TOELICHTING
1. Algemeen
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: uitvoeringsregeling) bevat de voorschriften
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid
(GVB) en de in dat kader vastgestelde Europese verordeningen. Er is een aantal nieuwe
verordeningen van kracht geworden. Het betreft verordening 2017/21071, verordening 2017/24032 en verordening 2018/975.3
Verordening 2017/2107 heeft betrekking op het Internationale Verdrag voor de instandhouding
van Atlantische tonijnen (ICCAT-verdrag), waarbij de Europese Unie sinds 14 november
1997 partij is.4 In het kader van het ICCAT-verdrag wordt regionaal samengewerkt op het terrein van
de instandhouding en het beheer van tonijnen en tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan
en aangrenzende zeeën. De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische
tonijnen heeft voor de verdragsluitende partijen bindende aanbevelingen vastgesteld
en die aanbevelingen zijn door middel van verordening 2017/2107 in Europese regelgeving
omgezet. Als gevolg van de vaststelling van nieuwe aanbevelingen inzake statistische
programma’s voor overladingen op zee is Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad5 gewijzigd. Door het wijzigen of intrekken van aanbevelingen van de ICCAT vervallen
verder bepalingen uit Verordening (EG) nr. 1936/20016 en Verordening (EG) nr. 520/20077. Overigens heeft Nederland geen vangstmogelijkheden voor de visserij op soorten in
het ICCAT-verdragsgebied. Dat betekent dat er ook geen Nederlandse vissersvaartuigen
de visserij beoefenen op gequoteerde soorten in dit gebied. Wel kunnen er Nederlandse
transportvaartuigen actief zijn in het ICCAT-verdragsgebied.
Verordening 2017/2403 bevat de controlevoorschriften voor vissersvaartuigen van derde
landen die in de EU-wateren vissen en voor EU-vissersvaartuigen die buiten de EU-wateren
vissen en vormt tezamen met de controleverordening8 en de IOO-verordening9 de drie uitvoerende pijlers van de controle- en handhavingsbepalingen van het GVB.
De verordening vervangt verordening nr. 1006/200810 met name omdat er in deze verordening inconsistenties bleken te zijn met de controleverordening.
Bovendien legde de uitvoering van verordening 1006/2008 verscheidene lacunes bloot,
aangezien bepaalde aspecten op het gebied van controle niet aan bod kwamen, zoals
chartering, omvlagging en vismachtigingen die door de bevoegde autoriteit van een
derde land aan een EU-vissersvaartuig worden afgegeven buiten het kader van een partnerschapsovereenkomst
inzake duurzame visserij (PODV), de zogenoemde rechtstreekse machtigingen. Daarnaast
zijn bepaalde rapportageverplichtingen en de verdeling van de administratieve taken
tussen de lidstaten en de Commissie problematisch gebleken.
Het grondbeginsel van de nieuwe verordening is dat elk EU-vissersvaartuig dat buiten
de EU-wateren van de Unie vist, een machtiging moet hebben van zijn vlaggenlidstaat
en moet worden gemonitord, ongeacht waar en binnen welk kader het actief is. Voor
de afgifte van een machtiging moet zijn voldaan aan een aantal gemeenschappelijke
machtigingscriteria en aan een aantal specifieke machtigingscriteria, afhankelijk
of het visserij betreft die in het kader van een regionale organisatie voor visserijbeheer
(ROVB), een PODV, een rechtstreekse machtiging of in volle zee wordt uitgeoefend.
De door de lidstaten vergaarde en aan de Commissie verstrekte informatie moet het
de Commissie mogelijk maken te allen tijde in elk gebied buiten de wateren van de
Unie te interveniëren in de monitoring van de visserijactiviteiten van alle Unievissersvaartuigen.
Verordening 2018/975 ziet op het verdragsgebied van de regionale organisatie voor
het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO), waarbij de
Europese Unie sinds 26 juli 2010 verdragsluitende partij is11. De SPRFMO is de regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB) die verantwoordelijk
is voor het beheer van de visbestanden in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan
en de aangrenzende zeeën, met uitzondering van tonijn en tonijnachtigen. De SPRFMO
heeft de bevoegdheid om voor de instandhouding en het beheer van de onder haar bevoegdheid
vallende visserijen bindende besluiten vast te stellen, instandhoudings- en beheersmaatregelen
(conservation and management measures – "CMM's") genoemd. Deze handelingen zijn in
de eerste plaats gericht tot de verdragsluitende partijen bij de SPRFMO, maar bevatten
tevens verplichtingen voor exploitanten, zoals de kapiteins van vissersvaartuigen.
De CMM's van de SPRFMO zijn bindend voor de verdragsluitende partijen en zijn door
middel van verordening 2018/975 omgezet in Europees recht, voor zover de controleverordening
daarin niet reeds voorzag. Verordening 2018/975 is van toepassing op vissersvaartuigen
van de Unie die actief zijn in het SPRFMO-verdragsgebied en, in het geval van overladingen
van in het SPRFMO-verdragsgebied gevangen soorten, buiten het SPRFMO-verdragsgebied.
Zij is ook van toepassing op vissersvaartuigen van derde landen die EU-havens aandoen
en visserijproducten aan boord hebben die in het verdragsgebied zijn geoogst.
Door middel van deze wijzigingsregeling zijn de met de bovengenoemde nieuwe verordeningen
samenhangende aanpassingen in de uitvoeringsregeling doorgevoerd.
Daarnaast is met deze wijzigingsregeling in de uitvoeringsregeling een aantal technische
wijzigingen doorgevoerd die verband houden met de verordening vangstmogelijkheden12.
2. Regeldruk
Deze wijziging van de uitvoeringsregeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Er
volgen geen nieuwe of gewijzigde informatieverplichtingen uit deze regeling. Ook brengt
deze regeling geen relevante nalevingskosten met zich.
3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit impliceert dat wordt afgeweken van
de uitgangspunten van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Dit beleid
houdt in dat er vier vaste inwerkingtredingdata per jaar zijn voor ministeriële regelingen
(1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) en dat regelgeving minimaal twee maanden
voorafgaande aan de inwerkingtreding wordt gepubliceerd. Nu de regeling betrekking
heeft op implementatie van bindende Europese regelgeving, is afwijking van dit kabinetsbeleid
toegestaan.
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel strekt er met name toe de begripsomschrijving op te nemen van de drie
met deze regeling in de uitvoeringsregeling omgezette nieuwe verordeningen. Daarnaast
wordt de omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden’ geactualiseerd.
Artikel I, onderdelen B, C en D
Naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de verordening vangstmogelijkheden
voor 2018 is met deze wijzigingsregeling een aantal technische wijzigingen doorgevoerd
in de uitvoeringsregeling. Enkele verwijzingen in artikel 10, derde lid, artikel 13
en artikel 15, eerste lid, van de uitvoeringsregeling zijn aangepast als gevolg van
hernummering van artikelen en artikelleden in de verordening vangstmogelijkheden.
Voorts zijn enkele onjuist gebleken verwijzingen aangepast en enkele ontbrekende verwijzingen
alsnog opgenomen. Daarnaast is de verwijzing naar artikel 24, tweede lid, van de verordening
vangstmogelijkheden verplaatst van het tweede lid naar het eerste lid van artikel
13 van de uitvoeringsregeling. Die verwijzing bleek gelet op de formulering van artikel
24, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden meer op zijn plaats in het
eerste lid van artikel 13 van de uitvoeringsregeling. De formulering van artikel 13,
eerste lid, van de uitvoeringsregeling is namelijk toegerust op de situatie dat de
verordening vangstmogelijkheden een concrete verbodsbepaling bevat die is gericht
op (exploitanten van) vissersvaartuigen. De formulering van artikel 13, tweede lid,
van de verordening vangstmogelijkheden is toegerust op bepalingen uit de verordening
vangstmogelijkheden die op zichzelf niet zijn vormgegeven als concrete verbodsbepalingen,
maar ten aanzien waarvan wel geldt dat overtreding daarvan door een (exploitant van
een) vissersvaartuig als een verboden gedraging moet worden aangemerkt naar nationaal
recht.
Tot slot is thans in artikel 13, eerste en tweede lid, van de uitvoeringsregeling
uitdrukkelijk aangegeven dat het in die bepaling gaat om artikelen die zijn neergelegd
in de verordening vangstmogelijkheden. Dat het artikelen uit die betreffende verordening
betrof, was abusievelijk niet in deze twee leden van artikel 13 van de uitvoeringsregeling
vermeld. Niettemin vloeide dit op zichzelf reeds voort uit de aanduiding van de na
artikel 9 van de uitvoeringsregeling opgenomen paragraaf 1 (‘Verordening vangstmogelijkheden’)
van hoofdstuk 2 (‘Vangstmogelijkheden’).
Artikel I, onderdeel E
Artikel 58, eerste lid, bevat een verbod om in strijd te handelen met de daar genoemde
bepalingen uit Verordening (EG) nr. 1936/2001. De bepalingen uit Verordening (EG)
nr. 1936/2001 die in het eerste lid worden genoemd, zijn aangepast, omdat door het
wijzigen of intrekken van aanbevelingen van de ICCAT een aantal bepalingen uit Verordening
(EG) nr. 1936/2001 is vervallen. De verwijzingen naar de desbetreffende bepalingen
zijn in het eerste lid geschrapt. Verder wordt in de artikelen 20 bis, 20 ter, 20
sexies en 21 bis van Verordening (EG) nr. 1936/2001 het bepaalde in de vervallen artikelen
8 bis, 8 quater, 13 en 18 van die verordening van overeenkomstige toepassing verklaard.
Daarom is in het eerste lid verduidelijkt dat voor de toepassing van de artikelen
20 bis, 20 ter, 20 sexies en 21 bis van Verordening (EG) nr. 1936/2001 gekeken moet
worden naar de tekst van de artikelen 8 bis, 8 quater, 13 en 18 zoals die luidde voordat
de bepalingen vervielen.
Artikel I, onderdeel F (artikel 66 uitvoeringsregeling)
Door het wijzigen of intrekking van ICCAT-aanbevelingen zijn bepalingen uit Verordening
(EG) nr. 520/2007 vervallen. In artikel 66 van de uitvoeringsregeling zijn de verwijzingen
naar de vervallen onderdelen geschrapt.
Artikel I, onderdeel G
Door middel van dit onderdeel worden twee nieuwe artikelen in hoofdstuk 4 van de uitvoeringsregeling
opgenomen. Het betreft artikel 78 waarin de voor de uitvoering van verordening 2017/2107
met betrekking tot het ICCAT-gebied noodzakelijke bepalingen zijn opgenomen en artikel
78a waarmee de instandhoudings- en controlemaatregelen in SPRFMO-gebied uit verordening
2018/975 worden doorgevoerd.
Artikel 78
In het eerste lid zijn de bepalingen uit verordening 2017/2107 opgenomen, waarmee
het verboden is in strijd te handelen. Hieronder volgt een korte aanduiding van de
onderwerpen van de genoemde bepalingen in verordening:
-
– artikel 11: verstrekking van informatie over fish-aggregating devices (FAD’s);
-
– artikel 14, eerste lid in samenhang met het tweede lid: tijdruimtelijke sluiting in
verband met de bescherming van jonge exemplaren;
-
– artikel 15: visserij op tropische tonijn in bepaalde Portugese wateren;
-
– artikel 19: minimummaat Noord-Atlantische zwaardvis;
-
– artikel 30, eerste lid: terugzetten haaien;
-
– artikel 31: aan boord houden, overladen of aanlanden van haringhaaien en het terugzetten
daarvan;
-
– artikel 32: aan boord houden, overladen of aanlanden van grootoogvoshaaien en het
terugzetten daarvan;
-
– artikel 34: aan boord houden, overladen of aanlanden van oceanische witpunthaaien
en het terugzetten daarvan;
-
– artikel 35: aan boord houden, overladen of aanlanden van hamerhaaien en het terugzetten
daarvan;
-
– artikel 36: aan boord houden, overladen of aanlanden van zijdehaaien en het terugzetten
daarvan, inclusief het nemen van maatregelen om de overlevingskansen te verhogen;
-
– artikel 38, eerste tot en met vierde lid: mitigerende maatregelen voor zeevogels in
het gebied tussen 20° ZB en 25° ZB;
-
– artikel 39: mitigerende maatregelen voor zeevogels in het gebied ten zuiden van 25°;
-
– artikel 40, eerste lid: rapportageverplichtingen inzake zeevogels;
-
– artikel 41, eerste tot en met derde lid: algemene bepalingen inzake zeeschildpadden;
-
– artikel 44, vierde lid: ICCAT-register van grote vissersvaartuigen;
-
– artikel 46: charteren;
-
– artikel 52, eerst en tweede lid: overlading in de haven;
-
– artikel 54, vijfde lid: overlading op zee;
-
– artikel 56: voorafgaande machtiging overlading op zee;
-
– artikel 57: ICCAT-overladingsaangifte;
-
– artikel 58, derde lid: regionale ICCAT-waarnemer bij overlading in het ICCAT-verdragsgebied;
-
– artikel 63, derde lid: toegang waarnemers tot het vaartuig en zijn activiteiten;
Uit het tweede lid van artikel 78 van de uitvoeringsregeling vloeit voort dat alleen
met een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 20 meter dat is opgenomen
in het ICCAT-register van vaartuigen die hiertoe gemachtigd zijn op grootoogtonijn,
geelvintonijn en gestreepte tonijn in de Atlantische Oceaan of de aangrenzende zeeën
mag worden gevist. Tevens mogen alleen deze vaartuigen deze vissoorten aan boord houden,
overladen, vervoeren, overbrengen, verwerken of aanlanden. Door in het tweede lid
te bepalen dat het verboden is deze handelingen met andere vissersvaartuigen uit te
voeren, wordt uitvoering gegeven aan artikel 7, tweede lid, van verordening 2017/2107.
In artikel 27, eerste lid, van verordening 2017/2107 is geregeld dat blauwe marlijn
en witte marlijn die bij het aan boord brengen nog leeft moet worden teruggezet door
vissersvaartuigen van lidstaten waarvan het quotum bijna is opgevist. Er kan geen
sprake van zijn dat het Nederlandse quotum bijna is opgevist, omdat Nederland in de
verordening vangstmogelijkheden geen vangstmogelijkheden toegekend heeft gekregen
voor blauwe marlijn en witte marlijn. Uit artikel 28 van verordening 2017/2107 volgt
dat in het geval het quotum is opgebruikt, aanlandingen van blauwe marlijn en witte
marlijn die dood waren op het moment waarop zij langszij het vaartuig worden gebracht,
niet worden verkocht of in de handel gebracht. De situatie waarin het quotum voor
een vissoort is opgevist, kan worden gelijkgesteld met de situatie dat een lidstaat
geen quotum heeft voor een vissoort. Daarom is in artikel 78, derde lid, van de uitvoeringsregeling
geregeld dat indien het quotum voor blauwe marlijn of witte marlijn is opgevist, de
desbetreffende vissoort niet in de handel wordt gebracht of verkocht.
Op grond van artikel 14, derde lid, van verordening 2017/2107 neemt elke lidstaat
waarvan de vaartuigen vissen in het gebied dat wordt afgebakend door breedtelijn 5°
NB, breedtelijn 4° ZB, meridiaan 20° WL en de Afrikaanse kust in de periode van 1 januari
tot en met 28 februari passende maatregelen om ervoor te zorgen dat zij, wanneer zij
betrokken zijn bij visserijactiviteiten, een waarnemer aan boord hebben. Aan deze
verplichting wordt in artikel 78, vierde lid, van de uitvoeringsregeling uitvoering
gegeven.
In artikel 58, eerste lid, van verordening 2017/2107 is geregeld dat elke lidstaat
ervoor zorgt dat transportvaartuigen die overladen op zee een regionale ICCAT-waarnemer
aan boord hebben. Bijlage VIII van die verordening heeft betrekking op het regionaal
ICCAT-waarnemersprogramma voor overlading op zee. In punt vijf van deze bijlage zijn
de taken van de regionale ICCAT-waarnemer opgenomen. Uit de punten 9 en 10 van de
bijlage volgt op welke wijze de kapiteins van transportvaartuigen die overladen op
zee medewerking moeten verlenen aan regionale ICCAT-waarnemers. Hierbij gaat het bijvoorbeeld
om het verlenen van toegang tot de bemanning van het transportvaartuig en relevante
documentatie. In artikel 78, vijfde lid, van de uitvoeringsregeling is daarom geregeld
dat een kapitein van een transportvaartuig dat overlaadt op zee toegang verleent tot
het vaartuig en alle medewerking verleent zodat regionale ICCAT-waarnemers hun taken
aan boord van het vaartuig kunnen uitvoeren.
Ingevolge artikel 78, zesde lid, van de uitvoeringsregeling zendt de kapitein van
een ontvangend transportvaartuig ten minste 48 uur voor aanlanding in Nederland de
ICCAT-overladingsaangifte samen met het nummer van het desbetreffende vaartuig in
het ICCAT-register van transportvaartuigen toe aan de NVWA.
Op grond van artikel 78, zevende lid, van de uitvoeringsregeling kunnen vissersvaartuigen
van derde landen die ICCAT-soorten of van dergelijke soorten afkomstige visserijproducten
aan boord hebben die niet eerder zijn aangeland of overgeladen, toegang vragen tot
de havens die zijn vermeld in bijlage 2 B van de uitvoeringsregeling, met uitzondering
van Amsterdam. Dezelfde havens zijn in artikel 133, tweede lid, van de uitvoeringsregeling
aangewezen voor aanlandingen of overladingen van visserijproducten door vissersvaartuigen
van derde landen (op grond van artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1005/2008).
Het betreft de havens van Vlissingen, Scheveningen, IJmuiden, Harlingen, Eemshaven
en Velsen. Er is een uitzondering gemaakt voor de haven van Amsterdam, omdat vissersvaartuigen
afkomstig uit derde landen partijen vis of visserijproducten bij een erkende grensinspectiepost
moeten aanlanden ten behoeve van een veterinaire controle. Bij de in bijlage 2 B vermelde
losplaats in Amsterdam is geen erkende grensinspectiepost aanwezig.
Artikel 78a
Het is verboden in strijd te handelen met de in het eerste lid van artikel 78a genoemde
bepalingen van verordening 2018/975. Dit betreft:
-
– artikel 9, waarin maatregelen zijn opgenomen om de impact van de beugvisserij op zeevogels
te verminderen;
-
– artikel 10, dat maatregelen bevat om de impact van de trawlvisserij op zeevogels te
verminderen;
-
– artikel 20, dat het gebruik van grote pelagische drijfnetten en alle diepzeekieuwnetten
in het hele SPRFMO-verdragsgebied verbiedt;
-
– artikel 22, vijfde lid, waarin het verbod is opgenomen om visserijactiviteiten te
verrichten met betrekking tot soorten in het SPRFMO-verdragsgebied die onder de verantwoordelijkheid
van de SPRFMO vallen voor vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister
van de SPRFMO zijn opgenomen. Voor de werking van dit verbod is het van belang dat
zowel ‘vissersvaartuigen’ als ‘visserijactiviteiten’ in artikel 1, punt 2, onderscheidenlijk
punt 6, ruimer zijn gedefinieerd dan in overige in het kader van het GVB vastgestelde
verordeningen, waardoor onder meer ook transportvaartuigen en louter visverwerkende
vaartuigen onder dit verbod vallen;
-
– artikel 23, tweede tot en met vierde lid, dat nadere bepalingen bevat over de overlading;
-
– artikel 41, eerste en tweede lid, waarin verplichtingen zijn opgenomen die gelden
als de satellietvolgapparatuur aan boord defect is en die een aanvulling vormen op
de verplichtingen die terzake op grond van de controleverordening gelden.
Op grond van de artikelen 12, 13 en 18 mogen lidstaten niet toestaan dat de onder
hun vlag varende vissersvaartuigen zonder voorafgaande toelating van de SPRFMO, bodemvisserij,
bodemvisserij die bepaalde vangstniveaus overschrijdt, onderscheidenlijk experimentele
visserij bedrijven. Aan deze verplichting wordt in artikel 78a, tweede lid, van de
uitvoeringsregeling uitvoering gegeven.
Bovendien moeten lidstaten op grond van artikel 14, tweede lid, van verordening 2018/975
de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die wel gerechtigd zijn in het SPRFMO-verdragsgebied
bodemvisserij te bedrijven, verplichten bodemvisserijactiviteiten stop te zetten binnen
vijf zeemijl van een locatie in het SPRFMO-verdragsgebied waar het aantal contacten
met kwetsbaar marien ecosysteem bepaalde maximumniveaus overschrijdt. Ook moet de
bodemvisserij ingevolge artikel 16, derde lid, van verordening 2018/975 worden verboden
indien het vissersvaartuig niet de in bijlage V bij de verordening voorgeschreven
gegevens inzake vissersvaartuigidentificatie heeft verstrekt. Deze twee verplichtingen
zijn uitgewerkt in artikel 78a, derde lid.
Ingevolge 30, eerste lid, van verordening 2018/975 moeten lidstaten de havens aanwijzen
waar vissersvaartuigen van derde landen met aan boord SPRFMO-visserijproducten die
in het SPRFMO-verdragsgebied zijn gevangen mogen aanlanden. In artikel 78a, vierde
lid, van de uitvoeringsregeling zijn hiertoe – evenals het geval is bij de hierboven
toegelichte aanlanding van ICCAT-soorten – de havens die zijn vermeld in bijlage 2
B van de uitvoeringsregeling, met uitzondering van Amsterdam, aangewezen. Voor een
verdere toelichting wordt verwezen naar bovenstaande toelichting op artikel 78, zevende
lid, van de uitvoeringsregeling.
Tot slot is in artikel 78a, vijfde lid, de meldkamer van de NVWA in Echt aangewezen
als contactpunt voor de voorafgaande kennisgeving voor aanlanding en voor het ontvangen
van inspectieverslagen.
Artikel I, onderdeel H
In artikel 120 van de uitvoeringsregeling zijn de bepalingen die betrekking hebben
op de recreatievisserij opgenomen. Daarom is het verbod om in strijd te handelen met
artikel 29, vierde lid, van Verordening 2017/2107, waarin een verbod is opgenomen
om hele karkassen of delen van in de recreatievisserij gevangen blauwe marlijn of
witte marlijn te verkopen of te koop aan te bieden, aan artikel 120, eerste lid, van
de uitvoeringsregeling toegevoegd. In artikel 120, zesde lid, van de uitvoeringsregeling
is de minimummaat voor blauwe marlijn en witte marlijn toegevoegd om uitvoering te
geven aan artikel 29, tweede en derde lid, van verordening 2017/2107.
Artikel I, onderdeel I
In artikel 131 was voorheen uitvoering gegeven aan verordening nr. 1006/2008 die zoals
in het algemene deel van deze wijzigingsregeling is toegelicht, is vervangen door
verordening 2017/2403, waarin het machtigingsregiem voor visserijactiviteiten van
EU-vissersvaartuigen buiten de wateren van de Unie en de toegang van vaartuigen van
derde landen tot de wateren van de Unie is geregeld.
Door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt thans in dit artikel
uitvoering gegeven aan deze nieuwe verordening.
Het eerste lid, bevat de voorschriften van verordening 2017/2403, waarmee het verboden
is in strijd te handelen. Kort samengevat zijn dit:
-
– artikel 4, waarin het algemene beginsel is opgenomen dat vissersvaartuigen die buiten
de EU wateren visserijactiviteiten verrichten daarvoor een geldige machtiging moeten
hebben van hun vlaggenstaat en in voorkomend geval een machtiging van het derde land
of de ROVB waar zij hun activiteiten verrichten. Indien er geen machtiging is verleend
of in de situatie dat de machtiging is geschorst is er geen sprake van een geldige
machtiging en in dat geval is het hoe dan ook verboden buiten de EU-wateren visserijactiviteiten
te verrichten;
-
– artikel 7, tweede lid, dat voorschrijft dat de exploitant van een vissersvaartuig
waaraan een machtiging is verstrekt, zijn vlaggenstaat in kennis moet stellen van
elke wijziging in de gegevens op basis waarvan de machtiging ooit is verleend;
-
– artikel 9, dat bepaalt dat er uitsluitend in de wateren van een derde land op door
een ROVB beheerde bestanden mag worden gevist indien dat derde land verdrag- of overeenkomst
sluitende partij bij die ROVB is;
-
– artikel 20, eerste lid, waarin de voorschriften zijn opgenomen om visserijactiviteiten
die zijn onderworpen aan een door de ROVB ingestelde machtigingsregeling, te kunnen
verrichten;
-
– artikel 26, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, dat de voorschriften bevat
voor het verrichten van visserijactiviteiten in het kader van charterovereenkomsten;
-
– artikel 28, tweede lid, waarin aanvullend op de controleverordening extra regels zijn
gesteld voor overladingen op volle zee of in het kader van rechtstreekse machtigingen;
-
– artikel 29, dat eisen stelt met betrekking tot de toezending van waarnemersprogramma;
-
– artikel 30, eerste lid, op basis waarvan de kapitein van een EU-vissersvaartuig de
relevante vangstaangiften en aanlandingsaangiften ter beschikking van het derde land
moet stellen en een elektronische kopie van die gegevens moet toezenden aan zijn vlaggenlidstaat;
-
– artikel 31, waarin is voorgeschreven dat een vissersvaartuig uit een derde land enkel
visserijactiviteiten mag verrichten in de wateren van de EU op door een ROVB beheerde
bestanden indien dat derde land verdrag- of overeenkomst sluitende partij bij die
ROVB is;
-
– artikel 32, dat bepaalt dat een vissersvaartuig van een derde land een machtiging
van de Europese Commissie moet hebben om visserijactiviteiten in EU-wateren te mogen
verrichten;
-
– artikel 38, eerste, tweede lid en vierde lid, waarin controle- en handhavingsvoorschriften
zijn gesteld voor vissersvaartuigen van derde landen die actief zijn in de EU-wateren.
Voorts is in artikel 7, zesde en zevende lid, van verordening 2017/2403 geregeld dat
de Europese Commissie passende maatregelen kan vaststellen indien een vissersvaartuig
niet voldoet aan de in het kader van de POVD of de ROVB gestelde regels en de vlaggenstaat
vervolgens nalaat handelend op te treden. In het eerste lid van artikel 131 van de
uitvoeringsregeling is voorgeschreven dat in overeenstemming met deze maatregelen
moet worden gehandeld.
In de leden 2 tot en met 6 van de uitvoeringsregeling zijn de voor het verlenen van
de vismachtiging noodzakelijke voorschriften opgenomen.
Artikel I, onderdeel J
In artikel 133 van de uitvoeringsregeling zijn de voorschriften opgenomen inzake de
toegang tot havens en het gebruik havendiensten vaartuigen derde landen. Met deze
voorschriften is uitvoering gegeven aan de IOO-verordening. Artikel 31 van verordening
2018/975 schrijft voor aanlanding van SPRFMO-visbestanden een strenger regiem voor
dan voortvloeit uit de IOO-verordening. Aan deze aanscherping is uitvoering gegeven
in het zesde lid, van artikel 133 van de uitvoeringsregeling.
Artikel I, onderdeel K
Om aan de wijziging van verordening nr. 1984/2003 uitvoering te geven is artikel 134
van de uitvoeringsregeling aangepast. Artikel 134, tweede lid, van de uitvoeringsregeling
heeft betrekking op de documenten waarvan gebruik gemaakt moet worden bij de invoer
van visserijproducten. Aan artikel 134, tweede lid, onderdeel b, van de uitvoeringsregeling
is toegevoegd dat het statistisch document, bedoeld in artikel 4 van verordening nr. 1984/2003,
in voorkomend geval moet zijn gewaarmerkt overeenkomstig artikel 7bis, derde lid,
van verordening nr. 1984/2003 en vergezeld dient te gaan van een kopie van de ICCAT-overladingsaangifte.
Uit artikel 7bis, derde lid, van verordening nr. 1984/2003 vloeit voort dat het statistisch
document moet zijn gewaarmerkt voor de vaartuigen op de ICCAT-lijst van grote pelagische
beugvisserijvaartuigen die zijn gemachtigd om over te laden op zee bij de invoer van
onder de programma’s inzake statistische statistische documenten vallende soorten
die in het ICCAT-verdragsgebied door grote pelagische beugvisserijvaartuigen zijn
gevangen.
Aan artikel 134, derde lid, is toegevoegd dat de invoer van visserijproducten als
bedoeld in artikel 2, achtste lid, van verordening nr. 1005/2008 verboden is, indien
het statistisch document niet is aanvaard, omdat het vissersvaartuig niet is opgenomen
in het ICCAT-register. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 4 van verordening
nr. 1984/2003 waaruit voortvloeit dat het statistisch document voor invoer van een
vissersvaartuig met een lengte over alles van 20 meter of meer enkel mag worden aanvaard
wanneer het desbetreffende vaartuig is opgenomen in het ICCAT-register. Zonder een
statistisch document voor invoer mag geen zwaardvis of grootoogtonijn worden ingevoerd.
Artikel II (inwerkingtreding)
Artikel I van deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de
publicatie van deze wijzigingsregeling in de Staatscourant. In paragraaf 3 van het
algemeen deel van de toelichting is aangegeven hoe deze publicatie en datum van inwerkingtreding
zich verhouden tot het kabinetsbeleid betreffende de vaste verandermomenten.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten