die binnen de inspectie de functie bekleedt van afdelingshoofd,

inspecteur:

degene die binnen de inspectie de functie bekleedt van coördinerend inspecteur, senior inspecteur of inspecteur,

mandaatregeling kinderopvang:

Regeling verlening mandaat, volmacht en machtiging Inspecteur-generaal van het Onderwijs betreffende de behandeling van Wob-verzoeken over informatie tweedelijns toezicht kinderopvang,

WNT:

Wet normering topinkomens.

Artikel 2. Organisatie van de inspectie

De organisatie van de inspectie wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage 1.

Artikel 3. Mandaat en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van machtiging om in naam van het betrokken bestuursorgaan handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, zulks voor wat betreft paragraaf 1 van hoofdstuk 3 onverminderd artikel 2 van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

Artikel 4. Managementafspraken

  • 1. De inspecteur-generaal maakt met de directeuren van de onder hem ressorterende organisatieonderdelen managementafspraken als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

  • 2. De directeur Beleidsondersteuning en Organisatie draagt zorg voor bekendmaking van de managementafspraken voor zover het betreft daarin opgenomen beperkingen of uitbreidingen van een mandaat dat op grond van dit besluit is verleend, door openbare terinzagelegging op het hoofdkantoor van de inspectie en door plaatsing op het intranet en de internetsite van de inspectie.

HOOFDSTUK 2. AAN DE INSPECTIE GEATTRIBUEERDE BEVOEGDHEDEN

Artikel 5. Reikwijdte en Begripsbepalingen

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering van de aan de inspectie geattribueerde taken en bevoegdheden.

  • 2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    bewindspersoon:

    Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media of een Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

    het ministerie:

    het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 6. Voorbehouden aan de inspecteur-generaal

Aan de inspecteur-generaal is voorbehouden:

  • a. het afdoen en ondertekenen van stukken gericht aan de:

    • 1°. Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

    • 2°. bewindspersonen van het ministerie of bewindspersonen van andere ministeries,

    • 3°. secretaris-generaal en directeuren-generaal van het ministerie en secretarissen-generaal en directeuren-generaal van andere ministeries, en

  • b. het vaststellen van:

    • 1°. het jaarwerkplan, bedoeld in artikel 7 van de Wet op het onderwijstoezicht,

    • 2°. een themarapport als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht,

    • 3°. het onderwijsverslag, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht,

  • c. het ingevolge artikel 9:12 van de Algemene wet bestuursrecht geven van een oordeel over een klacht.

Artikel 7. Mandaat aan directeuren

De directeuren hebben, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op hun werkterrein.

Artikel 8. Mandaat aan afdelingshoofden en inspecteurs

  • 1. De afdelingshoofden en de inspecteurs hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de directeuren, binnen het kader van de met hun directeur gemaakte managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun functie.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, omvat het mandaat, bedoeld in het eerste lid, niet de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van de Wet op het onderwijstoezicht omtrent de openbaarmaking van inspectierapporten.

Artikel 9. Ondermandaat en mandaatregister

  • 1. Ondermandaat door de directeuren is mogelijk, tenzij in dit besluit anders is bepaald. Bij het verlenen van ondermandaat wordt aangegeven in hoeverre het verlenen van verder ondermandaat mogelijk is.

  • 2. Voor het verlenen van ondermandaat door een directeur is de goedkeuring vereist door de inspecteur-generaal.

  • 3. De goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist voor:

    • a. ondermandaat aan een afdelingshoofd,

    • b. machtiging om op te treden in gerechtelijke procedures.

  • 4. De directeur Beleidsondersteuning en Organisatie draagt zorg voor bekendmaking van krachtens dit hoofdstuk verleende algemene ondermandaten door openbare terinzagelegging op het hoofdkantoor van de inspectie en door plaatsing op het intranet en de internetsite van de inspectie.

HOOFDSTUK 3. AAN DE INSPECTEUR-GENERAAL GEMANDATEERDE BEVOEGDHEDEN

§ 1. Ondermandaat aangelegenheden OCW

Artikel 10. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden ten aanzien waarvan aan de inspecteur-generaal mandaat is verleend:

  • a. krachtens de Wet op het onderwijstoezicht,

  • b. op grond van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, of

  • c. voor zover het aangelegenheden betreft in het kader van de WNT op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: op grond van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren.

Artikel 11. Ondermandaat aan directeuren
  • 1. De directeuren hebben, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat om namens de minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun functie.

  • 2. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens mandaat tot het nemen van personele besluiten ten aanzien van het onder hen ressorterende personeel.

  • 3. De directeuren zijn budgethouder voor de hun door de desbetreffende leidinggevende functionaris toegewezen budgetten en hebben mandaat tot het aangaan van verplichtingen op basis van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan tot maximaal € 150.000 exclusief btw.

Artikel 12. Geen onderondermandaat

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, verlenen de functionarissen waaraan op grond van deze paragraaf ondermandaat is verleend geen verder ondermandaat.

§ 2. Ondermandaat aangelegenheden SZW

Artikel 13. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden ten aanzien waarvan aan de inspecteur-generaal mandaat is verleend op grond van de mandaatregeling kinderopvang.

Artikel 14. Ondermandaat aan directeuren

De directeuren hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de inspecteur-generaal, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat om besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van alle uit hun functie voortvloeiende aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de mandaatregeling kinderopvang.

Artikel 15. Ondermandaat aan Juridische Zaken
  • 1. Het afdelingshoofd en de medewerkers van het team Juridische Zaken van de Directie Rekenschap en Juridische Zaken hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de inspecteur-generaal en de directeuren, binnen het kader van de met de directeuren gemaakte managementafspraken mandaat om stukken af te doen en te ondertekenen namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van alle uit hun functie voortvloeiende aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de mandaatregeling kinderopvang.

  • 2. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in artikel 2 van de mandaatregeling kinderopvang omvat de bevoegdheid om de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te vertegenwoordigen, zulks met machtiging om zich door anderen te doen bijstaan, inzake:

    • a. bezwaarschriftprocedures, waaronder het horen van bezwaarden,

    • b. gedingen aanhangig bij de bestuursrechter,

    • c. het instellen van enig rechtsmiddel tegen uitspraken in gedingen als bedoeld onder b,

    • d. overige geschillen voor zover:

      • 1°. dit past binnen het kader van de functie van betrokkene, of

      • 2°. daar vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om is verzocht.

Artikel 16. Beperking verder ondermandaat

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, verlenen de functionarissen waaraan op grond van deze paragraaf ondermandaat is verleend geen verder ondermandaat.

HOOFDSTUK 4. VERVANGING EN BEPERKINGEN

Artikel 17. Afwezigheid of verhindering

  • 1. Bij afwezigheid of verhindering van de inspecteur-generaal wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bevoegdheid uitgeoefend door een directeur.

    De omvang van laatstgenoemde uit te oefenen bevoegdheid kan worden beperkt. Beperking of uitbreiding van de uit te oefenen bevoegdheid wordt opgenomen in de managementafspraken als bedoeld in artikel 4.

  • 2. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bij of krachtens dit besluit toekomende bevoegdheid uitgeoefend door een onder hem ressorterend afdelingshoofd.

Artikel 18. Beperking mandaat

  • 1. Een bij of krachtens dit besluit verleend mandaat omvat niet de bevoegdheid te beslissen op een tegen hetzelfde besluit ingediend bezwaarschrift.

  • 2. Onverminderd het eerste lid omvat het mandaat van degene die voor de duur van de afwezigheid of verhindering van een andere functionaris diens bevoegdheid uitoefent omvat niet de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen of intrekken van mandaat.

Artikel 19. Wijze van ondertekening

  • 1. De bij of krachtens dit besluit gemandateerde is gehouden in de ondertekening van stukken zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid tot uitdrukking te brengen door opneming van de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen formule.

  • 2. Ondertekening bij afwezigheid met de aanduiding ‘ b/a’ is uitsluitend mogelijk indien de ondertekenaar ook zelf bevoegd is tot ondertekenen. In dat geval wordt ook de naam van de ondertekenaar vermeld.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Intrekking besluiten

  • 1. Het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2017 wordt ingetrokken.

  • 2. Mandaten die zijn verleend op grond van het in het eerste lid genoemde besluit, of mandaten die worden geacht op grond van dat besluit te zijn verleend, en die gelden op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn verleend op grond van dit besluit, met inachtneming van het in dit besluit bepaalde.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 22. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2018.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De inspecteur-generaal van het Onderwijs, M. Vogelzang

BIJLAGE 1 BIJ HET ORGANISATIE- EN MANDAATBESLUIT INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS 2018

I. Organisatiebeschrijving Inspectie van het Onderwijs

De inspecteur-generaal van het Onderwijs is verantwoordelijk voor de gehele inspectie. De inspecteur-generaal beheert daarnaast een aantal specifieke portefeuilleonderdelen.

De inspectie kent een topstructuur van maximaal 9 personen, te weten de inspecteur-generaal en maximaal acht directeuren.

De directeuren toezicht houden toezicht op de verschillende onderwijssectoren. De inspecteurs en hun medewerkers oefenen toezicht uit onder leiding van de directeuren toezicht.

De directie Beleidsondersteuning en Organisatie, de directie Kennis en de directie Rekenschap en Juridische Zaken staan onder leiding van respectievelijk een directeur Beleidsondersteuning en Organisatie, een directeur Kennis en een directeur Rekenschap en Juridische Zaken.

Alle directeuren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van programma’s, projecten en thema’s binnen de eigen directie en beheren een aantal specifieke (inspectiebrede) portefeuilleonderdelen. Alle directeuren leggen verantwoording af aan de inspecteur-generaal.

II. Taken en verantwoordelijkheden directies

a) directie Toezicht primair onderwijs

De directie Toezicht primair onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het basis- en speciaal basisonderwijs, de voor- en vroegschoolse educatie en het interbestuurlijk toezicht op de kinderopvang. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het primair onderwijs, waaronder themarapporten en een jaarlijkse rapport kinderopvang.

Onder verantwoordelijkheid van de directie vallen verder het toezicht op de Nederlandse scholen in het buitenland (PO en VO), het niet-bekostigd onderwijs (de B3 en B4 scholen voor PO en VO), de Europese scholen en het onderwijs aan nieuwkomers.

b) directie Toezicht speciaal onderwijs

De directie Toezicht speciaal onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs, de uitvoering van het toezicht op de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, de excellente scholen en het toezicht op het sociaal domein. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het speciaal (voortgezet) onderwijs.

Tot slot is de directie verantwoordelijk voor het uitvoeren van de taken van de vertrouwensinspecteurs als bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht.

c) directie Toezicht voortgezet onderwijs

De directie Toezicht voortgezet onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het voortgezet onderwijs. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs borgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

Onder verantwoordelijkheid van de directie behoort het toezicht op de afname van de centrale examens en het tweedelijns toezicht op het functioneren van het College voor Toetsen en Examens.

Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het voortgezet onderwijs.

Tot slot houdt de directie toezicht op besturen en scholen in Caribisch Nederland (PO, VO en MBO).

d) directie Toezicht middelbaar beroepsonderwijs

De directie Toezicht middelbaar beroepsonderwijs is verantwoordelijk voor de uitvoering van het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs (roc’s, aoc’s, niet-bekostigde instellingen en exameninstellingen). De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

Ook levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs.

Daarnaast houdt de directie toezicht op een aantal afdelingen/scholen voor voortgezet onderwijs die een multisectoraal bestuur (middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs) hebben. De directie houdt in samenspraak met de directie ho, toezicht op de ho-afdelingen, die onder mbo-instellingen vallen.

Tot slot houdt de directie toezicht op de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).

e) directie Toezicht hoger onderwijs

De directie Toezicht hoger onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het hoger onderwijs. Dit toezicht bestaat uit het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs en van de kwaliteit van het Nederlandse accreditatiestelsel.

Daarnaast voert de directie incidenteel onderzoek bij instellingen bij ernstige klachten en signalen en adviseert over toetredingsaanvragen.

f) directie Rekenschap en Juridische Zaken

De directie Rekenschap en Juridische Zaken is verantwoordelijk voor het financieel toezicht binnen de verschillende directies Toezicht. Daarnaast is de directie verantwoordelijk voor de juridische advisering binnen de inspectie.

Het financieel toezicht is gebaseerd op 3 pijlers: de financiële continuïteit van de instelling (is de toekomstige ontwikkeling van de financiële positie voldoende om onderwijs te kunnen blijven verzorgen); de rechtmatigheid van de verkrijging en besteding van publieke onderwijsmiddelen (krijgen instellingen de onderwijsmiddelen waarop zij recht hebben en geven zij die middelen uit aan de daarvoor bestemde doelen) en de doelmatigheid van bestede middelen (besteedt de instelling de middelen op een efficiënte manier). Het financieel toezicht omvat mede de WNT-onderzoeken.

Rekenschap werkt vooral risicogericht en maakt daarvoor gebruik van informatie uit jaarverslagen, van instellingsaccountants en signalen uit de praktijk. In het toezicht wordt waar mogelijk samengewerkt met de directies Toezicht, omdat de kwaliteit van het financieel beheer, de onderwijskwaliteit en het bestuurlijk handelen met elkaar kunnen samenhangen.

De juridische advisering bestaat uit: advisering van de verschillende directies en de inspectieleiding over de uitleg van de relevante wet- en regelgeving, het begeleiden van de verschillende sanctietrajecten, het afhandelen van AVG- en WOB-verzoeken, het begeleiden van WNT-onderzoeken door de inspectie, de juridische ondersteuning van de vertrouwensinspecteurs, ondersteuning bij klachtenbehandeling en het begeleiden van bezwaar- en beroepsprocedures die de inspectie betreffen.

g) directie Kennis

De directie Kennis is verantwoordelijk voor data, informatieproducten en wetenschappelijk onderzoek. Ook is het informatiebeleid en de CIO-rol belegd bij de directie.

De directie verzamelt en analyseert data. Ze heeft zorg voor datakwaliteit en beheert het datawarehouse van de inspectie.

De directie Kennis is verantwoordelijk voor informatieproducten die aan de basis van het toezicht liggen zoals opbrengstmaten en monitoren van risico’s op instelling en stelselniveau. Binnen de directie wordt onderzoek gedaan ten bate van thematisch onderzoek en met name de `Staat van het Onderwijs’. De directie coördineert de periodieke peilingen naar het bereiken van kerndoelen in het basisonderwijs. De directie draagt bij aan kwantitatieve analyses en adviseert over methodologie. De directie Kennis is verantwoordelijk voor het evaluatieprogramma, een serie onderzoeken die al dan niet extern zijn belegd.

De directie vertegenwoordigt de inspectie als onderdeel van informatieketens in het onderwijs en is verantwoordelijk voor de samenwerking met universiteiten en andere kennisinstituten.

De directie coördineert het privacy-beleid voortvloeiend uit de AVG. De Directeur Kennis is tevens verantwoordelijk voor het in behandeling te nemen van, en de besluitvorming namens de minister op, aanvragen als bedoeld in hoofdstuk III van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die de Inspectie betreffen. Indien en voor zover het verzoek alleen of eveneens betrekking heeft op het kerndepartement komt die bevoegdheid (tevens) toe aan de door de minister bij mandaatbesluit aangewezen functionaris.

h) directie Beleidsondersteuning en Organisatie

De directie Beleidsondersteuning en Organisatie is verantwoordelijk voor een brede portefeuille op alle bedrijfsvoering domeinen: communicatie, woordvoering, personeel & organisatie, opleiding & ontwikkeling, ICT, documentaire informatievoorziening, inkoop & financiën, management control, intern service centrum en facilitair.

Tevens verzorgt de directie de beantwoording van eerstelijns vragen van ouders, leerlingen, besturen en andere belanghebbenden in het onderwijs.

De directie is ook verantwoordelijk voor de strategische beleidsontwikkeling van de inspectie (toezicht en organisatie). Onderdelen zijn: bestuursondersteuning, innovatie en ontwikkeling van het toezicht, portfolio management, implementatie en projectleiding ten aanzien van intersectorale toezicht- en organisatieontwikkeling, internationale samenwerking en strategie.

BIJLAGE 2 BIJ HET ORGANISATIE- EN MANDAATBESLUIT INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS 2018

De formule, bedoeld in artikel 19, eerste lid, luidt:

a. voor zover het aan de inspectie geattribueerde taken en bevoegdheden betreft:

De inspecteur-generaal van het Onderwijs,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

b. voor zover het overige aangelegenheden betreft op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap:

De <Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap> of <Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media>*,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

c. voor zover het aangelegenheden betreft op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

De 1° <Minister> / 2° <Staatssecretaris>* van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

* Afhankelijk van de onderlinge taakverdeling

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit voorziet in de interne organisatie- en mandaatregels van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Gekomen is tot integrale vervanging van Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2017. In paragraaf 3 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de aanleiding voor dit nieuwe besluit.

In essentie is dit besluit tweeledig. Het regelt in de eerste plaats welke functionarissen bevoegd zijn de taken en bevoegdheden uit te oefenen die aan de inspectie zijn geattribueerd. Deze regels zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van dit besluit. Hoofdstuk 3 strekt vervolgens tot ondermandatering van bevoegdheden, die aan de inspecteur-generaal zijn gemandateerd. Deze ondermandatering moet los worden gezien van de aan de inspectie als bestuursorgaan geattribueerde taken en bevoegdheden. In de volgende paragraaf wordt dit onderscheid nader toegelicht.

2. Publiekrechtelijk karakter en positionering van de inspectie

In artikel 2 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is bepaald dat er is een Inspectie van het Onderwijs is, die onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media of een Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ressorteert. De inspectie is daarmee een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb onderscheidt twee soorten bestuursorganen: a-organen en b-organen, waarbij de aanduidingen ‘a’ en ‘b’ verwijzen naar de onderdelen a onderscheidenlijk b van artikel 1:1, eerste lid, Awb, waarin de definitie van bestuursorgaan wordt gegeven. Gelet op die definitie is de inspectie een a-orgaan; zij is een orgaan van een rechtspersoon (namelijk de Staat) die krachtens publiekrecht (namelijk de WOT) is ingesteld. De inspectie oefent in eigen naam een aantal bij wettelijk voorschrift toegedeelde taken en bevoegdheden uit. Dit zijn de taken die rechtstreeks aan de inspectie zijn opgedragen in de WOT of in de onderwijssectorwetten. In sommige gevallen gaat het daarbij ook om het nemen van besluiten in de zin van de Awb, bijvoorbeeld bij de in artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs geregelde bevoegdheid om op aanvraag van een bevoegd gezag af te wijken van de in dat artikel gestelde vereisten omtrent de benoeming of tewerkstelling van leraren. Uit de interne mandaatregels van de inspectie moet daarom volgen wie bevoegd is de handelingen van de inspectie als bestuursorgaan te verrichten. Het is de inspecteur-generaal van het Onderwijs, die op grond van de WOT aan het hoofd staat van de inspectie, die deze interne mandaatregels vaststelt. Deze mandaatregels hebben een plek gekregen in hoofdstuk 2 van dit besluit.

In het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, waarmee de Minister van OCW de inrichting van zijn departement heeft vastgesteld, is de inspectie onderdeel van die departementale organisatie. Welke inspectiemedewerkers bevoegd zijn om in dat verband als ambtenaren van de minister namens hem handelingen te verrichten – het gaat daarbij primair om de bedrijfsvoering en besluiten in personele aangelegenheden – volgt uit vorenbedoelde mandaatregels van de minister. Zo is in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 bepaald, dat de inspecteur-generaal van het Onderwijs mandaat heeft ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein. Daarnaast is in dat besluit aan de inspecteur-generaal onder meer mandaat verleend om namens de Minister van OCW bepaalde financiële sanctiebesluiten te nemen. De inspecteur-generaal kan de bevoegdheden die aan hem zijn gemandateerd in beginsel doormandateren. De bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van dit besluit strekken daartoe. Het gaat daarbij niet alleen om bevoegdheden die met het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 aan de inspecteur-generaal zijn gemandateerd door de Minister van OCW, maar ook om bepaalde bevoegdheden die bij afzonderlijke besluiten in mandaat zijn toegekend door de Minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het gaat om de taken namens de Minister van SZW die de inspectie uitvoert als tweedelijnstoezichthouder op het terrein van de kinderopvang. In dat kader is door de Minister van SZW mandaat verleend met diens regeling van 13 mei 2014 (Stcrt. 2014, 13942).

Verder worden in hoofdstuk 3 van dit besluit ook bevoegdheden doorgemandateerd op het terrein van de Wet normering topinkomens (WNT). Op grond van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren is de inspecteur-generaal bevoegd om in het kader van de handhaving van de WNT de bevoegdheden aan te wenden, bedoeld in de artikelen 5.4, eerste lid, 5.5, eerste tot en met vierde lid, en 5.6, eerste en derde lid, van die wet (o.a. opleggen last onder dwangsom en opeisen onverschuldigde betalingen).

Met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan nog worden opgemerkt, dat die wet in theorie ook van toepassing op onderdelen van een ministerie die tevens bestuursorgaan zijn, zoals de inspectie. Omdat het politiek verantwoordelijk bestuursorgaan aanspreekbaar is voor gedragingen van ondergeschikten, wordt echter aangenomen dat het afwijzen van Wob-verzoeken bij dat politiek verantwoordelijk bestuursorgaan berust. Daarom worden afwijzende Wob-beschikkingen van de inspectie afgedaan door de minister, althans namens de minister door de directeur Wetgeving en Juridische Zaken (zie Artikel 14b van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008). De inspecteur-generaal heeft het ondertekenmandaat als bedoeld in artikel 10:11 Awb.

3. Strekking en aanleiding nieuw organisatie- en mandaatbesluit

De aanleiding van een nieuw organisatie- en mandaatbesluit vormt het besluit van de inspecteur-generaal om de topformatie aan te passen van de inspectie: het opheffen van de functie van hoofdinspecteur en de taken over te dragen naar de directeuren. Deze ontwikkeling past bij de sturingsfilosofie uit 2016 om de verantwoordelijkheid laag in de organisatie te beleggen en daarmee zet de inspectie een vervolgstap door de positie van met name de directeuren te versterken. De inspecteur-generaal en de directeuren vormen samen nu het topmanagement van de inspectie. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de inspecteur-generaal, maar de verantwoordelijkheden daaronder komen al met al tot uitdrukking in de twee managementlagen van directeur en afdelingshoofd.

Net als in het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2017 verleent de inspecteur-generaal met het nu voorliggende besluit zowel mandaat in het kader van de geattribueerde taken van de inspectie als ondermandaat van bevoegdheden die de Minister van OCW aan hem heeft gemandateerd.

4. Financieel toezicht

Bij brief van 27 november 2013 heeft de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer een gemeenschappelijk normenkader voor goed financieel beheer toegezonden. Deze brief bevat tevens een kaderstelling voor extern financieel toezicht bij instellingen die een publiek belang dienen. De elementen uit laatstbedoeld kader zijn ook op de inspectie als externe financiële toezichthouder van toepassing. Een aantal in het oog springende elementen wordt hieronder nader toegelicht in relatie tot de interne organisatie-indeling van de inspectie.

‘In het toezicht is er scheiding en gelijkwaardigheid van taken en functies van financieel toezicht en het toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering.’

Bij de inspectie is dit gerealiseerd door de instelling van een directie waarin het financieel toezicht is belegd en directies die, binnen hun onderwijssectoren, belast zijn met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van niet-financiële voorschriften in de onderwijswetten.

‘Er is een specifiek benoemde functie van financieel toezichthouder.’

Binnen de inspectie is dit de functie van directeur Rekenschap en Juridische Zaken, die onder verantwoordelijkheid valt van de inspecteur-generaal.

‘De financieel toezichthouder kan eigenstandig onderzoek initiëren en daarover rapporteren.’

Ten aanzien hiervan wordt verwijzen naar de tabel die hierna in paragraaf 5 van deze toelichting is opgenomen.

‘In een situatie waarin de integrale verantwoordelijkheid voor kwaliteitstoezicht en het financieel toezicht bij één inspecteur-generaal (IG) zijn belegd, is de financieel toezichthouder onderdeel van de leiding van de inspectie, voor wat betreft financieel toezicht gelijkwaardig aan kwaliteitstoezicht. Bevindingen en afwegingen van de financieel toezichthouder worden integraal weergegeven in rapportages. Bij verschil van inzicht kan de financieel toezichthouder zich rechtstreeks tot de SG wenden. In dat geval wordt ook de visie van de IG aan de SG voorgelegd.’

Ten aanzien van deze uitgangspunten wordt opgemerkt dat de directeur RSJZ een aan de andere directeuren Toezicht gelijkwaardige positie inneemt in het MTi. Verwezen wordt naar het organogram in bijlage 1 van dit besluit. Voor wat betreft de onderlinge taak- en verantwoordelijkheidsafbakening wordt verwezen naar de tabel die hierna in paragraaf 5 van deze toelichting is opgenomen.

5. Geïntegreerd toezicht

Het geïntegreerd toezicht dat de inspectie houdt brengt met zich mee, dat de verhouding tussen de directie RSJZ en de toezichtdirecties binnen het managementgebouw specifieke toelichting behoeft. Voor financiële sancties naar aanleiding van geïntegreerde onderzoeken geldt in voorkomende gevallen dat de directeur RSJZ dan wel de directeur Toezicht van de betrokken sector bevoegd is het besluit te nemen. In onderstaande tabel is de verantwoordelijkheidsverdeling bij het geïntegreerd toezicht schematisch weergegeven.

Geïntegreerd onderzoek op basis van het 4-jaarlijks toezicht

 

1. Doelstellingen van onderzoeken bepalen

2. Onderzoeken uitvoeren

3. Rapporten vaststellen

4. Handhaving (waaronder herstelopdracht) en toepassen sanctie

Op basis van waarderingskaders en standaarden (inclusief financieel beheer)

directeur Toezicht*, in afstemming** met de directeur RSJZ

Geïntegreerd risicogericht onderzoek (onderzoeken naar bestuurlijk handelen en/of ernstige continuïteitsrisico’s)

directeur Toezicht*, in afstemming** met de directeur RSJZ

Onderwijskwaliteit

directeur Toezicht*

Continuïteit

directeur RSJZ, in afstemming** met de betrokken directeur Toezicht*

Rechtmatigheid

directeur RSJZ

eventueel directeur Toezicht*, in afstemming*** met de directeur RSJZ

*) Bij een geïntegreerd onderzoek dat zich uitstrekt over meer dan één sector, ligt het in de rede dat de directeur Toezicht uit de dominante sector de gezamenlijke verantwoordelijkheden op zich neemt en dat daarover vooraf, in afstemming met de betrokken directeur(en), werkafspraken maakt.

**) Afstemming hoeft niet in alle gevallen met de directeur RSJZ of de betrokken directeur Toezicht plaats te vinden. De afstemming kan op aanwijzen van de betrokken directeur(en) ook plaatsvinden op het niveau van een aan de directeur ondergeschikte functionaris.

***) de directeur Toezicht stemt af met de directie RSJZ, wanneer gedurende een kwaliteitsonderzoek aanwijzingen worden gevonden van financiële onrechtmatigheden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel is bepaald dat de organisatie van de inspectie wordt vastgesteld overeenkomstig de bij het besluit behorende bijlage 1. Op grond van het organisatiemodel kent de inspectie een topstructuur van maximaal 9 personen, te weten de inspecteur-generaal en maximaal acht directeuren.

Artikel 3

Voor gebruikmaking van de term ‘betrokken bestuursorgaan’ is gekozen, omdat artikel 3 niet alleen betrekking heeft op het bestuursorgaan inspectie maar ook op de bestuursorganen Minister van OCW en Minister van SZW.

De ondermandatering in paragraaf 1 van hoofdstuk 3 heeft een grondslag in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008. In artikel 2 van dat besluit is geregeld dat voor de toepassing ervan alsmede van de daarop berustende bepalingen met de verlening van mandaat is gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht om in naam van een bewindspersoon van OCW privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, en

  • b. machtiging om in naam van een bewindspersoon van OCW handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Deze gelijkstelling hoeft niet nogmaals in dit besluit te worden geregeld voor de ondermandatering in paragraaf 1 van hoofdstuk 3. Vandaar de toevoeging ‘onverminderd artikel 2 van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008’.

Voor een gelijkstelling van mandaat met de figuur van volmacht is overigens niet gekozen, omdat niet in de rede ligt dat functionarissen van de inspectie bij de uitvoering van taken in andermans naam privaatrechtelijke handelingen verrichten. Voor wat betreft het bestuursorgaan inspectie zou dat overigens überhaupt niet mogelijk zijn, nu het geen eigen rechtspersoonlijkheid bezit (het maakt immers onderdeel uit van de rechtspersoon staat).

Bij handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, kan onder meer worden gedacht aan het op grond van artikel 13a van de WOT informeren van een college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een instelling gelegen is, waarvan de kwaliteit van het onderwijs ernstig of langdurig tekortschiet.

Artikel 6

In dit besluit is niet bepaald dat aan de inspecteur-generaal is voorbehouden het nemen van een besluit op een bezwaar tegen een besluit van de inspectie en het nemen van een beslissing op een tegen een besluit als bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdelen a tot en met e, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 ingediend bezwaarschrift. Met dit besluit is voorzien in doormandatering van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan de directeuren. Het is mogelijk en daardoor ook denkbaar dat een voornoemde beslissing op bezwaar (in mandaat) wordt genomen op het niveau van een directeur. Voor zover men binnen de inspectie van de mogelijkheid gebruik wenst te maken om, zoals hier is toegelicht, de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op bezwaar te beleggen op het niveau van een directeur, ligt het voor de hand dat dit nader wordt vastgelegd in de managementafspraken. Zolang daarvan geen sprake is, zal de inspectie als uitgangspunt nemen, dat beslissingen op bezwaar steeds door de inspecteur-generaal worden genomen.

Artikelen 7 en 8

Net als in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is er in dit besluit voor gekozen om te voorzien in een ruime mandatering, in die zin dat niet specifiek alle taken en bevoegdheden worden omschreven. Dit maakt het besluit minder ‘onderhoudsgevoelig’. Welke functionaris waartoe bevoegd is, volgt in de eerste plaats uit de plaatsing in het onderdeel van de inspectie waar de functionaris zijn werkzaamheden uitvoert. In dat verband wordt ook gewezen op de taakomschrijvingen van de verschillende directies in onderdeel 2 van bijlage 1 bij dit besluit. Daarnaast volgt de inkadering van het mandaat uit de inhoud van de managementafspraken.

In artikel 8, tweede lid, is een beperking aangebracht in de reikwijdte van het mandaat aan afdelingshoofden en inspecteur(s): zij zijn niet bevoegd tot het nemen van besluiten op grond van de Wet op het onderwijstoezicht omtrent de openbaarmaking van inspectierapporten. Afdelingshoofden zijn dat overigens wel, wanneer zij die bevoegdheid uitoefenen op grond van artikel 17, tweede lid, indien hun directeur afwezig of verhinderd is.

Artikel 9

Deze bepaling is opgenomen analoog aan artikel 11 van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

Artikel 10

In het algemeen deel van deze toelichting is al opgemerkt, dat in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is bepaald, dat de inspecteur-generaal van het Onderwijs mandaat heeft ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein, en dat daarnaast in dat besluit aan de inspecteur-generaal onder meer mandaat is verleend om namens de Minister van OCW bepaalde financiële sanctiebesluiten te nemen. Ten aanzien van dat laatste mandaat is er een samenhang met de WOT: in artikel 3, derde lid, van de WOT is met betrekking tot een aantal specifieke bevoegdheden bepaald, dat de minister die aan de inspectie kan mandateren. In artikel 7, vierde lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is daar vervolgens uitvoering aan gegeven, en zijn de betreffende bevoegdheden gemandateerd aan de inspecteur-generaal. Die mandatering kan worden onderscheiden van het meer algemene mandaat dat de minister met artikel 7, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 aan de inspecteur-generaal heeft verleend. De beide mandaten kunnen op grond van artikel 11, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 worden doorgemandateerd. Met artikel 10 van dit besluit wordt gebruik gemaakt van die mogelijkheid tot ondermandatering. Met het eerste lid is de reikwijdte ervan bepaald: het gaat alleen om ondermandatering in het kader van de WOT, het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 en de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren. Gelet op hetgeen hierboven is toegelicht over de onderlinge samenhang tussen de WOT en het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is ervoor gekozen die beide op te nemen in het eerste lid.

Artikel 11

Ook in het kader van de doormandatering is voor een vrij ongeclausuleerde vorm gekozen. Zie in dat verband ook de toelichting op de artikelen 7 en 8.

Ten aanzien van het met artikel 11 geregelde ondermandaat tot het aangaan van verplichtingen wordt opgemerkt, dat artikel 14c van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 niet voorziet in mandaat tot het aangaan van verplichtingen aan de inspecteur-generaal. Van doormandatering op grond van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 kan dus geen sprake zijn. In de Regeling Inspectie van het Onderwijs 2018 is echter bepaald, dat de inspecteur-generaal zorg draagt voor de bedrijfsvoering van de inspectie (artikel 9, eerste lid), en dat de inspectie de aan haar vanuit de OCW-begroting beschikbaar gestelde budgetten (in beginsel) naar eigen inzicht besteedt. In samenhang bezien, kan dit worden beschouwd als het mandaat aan de inspecteur-generaal over het aangaan van verplichtingen, en de bevoegdheid om hieromtrent verder mandaat te verlenen. In de aanhef van dit besluit is daarom tevens naar artikel 9, vijfde lid, van de Regeling Inspectie van het onderwijs 2006 verwezen als grondslag voor dit besluit.

Artikel 12

In artikel 11, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is bepaald, dat bij het verlenen van ondermandaat wordt aangegeven in hoeverre het verlenen van verder ondermandaat mogelijk is. Met artikel 12 van dit besluit wordt daaraan uitvoering gegeven; geregeld is dat de functionarissen waaraan ondermandaat is verleend zelf geen verder ondermandaat verlenen. Daarbij wordt opgemerkt, dat afdelingshoofden op grond van artikel 17, tweede lid, de aan een directeur toekomende bevoegdheden mogen uitoefenen indien hun directeur afwezig of verhinderd is. Dit wordt niet gezien als een vorm van door de directeur gegeven ondermandaat. Vandaar dat in artikel 12 een en ander is geregeld ‘onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid’.

Artikelen 13 tot en met 15

Met betrekking tot deze bepalingen kan grotendeels worden verwezen naar hetgeen in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting reeds is toegelicht over het mandaat dat is verleend door de minister SZW. Met deze bepalingen is geen wijziging beoogd ten aanzien van de praktijk die reeds bestond in het kader van de doormandatering van bevoegdheden op basis van de artikelen 1 en 2 van de mandaatregeling kinderopvang. Uiteraard met dien verstande dat ook de bevoegdheid om namens deze minister besluiten te nemen, met dit besluit in algemene zin lager in de organisatie is belegd. Voor de bevoegdheden die in naam van de Minister van SZW worden uitgeoefend op grond de mandaatregeling kinderopvang was ten aanzien van een aantal specifieke aangelegenheden overigens al voorzien in een verder ondermandaat.

Artikel 16

Analoog aan artikel 12 is met deze bepaling een beperking van verder ondermandaat geregeld.

Artikel 17

In artikel 17 eerste lid is een regeling opgenomen voor het uitoefenen van de bevoegdheden van de inspecteur-generaal bij diens afwezigheid. Ieder van de directeuren in het geval van afwezigheid of verhindering van de inspecteur-generaal is bevoegd diens bevoegdheden uit te oefenen. In de managementafspraken als bedoeld in artikel 4 van dit besluit, wordt opgenomen ten aanzien van welke aangelegenheden de directeur de bevoegdheden van de inspecteur-generaal kan uitoefenen. De uitoefening van deze bevoegdheden wordt belegd bij een van de directeuren op basis van behoefte aan inhoudelijke expertise dan wel van aanwezigheid van een directeur.

In het sturingsmodel van de inspectie is niet voorzien in de formele aanstelling van plaatsvervangend directeurs; alle afdelingshoofden binnen een directie zijn gelijkelijk bevoegd om hun directeur te vervangen.

Artikel 19

Mandaat is de bevoegdheid om een besluit te nemen. Dit impliceert ook de bevoegdheid om het besluit te ondertekenen (tekenbevoegdheid). Ook voor het afdoen van stukken wanneer de ondertekeningbevoegde persoon afwezig is, is dus altijd mandaat nodig (tenzij sprake is van een waarnemer, een interim of een plaatsvervanger; die wordt immers benoemd in die hoedanigheid en heeft als zodanig mandaat). Ondertekening ‘bij afwezigheid’ is onder voorwaarden mogelijk.

De inspecteur-generaal van het Onderwijs, M. Vogelzang

Naar boven