De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Handelende in overeenstemming met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
Gelet op de artikelen 35, derde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet, 63a,
derde lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet, en 1, onderdeel b, van het
Besluit regels export uitkeringen;
Besluit:
TOELICHTING
Met de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) zijn in diverse sociale zekerheidswetten
bepalingen opgenomen die regelen dat geen recht op uitkering bestaat als de verzekerde
of het kind niet in Nederland woont.1 In de betreffende wetten is de bepaling opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur van de exportbeperking afwijkende regels kunnen worden gesteld ten gunste
van de verzekerde die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en buiten Nederland
woont. Dit is in het Besluit regels export uitkeringen nader uitgewerkt. Krachtens
artikel 1, aanhef en onderdeel b, van dat besluit wordt onder ‘werkzaamheden die in
het algemeen belang worden verricht’ verstaan werkzaamheden verricht door degene die
is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) in overeenstemming met de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking2 aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking.
De aanwijzing van organisaties in deze regeling is tevens van belang voor de vrijwillige
ouderdomsverzekering in de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de vrijwillige nabestaandenverzekering
in de Algemene Nabestaandenwet (Anw). In artikel 35, eerste lid, AOW en artikel 63a,
eerste lid, Anw is bepaald dat een vrijwillige ouderdomsverzekering respectievelijk
nabestaandenverzekering voor maximaal tien jaar kan worden afgesloten. In artikel
35, derde lid, aanhef en onderdeel b, AOW en artikel 63a, derde lid, aanhef en onderdeel
b, Anw is bepaald dat de maximale periode van tien jaar niet van toepassing is op
de verzekerde die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking3 aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking.
Kortweg betekent de aanwijzing van een organisatie in deze regeling dus dat degene
die is uitgezonden om in het buitenland voor die organisatie te werken in het buitenland,
uiteraard indien aan de voorwaarden voor het recht op uitkering is voldaan, recht
heeft op Nederlandse uitkeringen hoewel hij in het buitenland woont en tevens zich
langer dan 10 jaar vrijwillig kan verzekeren volgens de AOW en Anw.
Gelet op een aantal nieuwe aanvragen tot aanwijzing en de omstandigheid dat de in
de regeling genoemde Vereniging voor Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden
(PSO) al geruime tijd niet meer bestaat, is thans actualisering van de Regeling aanwijzing
ontwikkelingsorganisaties 2011 aangewezen. Deze regeling vervangt de regeling uit
2011 in zijn geheel.
In deze regeling is de functie van de PSO in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, vervangen
door Partos en Partin, brancheorganisaties voor organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Deze passage bepaalt dat organisaties die lid zijn van Partos en Partin, als ontwikkelingsorganisaties
zijn aangewezen voor deze regeling, voor wat betreft organisaties die ontwikkelingssamenwerking
niet als hoofdtaak hebben uitsluitend voor zover er naar het oordeel van de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprake is van uitzending in
het kader van ontwikkelingssamenwerking. Anders dan in de ingetrokken vorige regeling
zijn de lid-organisaties niet meer per organisatie afzonderlijk in de regeling aangewezen,
maar is volstaan met een categorale aanwijzing van de organisaties die lid zijn van
Partos of Partin. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van efficiëncy en doelmatigheid.
Het lidmaatschap van een van beide organisaties volstaat; een separate aanwijzing
bij ministeriële regeling is niet langer noodzakelijk voor een organisatie als men
voor een uitgezonden medewerker in het buitenland in aanmerking wil komen voor de
hiervoor beschreven rechten op het gebied van de sociale zekerheid. Voorkomen wordt
hiermee dat de regeling veelvuldig zou moeten worden gewijzigd als gevolg van nieuwe
verzoeken om aanwijzing, opheffing of beëindiging van activiteiten van organisaties
of naams- of organisatorische wijzigingen van organisaties.
De categorale aanwijzing van de organisaties die lid zijn van Partos of Partin heeft
tot gevolg gehad dat het aantal aangewezen organisaties ten opzichte van het aantal
organisaties dat voordien was aangewezen, is toegenomen van 73 organisaties voordien
naar ongeveer 430. Desondanks is de inschatting dat het aantal personen dat in het
buitenland recht heeft op Nederlandse uitkeringen en/of dat zich volgens de AOW of
Anw langer dan 10 jaar vrijwillig kan verzekeren, nauwelijks toeneemt (hooguit enkele
personen). Dit is ook de inschatting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede
Partos en Partin. Ten eerste zijn er sinds de beëindiging van PSO per 1 januari 2013
tot nu nauwelijks aanvragen tot aanwijzing voor de regeling gedaan door organisaties.
Organisaties die niet onder PSO vielen (maar bijvoorbeeld wel onder Partin of Partos)
hebben de afgelopen jaren nagenoeg geen aanvragen ingediend bij het Ministerie van
SZW. Dat impliceert dat er de afgelopen jaren geen grote behoefte is geweest onder
organisaties om gebruik te maken van de regeling (dus ook niet van organisaties die
niet onder PSO vielen, maar wel onder Partin of Partos). Onze inschatting is daarom
dat de meeste organisaties voor wie de regeling interessant zou zijn, vroeger ook
al lid waren bij PSO. Verder is er onder ontwikkelingsorganisaties de laatste tijd
een trend om minder medewerkers uit te zenden en vaker werkzaamheden te laten verrichten
door lokaal personeel. In september 2018 deden volgens het UWV 22 Nederlanders die
uitgezonden werden in het kader van de ontwikkelingssamenwerking een beroep op de
Ziektewet, 7 op de WIA en 36 ontvingen WW. Indien een organisatie haar lidmaatschap
van Partos of Partin beëindigd ziet, blijft zij op grond van deze regeling aangewezen
als organisatie voor ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van ten tijde van die beëindiging
door die organisatie naar het buitenland uitgezonden personen tot het tijdstip waarop
die uitzending door die organisatie wordt beëindigd. Aldus wordt voorkomen dat in
een dergelijke situatie de uitkering onmiddellijk beëindigd zou dienen te worden.
In de regeling zijn zowel leden van Partos en Partin vermeld, als overige organisaties
die door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn aangewezen
als organisaties voor ontwikkelingssamenwerking. Artikel 1, eerste lid, onderdeel
b, betreft een limitatieve opsomming van organisaties die zijn aangewezen als organisaties
voor ontwikkelingssamenwerking maar die geen lid zijn van Partos of Partin. Dit zijn
met name organisaties die op levensbeschouwelijke grondslag werkzaam zijn op het gebied
van ontwikkelingssamenwerking. Om als organisatie aan de lijst ‘overige uitzendende
organisaties’ te kunnen worden toegevoegd, zal aan de hierna volgende richtlijnen
moeten zijn voldaan:
-
• De organisatie is een in Nederland gevestigde niet-overheidsorganisatie (NGO) zonder
winstoogmerk.
-
• De organisatie heeft aantoonbaar draagvlak in Nederland.
-
• De organisatie bezit rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.
-
• De organisatie zet zich in voor ontwikkelingssamenwerking in landen die voorkomen
op de OESO/DAC-lijst4.
-
• De organisatie bestaat tenminste twee jaar.
-
• De organisatie brengt een jaarverslag uit, vergezeld door een geldige accountantsverklaring.
Indien organisaties die geen lid van Partos of Partin zijn en niet genoemd zijn in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, in aanmerking wensen te komen voor de regeling,
dan kunnen zij daartoe een verzoek indienen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ten opzichte van de regeling uit 2011 zijn in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
een aantal organisaties geschrapt vanwege lidmaatschap van Partos en Partin. Deze
organisaties vallen onder de aanwijzing in artikel 1, eerste lid, onderdeel a.
Daarnaast zijn er in de lijst van aangewezen ontwikkelingsorganisaties ook een aantal
wijzigingen met betrekking tot ontwikkelingsorganisaties die niet meer bestaan dan
wel van naam gewijzigd zijn.
Rekening houdend met de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor
een ministeriële regeling is deze regeling in november 2018 gepubliceerd in de Staatscourant
en treedt deze met ingang van 1 januari 2019 in werking.
Er is geen overgangsrecht opgenomen, zodat de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties
2011 met ingang van 1 januari 2019 is vervallen en tegelijkertijd per diezelfde datum
is vervangen door deze regeling. Overgangsrecht is niet nodig omdat, voor zover zij
nog bestaan, alle organisaties die waren aangewezen in de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties
2011 aangewezen blijven in deze regeling.
De Ministeries van SZW en Buitenlandse Zaken hebben met Partos, Partin, de uitvoerende
instanties Sociale verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV) overleg gepleegd over de te verwachten administratieve lasten. De betrokken
organisaties verwachten dat de nieuwe opzet van de regeling zal leiden tot een beperkte
toename van het aantal organisaties dat gebruik gaat maken van de regeling. Het aantal
personen dat daadwerkelijk een uitkering zal ontvangen, neemt naar verwachting niet
of nauwelijks toe (hooguit enkele personen). Daarnaast leidt de nieuwe opzet van de
regeling niet tot nieuwe of andere uitvoeringsprocessen of -handelingen bij de SVB
en het UWV. De SVB, het UWV, alsmede Partos en Partin konden zich allen vinden in
de inhoud van de voorgestelde nieuwe regeling.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees