TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling strekt tot vaststelling van het percentage, bedoeld in artikel 54, eerste
lid, van de Woningwet (maximale huursomstijging) en van het huurverhogingspercentage,
bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Beide
percentages worden op grond van de genoemde wetsartikelen jaarlijks bij ministeriële
regeling vastgesteld.
Maximale huursomstijging
De gemiddelde huurprijs van (zelfstandige) woningen die worden verhuurd door toegelaten
instellingen mag in een kalenderjaar ten opzichte van de huurprijs in het voorafgaande
kalenderjaar met niet meer stijgen dan het op grond van artikel 54, eerste lid, van
de Woningwet vastgestelde percentage. Dit percentage beperkt de gemiddelde stijging
van de huurprijs van door toegelaten instellingen verhuurde woningen. Het heeft dus
geen direct gevolg voor de huurprijs van individuele huurwoningen.
Voor de berekening van het gemiddelde worden alleen de huurprijzen van zelfstandige
woonruimten meegeteld. De huurprijzen van woonwagens, standplaatsen en onzelfstandige
woonruimten tellen niet mee. Ook worden huurprijzen van woningen die in het betrokken
jaar voor het eerst of het voor het laatst verhuurd zijn door de toegelaten instelling,
huurprijzen die verhoogd zijn in verband met verbetering van de woning of met toepassing
van de inkomensafhankelijke huurverhoging niet meegeteld voor het bedoelde gemiddelde.
De toegelaten instellingen moeten over het kalenderjaar voldoen aan de maximale huursomstijging.
Daarom wordt het voor een kalenderjaar geldende percentage voor aanvang van dat kalenderjaar
bekend gemaakt. Toegelaten instellingen kunnen dan met ingang van 1 januari bij de
vaststelling van huurprijzen voor nieuwe verhuringen (mutaties) reeds rekening houden
met de maximale huursomstijging voor het betreffende kalenderjaar. Daarom kan niet
uitgegaan worden van de inflatie over het voorafgaande kalenderjaar, dat cijfer wordt
pas in januari door het CBS bekend gemaakt.
Voor het bepalen van de maximale huursomstijging wordt daarom uitgegaan van de uitkomst
van: (gemiddelde prijs 1 december t-1 tot 1 december t)/(gemiddelde prijs 1 december
t-2 tot 1 december t-1). Hiermee wordt de berekeningswijze van de inflatie zo dicht
mogelijk benaderd.
Dat percentage wordt vervolgens verhoogd met 1 procentpunt om de maximale huursomstijging
vast te stellen.
Huurverhogingspercentage
De huurprijs van niet-geliberaliseerde woonruimte mag jaarlijks met maximaal het op
grond van artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgestelde
percentage stijgen. Dit is de zogenoemde huurprijsbescherming voor huurders van woonruimte.
Evenals bij de maximale huursomstijging wordt daarbij niet uitgegaan van het in januari
gepubliceerde inflatiepercentage maar van de uitkomst van (gemiddelde prijs 1 december
t-1 tot 1 december t)/(gemiddelde prijs 1 december t-2 tot 1 december t-1).
Dat percentage wordt vervolgens verhoogd met een percentage dat verschillend is voor
zelfstandige woningen die worden bewoond door een huishouden met een inkomen dat niet
hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet dan wel
een inkomen dat hoger is dan die grens. Het bedrag, bedoeld in artikel 48, eerste
lid, van de Woningwet is de in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit
toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 vastgestelde inkomensgrens.
Deze regeling betreft uitsluitend de wettelijk voorgeschreven aanpassing van percentages.
Deze regeling schept geen verplichtingen voor burgers of bedrijven en heeft derhalve
geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I
De uitkomst van de hiervoor genoemde berekening is 1,6. Daarmee komt de maximale huursomstijging
voor 2019 op 1,6 + 1 = 2,6%.
Artikel II
Ook voor de maximale huurverhogingspercentages is de uitkomst van de hiervoor genoemde
berekening 1,6.
Voor de verhoging van dat percentage wordt uitgegaan van de percentages, genoemd in
de brief van 3 juli 2015 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 27 926, nr. 247). Daarmee is, zoals verwoord in die brief, aangesloten bij het in 2015 tussen Aedes
en de Woonbond gesloten Sociaal Huurakkoord.
Voor een zelfstandige woonruimte die is verhuurd aan een huishouden met een inkomen
dat niet hoger is dan de inkomensgrens geldt een verhoging met 2,5. Dat leidt tot
een maximaal huurverhogingspercentage van 4,1.
Voor een zelfstandige woonruimte die is verhuurd aan een huishouden met een inkomen
dat hoger is dan de inkomensgrens geldt een verhoging met 4. Dat leidt tot een maximaal
huurverhogingspercentage van 5,6.
Voor huurverhogingen voor onzelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen geldt
een verhoging met 1,5. Dit is een voortzetting van de verhoging zoals vastgelegd in
het Woonakkoord van het toenmalige kabinet met verschillende Tweede Kamerfracties
(februari 2013). Dit leidt tot een maximaal huurverhogingspercentage van 3,1.
Artikel III
De inwerkingtredingsdata voldoen aan het stelsel van vaste verandermomenten. Voor
artikel I is geen minimale invoeringstermijn gehanteerd omdat de toegelaten instellingen
voor wie die wijziging relevant is belang hebben bij vaststelling van het bewuste
percentage per 1 januari 2019.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren