Procedures van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het aanvragen van diploma-erkenning voor een beroepsopleiding, als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Deel I Algemene informatie aanvragen diploma-erkenning

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Niet-bekostigde onderwijsinstellingen hebben de gelegenheid diploma-erkenning te krijgen binnen de kwalificatiestructuur indien het aangeboden onderwijs aan dezelfde kwalitatieve maatstaven voldoet als het onderwijs dat wordt verzorgd door de van overheidswege bekostigde instellingen. Daarom kunnen deze instellingen ten aanzien van beroepsopleidingen op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) het recht verkrijgen om erkende diploma’s uit te reiken. In artikel 1.4.1 van de WEB is gespecificeerd aan welke vereisten zij daarvoor moeten voldoen. Bij de aanvraag tot verkrijging van dit recht overlegt het bevoegd gezag van de instelling – en in het geval van de zogenoemde derde leerweg (artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB) ook de bekostigde instelling – de gegevens waaruit blijkt dat het onderwijs voor de desbetreffende opleiding van voldoende kwaliteit is dan wel zal zijn en dat voldaan wordt aan de van toepassing verklaarde bepalingen met betrekking tot onder meer het onderwijs, de examinering en de kwaliteitszorg.

De aanvraag geldt ook als aanmelding van de diploma-erkenning van de betreffende opleiding(en) voor registratie in het centraal register beroepsopleidingen (crebo). Aanvragen kunnen gedurende het hele jaar worden ingediend. Als bewijs dat een opleiding met goed gevolg is afgesloten, reikt de examencommissie een diploma uit zoals bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB. Met deze diploma-erkenning mogen – indien aan de desbetreffende onderdelen van de kwalificatie dan wel de desbetreffende keuzendelen behorende bij die kwalificatie certificaten als bedoeld in artikel 7.2.3 van de WEB zijn verbonden – ook de daaronder vallende certificaten worden verstrekt.

Deze publicatie bevat in het eerste deel algemene informatie voor instellingen die diploma-erkenning willen gaan aanvragen, zoals welke procedure van toepassing is, het door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) opgestelde kader inzake kwaliteitsbewaking, de voorwaarden voor behoud van diploma-erkenning etc. In het tweede deel van de publicatie vindt u inhoudelijke informatie over de procedure voor het aanvragen van diploma-erkenning.

Deze publicatie geldt voor:

  • niet bekostigde instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor de beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) / beroepsbegeleidende leerweg (bbl), en

  • niet bekostigde en bekostigde instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor beroepsopleidingen in de derde leerweg (ovo).

1.2 Aanvraagprocedure sinds 2012

Sinds 2012 is de aanvraagprocedure voor diploma-erkenning enkele malen aangescherpt en is een onderscheid gemaakt tussen:

  • instellingen die geheel nieuw zijn binnen de mbo-sector en bestaande instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die niet past binnen het bestaande aanbod c.q. de domeinen die de instelling verzorgt, en

  • instellingen met een brinnummer die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die past binnen het bestaande aanbod van reeds erkende beroepsopleidingen c.q. de reeds verzorgde domeinen.

Laatstgenoemde instellingen kunnen, zoals in paragraaf 1.5 uitgebreid vermeld wordt onder ‘tweede procedure’, in eerste instantie volstaan met het indienen van een aanvraagformulier. Daarna wordt aan de hand van een marginale toets beoordeeld of er risico’s zijn met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding. Indien uit de marginale toets blijkt dat deze risico’s aanwezig zijn, is de instelling alsnog gehouden nadere gegevens over de beroepsopleiding te overleggen. Op basis van die gegevens wordt vervolgens beoordeeld of de opleiding waarvoor diploma-erkenning is aangevraagd van voldoende kwaliteit is dan wel zal zijn en voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.4.1 van de WEB.

Zowel nieuwe instellingen als bestaande instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die niet past binnen het bestaande aanbod c.q. de domeinen die de instelling al verzorgt, dienen daarentegen, zoals in paragraaf 1.5 onder ‘eerste procedure’ verder uitgelegd wordt, direct bij de aanvraag al de benodigde gegevens aan te leveren op basis waarvan geoordeeld wordt of de opleiding van voldoende kwaliteit is dan wel zal zijn en voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.4.1 van de WEB.

Deze tweedeling is tot stand gekomen omdat bij een instelling die reeds soortgelijke opleidingen aanbiedt als de opleiding waarvoor diploma-erkenning is aangevraagd, door de inspectie een goede inschatting gemaakt kan worden van de kwaliteit van de nieuwe opleiding. De inspectie heeft namelijk de kwaliteit van de reeds aangeboden opleidingen kunnen beoordelen en de nieuwe opleiding ligt in het verlengde van de aangeboden opleidingen. Bij nieuwe instellingen alsmede bij bestaande instellingen die geheel andere opleidingen willen gaan aanbieden dan waarvoor eerder diploma-erkenning is verkregen, is dat anders. In dat geval is niet op voorhand door de inspectie een inschatting te maken van de kwaliteit van de opleiding. Om die reden wordt in die gevallen grondiger gekeken naar de aanvraag.

1.3 Invoering voorlopige erkenning met ingang van 1 augustus 2017

Ook na deze aanscherping van de aanvraagprocedure was het echter alleen mogelijk om bij een aanvraag de kwaliteit te beoordelen aan de hand van documenten. Deze documenten hoeven echter geen getrouw beeld te geven van (de kwaliteit van) de opleiding in de praktijk. Het hebben van een onderwijs- en examenregeling, een model-onderwijsovereenkomst etc. maakt niet automatisch dat het daadwerkelijk aangeboden onderwijs kwalitatief voldoende is of zal zijn. Zeker als de instelling nog niet eerder beroepsopleidingen heeft aangeboden of in het recente verleden geconstateerd is dat opleidingen van deze instelling niet van voldoende kwaliteit zijn.

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat deelnemers opleidingen volgen die niet aan de voorwaarden van artikel 1.4.1 van de WEB voldoen en dus van onvoldoende kwaliteit zijn, is met de Wet van 26 oktober 2016 tot wijziging van de WEB en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten (Stb. 2016, nr. 417) voorzien in de mogelijkheid om diploma-erkenning voor een opleiding te geven voor de periode van anderhalf jaar. Gedurende die periode kan de instelling in de praktijk laten zien dat de opleiding van voldoende kwaliteit is en aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Of een opleiding voldoet aan de wettelijke eisen en van voldoende kwaliteit is, wordt beoordeeld door de inspectie waarbij het Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het mbo1 (hierna: Onderzoekskader mbo 2017) leidend is. Om tijdig een oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van de opleiding dient de opleiding gestart te zijn binnen één jaar na afgifte van de diploma-erkenning.

Na de periode van anderhalf jaar wordt de beschikking tot het verlenen van voorlopige diploma-erkenning automatisch (van rechtswege) verlengd in een beschikking voor onbepaalde tijd, tenzij de inspectie geconstateerd heeft dat de opleiding in de praktijk van onvoldoende kwaliteit is, het bevoegd gezag heeft aangegeven geen verlenging te wensen of de opleiding niet binnen één jaar na de toewijzing van de diploma-erkenning is gestart. In dat geval zal dit uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de termijn van anderhalf jaar resulteren in een intrekkingsbeschikking.

Een beschikking die in eerste instantie geldt voor één periode van anderhalf jaar brengt echter ook onzekerheid met zich mee voor zowel de instelling als de deelnemer. Daarom is ervoor gekozen om het gebruik van deze voorlopige erkenning te beperken tot twee categorieën instellingen, te weten:

  • a. een bevoegd gezag dat geen andere beroepsopleiding verzorgt waaraan een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB is verbonden, of

  • b. een bevoegd gezag dat drie jaren of minder voorafgaand aan de aanvraag voor een andere beroepsopleiding die het verzorgt, een waarschuwing als bedoeld in artikelen 6.1.5 of 6.2.3 van de WEB heeft ontvangen, indien de inspectie uit een oogpunt van kwaliteitsbewaking hiertoe aanleiding ziet.

Bij de eerste categorie bestaat nog geen relatie met de instelling, daarom kan niet vooraf een inschatting gemaakt worden wat de kwaliteit van de opleiding in de praktijk zal zijn. Bij de tweede categorie gaat het om risico-instellingen, waarbij de inspectie uit het oogpunt van kwaliteitsbewaking een risico inschat.

Overigens hecht ik eraan op te merken dat het enkele feit dat een aanvrager van diploma-erkenning in een van deze categorieën valt, niet maakt dat het om een onbetrouwbare instelling gaat. De mogelijkheid van een voorlopige erkenning wordt alleen in het leven geroepen om gedurende een beperkte periode de vinger aan de pols te houden en indien dat nodig is, snel ingrijpen mogelijk te maken.

Om de opleiding in de praktijk te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk dat de opleiding gestart is, voordat de inspectie onderzoek verricht. Indien de inspectie concludeert dat de opleiding niet binnen een jaar na afgifte van de diploma-erkenning gestart is, wordt de voorlopige erkenning ingetrokken en dus niet van rechtswege omgezet naar een erkenning voor onbepaalde tijd. In dat geval ontvangt de instelling dus een intrekkingsbesluit. Het is vervolgens mogelijk dat de instelling weer een nieuwe aanvraag indient. Aan het indienen van een aanvraag zijn geen kosten verbonden voor een instelling. De minister besluit binnen drie maanden na ontvangst op een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden gegeven kan worden, bijvoorbeeld omdat er een uitgebreider onderzoek naar de opleiding plaats moet vinden, wordt de aanvrager daarvan zo spoedig mogelijk in kennis gesteld en wordt aangegeven op welke termijn het besluit wel genomen kan worden.

Indien een intrekkingsbeschikking is afgegeven voor een opleiding in verband met onvoldoende kwaliteit (waaronder ook verstaan wordt het niet voldoen aan de wettelijke vereisten) kan het bevoegd gezag pas een nieuwe aanvraag voor die opleiding indienen, nadat de aanvraag is verbeterd met betrekking tot de kwaliteitsgebreken die de inspectie tijdens haar onderzoek bij de opleiding heeft geconstateerd. Gedurende deze periode van verbetering is – zoals hiervoor vermeld – de diploma-erkenning ingetrokken en betreft het dus geen beroepsopleiding in de zin van de WEB. Aan het met goed gevolg afsluiten van de opleiding is dan ook vanaf het moment van intrekking van de diploma-erkenning geen bevoegdheid om diploma’s uit te reiken meer verbonden.

Wanneer bij de nieuwe aanvraag echter blijkt dat er geen stappen zijn ondernomen om de opleiding te verbeteren of aan te passen, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Dit om te voorkomen dat opnieuw een voorlopige beschikking wordt gegeven aan de hand van een aanvraag die op papier wel lijkt te voldoen, maar in de praktijk, naar al is gebleken, niet van voldoende kwaliteit is.

Omdat het niet verlengen van de diploma-erkenning gevolgen heeft voor deelnemers, dient het bevoegd gezag (aspirant-)deelnemers ervan op de hoogte te stellen dat de opleiding op dat moment over een voorlopige erkenning beschikt en dienen de deelnemers geïnformeerd te worden over de mogelijkheden waarop zij de opleiding kunnen afronden indien de diploma-erkenning niet verlengd wordt. Op deze wijze kan de aspirant-deelnemer een afgewogen keuze maken en wordt het bevoegd gezag gestimuleerd zich tijdig te beraden over de consequenties die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de diploma-erkenning niet verlengd wordt.

1.4 Verplichtingen bij diploma-erkenning

Wettelijke voorwaarde

Artikel 1.4.1, eerste lid (1 en 1a) van de WEB stelt de voorwaarde dat de instelling in het geval van diploma-erkenning voor de desbetreffende opleiding in acht neemt al wat is bepaald voor:

  • a. de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 1.3.6,

    a1. de informatie aan aspirant-deelnemers, bedoeld in artikel 6.1.3a,

  • b. het onderwijs, met uitzondering van de artikelen 7.1.1 en 7.2.4a, derde lid, mits het aantal begeleide onderwijsuren en het aantal uren beroepspraktijkvorming op grond van de studieduur, naar evenredigheid ten minste gelijk is aan het aantal uren, bedoeld in artikel 7.2.7, tweede tot en met vierde lid, en de examens,

  • c. de rechtsbescherming van de deelnemers, bedoeld in hoofdstuk 7, titel 5,

  • d. de onderwijsovereenkomst, bedoeld in artikel 8.1.3, eerste tot en met derde lid,

  • e. de vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 8.2.1, en

  • f. de opneming in het centraal register beroepsopleidingen,

Het bevoegd gezag dient de gegevens te verschaffen waaruit blijkt dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is of zal zijn en dat het voldoet aan artikel 1.4.1 van de WEB.

Verder is het zevende tot en met het elfde lid van artikel 1.4.1 van toepassing. Dit houdt onder meer in dat voor een instelling de volgende artikelen van toepassing zijn op beroepsopleidingen:

  • 2.5.5a, eerste, tweede vijfde tot en met zevende, alsmede negende tot en met twaalfde lid, met dien verstande dat van de gegevens bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, uitsluitend worden verstrekt de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, h tot en met j, l en o van dat lid;

  • 2.5.5b;

  • 2.5.5c, eerste en derde lid, met dien verstande dat artikel 2.5.5c, eerste lid, onderdeel a, wordt gelezen als: Onze minister voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de beleidsvoorbereiding en

  • artikel 2.5.5e, alsmede de artikelen 8.1.1a, 8.1.8, 8.1.8a en 8.1.3 tot en met 8.3.3 van de WEB.

Kort samengevat dient het bevoegd gezag, voorafgaand aan het verkrijgen van de diploma-erkenning, aan te tonen dat de kwaliteit van de betreffende opleiding van voldoende niveau is en dat aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan. Het is dus niet zo dat eerst nadat diploma-erkenning verkregen is de opleiding ontwikkeld kan worden. Het ontwikkelen van de opleiding dient bij de aanvraag gereed te zijn, zodat onder meer de kwaliteit van de opleiding beoordeeld kan worden, voordat diploma-erkenning wordt toegekend. Dit laat onverlet dat na het verkrijgen van diploma-erkenning maatwerk binnen de kaders van de wet mogelijk blijft.

1.5 De twee aanvraagprocedures

Er zijn twee aanvraagprocedures (de volledige tekst van de aanvraagprocedures is opgenomen in Deel II van deze publicatie).

De eerste procedure betreft:

  • a. (nieuwe) instellingen die nog niet beschikken over een Brinnummer;

    Deze instellingen zijn nog niet eerder in het crebo geregistreerd en daarom – wat betreft het middelbaar beroepsonderwijs – onbekend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Om te waarborgen dat deze instellingen de vereiste kwaliteit leveren die gesteld wordt aan beroepsopleidingen, is een integrale beoordeling van de opleiding(en) waarvoor diploma-erkenning wordt aangevraagd, noodzakelijk. Om die reden moeten bij een aanvraag van nieuwe instellingen de in Deel II, paragraaf 1.2, genoemde gegevens altijd gevoegd worden. Zonder deze gegevens is de aanvraag niet compleet. Indien de ingediende gegevens niet compleet blijken te zijn, wordt de instelling in de gelegenheid gesteld binnen twee weken de benodigde gegevens aan te leveren.

    Bij een positief besluit op voornoemde aanvraag wordt, naast de diploma-erkenning voor de betreffende beroepsopleiding, een Brinnummer toegekend aan de instelling.

    Bekostigde instellingen die een beroepsopleiding middels contractonderwijs aanbieden dan wel rechtspersonen die zijn opgericht zodat het contractonderwijs van een bekostigde instelling daardoor kan worden uitgevoerd en die nog geen Brinnummer hebben voor de niet-bekostigde opleidingen die verzorgd worden, moeten voor zover diploma-erkenning niet automatisch is toegekend op grond van de WEB2 eveneens een aanvraag indienen en daarbij de in Deel II paragraaf 1.2 genoemde gegevens overleggen.

    Dit geldt eveneens voor instellingen die geregistreerd staan in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (croho), maar nog geen beroepsopleidingen in de zin van de WEB verzorgen en dus nog geen separaat Brinnummer hebben voor beroepsopleidingen uit het crebo.

  • b. bestaande instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die niet past binnen het bestaande aanbod c.q. de domeinen die de instelling al verzorgt.

    Voorbeeld:

    Een instelling verzorgt al opleidingen op het gebied van Beveiliging en wil nu ook een opleiding Helpende Zorg & Welzijn gaan verzorgen.

    Ook bij bestaande instellingen die diploma-erkenning willen voor opleidingen, die vallen buiten het reeds bestaande aanbod, moet geborgd zijn dat de kwaliteit van een voldoende niveau is. Omdat de nieuwe opleidingen veelal andersoortige kwalificaties en beroepsvereisten bevatten is een integrale toetsing noodzakelijk. Ook in dat geval moeten altijd bij de aanvraag de in deel II paragraaf 1.2 genoemde gegevens gevoegd worden. Zonder deze gegevens is de aanvraag eveneens niet compleet. Indien een aanvraag niet compleet is zal de instelling in de gelegenheid gesteld worden binnen een termijn van twee weken de aanvraag aan te vullen. Pas vanaf de datum dat de aanvraag volledig is, begint de behandeltermijn te lopen.

  • c. een instelling waarvan het bevoegd gezag drie jaren of minder voorafgaand aan de aanvraag voor een andere beroepsopleiding die het verzorgt, een waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5 of 6.2.3 heeft ontvangen.

    Voorbeeld:

    Een instelling heeft op 1 augustus 2015 een waarschuwing gekregen voor diens opleiding Helpende Zorg & Welzijn en vraagt op 1 december 2016 diploma-erkenning aan voor de opleidingen Kapper.

    Gelet op het vooraf bepaalde risico dat een nieuwe aanvraag voor deze instelling met zich meebrengt is een volledige toetsing noodzakelijk. Mede aan de hand van deze volledige toets wordt door de inspectie bezien of vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking een voorlopige erkenning afgegeven dient te worden. In paragraaf 1.3 wordt uiteengezet aan de hand van welke voorwaarden de inspectie beoordeelt dat vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking een voorlopige erkenning noodzakelijk is. Ook in dat geval moeten altijd bij de aanvraag de in deel II paragraaf 1.2 genoemde gegevens gevoegd worden. Zonder deze gegevens is de aanvraag niet compleet. Indien een aanvraag niet compleet is zal de instelling in de gelegenheid gesteld worden binnen een termijn van twee weken de aanvraag aan te vullen. Pas vanaf de datum dat de aanvraag volledig is, begint de behandeltermijn te lopen.

De tweede procedure betreft:

Instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die past binnen het bestaande aanbod en die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag geen waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5 of 6.2.3 van de WEB hebben ontvangen.

Voorbeeld:

Een instelling die al een opleiding Maatschappelijke Zorg verzorgt en nu ook een opleiding Helpende Zorg & Welzijn wil gaan aanbieden.

Of een opleiding past binnen het bestaand aanbod wordt bepaald aan de hand van de opleidingsdomeinen. Bij bestaande instellingen die diploma-erkenning aanvragen voor een opleiding die past binnen het bestaande aanbod, wordt aan de hand van een risicoanalyse bepaald of een integrale toetsing nodig is. Omdat de minister beschikt over informatie van (een) opleiding(en) die de instelling al aanbiedt binnen een bepaald domein, kan de risicoanalyse plaatsvinden aan de hand van een marginale toetsing. Daartoe hoeft de instelling alleen het aanvraagformulier in te dienen. Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat een integrale toetsing noodzakelijk geacht wordt, worden de benodigde gegevens, genoemd in Deel II paragraaf 2.2, bij de instelling opgevraagd. De risicoanalyse betreft alle opleidingen en domeinen. Een integrale toetsing wordt in elk geval wenselijk geacht als er voor de aangevraagde opleiding(en) wettelijke beroepsvereisten vastgesteld zijn.

Uitleg begrippen

Marginale toetsing

Om te borgen dat de kwaliteit van de betreffende opleiding van een voldoende niveau is voert de inspectie in samenwerking met DUO een risicoanalyse uit. Aan de hand van deze risicoanalyse wordt dan bezien of een integrale toetsing noodzakelijk is en indien dit het geval is, welke gegevens (nog) nodig zijn om deze integrale toetsing op zorgvuldige wijze te kunnen uitvoeren.

Integrale beoordeling

Een integrale beoordeling houdt in dat de aanvraag door de inspectie wordt getoetst op kwalitatieve aspecten door middel van kwaliteitsonderzoeken alsmede dat bezien wordt of voldaan is aan de verdere voorwaarden genoemd in artikel 1.4.1 van de WEB. Deze beoordeling vindt plaats op de wijze zoals beschreven onder en aan de hand van de wetsartikelen genoemd in Deel II, paragraaf 1.2, 1.3 en 1.4. De inspectie brengt op basis van deze onderzoeken een advies uit. De onderzoeken kunnen zowel dossier / bureauonderzoek zijn als onderzoek bij de instelling ter plaatse.

Brinnummer

Een Brinnummer is een administratief nummer waarmee een instelling wordt aangeduid in crebo en Bron. Iedere instelling die diploma-erkenning heeft voor één of meerdere opleidingen krijgt een Brinnummer toegekend door DUO.

Het hebben van een Brinnummer maakt echter niet dat het bevoegd gezag hiermee ook voor een nieuwe opleiding heeft aangetoond dat die opleiding van voldoende niveau is en voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1.4.1 van de WEB. Per nieuwe opleiding dient diploma-erkenning aangevraagd te worden en bij die aanvraag dient telkens weer aangetoond te kunnen worden dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan.

Opleidingsdomein

Een opleidingsdomein is een samenhangend geheel van kwalificatiedossiers die zijn gericht op en van belang zijn voor eenzelfde bedrijfstak of groep van bedrijfstakken. Met de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016 (gepubliceerd Stcrt. 2016, nr. 10144 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 14 maart 2017, Stcrt. 2017, nr. 13497) zijn de volgende domeinen vastgesteld:

  • a. Bouw en Infra;

  • b. Afbouw, hout en onderhoud;

  • c. Techniek en procesindustrie;

  • d. Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek;

  • e. Media en vormgeving;

  • f. Informatie en communicatietechnologie;

  • g. Mobiliteit en voertuigen;

  • h. Transport, scheepvaart en logistiek;

  • i. Handel en ondernemerschap;

  • j. Economie en administratie;

  • k. Veiligheid en sport;

  • l. Uiterlijke verzorging;

  • m. Horeca en bakkerij;

  • n. Toerisme en recreatie;

  • o. Zorg en welzijn;

  • p. Voedsel, natuur en leefomgeving.

Per kwalificatiedossier is vastgesteld tot welk opleidingsdomein het behoort.

2. Kader ‘Kwaliteitsbewaking’ voor instellingen die de afgelopen drie jaar een waarschuwing hebben gehad

In de wet van 26 oktober 2016 is met artikel 1.4.1, derde lid, van de WEB de mogelijkheid geïntroduceerd om een erkenning voor anderhalf jaar toe te wijzen wanneer een andere opleiding van dezelfde instelling in de drie jaar daarvoor een waarschuwing heeft gehad van de inspectie. De waarschuwing voor de ene opleiding zegt niet per definitie iets over de andere opleiding. Alleen bij gerede twijfel of de instelling in staat is opleidingen van voldoende kwaliteit te realiseren, zal met een voorlopige erkenning een vinger aan de pols worden gehouden. Van deze bevoegdheid wordt daarom enkel gebruik gemaakt als de inspectie concreet vanuit een oogpunt van kwaliteitsbewaking daartoe aanleiding ziet. Om die reden heeft de inspectie een kader opgesteld, welke hieronder uiteen wordt gezet.

Instellingen die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een waarschuwing hebben gehad, vallen zoals gezegd onder de eerste procedure. Aanvullend op de integrale beoordeling kijkt de inspectie bij deze instellingen wat het instellingsbrede inspectieoordeel is op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’. Dit kwaliteitsgebied is te vinden in het Waarderingskader Niet-bekostigd mbo zoals opgenomen in het Onderzoekskader mbo 2017 en bestaat uit twee standaarden die (ook) worden onderzocht op instellingsniveau. Als het oordeel onvoldoende is, ziet de inspectie vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking aanleiding om DUO te adviseren een voorlopige erkenning te geven. Als het oordeel voldoende is, zal de inspectie DUO adviseren een erkenning voor onbepaalde tijd te geven. Dan kan de inspectie er namelijk van uit gaan dat het bevoegd gezag in het algemeen een goed functionerend stelsel van kwaliteitszorg heeft ingericht en de waarschuwing dus niet per definitie kwaliteitsrisico’s voor andere opleidingen inhoudt. Binnen de gehele procedure ziet dit er als volgt uit:

3. Voorwaarden voor diploma-erkenning

Een instelling biedt het onderwijs aan in de vorm van beroepsopleidingen. Een beroepsopleiding wordt door de instelling in het maatschappelijk verkeer aangeduid met de naam van de kwalificatie waarop zij is gericht. Het keuzedeel dat deel uitmaakt van de beroepsopleiding wordt door de instelling in het maatschappelijk verkeer aangeduid met de naam van dat keuzedeel. Een beroepsopleiding is vervolgens een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, van de WEB onverminderd artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aan een onderdeel of onderdelen van een kwalificatie of kwalificaties dan wel aan een keuzedeel of keuzedelen een certificaat is verbonden. In dat geval reikt ten bewijze dat het betreffende deel van de opleiding c.q. het keuzedeel met goed gevolg is afgesloten, de examencommissie een certificaat uit indien de deelnemer niet de gehele opleiding heeft afgesloten en dus geen diploma ontvangt.

3.1 Behoud diploma-erkenning voor onbepaalde tijd

Wanneer diploma-erkenning verleend wordt voor een beroepsopleiding, moet de betreffende opleiding vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking binnen één jaar na dagtekening van die erkenning verzorgd worden. De voorwaarde dat binnen één jaar de opleiding verzorgd moet worden, bevordert dat in het crebo alleen actieve opleidingen opgenomen zijn. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van deze actieve opleidingen periodiek, waardoor geborgd is dat de beroepsopleidingen voldoende kwaliteit en continuïteit hebben. Inactieve opleidingen kunnen niet door de inspectie worden beoordeeld. Dit maakt dat de inspectie bij een beroepsopleiding waarvoor diploma-erkenning is verkregen, maar die niet binnen afzienbare tijd start, geen beeld kan krijgen van wat de kwaliteit van die opleiding zal zijn zodra deze verzorgd wordt. Dit ligt anders bij opleidingen die ‘gepauzeerd’ worden. Daarvan heeft de inspectie een historisch beeld van de kwaliteit. Omdat de bewaking van de kwaliteit voor deze ‘nieuwe’ opleidingen niet is geborgd, zal de inspectie in beginsel – indien een opleiding niet binnen één jaar na afgifte van de diploma-erkenning verzorgd wordt – vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking adviseren dat de diploma-erkenning ambtshalve ingetrokken dient te worden. Een grondslag voor deze ambtshalve doorhaling van de diploma-erkenning is opgenomen in artikel 6.4.4 van de WEB. Of een opleiding wordt verzorgd, blijkt in beginsel uit de inschrijving van deelnemers in BRON. Een opleiding wordt dus niet verzorgd als het programma voor het overgrote deel nog ontwikkeld moet worden ten tijde dat een deelnemer zich aanmeldt.

Voordat de diploma-erkenning van een beroepsopleiding ambtshalve wordt ingetrokken zal de instelling daarvan op de hoogte worden gesteld met de mogelijkheid aan te geven of er redenen zijn om niet tot ambtshalve doorhaling over te gaan. Zie hiervoor verder paragraaf 2.2 Intrekken erkenning.

Indien de opleiding binnen één jaar na dagtekening van de erkenning verzorgd wordt, moet het bevoegd gezag om de erkenning te behouden het volgende doen:

  • er voor zorgen dat de kwaliteit van de opleiding van voldoende niveau is (zie Onderzoekskader MBO 2017);

  • voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste en zesde lid, van de WEB, en

  • het verlenen van alle medewerking die de inspectie redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van haar bevoegdheden binnen de door haar gestelde redelijke termijn.

Sinds 1 januari 2012 is het niet-bekostigd onderwijs wettelijk aangesloten op de systematiek van het persoonsgebonden nummer en het basisregister onderwijs. Dit heeft tot gevolg dat het bevoegd gezag, met betrekking tot opleidingen waarvoor diploma-erkenning is verkregen, het persoonsgebonden nummer van iedere deelnemer die is ingeschreven voor (een deel van) de beroepsopleiding moet verstrekken aan DUO/BRON, samen met de volgende gegevens:

  • geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats;

  • de datum van inschrijving of van de wijziging of beëindiging daarvan;

  • de code, bedoeld in artikel 6.4.1, tweede lid, onder a van de WEB, van het opleidingsdomein, het kwalificatiedossier of de kwalificatie waarvoor de deelnemer is ingeschreven en bij inschrijving;

  • voor een opleidingsdomein of een kwalificatiedossier het niveau van de beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de WEB;

  • de leerweg;

  • het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald;

  • de omvang van beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan, de afsluitdatum van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en het betrokken erkende leerbedrijf dat de beroepspraktijkvorming verzorgt;

  • het registratienummer van de instelling;

  • het volgen van de opleiding in voltijd of deeltijd,

  • indien van toepassing de reden van het uitstromen,

  • de locatie waar het onderwijs wordt gevolgd,

  • de keuzendelen waarin examen is afgelegd en die met goed gevolg zijn afgesloten alsmede de datum waarop de keuzedelen met goed gevolg zijn afgesloten;

  • de keuzedelen waarin examen is afgelegd en die niet met goed gevolg zijn afgesloten, alsmede de datum van de beëindiging van de inschrijving, en

  • de onderdelen van een kwalificatie en de keuzedelen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 7.2.3, eerste lid, van de WEB en die met goed gevolg zijn afgesloten.

Informatie ten behoeve van aanlevering BRON

De aanmelding moet worden gestuurd aan:

Dienst Uitvoering Onderwijs

Onderwijsnummer/IPO

Postbus 30152, 9700 LC Groningen

Na vastlegging van de formulieren wordt door DUO Groningen een gebruikersnaam, wachtwoord en token opgestuurd, wat toegang tot de beveiligde site geeft.

DUO heeft de tool Handleiding BRON mbo ontwikkeld zodat de gegevens in het juiste format doorgegeven kunnen worden.

Wettelijke verplichtingen opleidingen

Wanneer een beroepsopleiding in de bol wordt aangeboden moet de opleiding volgens artikel 7.2.7, derde lid, van de WEB voldoen aan de zogenoemde urennorm. Dit houdt in dat het bevoegd gezag voor de student een onderwijsprogramma verzorgt dat:

  • a. voor de entreeopleiding ten minste 1000 klokuren omvat waarvan ten minste 600 begeleide onderwijsuren;

  • b. voor een eenjarige basisberoepsopleiding en voor de specialistenopleiding ten minste 1000 klokuren omvat, waarvan ten minste 700 begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren beroepspraktijkvorming;

  • c. voor een tweejarige basisberoepsopleiding en voor een tweejarige vakopleiding ten minste 2000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1250 begeleide onderwijsuren en ten minste 450 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd;

  • d. voor een driejarige vakopleiding en de middenkaderopleiding ten minste 3000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1800 begeleide onderwijsuren en ten minste 900 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd.

Artikel 7.2.4a, eerste lid, van de WEB vereist verder dat het bevoegd gezag de studieduur van de opleiding vaststelt. Niet-bekostigde instellingen kunnen daarbij op grond van artikel 1.4.1, eerste lid, onder b, van de WEB afwijken van de bepalingen omtrent studieduur, neergelegd in artikel 7.2.4a, derde lid, van de WEB. Indien een niet-bekostigde instelling van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik maakt, mag zij bovengenoemde urennormen naar evenredigheid daarop aanpassen.

Wanneer een beroepsopleiding in de bbl wordt aangeboden moet het bevoegd gezag volgens artikel 7.2.7, vierde lid, van de WEB voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgen dat voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in artikel 7.2.7, eerste lid, van de WEB indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming.

Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de hiervoor genoemde (al dan niet naar evenredigheid op de studieduur aangepaste) urennormen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is en dit in lijn is met de onderwijsvisie. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het verslag van werkzaamheden, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid, van de WEB.

Voornoemd onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de deelnemer wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bevoegd gezag en bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming. De begeleide onderwijsuren zijn klokuren waarin onderwijs wordt gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel, niet zijnde uren die deel uit maken van de beroepspraktijkvorming.

Bovengenoemde urennormen gelden op grond van artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB niet voor een opleiding in de derde leerweg.

Het bevoegd gezag moet er daarnaast voor zorgen dat de betreffende opleiding zodanig is ingericht dat de deelnemers de kwalificaties binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken, daarbij rekening houdend met de vooropleidingseisen genoemd in artikel 8.2.1 van de WEB.

Vervolgens moet het bevoegd gezag op grond van artikel 7.4.8, eerste lid, zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en examinering. De (aankomende) deelnemers moeten door het bevoegd gezag volledig en tijdig worden geïnformeerd over het onderwijsprogramma en de examinering. Ook is het bevoegd gezag er voor verantwoordelijk dat de instelling over een deelnemersstatuut beschikt waarin de rechten en plichten van de deelnemers zijn opgenomen. Individuele rechten en plichten van zowel de betreffende deelnemer als de instelling moeten in de onderwijsovereenkomst opgenomen worden evenals bepalingen over in elk geval:

  • de inhoud en inrichting van de opleiding (voltijd/deeltijd, leerweg en examenvoorzieningen);

  • de tijdvakken waarbinnen en – voor zover mogelijk – de locaties waarop het onderwijs verzorgd wordt, en

  • de wijze waarop partijen uit de overeenkomst voortkomende prestaties gestalte zullen geven.

Een volledig overzicht van alle vereisten waaraan niet-bekostigde instellingen zich moeten houden is te vinden in art.1.4.1 van de WEB.

3.2 Intrekken erkenning

Wanneer uit regulier of specifiek onderzoek van de inspectie blijkt dat de kwaliteit onvoldoende is, niet meer voldaan wordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste en tiende lid, van de WEB of de instelling in strijd handelt met artikel 5:20 van de Awb (medewerking aan inspectie) kan de minister de diploma-erkenning aan de desbetreffende beroepsopleiding ontnemen.

Voordat een dergelijke beslissing wordt genomen krijgt het bevoegd gezag eerst een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven. Die termijn is voor:

  • onvoldoende kwaliteit: ten minste één jaar;

  • het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB: ten minste drie maanden;

  • het niet voldoen aan artikel 5:20 van de Awb (medewerking aan inspectie): ten minste 10 dagen.

  • het niet voldoen aan het verstrekken van het persoonsgebonden nummer samen met andere benodigde gegevens (artikel 1.4.1, tiende lid, van de WEB): ten minste drie maanden.

De waarschuwingen worden openbaar gemaakt op de website van de inspectie (www.onderwijsinspectie.nl).

Een aanvraag voor diploma-erkenning dient evenwel voor de bol/bbl tezamen of voor de derde leerweg. Er kan middels twee aanvragen tegelijkertijd voor zowel de bol/bbl als de derde leerweg diploma-erkenning worden aangevraagd voor dezelfde beroepsopleiding. Omdat voor zowel de bol/bbl als de derde leerweg een aparte erkenning verkregen wordt, kunnen deze erkenningen los van elkaar ingetrokken worden3.

3.3 Intrekken voorlopige erkenning

Indien de aanvraag voor diploma-erkenning op grond van artikel 1.4.1, derde lid, van de WEB is toegewezen voor anderhalf jaar, wordt deze toewijzing na die periode van anderhalf jaar voor onbepaalde tijd van rechtswege verlengd, tenzij de minister uiterlijk twee maanden voordat die periode van anderhalf jaar is verstreken, besluit om de desbetreffende beschikking in te trekken. Deze intrekking zou de volgende redenen kunnen hebben:

  • 1. de opleiding blijkt in de praktijk van onvoldoende kwaliteit te zijn,

  • 2. het bevoegd gezag heeft aangegeven geen verlenging te willen, of

  • 3. de opleiding is niet binnen één jaar na de toewijzing gestart.

Het vorenstaande houdt in dat de inspectie, zodra de opleiding is gestart, een regulier onderzoek zal verrichten bij uw instelling en daarover zal rapporteren. Daarvoor is het nodig dat het bevoegd gezag van de opleiding direct meldt dat een opleiding is gestart. Indien deze melding niet gedaan is binnen één jaar na toewijzing van de diploma-erkenning wordt ervan uitgegaan dat de opleiding niet tijdig is gestart en zal de voorlopige erkenning worden ingetrokken. De datum van melding is de datum dat DUO de melding via de dienstpostbus DUO-Z-Voorzieningen Planning MBO heeft ontvangen. Van deze melding ontvangt u altijd een ontvangstbevestiging.

Indien u geen verlenging van de voorlopige erkenning wenst, kunt u dit ook melden bij bovengenoemde dienstpostbus.

3.4 Melding beëindiging en ambtshalve doorhaling crebo-registratie

Op grond van het gestelde in artikel 6.4.4 van de WEB moet het bevoegd gezag van een niet-bekostigde instelling de minister melden dat de instelling een opleiding niet langer verzorgt in de bol/bbl en/of derde leerweg. Ook indien een opleiding enkel in één van de drie leerwegen (bol/bbl of derde leerweg) ophoudt te bestaan dient dit gemeld te worden, zodat in crebo vermeld kan worden in welke leerweg de opleiding verzorgd wordt.

Voorbeeld: Indien een opleiding voorheen zowel in de bol als in de derde leerweg werd aangeboden en het komende studiejaar de opleiding alleen nog maar in de bol wordt aangeboden dan moet dat gemeld worden en zal dat ertoe leiden dat de diploma-erkenning derde leerweg wordt doorgehaald in crebo.

Deze melding moet plaatsvinden uiterlijk één maand voorafgaand aan het studiejaar waarin de opleiding niet langer wordt verzorgd, dan wel zo spoedig mogelijk indien het beëindigen van de opleiding gelegen is in een externe oorzaak, bijvoorbeeld faillissement van de instelling of het stoppen van de opleiding naar aanleiding van een inspectiebezoek. De kennisgeving leidt tot een beëindiging van de registratie in crebo (uitgevoerd door DUO). Voornoemde melding dient het bevoegd gezag eveneens schriftelijk te melden aan DUO op voornoemd adres.

Wanneer een opleiding langer dan één jaar niet is verzorgd, kan de minister de crebo-registratie ambtshalve beëindigen. Dit geldt zowel voor de situatie waarin de opleiding niet binnen één jaar start als de situatie waarin de opleiding tussentijds meer dan één jaar ‘pauzeert’. De minister kan dit alleen doen als de inspectie uit het oogpunt van kwaliteitsbewaking hiertoe aanleiding ziet. Om die reden heeft de inspectie een kader opgesteld, welke hierna uiteen wordt gezet.

Om te bepalen of er aanleiding is de crebo-registratie ambtshalve te beëindigen, beoordeelt de inspectie of er kwaliteitsrisico’s zijn te verwachten als de opleiding (weer) start. In dat geval zal de inspectie de minister adviseren tot ambtshalve beëindiging van de crebo-registratie over te gaan. Of de inspectie kwaliteitsrisico’s verwacht, is allereerst afhankelijk van het meest recente kwaliteitsoordeel over de opleiding. Is dat onvoldoende of zeer zwak, verwacht de inspectie inderdaad kwaliteitsrisico’s. Is dat voldoende of is de opleiding nog nooit beoordeeld, kijkt de inspectie aanvullend naar het meest recente instellingsbrede oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’. Is dat onvoldoende, verwacht de inspectie eveneens kwaliteitsrisico’s. Is dat voldoende, kan de inspectie erop vertrouwen dat het bevoegd gezag in het algemeen een goed functionerend stelsel van kwaliteitszorg heeft ingericht en verwacht zij in beginsel dus geen kwaliteitsrisico’s. Ambtshalve beëindiging van de crebo-registratie is dan niet nodig.

Het kan ook voorkomen dat de inspectie überhaupt nog nooit een instellingsbreed oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’ heeft kunnen geven of dat het oordeel inmiddels verouderd is. Ook in deze gevallen verwacht de inspectie kwaliteitsrisico’s. De inspectie kan er dan namelijk niet (meer) op vertrouwen dat het bevoegd gezag in het algemeen een goed functionerend stelsel van kwaliteitszorg heeft ingericht. De toezichtscyclus van de inspectie duurt vier jaar en houdt in dat elke instelling ten minste eens in deze vier jaar uitvoerig wordt onderzocht. Na deze vier jaar is het instellingsbrede oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’ verouderd en niet langer betrouwbaar. Deze situatie zal echter alleen voorkomen bij instellingen die geen van hun opleidingen verzorgen. Instellingen die nog steeds één of meer opleidingen verzorgen, kunnen daarmee immers nog steeds de toezichtscyclus doorlopen.

Samenvattend is het dus mogelijk om opleidingen tijdelijk niet te verzorgen, tenzij (1) de kwaliteit van de opleidingen daarvoor onvoldoende of zeer zwak was, (2) het meest recente instellingsbrede oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’ onvoldoende is, (3) er geen instellingsbreed oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’ is en/of (4) het meest recente instellingsbrede oordeel op het kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitszorg en ambitie’ ouder dan vier jaar is. Als aan één of meer van die vier criteria wordt voldaan, zal de inspectie de minister zoals gezegd adviseren de crebo-registratie ambtshalve te beëindigen. Bovenstaande geldt overigens niet voor opleidingen met een voorlopige erkenning, want die moeten sowieso binnen een jaar starten (zie hierover 1.3).

Schematisch ziet dit er als volgt uit:

Voordat de crebo-registratie ambtshalve wordt beëindigd zal eerst een voorgenomen besluit aan het bevoegd gezag worden toegezonden, waarin de mogelijkheid wordt geboden om een zienswijze op het voorgenomen besluit te geven. Pas na het verkrijgen van de zienswijze of het ongebruikt verstrijken van de gestelde termijn zal een definitief besluit genomen worden. Bij dit besluit zal de zienswijze worden betrokken. Tegen dit besluit staat vervolgens bezwaar en beroep open.

Mocht de instelling na verloop van tijd de opleiding weer gaan verzorgen dan moet het bevoegd gezag voor diploma-erkenning opnieuw een aanvraag indienen. Pas nadat weer erkenning is verkregen, is aan de met goed gevolg afgelegde examens een diploma verbonden.

3.5 Verzoek tot uitstel start opleiding

Indien een instelling in verband met overmacht niet binnen één jaar de opleiding kan verzorgen, maar het in de rede ligt dat hij alsnog binnen afzienbare tijd na afloop van dat jaar de opleiding zal gaan verzorgen kan de instelling een gemotiveerd verzoek indienen tot uitstel van de start van de opleiding.

Dit verzoek kan worden gehonoreerd wanneer geen kwaliteitsrisico’s worden voorzien voor de betreffende opleiding en de instelling als geheel naar behoren functioneert.

Een dergelijk verzoek dient het bevoegd gezag schriftelijk te melden aan DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs

Postbus 30205

2500 GE Den Haag

Aan de hand van de ingediende motivering van het verzoek zal bezien worden of er zwaarwegende redenen zijn om uitstel te verlenen. Uitstel wordt verleend onder vermelding van de termijn waarbinnen de opleiding alsnog verzorgd dient te worden.

Let op: bij een voorlopige erkenning is geen uitstel van de start van de opleiding mogelijk. De beroepsopleiding moet in die gevallen binnen één jaar na toewijzing zijn gestart, anders wordt de voorlopige erkenning ingetrokken.

3.6 Intrekken Brin

Wanneer de laatste aan de instelling verbonden opleiding wordt beëindigd, wordt ook de registratie van de instelling in Brin beëindigd. Indien de instelling op termijn een nieuwe opleiding wil gaan verzorgen, zal bij de diploma-erkenning voor die opleiding door DUO opnieuw een Brinnummer worden uitgegeven. Het bevoegd gezag dient in dat geval aanvraagprocedure 1 te volgen. Bovendien zal in dat geval de situatie als bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid, onder a van toepassing zijn en kan de diploma-erkenning toegewezen worden voor anderhalf jaar.

Uitzondering is de instelling die binnen drie maanden na beëindiging van de registratie in Brin een nieuwe aanvraag indient. In dat geval zal de instelling weer het ‘oude’ brinnummer toegewezen krijgen en zal aan de hand van de opleidingen die in de drie maanden voorafgaand aan de beëindiging van de registratie verzorgd zijn, bezien moeten worden welke aanvraagprocedure van toepassing is. Deze instelling zal niet gezien worden als nieuwe instelling en kan daarom direct een erkenning voor onbepaalde tijd verkrijgen.

Het beëindigen van de registratie in Brin is slechts een administratieve handeling en is daarom gekoppeld aan het beëindigen van de laatste opleiding in crebo. De instelling zal hierover separaat door DUO bericht worden.

4. Wijziging gegevens

Wanneer er wijzigingen plaatsvinden die betrekking hebben op de instelling of een opleiding moet het bevoegd gezag dit schriftelijk melden aan DUO.

5. Fusie en overdracht van rechten

Diploma-erkenning wordt verleend aan het bevoegd gezag van een instelling.

Als de relatie tussen dat bevoegd gezag en de instelling, dan wel de opleiding waarvoor diploma-erkenning verleend is, verbroken wordt, vervalt daarmee de erkenning en dient deze doorgehaald te worden in crebo. De volgende situaties kunnen zich voordoen:

  • 1. De rechtspersoon waar de instelling van uitgaat, fuseert met een andere rechtspersoon (boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). De relatie tussen bevoegd gezag (de rechtspersoon) en de instelling wijzigt in dit geval niet. Er verandert niets in de verleende diploma-erkenning. Er hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. Wel moet het ministerie in kennis worden gesteld van de fusie, onder overlegging van de akte waarin de fusie is geregeld. Deze melding vindt plaats bij DUO.

  • 2. De aandelen in een NV of BV waarvan een instelling uitgaat, gaan in andere handen over. De relatie tussen rechtspersoon en instelling verandert niet, dus de diploma-erkenning blijft in stand.

  • 3. De instelling wordt in zijn geheel – inclusief opleidingen – verkocht aan een andere rechtspersoon. De relatie tussen bevoegd gezag en instelling of opleiding wordt verbroken en daarmee vervalt de diploma-erkenning. Er moet dan een nieuwe aanvraag voor diploma-erkenning worden ingediend door het nieuwe bevoegd gezag.

  • 4. De rechtspersoon wordt in zijn geheel opgenomen in een juridische entiteit (concern). Het bevoegd gezag houdt niet op te bestaan maar blijft binnen de nieuwe juridische entiteit wel zelfstandig bestaan. De verleende diploma-erkenningen blijven in dat geval ook bestaan, maar mogen uitsluitend worden aangewend door de instelling die ressorteert onder dat bevoegd gezag.

  • 5. Eén of meer van de opleidingen, die zijn verbonden aan een instelling, worden verkocht aan een andere rechtspersoon of natuurlijk persoon. Hierdoor vervalt de diploma-erkenning. Het nieuwe bevoegd gezag moet de diploma-erkenning opnieuw aanvragen.

Een fusie of overdracht van rechten dient zo spoedig mogelijk gemeld te worden aan DUO.

6. Studiefinanciering beroepsopleidingen

Deelnemers aan voltijdse beroepsopleidingen (BOL) als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid van de WEB kunnen in aanmerking komen voor studiefinanciering. Het formulier ‘Verklaring Toepassing Wet op de studiefinanciering voor BOL’ wordt gebruikt bij nieuw te registreren beroepsopleidingen bij een instelling. U zendt dit in samen met de aanvraag diploma-erkenning. Het vormt één geheel met de procedure voor diploma-erkenning, registratie crebo en toetsing urennorm (WSF).

Bovengenoemd formulier is te vinden op de internetsite van DUO https://www.duo.nl/zakelijk/middelbaar-beroepsonderwijs/niet-bekostigd-onderwijs/diploma-erkenning-aanvragen.jsp. U kunt het formulier tegelijkertijd met uw aanvraag diploma-erkenning indienen.

Deel II Aanvraagprocedures

1. Aanvraagprocedure ‘nieuwe instelling’, ‘opleiding buiten bestaand aanbod’ en instelling met waarschuwing voor beroepsopleiding in de bol/bbl en de derde leerweg (procedure 1)

NB. Er dient een aparte aanvraag ingediend te worden voor zowel de opleiding die in de bol/bbl wordt aangeboden als voor de opleiding die in de derde leerweg wordt aangeboden. Indien een instelling dus alle drie de leerwegen wil aanbieden dan dienen twee separate aanvragen ingediend te worden.

1.1 Algemeen

Een aanvraag voor diploma-erkenning van nieuwe instellingen (instellingen zonder brinnummer), van bestaande instellingen voor een opleiding buiten het bestaande aanbod (opleidingen die niet vallen binnen de domeinen waarbinnen de instelling al erkende opleidingen aanbiedt) en instellingen die drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een waarschuwing hebben gekregen moet worden ingediend met het formulier ‘Aanvraag diploma-erkenning beroepsonderwijs procedure 1’ te vinden via www.duo.nl, Zakelijk, Middelbaar Beroepsonderwijs, Niet-bekostigd onderwijs, Diploma-erkenning aanvragen.

Bij dit aanvraagformulier moeten de gegevens, genoemd in onderstaande paragraaf 1.2, gevoegd worden. Zonder deze gegevens is de aanvraag niet compleet.

Wanneer de aanvraag niet compleet is, wordt de aanvrager overeenkomstig de artikelen 4:5 en 4:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld binnen twee weken de ontbrekende gegevens aan te leveren. Wanneer het niet mogelijk is de gevraagde gegevens binnen deze twee weken toe te sturen dan kan de aanvrager binnen deze termijn van twee weken gemotiveerd om uitstel vragen. Omdat de opleiding al voor de aanvraag ontwikkeld dient te zijn – zodat de kwaliteit van de opleiding beoordeeld kan worden- en de benodigde gegevens dus al bij de instelling aanwezig moeten zijn, zal uitstel slechts in uitzonderlijke gevallen worden verleend.

Wanneer de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen door DUO en er geen uitstel is verleend, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

Hierover bericht DUO zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen vier weken. Heeft de aanvraag betrekking op meerdere opleidingen en ontbreken gegevens met betrekking tot (een) bepaalde opleiding(en) en worden de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn aangeleverd, dan wordt de aanvraag voor wat betreft die opleiding(en) buiten behandeling worden gelaten. De aanvraag voor de opleiding(en) waarvan alle benodigde gegevens wel zijn ontvangen zal in behandeling worden genomen.

1.2 Integrale beoordeling

Een complete aanvraag wordt vervolgens altijd ter beoordeling voorgelegd aan de inspectie. Deze integrale beoordeling houdt in dat de inspectie de aanvraag toetst op de kwalitatieve aspecten door middel van kwaliteitsonderzoek. Daarnaast neemt de inspectie – indien van toepassing – eerdere ervaringen met rechtsvoorgangers van de instelling of het bevoegd gezag daarvan in haar beoordeling mee. De inspectie brengt op basis van deze onderzoeken een advies aan DUO uit. Kwaliteitsonderzoeken kunnen zowel dossieronderzoek zijn als onderzoek bij de instelling, ook als de instelling nog geen opleidingen verzorgt. Indien een onderzoek op locatie plaatsvindt, zal de inspectie het bevoegd gezag hiervan zo spoedig mogelijk in kennis brengen. Na ontvangst van het advies beslist DUO op de aanvraag.

In bovengenoemd formulier is een standaardformulering opgenomen waarmee het bevoegd gezag door ondertekening van het formulier verklaart:

  • te zullen voldoen aan de regels in hoofdstuk 7 van de WEB, met uitzondering van artikel 7.1.1, voor het onderwijs, de examens en de kwaliteitszorg;

  • dat er een examencommissie is ingesteld die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 7.4.5 hoofdstuk 7 van de WEB;

  • dat er een commissie van beroep voor de examens is ingesteld die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 7.5.1 hoofdstuk 7 van de WEB;

  • dat er geen juridisch of persoonlijk verband is met een exameninstelling, en

  • dat er een rechtsgeldige machtiging wordt verstrekt als een derde partij deze aanvraag doet.

Wanneer de aanvraag door een derde namens het bevoegd gezag van een instelling wordt gedaan, moet een rechtsgeldige machtiging bij de aanvraag worden overgelegd. De correspondentie wordt in dat geval verder gevoerd met die derde-gemachtigde.

Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de volledige aanvraag kan de instelling een besluit tegemoet zien. Wanneer de aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden kan worden afgehandeld, kan deze termijn worden verlengd. DUO stelt de instelling hiervan vóór het aflopen van de genoemde termijn op de hoogte, onder vermelding van de termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden.

Instellingen die beroepsopleidingen in de beroepsopleidende leerweg onder de werkingssfeer van de Wet op de studiefinanciering wensen te plaatsen, gebruiken daarvoor het formulier ‘Verklaring Toepassing Wet op de studiefinanciering voor BOL’.

Verplicht in te zenden gegevens

Bij de aanvraag voor diploma-erkenning moeten in ieder geval de gegevens ingezonden worden waaruit blijkt dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is of zal zijn en dat wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 1.4.1, eerste lid dan wel lid 1a, van de WEB.

Daartoe moet bij het formulier ‘Aanvraag diploma-erkenning beroepsonderwijs procedure 1’ in elk geval de volgende gegevens gevoegd worden:

  • a. een beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg (artikel 1.3.6 van de WEB, zie ook hieronder punt 1.3 beschrijving stelsel kwaliteitszorg);

  • b. een beschrijving van de wijze waarop de zorgplicht bedoeld in art. 7.4.8 van de WEB wordt nagekomen;

  • c. een beschrijving van het onderwijs en de examens (zie hieronder punt 1.3 beschrijving van onderwijs en examens);

  • d. een model van de onderwijsovereenkomst, bedoeld in artikel 8.1.3 van de WEB;

  • e. een model van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8 van de WEB en een beschrijving over de manier waarop de beroepspraktijkvorming (bpv) wordt vormgegeven en een weergave van de verkenning en contacten met instellingen die als leerbedrijf gaan fungeren met namen en contactgegevens;

  • f. een deelnemersstatuut, bedoeld in 7.4.8, vierde lid, van de WEB;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop wordt omgegaan met klachten;

  • h. de te hanteren meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, bedoeld in artikel 1.3.9 van de WEB;

  • i. wanneer van toepassing, de Verklaring opleidingstraject voor toepassing Wet op de Studiefinanciering 2000 en

  • j. een afschrift van een uittreksel van de Kamer van Koophandel dan wel van de ondertekende notariële akte van oprichting van de rechtspersoon (alleen bij een nieuwe instelling).

1.3 Beschrijving stelsel kwaliteitszorg

In de beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg (artikel 1.3.6 van de WEB) moet in ieder geval worden aangegeven:

  • op welke opleidingen het stelsel van toepassing zal zijn en welke methodes van kwaliteitszorg gehanteerd zullen worden;

  • of het stelsel in samenwerking met andere instellingen gebeurt;

  • de regelmaat waarmee de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs plaatsvindt;

  • welke instrumenten en ook welke criteria gehanteerd worden bij de beoordeling;

  • de kwalificaties van het personeel verbonden aan de opleiding en ook de maatregelen en instrumenten om de bekwaamheid van het personeel te onderhouden,

  • of er onafhankelijke deskundigen zijn betrokken bij de beoordeling, op basis van welke deskundigheid deze deskundigen zijn betrokken, welke werkzaamheden zij verrichten en hoe dikwijls zij worden ingeschakeld;

  • met welke regelmaat het kwaliteitszorgverslag openbaar wordt gemaakt;

  • of voor wat betreft de examens het verslag jaarlijks wordt opgesteld;

  • waaruit de inhoud van voornoemd verslag bestaat.

Verder moet worden beschreven:

  • hoe deelnemers aan de opleidingen geïnformeerd worden over de consequenties (bv voor het verkrijgen van studiefinanciering) van de deelname aan een niet bekostigde opleiding;

  • hoe deelnemers worden geïnformeerd over de mogelijke alternatieve wijze(n) waarop de opleiding kan worden afgerond wanneer deze voortijdig aan de betreffende instelling wordt beëindigd;

  • hoe de beschikbaarheid en kwaliteit van de huisvesting van de opleiding is georganiseerd en gegarandeerd.

1.4 Beschrijving van het onderwijs en de examens

In de beschrijving van het onderwijs en de examens (hoofdstuk 7 van de WEB) moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • hoe er zorg voor wordt gedragen dat de opleidingen zodanig zijn ingericht dat de deelnemers de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken;

  • de studielast per studiejaar waarbij in het geval dat de opleiding verzorgd wordt in de bol/bbl de verdeling in uren begeleide onderwijstijd, uren beroepspraktijkvorming en onbegeleide uren (huiswerk etc.) worden opgenomen;

  • de onderwijs- en examenregeling (ook wel studiegids genoemd) en andersoortig documenten die aan de deelnemers worden verstrekt;

  • de inrichting van het onderwijsprogramma, met daarin per opleiding de voor die opleiding specifieke informatie;

  • de jaarplanning waaruit blijkt op welke wijze invulling wordt gegeven aan het wettelijk minimum aantal uren onderwijstijd en studielast;

  • de beschikbare en gehanteerde leer- en hulpmiddelen per opleiding;

  • de voor de deelnemers aan de opleiding geldende vooropleidingseisen;

  • de inrichting van het examenprogramma, met daarbij een overzicht van de kwalificerende toetsing, een beschrijving van het examenproces, het examenreglement en een beschrijving van de inrichting en werkwijze van de examencommissie en commissie van beroep voor de examens met namen en contactgegevens;

  • een beschrijving van de manier waarop verzuim en vsv zal worden geregistreerd en naar aanleiding daarvan een beschrijving van de verzuim- en meldprocedure met betrekking tot de deelnemers die (nog) vallen onder de kwalificatieplicht.

Erkenning van kwalificaties brengt de wettelijke verplichting met zich mee om deelnemer- en inschrijfgegevens te leveren aan het basisregister onderwijs (BRON).

2. Aanvraagprocedure ‘opleiding binnen bestaand aanbod’ in de bol/bbl en de derde leerweg (procedure 2)

NB. Er dient een aparte aanvraag ingediend te worden voor zowel de opleiding die in de bol/bbl wordt aangeboden als voor de opleiding die in de derde leerweg wordt aangeboden. Indien een instelling dus alle drie de leerwegen wil aanbieden dan dienen twee separate aanvragen ingediend te worden.

2.1 Algemeen

Een aanvraag voor diploma-erkenning van bestaande instellingen voor een opleiding binnen het bestaande aanbod (opleiding valt binnen het domein waarvoor de instelling al erkende opleidingen aanbiedt) kan worden ingediend met het formulier ‘Aanvraag diploma-erkenning beroepsonderwijs procedure 2’ te vinden via www.duo.nl, Zakelijk, Middelbaar beroepsonderwijs, Niet-bekostigd onderwijs, Diploma-erkenning aanvragen.

Per aanvraagformulier kan diploma-erkenning aangevraagd worden voor één of meerdere opleidingen. Per opleiding kunnen aanvullende gegevens opgevraagd worden. Wanneer het aanvraagformulier niet compleet is ingevuld, wordt de instelling in de gelegenheid gesteld binnen twee weken de ontbrekende gegevens aan te leveren. Indien uit de marginale toets blijkt dat aanvullende gegevens noodzakelijk zijn en deze opgevraagd worden dienen de aanvullende gegevens binnen twee weken ingediend te worden. De artikelen 4:5 en 4:6 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.

2.2 Marginale toetsing en naar aanleiding daarvan eventuele integrale beoordeling

In het bovengenoemde aanvraagformulier is een standaardformulering opgenomen waarmee het bevoegd gezag door ondertekening van het formulier verklaart:

  • te voldoen aan de regels beschreven in hoofdstuk 7 van de WEB, met uitzondering van artikel 7.1.1, voor het onderwijs, de examens en de kwaliteitszorg;

  • dat er een examencommissie is ingesteld die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 7.4.5 hoofdstuk 7 van de WEB;

  • dat er een commissie van beroep voor de examens is ingesteld die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 7.5.1 van de WEB;

  • dat er geen juridisch of persoonlijk verband is met een exameninstelling en

  • dat er een rechtsgeldige machtiging wordt verstrekt als een derde partij deze aanvraag doet.

Wanneer de aanvraag door een derde namens het bevoegd gezag van een instelling wordt gedaan, moet een rechtsgeldige machtiging bij de aanvraag worden overgelegd. De correspondentie wordt in dat geval verder gevoerd met die derde-gemachtigde.

Instellingen die beroepsopleidingen in de beroeps opleidende leerweg onder de werkingssfeer van de Wet op de studiefinanciering wensen te plaatsen, gebruiken daarvoor het formulier ‘Verklaring Toepassing Wet op de studiefinanciering voor BOL’.

Mede aan de hand van het aanvraagformulier vindt een marginale toetsing plaats. Op basis van die toetsing wordt beoordeeld of een integrale beoordeling noodzakelijk geacht wordt. Indien een dergelijke beoordeling nodig is, kan de aanvrager gevraagd worden de aanvraag met verdere gegevens aan te vullen.

Verder maakt de inspectie ten behoeve van de marginale toetsing in samenwerking met DUO een risicoanalyse. Aan de hand van deze risicoanalyse wordt dan bezien of en zo ja, welke aanvullende gegevens nog noodzakelijk zijn om op zorgvuldige wijze te kunnen besluiten over de aanvraag. De risicoanalyse zal onder meer aan de hand van de volgende vragen plaatsvinden:

  • Is de opleiding al eerder erkend bij de instelling of diens rechtsvoorganger?;

  • Is de afgelopen 6 maanden diploma-erkenning aangevraagd voor meer dan 15 opleidingen? Daarbij worden meegeteld de opleidingen in de huidige aanvraag. Een opleiding wordt in elk geval niet verzorgd indien er geen deelnemers bij die opleiding zijn ingeschreven.

  • Worden er op basis van toezichthistorie (eerdere inspectieonderzoeken, waarin zwakke en zeer zwakke opleidingen zijn geconstateerd dan wel opleidingen die niet voldoen aan de wettelijke bepalingen evenals signaleringen) door de inspectie risico’s verwacht?

  • Zijn er klachten over de instelling bekend?

  • Zijn er wettelijke beroepsvereisten waaraan voldaan moet worden?

Indien uit de risicoanalyse is gebleken dat een integrale beoordeling noodzakelijk wordt geacht, kunnen aanvullende gegevens worden opgevraagd. Deze integrale beoordeling is vergelijkbaar met de integrale beoordeling zoals beschreven onder Deel II, paragraaf 1.2, 1.3 en 1.4, met als verschil dat in sommige gevallen niet alle onderwerpen aan bod hoeven te komen. De inspectie brengt op basis van dit onderzoek een advies aan DUO uit. Het onderzoek kan zowel dossieronderzoek zijn als onderzoek bij de instelling. DUO beslist vervolgens op de aanvraag.

Binnen drie maanden na ontvangst van de complete aanvraag kan een besluit tegemoet worden gezien. Wanneer DUO de aanvraag niet binnen deze wettelijke termijn kan afhandelen, kan deze termijn worden verlengd. DUO stelt aanvrager hiervan vóór het aflopen van de genoemde termijn op de hoogte, onder vermelding van de termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Nader in te dienen gegevens bij integrale beoordeling

Indien voor de integrale beoordeling van de aanvraag aanvullende gegevens noodzakelijk zijn, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt meteen aangegeven welke aanvullende gegevens ingediend moeten worden, zodat de integrale beoordeling kan plaatsvinden. Indien de aanvullende gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen, dan wordt de aanvraag afgewezen.

De aanvullende gegevens die kunnen worden opgevraagd zijn genoemd onder Deel II, paragraaf 1.2, 1,3 en 1.4.

De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld binnen twee weken de aanvullende gegevens in te dienen. Wanneer het niet mogelijk is de aanvullende gegevens binnen twee weken toe te sturen dan kan de aanvrager, binnen deze termijn van twee weken, gemotiveerd om uitstel vragen.

Omdat de opleiding vóór de aanvraag ontwikkeld moet zijn – zodat de kwaliteit van de opleiding beoordeeld kan worden – en de benodigde gegevens dus al bij de instelling aanwezig moeten zijn, zal uitstel slechts in uitzonderlijke gevallen worden toegekend.

Wanneer de aanvullende gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen door DUO en er is geen uitstel verleend, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Hierover bericht DUO de instelling zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken.

Heeft de aanvraag betrekking op meerdere opleidingen en ontbreken gegevens met betrekking tot (een) bepaalde opleiding(en) en worden de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn aangeleverd, dan kan de aanvraag voor wat betreft die opleiding(en) buiten behandeling worden gelaten. De aanvraag voor de opleiding(en) waarvan alle benodigde gegevens wel zijn ontvangen zal in behandeling worden genomen.

2.3 Beschrijving stelsel kwaliteitszorg

Zie Deel II, paragraaf 1.3.

2.4 Beschrijving van het onderwijs en de examens

Zie Deel II, paragraaf 1.4.

3.Wet openbaarheid van bestuur

Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak informatie overeenkomstig de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Een ieder kan bovendien een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Het verzoek hoeft niet gemotiveerd te zijn.

De gegevens die bij DUO worden ingediend in het kader van een aanvraag vallen onder de Wob. Dit houdt in dat DUO deze gegevens – indien daarom verzocht zou worden – openbaar moet maken, met uitzondering van de situaties bedoeld in artikel 10 van de Wob. Alvorens over te gaan tot openbaarmaking wordt de instelling altijd in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de openbaarmaking en wordt aan de hand van deze reactie bezien of openbaarmaking aan de orde is.

De directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs, Hans Schutte


X Noot
1

Te vinden op www.onderwijsinspectie.nl.

X Noot
2

De wetgever heeft bepaald dat bekostigde instellingen contractactiviteiten kunnen verrichten, bestaande uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden. Deze activiteiten kunnen worden verricht indien zij verband houden met werkzaamheden waarvoor de instelling uit de openbare kas bekostigd wordt en voor zover de uitvoering van die werkzaamheden hierdoor niet wordt geschaad. Voor de activiteiten hoeft niet een separate diploma-erkenning aangevraagd te worden. Indien een separate rechtspersoon is opgericht waar de contractactiviteiten worden uitgevoerd dient deze rechtspersoon zelf over de benodigde diploma-erkenningen te beschikken en kan dus niet ‘meeliften’ op de erkenning van de bekostigde instelling. Een bekostigde instelling dient voor het uitvoeren van de derde leerweg van een beroepsopleiding altijd diploma-erkenning op grond van artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB aan te vragen.

X Noot
3

Met het wetsvoorstel samenwerkingscollege en unieke beroepsopleidingen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016-2017, 34 691, nr. 2) wordt het mogelijk gemaakt om ook voor de bol en bbl separaat een erkenning in te trekken. De toekenning van de erkenning voor bol/bbl blijft met dit wetsvoorstel onveranderd.

Naar boven