Regeling van de Minister van Financiën van 27 november 2018, kenmerk 2018-0000202559, directie Financiële Markten, houdende de vaststelling van vrijstellingen en de te verstrekken gegevens voor vergunningaanvragen en voor het melden van incidenten (Regeling toezicht trustkantoren 2018)

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, 6, tweede lid, en 20, vijfde lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. DEFINITIES

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

in opdracht bestuurder zijn:

de trustdienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ‘trustdienst’, onderdeel a, van de wet;

verbod:

verbod als bedoeld in artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de wet;

vergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste tot en met derde lid, en artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

wet:

Wet toezicht trustkantoren 2018.

HOOFDSTUK 2. VRIJSTELLING VERGUNNING.

Artikel 2. Vrijstelling besturen stichting voor certificaathouders

Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan natuurlijke personen, voor zover deze in opdracht bestuurder zijn van een stichting die uitsluitend aandelen houdt voor certificaathouders.

Artikel 3. Vrijstelling besturen door natuurlijke persoon

Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan natuurlijke personen, voor zover deze in opdracht bestuurder zijn:

  • a. van doelvennootschappen waaraan tevens een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ‘trustdienst’, onderdeel b, aanhef en onder 3°, van de wet wordt verleend door een trustkantoor met een vergunning; en

  • b. indien laatstgenoemde dienst ten minste het voeren van de administratie van deze doelvennootschappen betreft.

Artikel 4. Vrijstelling bemiddeling bij verkoop

  • 1. Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan personen die bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ‘trustdienst’, onderdeel d, van de wet voor zover:

    • a. de bemiddeling is gericht op de verkoop van een rechtspersoon door een trustkantoor dat beschikt over een vergunning; of

    • b. de rechtspersoon op welke de bemiddeling betrekking heeft een onderneming drijft en de verkoop van die rechtspersoon geen verband houdt met beëindiging van die onderneming onder voortzetting van die rechtspersoon.

  • 2. Voor de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, gelden de volgende voorschriften:

    • a. de bemiddelaar beschikt over procedures gericht op het achterhalen van de intentie van de beoogde koper van de rechtspersoon met betrekking tot de onderneming die de rechtspersoon drijft en legt die intentie schriftelijk vast;

    • b. de bemiddelaar leeft de procedures, bedoeld in onderdeel a, na;

    • c. de bemiddelaar draagt zorg voor schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tot bemiddeling en de overeenkomst tot verkoop van de rechtspersoon; en

    • d. de bemiddelaar bewaart de stukken, bedoeld in de onderdelen a en c, gedurende ten minste vijf jaar en houdt deze op een voor de Nederlandsche Bank toegankelijke wijze beschikbaar.

Artikel 5. Vrijstelling voor doorstroomvennootschap verleend door bepaalde dienstverleners

  • 1. Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan de hierna te noemen personen onder de hierna te noemen voorwaarden, voor zover deze de dienst verlenen genoemd in artikel 1, eerste lid, onder ‘trustdienst’, onderdeel c, van de wet:

    • a. advocaten en personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten gericht op het incasseren van vorderingen, voor zover zij de bedoelde dienst verlenen door middel van een stichting die:

      • 1°. als enige activiteit heeft het tijdelijke beheer van gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en

      • 2°. uitsluitend werkzaam is voor personen die niet zelf gerechtigd zijn tot de gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de stichting en de betrokken personen blijkt; of

    • b. betaaldienstverleners die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in of vanuit Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener mogen uitoefenen voor zover de bedoelde dienst betrekking heeft op gelden die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten;

    • c. bewindvoerders die:

      • 1°. benoemd zijn op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet; en

      • 2°. personen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering, voor zover zij gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de begrippen ‘betaaldienstverlener’, ‘betaaldienstgebruiker’, ‘betaaldienst’ en ‘bewindvoerder’ verstaan: hetgeen daaronder in de Wet op het financieel toezicht wordt verstaan.

Artikel 6. Vrijstelling besturen vereniging van eigenaars

Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen voor zover die in hoofdzaak of uitsluitend in opdracht bestuurder zijn van verenigingen van eigenaars als bedoeld in Boek 5, titel 9, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 7. Vrijstelling besturen pensioenfondsen

Vrijstelling van het verbod wordt verleend aan rechtspersonen, voor zover deze in opdracht bestuurder zijn van een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

HOOFDSTUK 3. GEGEVENS VERGUNNINGAANVRAAG

Artikel 8. Gegevens vergunningaanvraag

  • 1. De aanvrager van een vergunning verstrekt in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de identiteit en de antecedenten van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;

    • b. de identiteit en de antecedenten van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;

    • c. de identiteit en de antecedenten van degenen die al dan niet middellijk een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;

    • d. de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort;

    • e. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;

    • f. de voorziene bedrijfsvoering, waaronder begrepen de maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor; en

    • g. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt voor de antecedenten van de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, indien deze eerder zijn beoordeeld voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, bij de aanvraag volstaan met vermelding hiervan en een verwijzing naar de datum van beoordeling van deze antecedenten.

HOOFDSTUK 4. GEGEVENS MELDING INCIDENTEN

Artikel 9. Gegevens melding incident

Een trustkantoor vermeldt bij een melding van een incident als bedoeld in artikel 20 van de wet in ieder geval:

  • a. de identiteit van de betrokken persoon of personen;

  • b. de namen van de betrokken doelvennootschappen, doorstroomvennootschappen en uiteindelijk belanghebbenden;

  • c. een structuurtekening van de groep waar de doelvennootschap onderdeel van uitmaakt;

  • d. de periode waarin het incident plaats heeft gevonden;

  • e. een beschrijving van het incident;

  • f. een beschrijving van de integriteitsrisico’s van het incident;

  • g. de aanleiding voor het melden van het incident en verstrekt daarbij, indien voor zover van toepassing, de relevante documenten van openbare publicaties die aanleiding vormden voor de melding;

  • h. de maatregelen, bedoeld in artikel 20, tweede lid van de wet;

  • i. de datum waarvoor de maatregelen, bedoeld onder h, uitgevoerd zullen zijn;

  • j. of de Financiële Inlichtingen eenheid, genoemd in artikel 12 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, is ingelicht of ingelicht zal worden en de redenen om dit, al dan niet, te doen;

  • k. of het incident aanleiding geeft of heeft gegeven om eerder uitgevoerde transacties nogmaals te beoordelen, en of deze gemeld moeten worden bij de Financiële Inlichtingen eenheid; en

  • l. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toezicht trustkantoren 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In deze regeling zijn enkele onderwerpen uit de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt 2018) uitgewerkt. Het betreft een aantal vrijstellingen en de gegevens die bij een vergunningaanvraag en bij de melding van een incident moeten worden ingediend.

De Wtt 2018 vervangt de Wet toezicht trustkantoren met inbegrip van de onderliggende regelgeving. De vrijstellingen in deze regeling komen inhoudelijk grotendeels overeen met de vrijstellingen die waren geregeld in de Vrijstellingsregeling toezicht trustkantoren. Ook de gegevens die bij een vergunningaanvraag en de melding van een incident ingediend moeten worden, komen grotendeels overeen met de regels die hiervoor onder de Wet toezicht trustkantoren golden en de gegevens die De Nederlandsche Bank (DNB) in de praktijk vraagt.

2. Vrijstellingen

Bij ministeriële regeling kunnen op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wtt 2018 vrijstellingen worden vastgesteld voor de vergunningsplicht voor het verlenen van trustdiensten. De vrijstellingen in onderhavige regeling zijn inhoudelijk overgenomen uit de Vrijstellingsregeling Wet toezicht Trustkantoren. Daarnaast is er één nieuwe vrijstelling toegevoegd.

De vrijstellingen mogen niet in strijd zijn met de belangen die de Wtt 2018 beoogt te beschermen en zijn beperkt in aantal. De vrijstellingen zien toe op gevallen waarbij het integriteitstoezicht al gewaarborgd is of waarbij de risico’s verwaarloosbaar zijn. Het betreft vrijstellingen voor:

  • Natuurlijke personen die optreden als bestuurders van stichtingen ten behoeve van certificaathouders; Natuurlijke personen die zich toeleggen op het besturen van doelvennootschappen indien door hen uitsluitend bestuursdiensten worden verleend in situaties waarin andere trustkantoren de ‘poortwachtersfunctie’ vervullen;

  • Personen die bemiddelen bij de verkoop van onder toezicht staande trustkantoren of bemiddelen bij de verkoop van een rechtspersoon, waar de verkoop geen verband houdt met beëindiging van die rechtspersoon;

  • Bepaalde categorieën dienstverleners bij het ten behoeve van een cliënt gebruik maken van een doorstroomvennootschap;

  • Bestuursdiensten uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van Vereniging van Eigenaars; en

  • Bestuursdiensten voor pensioenfondsen.

De laatst genoemde vrijstelling is nieuw. Achtergrond is dat bij pensioenfondsen de integriteit gewaarborgd is doordat deze onder het toezicht van DNB vallen. Daarbij is van belang dat de bestuurders van pensioenfondsen op geschiktheid en betrouwbaarheid worden beoordeeld. Dit betekent dat degene die in opdracht als bestuurder optreedt al onder het integriteitstoezicht van DNB valt.

Artikel 1 van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren, vrijstelling voor beleggingsinstellingen die al onder integriteitstoezicht staan, is niet overgenomen. De beleggingsinstellingen die van deze vrijstelling gebruik zouden kunnen maken komen niet meer voor en gekozen is geen uitzonderingen meer voor andere beleggingsinstellingen te maken.

De vrijstellingen zijn alleen van toepassing voor zover aan de specifieke voorwaarden wordt voldaan. Zij gelden daarnaast alleen voor die activiteiten. Als de betrokkene daarnaast andere activiteiten verricht die kwalificeren als trustdienst en deze dit op beroeps- of bedrijfsmatige wijze verricht dan dient de betrokkene daarvoor over een vergunning te beschikken. De vrijstelling als zodanig staat er niet aan in de weg dat betrokkene, naast de vrijgestelde trustdienst, andere activiteiten uitoefent die geen trustdienst zijn. Gelet op de zeer specifieke gevallen waarin een vrijstelling wordt verleend, zijn de vrijstellingen in de artikelsgewijze toelichting uitvoeriger uiteengezet.

3. Aanleveren gegevens

Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wtt 2018 stelt de Minister van Financiën nadere regels omtrent de aan DNB te leveren gegevens bij een vergunningaanvraag. Het betreft de gegevens en bescheiden die noodzakelijk zijn voor DNB om te kunnen beoordelen of een vergunning in een voorkomend geval wordt verleend. Naast gegevens over de organisatie van een trustkantoor, zoals de zeggenschapsstructuur en het beleid en de procedures inzake een integere bedrijfsvoering, gaat het ook om gegevens met betrekking tot onder meer betrokken natuurlijke personen, zoals de identiteit en antecedenten van beleidsbepalers. De geregelde gegevens komen overeen met hetgeen onder de Wet toezicht trustkantoren al door DNB bij een vergunningaanvraag werd gevraagd.

Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Wtt 2018 kan de Minister nadere regels stellen omtrent de aan DNB te leveren gegevens bij een incident. Een incident is ingevolge de wet een gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van het trustkantoor. Gezien de betrokken integriteitrisico’s bij een incident, is het van belang dat DNB direct over de benodigde gegevens beschikt om een duidelijk beeld van het incident te krijgen en een goede inschatting van de risico’s te kunnen maken. Het gaat hierbij niet alleen om een beschrijving van het incident, de risico’s en de betrokken personen. Ook de aanleiding, de maatregelen in reactie op het incident en eventuele inlichting van de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU-Nederland) dienen onverwijld gemeld te worden.

4. Financiële gevolgen en regeldrukgevolgen

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Wel zijn met deze regeling gevolgen voor de regeldruk aan de orde. Het betreft lasten voor trustkantoren die verband houden met het aanleveren van gegevens in het kader van een vergunningaanvraag of de melding van een incident. Materieel verschillen deze lasten echter niet of nauwelijks ten opzichte van de situatie voor inwerkingtreding van deze regeling. De betrokken gegevens werden in de praktijk ook voorheen al opgevraagd door DNB. Bij de opname van de gegevens in deze regeling is bezien welke gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag of het incident door DNB.

De regeling is getoetst door het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het college had geen opmerkingen bij de regeling.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De gestelde regels zijn in samenspraak met de uitvoerder en toezichthouder DNB tot stand gebracht. DNB acht de opgenomen gegevens adequaat om een goede beoordeling te maken voor de verlening van een vergunning of de beoordeling van een voorgedaan incident. De geregelde vrijstellingen zijn niet van invloed op de handhaafbaarheid door DNB omdat zij inhoudelijk grotendeels overeen komen met de hiervoor geldende vrijstellingen.

6. Consultatiereacties

In de periode van 19 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 is een ontwerp van deze regeling publiek geconsulteerd. Naar aanleiding van de publieke consultatie zijn 4 reacties ontvangen. De reacties zijn afkomstig van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), Holland Quaestor, de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht (GCV) en Finnius Advocaten.

De VNCI wees op de mogelijkheid dat bepaalde serviceverlening aan hun leden, zoals secretariaatswerkzaamheden, boekhouding en het bieden van een postadres onder de nieuwe wet toezicht trustkantoren 2018 aangemerkt zouden kunnen worden als trustdienst en VNCI daardoor een vergunning zou moeten aanvragen. Zij vroegen of voor deze diensten een uitzondering kan worden gemaakt. Holland Quaestor sloot zich hier in algemene bewoordingen bij aan door te stellen dat de nieuwe definitie van trustdienst onder de Wtt 2018 ruimer is, zonder dat de uitzonderingen zijn uitgebreid. De consultatiereactie heeft niet geleid tot wijziging van de regeling. Allereerst is van belang dat de trustdiensten in de Wtt 2018 niet zijn gewijzigd. Van een vergunningplichtige trustdienst is alleen sprake als deze beroeps- of bedrijfsmatig wordt verricht. Of hiervan sprake is, hangt van het concrete geval af. De reactie bevat onvoldoende specifieke informatie om dit voor deze casus te beoordelen. Indien specifieke rechtspersonen twijfelen of bepaalde diensten onder de reikwijdte van de wet vallen, kunnen zij een reikwijdtebesluit verzoeken bij DNB. De algemene kenmerken die VNCI noemt zijn te algemeen om tot een generieke vrijstelling te komen. In algemene zin wordt vermeld dat terughoudend wordt omgegaan met vrijstellingen om misbruik te voorkomen. Wel bestaat altijd de mogelijkheid om in een individueel geval een ontheffing op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet te vragen.

Holland Quaestor merkt op dat de definitie van het verbod in artikel 1 van de regeling verwijst naar artikel 3, leden 1 tot en met 3, Wtt 2018 en vraagt zich af of deze definitie zich niet moet uitstrekken tot ook het vierde lid. Dit is niet nodig. Leden 1 tot en met 3 verbieden het om zonder vergunning beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten te verlenen. Lid 4 verbiedt werkzaamheden te verrichten in strijd met de verboden uit lid 1 tot en met 3. Indien een bepaalde activiteit vrijgesteld is in de regeling zal die activiteit geen strijd opleveren met artikel 3, leden 1 tot en met 3, Wtt 2018.

In de consultatieversie van de regeling is ‘uitsluitend’ uit de oude vrijstellingsregeling vervangen door ‘voor zover’ om de vrijgestelde activiteiten die binnen het bereik van de regeling vallen te clausuleren. Op deze manier is duidelijk dat natuurlijke personen ook andere activiteiten, niet-zijnde trustdiensten, ten behoeve van een rechtspersoon mogen uitvoeren. Finnius onderschreef deze lezing in de consultatie en verzocht dit in de toelichting ondubbelzinnig tot uitdrukking te brengen. Aan deze oproep is gehoor gegeven.

Zowel de GCV en Holland Quaestor hadden enkele opmerkingen geplaatst met betrekking tot de vrijstelling voor natuurlijke personen om bestuurder te zijn van stichtingen die uitsluitend aandelen houden voor certificaathouders. GCV informeerde of de vrijstelling zich ook uitstrekte tot handelingen die gewoonlijk sterk gerelateerd zijn aan deze activiteit en of een dergelijke stichting ook een bredere taak mocht hebben. Holland Quaestor waarschuwde daarentegen voor de integriteitsrisico’s bij vrijstellingen voor het besturen van dergelijke stichtingen. In algemene zin wordt opgemerkt dat de vrijstellingen restrictief moeten worden geïnterpreteerd. De opmerkingen bij deze specifieke vrijstelling rechtvaardigen nader onderzoek. Omdat deze vrijstelling in deze vorm al bestaat in de oude vrijstellingsregeling is besloten deze voorlopig te behouden. De uitkomsten van het nader onderzoek zouden tot een wijziging van deze vrijstelling in 2019 kunnen leiden.

Holland Quaestor wijst op het risico dat de uitzondering voor het in opdracht besturen van een doelvennootschap door een natuurlijke persoon uit artikel 3 risico’s met zich mee brengt. Deze vrijstelling ontslaat personen met een beroepsverbod van integriteitstoetsing aldus Holland Quaestor. De consultatiereactie heeft niet geleid tot wijziging van de regeling. Deze uitzondering is alleen mogelijk indien aan de doelvennootschap bepaalde trustdiensten worden verleend door een trustkantoor met een vergunning. Dit vergunninghoudend trustkantoor draagt de verantwoordelijkheid dat de bedrijfsvoering van de doelvennootschap geen integriteitsrisico’s oplevert. Het feit dat een bestuurder bij de doelvennootschap actief is met een beroepsverbod is daarbij een relevante factor. Een beroepsverbod is echter niet de enige factor die bezien moet worden, te denken valt bijvoorbeeld aan strafrechtelijke veroordelingen. Het opnemen van een beroepsverbod verhoudt zich niet goed tot de algemene plicht tot het doen van onderzoek naar de doelvennootschap en kan de indruk wekken dat dit element in relatie tot de bestuurder het enige aspect is dat hoeft te worden beoordeeld.

Tot slot geeft Holland Quaestor in overweging om bij de gegevens voor een vergunningaanvraag een business plan op te nemen. Deze suggestie is niet overgenomen. DNB beoordeelt bij een vergunningaanvraag of het trustkantoor aan de integriteitsregels kan voldoen en op zichzelf niet naar de commerciële strategie. Elementen daarvan kunnen echter wel een rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag. Deze elementen komen al voldoende naar voren uit de overige stukken die worden gevraagd bij een vergunningaanvraag. Mocht DNB risico’s signaleren dan kan zij altijd aanvullende informatie vragen zoals een bedrijfsstrategie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Omwille van de leesbaarheid van de regeling is gekozen een aantal veel gebruikte zinsconstructies in te korten. Inhoudelijk spreken deze begrippen voor zich.

Artikel 2. Vrijstelling besturen stichting voor certificaathouders

Deze vrijstelling ziet op natuurlijke personen die beroeps- of bedrijfsmatig, in opdracht van derden, optreden als bestuurder van stichtingen die als enige activiteit hebben het houden van aandelen voor certificaathouders (een stichting administratiekantoor). Deze vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die geregeld was in artikel 2 van de Vrijstellingsregeling Wet toezichtrustkantoren. De vrijstelling geldt alleen als de natuurlijke personen daarnaast geen andere trustdiensten verlenen.

Het bestuur van een stichting administratiekantoor dat aandelen houdt voor certificaathouders bestaat veelal uit (een vertegenwoordiger van) degene die het initiatief tot certificering van de aandelen van een bepaalde vennootschap heeft genomen, in combinatie met één of meerdere ‘professionele’ bestuurders. Ook komt het voor dat het bestuur van een stichting administratiekantoor uitsluitend wordt gevormd door ‘professionele’ bestuurders. Deze laatsten zijn vaak notarissen, advocaten, belastingadviseurs of accountants die op grond van hun specifieke kennis worden verzocht tot het bestuur van zo’n administratiekantoor toe te treden.

De geldstromen waarbij een dergelijk administratiekantoor is betrokken houden rechtstreeks verband met het aandeelhouderschap van de stichting. Indien de administratiekantoren het houden van aandelen voor certificaathouders als enige activiteit verrichten, zijn integriteitrisico’s waar de Wtt 2018 zich op richt verwaarloosbaar. Omdat de belangen die de Wtt 2018 beoogt te beschermen niet in het geding zijn, is er grond voor vrijstelling voor natuurlijke personen die in opdracht bestuurder zijn.

Artikel 3. Vrijstelling besturen door natuurlijke persoon

Deze vrijstelling ziet op natuurlijke personen, die zich beroeps- of bedrijfsmatig, in opdracht van derden, toeleggen op het besturen van doelvennootschappen indien door hen uitsluitend bestuursdiensten worden verleend in situaties waarin andere trustkantoren de ‘poortwachtersfunctie’ vervullen. In die gevallen is reeds afdoende voorzien in integriteitstoezicht. Er is namelijk een vergunninghoudend trustkantoor dat onderzoek verricht naar de doelvennootschap en haar bestuurders. Deze vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die geregeld was in artikel 3 van de Vrijstellingsregeling Wet toezichtrustkantoren.

Het gaat bij deze categorie in de regel om voormalige adviseurs van de doelvennootschappen of oud-bestuurders van trustkantoren die op persoonlijke titel bestuursdiensten voortzetten. Zij kunnen door hun ervaring en kennis een bijdrage leveren aan goed bestuur van de doelvennootschap.

Voor de vrijstelling geldt als voorwaarde dat er een ander trustkantoor moet zijn dat een zodanige bemoeienis met de doelvennootschap heeft dat deze op afdoende wijze de ‘poortwachtersfunctie’ onder de Wtt 2018 kan vervullen. Daarom is als eis gesteld dat dit andere trustkantoor ten minste het bezoekadres of correspondentie-adres verleent en in ieder geval werkzaamheden verricht in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administratie.

De natuurlijke persoon die onder deze vrijstelling valt, zal er rekening mee moeten houden dat terzake van de doelvennootschap blijvend aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan, bijvoorbeeld via de contractuele relatie met de opdrachtgever en met de doelvennootschap. Indien niet (meer) aan de voorwaarden van de vrijstellingsbepaling wordt voldaan, geldt het verbod van artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de Wtt 2018.

Artikel 4. Vrijstelling bemiddeling bij verkoop

In artikel 4 is geregeld dat vrijstelling geldt ten aanzien van het bemiddelen bij de verkoop van een rechtspersoon voor zover de bemiddeling is gericht op de verkoop van een rechtspersoon door een vergunninghoudend trustkantoor of de desbetreffende rechtspersoon een onderneming drijft en de verkoop van die rechtspersoon geen verband houdt met beëindiging van die onderneming of voortzetting van die rechtspersoon. Deze vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die geregeld was in artikel 3a van de Vrijstellingsregeling Wet toezichtrustkantoren. Deze vrijstelling is ingegeven door de overweging dat integriteitsrisico’s beperkt zijn indien de verkopende partij een vergunninghoudend trustkantoor is. In dat geval is het betrokken trustkantoor immers gehouden aan alle verplichtingen ter zake in Wtt 2018. Verder zijn integriteitsrisico’s met name aan de orde bij verkoop van ‘lege’ rechtspersonen. Waar de overname is gericht op de onderneming die de rechtspersoon drijft, zijn dergelijke risico’s kleiner.

In het tweede lid is geregeld dat de bemiddelaar zich moet inspannen om de intentie van de koper te achterhalen. In geval van een voornemen de onderneming te beëindigen is de vrijstelling niet van toepassing. Daartoe zal de bemiddelaar in elk geval navraag moeten doen bij de koper. Verder zal van degene die zich beroept op deze bepaling in elk geval worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van overige feiten en omstandigheden waarvan hij kennisneemt ten behoeve van zijn dienstverlening. Indien de beoogde koper kennelijk andere intenties heeft dan de exploitatie van de onderneming, zal eerder aanleiding zijn nader te onderzoeken of sprake is van een voornemen de onderneming te beëindigen.

Ook indien beëindiging eerst na langere tijd is voorzien, is niet voldaan aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, onderdeel b. Wel moet een dergelijk voornemen onafhankelijk van onvoorziene omstandigheden bestaan; van een dergelijk voornemen is geen sprake om de enkele reden dat de koper in bepaalde gevallen zou overwegen de onderneming te beëindigen. Een voornemen de onderneming te beëindigen of voort te zetten zal niet altijd met zekerheid zijn vast te stellen. Voor de beoordeling of de rechtspersoon daadwerkelijk een onderneming drijft en of sprake is van (voorgenomen) beëindiging van de onderneming zullen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw moeten worden genomen. Relevante aanwijzingen voor beëindiging van onderneming of afwezigheid van een onderneming zijn:

  • a. de rechtspersoon heeft geen personeel in dienst;

  • b. de activa van de rechtspersoon bestaan uitsluitend uit liquide middelen of vorderingen op de aandeelhouder of andere aan de rechtspersoon gelieerde personen;

  • c. de passiva van de rechtspersoon bestaan hoofdzakelijk uit eigen vermogen;

  • d. uit de winst- en verliesrekening van de rechtspersoon over het lopende jaar blijkt geen of een beperkte omzet.

Artikel 5. Vrijstelling voor doorstroomvennootschap verleend door bepaalde dienstverleners

In artikel 5 is voor bepaalde categorieën dienstverleners vrijstelling geregeld ten aanzien van het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een vennootschap, die tot dezelfde groep behoort als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt. Deze vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die geregeld was in artikel 3b van de Vrijstellingsregeling Wet toezichtrustkantoren. Het gaat telkens om dienstverleners die ten behoeve van vermogensscheiding gebruikmaken van bijvoorbeeld een stichting derdengelden. Die praktijk is te onderscheiden van het gebruik van doorstroomvennootschappen.

Artikel 6. Vrijstelling besturen vereniging van eigenaars

In artikel 6 wordt vrijstelling verleend aan diegenen die in hoofdzaak of uitsluitend trustdiensten verlenen aan verenigingen van eigenaars (VvE’s). Deze vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die geregeld was in artikel 3c van de Vrijstellingsregeling Wet toezichtrustkantoren. Een VvE is een vereniging van eigenaren van de appartementsrechten van woningen die tot een appartementencomplex behoren. Het bestuur van een VvE wordt uitgeoefend door een of meer bestuurders die door de eigenaars worden benoemd. In de praktijk wordt het bestuur van een VvE vaak uitbesteed aan professionele partijen. Met de uitoefening van een bestuurstaak in een VvE valt een professionele VvE bestuurder onder de definitie van trustdienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a van het begrip trustdienst, van de Wtt en daarmee onder de vergunningplicht van artikel 2 van de Wtt 2018. Een vergunningplicht in dit geval valt echter buiten de doelstelling van de Wtt 2018, te weten de bevordering van de integriteit van het financiële stelsel. Daarom is er voor gekozen om voor deze groep een vrijstelling op te nemen. De vrijstelling geldt voor diegenen die zich in hoofdzaak of uitsluitend toeleggen op het besturen van een VvE. Een vergunninghoudend trustkantoor dat eveneens als professionele VvE bestuurder wenst op te treden moet de VvE behandelen als een normale doelvennootschap. De professionele VvE bestuurder wiens werkzaamheden niet in hoofdzaak zijn het besturen van een VvE maar juist andere trustdiensten, dient in het bezit te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 6 Wtt 2018.

Artikel 7. Vrijstelling besturen pensioenfondsen

Deze vrijstelling is nieuw. In de praktijk is gebleken dat rechtspersonen regelmatig in opdracht bestuurder zijn van een pensioenfonds. Om niet onder de vergunningplicht te vallen moesten deze partijen voorheen een ontheffing van DNB vragen. De criteria voor de ontheffing zijn echter generiek en komen overeen met bestaande vrijstellingen. De integriteitrisico’s bij deze bestuursfuncties zijn namelijk ondervangen doordat de pensioenfondsen zelf onder toezicht van DNB vallen en de bestuurders van de pensioenfondsen door DNB getoetst worden op geschiktheid en betrouwbaarheid.

Artikel 8. Gegevens vergunningaanvraag

De aanvraag voor een vergunning dient gegevens te bevatten aangaande de identiteit en antecedenten van de bestuurders, commissarissen en (mede)beleidsbepalers. Indien het trustkantoor deel uitmaakt van een groep kan het beleid van dat trustkantoor (mede) worden bepaald door de bestuurders van andere rechtspersonen of vennootschappen binnen die groep. Omdat het wenselijk is bekend te zijn met al diegenen die invloed op de bedrijfsvoering van een trustkantoor kunnen hebben of een bepaald financieel belang hebben in het trustkantoor, moeten bij een aanvraag voor een vergunning de identiteit en de antecedenten van degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming, worden verstrekt. Op grond van onderdeel d dient bij de aanvraag een overzicht te worden bijgevoegd van de zeggenschapstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort. Het adres, in onderdeel e, ziet op de plaats waar het trustkantoor zijn werkzaamheden feitelijk uitoefent. Onderdeel f vraagt om informatie over de voorziene bedrijfsvoering; deze dient te voldoen aan de op grond van artikel 10 Wtt 2018 gestelde eisen. Onderdeel g regelt de bevoegdheid om overige gegevens en bescheiden te eisen, indien dit van belang wordt geacht voor de beoordeling van de vergunningaanvraag.

Voor een doelmatige afhandeling schrijft het tweede lid voor dat de aanvrager aangeeft voor welke relevante personen al een antecedentenbeoordeling heeft plaatsgevonden. Hierbij moet ook worden aangegeven wanneer en door welke autoriteit dit is geschied.

Artikel 9. Gegevens melding incident

Op grond van artikel 20 van de Wtt 2018 dienen trustkantoren met een zetel in Nederland onverwijld incidenten te melden bij DNB. Om de behandeling van een dergelijk incident zo effectief mogelijk plaats te laten vinden, en aldus de integriteitsrisico’s zo veel mogelijk te beperken, is het zaak dat DNB direct goed geïnformeerd is. Niet alleen een beschrijving van een incident en de betrokkenen, zoals omschreven in onderdelen a tot en met g, maar ook de maatregelen in reactie op het incident, inclusief tijdsplan dienen bijgevoegd te worden. Op deze manier kan DNB inschatten of toekomstige risico’s adequaat voorkomen worden.

Daarnaast dient ook de aanleiding van de melding vermeld te worden op grond van onderdeel h. Een aanleiding kan bijvoorbeeld berichtgeving in de media, een rechtshulpverzoek of een strafrechtelijk onderzoek zijn. DNB kan aan de hand van deze informatie nagaan of aanvullend onderzoek nodig is.

Onderdelen j en k regelen eventuele betrokkenheid van FIU-Nederland. Om te garanderen dat DNB direct goed zicht heeft op de integriteitsrisico’s die te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme of onderliggende misdrijven, moet ook vermeld worden of FIU-Nederland is ingelicht. Het voorkomen en bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme is een gezamenlijke doelstelling van ketenpartners en goede samenwerking is cruciaal. Volledigheidshalve moet het trustkantoor bij een dergelijke melding ook aangeven waarom FIU-Nederland al dan niet is ingelicht zodat DNB na kan gaan of dit toch moet gebeuren. Het incident kan ook aanleiding geven om tot dan toe niet eerder als risicovol aangemerkte transacties nogmaals te beoordelen. In het kader van het beperken van de integriteitsrisico’s en ketensamenwerking is ook hierbij van belang dat DNB direct bij de melding al geïnformeerd wordt.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Naar boven