Regeling van het College voor Toetsen en Examens van 24 september 2018, CvTE-18.01238, houdende vaststelling van het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal 2020 (Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2 2020)

Het College voor Toetsen en Examens,

Gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens en artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal;

Gezien de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gegeven op 28 november 2018, kenmerk 1442622.

Besluit:

Artikel 1 Examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal 2020

Het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal voor het examenjaar 2020 wordt vastgesteld zoals aangegeven in de bijlage.

Artikel 2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervalt met ingang van 31 december 2020.

Artikel 3 Citeertitel en bekendmaking

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het College voor Toetsen en Examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse

BIJLAGE

behorende bij artikel 1

Examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal

1 Examenstof

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft tot doel personen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is in staat te stellen een bewijs van voldoende taalbeheersing te behalen. Het examen toetst of de kandidaat voldoende kennis, inzicht en vaardigheden verworven heeft om het Nederlands op adequate wijze te kunnen gebruiken in het kader van werk en opleiding, alsmede in het kader van het maatschappelijk functioneren en de sociale contacten die daaruit voortvloeien.

In het Staatsexamen Nederlands als tweede taal worden onderzocht:

  • a. de leesvaardigheid;

  • b. de luistervaardigheid;

  • c. de schrijfvaardigheid;

  • d. de spreekvaardigheid.

Het examenprogramma is ontleend aan de examenstof zoals omschreven in het Eindrapport van de Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal1. De inhoud van de opdrachten is, conform dit advies, gerelateerd aan Nederlandse opleidings- en werksituaties en aan situaties in het openbare dagelijkse leven in Nederland. Het examen doet daarmee tevens een beroep op kennis van de Nederlandse samenleving.

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal kent, conform de artikelen 7.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2 van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, twee programma’s. Programma I toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in opleidingen op mbo-niveau en bijbehorende functies op de arbeidsmarkt. Het niveau van het examen is vergelijkbaar met het niveau B1 van het Common European Framework of Reference (CEFR). Programma II toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in het hoger onderwijs en in midden- of hogere kaderfuncties op de arbeidsmarkt. Het niveau van het examen is vergelijkbaar met het niveau B2 van het Common European Framework of Reference (CEFR).

2 Beoordeling

Het College voor Toetsen en Examens stelt bij het vaststellen van de examens en de daarbij behorende beoordeling een cesuur vast. Deze kan, nadat het examenonderdeel is afgenomen en de gegevens bekend zijn, door het College eventueel bijgesteld worden. De kandidaat is geslaagd indien het resultaat voldoende is.

Het examenwerk van de examenonderdelen Lezen en Luisteren wordt automatisch gescoord. Het examenwerk van de examenonderdelen Spreken en Schrijven wordt door onafhankelijke, daartoe door het College voor Toetsen en Examens bevoegd verklaarde beoordelaars, beoordeeld. Het examen van een kandidaat wordt ten behoeve van de beoordeling opgedeeld in losse opdrachten en elke opdracht wordt door tenminste twee beoordelaars beoordeeld. Gemiddeld zijn er 16 verschillende beoordelaars betrokken bij het beoordelen van een schrijfexamen en 13 bij een spreekexamen. Bij de beoordeling wordt, afhankelijk van de aard van de opdrachten, gebruik gemaakt van verschillende dichotome en meerpuntsschalen.

Nadere toelichting per examenonderdeel

a Leesvaardigheid

Het examenonderdeel Lezen wordt afgenomen in één zitting. De kandidaat beantwoordt met behulp van een computer een aantal vragen naar aanleiding van in een boekje afgedrukte teksten. Daaruit moet blijken dat de kandidaat de volgende taalhandelingen beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan zich oriënteren op tekstsoort, intenties van de auteur, publiek, opbouw en inhoud van een tekst met gebruikmaking van tekstkenmerken zoals lay-out, illustraties, koppen, tussenkoppen en aanhef.

  • 2. De kandidaat kan informatie over de hoofdzaken van een tekst vinden en begrijpen.

  • 3. De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst ook in detail bepalen.

  • 4. De kandidaat kan, gegeven een bepaalde informatiebehoefte, specifieke informatie in een tekst opzoeken, weergeven en ordenen.

  • 5. De kandidaat kan informatie die in de tekst gegeven wordt, combineren en vergelijken.

  • 6. De kandidaat kan informatie opzoeken in langere teksten zonder deze in detail te lezen, bijv. door gebruik te maken van kopjes.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden op teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn geschreven voor een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard of bedoeld om informatie te verkrijgen en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

Condities

  • 1. Bij het lezen van teksten is het gebruik van maximaal 3 papieren woordenboeken toegestaan. Kandidaten dienen zelf woordenboeken mee te nemen. Elektronische hulpmiddelen, zoals een digitaal woordenboek, zijn niet toegestaan.

  • 2. Het uitvoeren van de voornoemde handelingen op voornoemde teksten moet binnen een gestelde tijdslimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid Programma I en Programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, de gekozen werk- en opleidingssituaties en het functioneringsniveau. De teksten in Programma I gaan over concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in Programma II hoger is. In Programma II spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijkere rol dan in Programma I.

Voor Programma I wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van woorden die zijn opgenomen in het Frequency dictionary of Dutch, list Core en list General, (Tiberius & Schoonheim, 2004). Voor Programma II zijn er wat betreft het woordgebruik in de opgaven geen beperkingen.

De duur van het examen van Programma I is 110 minuten. De duur van het examen van Programma II is 100 minuten.

b Luistervaardigheid

Het examenonderdeel Luisteren wordt afgenomen in één zitting. De kandidaat beantwoordt een aantal meerkeuzevragen naar aanleiding van luisterteksten in de vorm van audio- en videofragmenten. Deze fragmenten worden samen met de meerkeuzevragen aangeboden via de computer.

Uit het beantwoorden van de vragen moet blijken dat de kandidaat de volgende taalhandelingen beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan informatie over de hoofdzaken van een tekst verstaan en begrijpen.

  • 2. De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst ook in detail verstaan en begrijpen.

  • 3. Voor Programma II geldt nog: De kandidaat kan informatie samenvatten en evalueren.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden op teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn gericht op een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

  • 5. De teksten zijn spontaan gesproken.

  • 6. De receptieve beheersing van Nederlandse dialecten en/of sociolecten wordt niet getoetst. De teksten kunnen wel door dialecten en/of sociolecten gekleurd zijn, dat wil zeggen dat er teksten kunnen voorkomen waarbij men kan horen uit welke regio of groepering de spreker afkomstig is.

  • 7. De spreker houdt geen rekening met een van huis uit niet-Nederlandstalige toehoorder of gesprekspartner.

  • 8. Er kan sprake zijn van achtergrondgeluid. Dit mag niet storend zijn voor de verstaanbaarheid.

Condities

  • 1. De kandidaat weet vooraf op welke zaak of zaken de aandacht gericht moet worden doordat de instructie uitsluitsel geeft over het doel van de uit te voeren taalhandeling(en).

  • 2. Voor het uitvoeren van de voornoemde handelingen worden de luisterteksten en videofragmenten één keer ten gehore gebracht.

Onderscheid Programma I en Programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. De teksten in Programma I gaan over concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in Programma II hoger is. In Programma II spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijkere rol dan in Programma I. De informatiedichtheid in Programma I is gemiddeld, maar kan in Programma II hoger dan gemiddeld zijn. Er is in Programma I herhaling van informatie-eenheden mogelijk. In Programma II is de redundantie laag.

Voor Programma I wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van woorden die zijn opgenomen in het Frequency dictionary of Dutch, list Core en list General, (Tiberius & Schoonheim, 2004). Voor Programma II zijn er wat betreft het woordgebruik in de opgaven geen beperkingen.

De duur van het examen is 90 minuten.

De totale afspeeltijd van het examen kan per examen verschillen, omdat het opdrachten met luisterfragmenten betreft die qua lengte iets kunnen verschillen. En omdat er meerdere fragmenten zijn, kan vervolgens het totale luisterexamen iets langer en soms iets korter uitvallen, maar nooit langer dan 90 minuten.

c Schrijfvaardigheid

Het examenonderdeel Schrijven wordt afgenomen in één zitting met twee delen. In Programma I worden zinnen, deelschrijftaken en korte schrijftaken onderscheiden. In Programma II worden zinnen, korte schrijftaken en middellange schrijftaken onderscheiden. Het examen wordt afgenomen op de computer.

In het examenonderdeel Schrijven wordt getoetst of de kandidaat de volgende taalhandelingen beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen.

  • 2. De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen.

  • 3. De kandidaat kan meningen geven en vragen.

  • 4. De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen, uitnodigen.

  • 5. De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren en processen beschrijven.

  • 6. De kandidaat kan instrueren.

  • 7. De kandidaat kan verslag uitbrengen.

  • 8. De kandidaat kan beoordelen, argumenteren en bepleiten.

  • 9. De kandidaat kan een plan uitwerken, een toelichting geven en een rapport opstellen.

  • 10. De kandidaat kan formulieren en andere gestandaardiseerde vragenlijsten invullen.

  • 11. De kandidaat kan een advies geven, een wervende tekst schrijven en een vergelijking maken.

Bovenstaande handelingen monden uit in teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het schrijfproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het schrijfproduct is leesbaar.

  • 3. Het schrijfproduct maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het schrijfproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het schrijfproduct bevat relevante standaardformuleringen en briefconventies.

  • 6. Het schrijfproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in de spelling en/of grammatica zijn toegestaan.

  • 7. De opmaak van de tekst is helder en passend en het gebruik van leestekens is adequaat.

Condities

  • 1. Bij het schrijven van teksten mogen maximaal 3 papieren woordenboeken worden gebruikt, met uitzondering van het Van Dale Synoniemenwoordenboek en het van Dale Spreekwoordenboek. Elektronische hulpmiddelen, zoals een digitaal woordenboek, zijn niet toegestaan. Kandidaten dienen zelf woordenboeken mee te nemen.

  • 2. Het schrijven van de voornoemde teksten moet binnen een gestelde tijdslimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid tussen Programma I en Programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. De onderwerpen in Programma I zijn concreet, terwijl het abstractieniveau in Programma II hoger is. In Programma II spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijkere rol dan in Programma I.

De duur van het examen is 120 minuten.

d Spreekvaardigheid

Het examenonderdeel Spreken wordt afgenomen in één zitting en kent verschillende typen opdrachten. In Programma I worden korte en middellange opdrachten onderscheiden, in Programma II korte, middellange en lange opdrachten. Het examenonderdeel Spreken wordt afgenomen in een digitaal talenpracticum. De opdrachten worden zowel mondeling (via een koptelefoon) als schriftelijk (op een beeldscherm) aangeboden, waarna de kandidaten via een microfoon hun reactie inspreken. In het examenonderdeel Spreken wordt getoetst of de kandidaat de volgende taalhandelingen beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen.

  • 2. De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen.

  • 3. De kandidaat kan genuanceerd standpunten en meningen weergeven, verklaren, beargumenteren en becommentariëren.

  • 4. De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen, uitnodigen.

  • 5. De kandidaat kan beoordelen, bepleiten, klagen en onderhandelen.

  • 6. De kandidaat kan instrueren.

  • 7. De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren, gebeurtenissen en processen beschrijven.

  • 8. De kandidaat kan een gesprek, bijdrage of antwoord beginnen en afsluiten.

  • 9. De kandidaat kan aandacht vragen, verduidelijkingen en herhalingen bewerkstelligen.

Bovenstaande handelingen monden uit in spreekopdrachten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het spreekproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het spreekproduct is verstaanbaar.

  • 3. De spreker maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het spreekproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het spreekproduct bevat relevante standaardformuleringen.

  • 6. Het spreekproduct is passend bij situatie, onderwerp en gesprekspartner(s).

  • 7. Het spreekproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in uitspraak en/of grammatica zijn toegestaan.

Condities

  • 1. Daar waar visuele informatie (o.a. plaatjes, tekeningen, tabellen, grafieken) verwerkt dient te worden in het antwoord en bij het voorbereiden van langere spreektaken wordt enige voorbereidingstijd gegeven.

  • 2. Het produceren van de voornoemde gesproken teksten moet binnen een gestelde tijdlimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid Programma I en Programma II

Het onderscheid tussen Programma I en Programma II komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. De onderwerpen in Programma I zijn concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in Programma II hoger is. In Programma II spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijkere rol dan in Programma I.

De duur van het examen is ongeveer 30 minuten.

De totale duur van het examen kan per examen verschillen, omdat het opdrachten met ingesproken teksten betreft die beide qua lengte iets kunnen verschillen. En omdat er meerdere opdrachten zijn, kan vervolgens het totale spreekexamen iets langer en soms iets korter uitvallen.

TOELICHTING

Deze regeling van het College voor Toetsen en Examens betreft de vaststelling van het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal voor het examenjaar 2020. Er zijn twee programma’s waarin examen afgelegd kan worden. Beide examens zijn bedoeld voor mensen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. Programma I is bedoeld voor degene die op mbo-niveau een vakgerichte functie op de arbeidsmarkt wil vervullen of daarvoor een beroepsopleiding wil gaan volgen. Het voorbeeld daarvan is een mbo-vakopleiding bij een regionaal opleidingencentrum (ROC), vakinstelling of agrarisch opleidingscentrum (AOC).

Programma II is bedoeld voor degene die een midden- of hogere kaderfunctie wil gaan vervullen of daarvoor een opleiding wil gaan volgen. Men kan hierbij denken aan een studie in het hoger onderwijs (hoger beroepsonderwijs of universiteit).

Deze regeling beschrijft het examenprogramma. Wie zichzelf voorbereidt op het examen dan wel studenten voorbereidt op het examen, kan zich met behulp van deze regeling een beeld vormen van taken en opdrachten in het examen die kunnen voorkomen en welk vaardigheidsniveau de kandidaten op het examen moeten tonen.

Het opleidingsprogramma wordt beschreven in de Regeling eindtermen educatie 2013 en is gebaseerd op artikel 7.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (zie bijlage 5 van die regeling voor de eindtermen Nederlands als tweede taal). Daarin staat beschreven welke elementen scholen en instellingen in hun onderwijsprogramma aan de orde moeten laten komen om deelnemers goed voor te bereiden op het examenprogramma Nederlands als tweede taal, zoals verwoord in de onderhavige regeling.

Met de Regeling Examenprogramma Staatsexamen Nt2 voldoet het College voor Toetsen en Examens aan de hem in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens opgedragen taak om het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal bij regeling vast te stellen.

Het examenprogramma is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Voor een nadere toelichting per programmaonderdeel wordt verwezen naar de toelichtende tekstblokken in die bijlage.

Deze regeling geldt voor het gehele examenjaar 2020, dat wil zeggen vanaf 1 januari tot en met 31 december 2020. Artikel 2 brengt dat ook tot uitdrukking. Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal wordt het examenprogramma ten minste een jaar tevoren bekendgemaakt.

Het College voor Toetsen en Examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse


X Noot
1

Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal (1991), Certificaten Nederlands als tweede taal. Startbewijzen voor onderwijs en arbeidsmarkt. Publicatie van het toenmalige Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Naar boven