Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid van 28 november 2018, nr. WJZ/18241341, tot wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies strekkende tot uitvoering van verordening (EU, Euratom) 2018/1046

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid,

Gelet op verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193) en op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet en artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 komt de begripsbepaling minister te luiden:

minister:
  • a. Minister van Economische Zaken en Klimaat, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft; of

  • b. Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft;.

B

Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘loonkosten en overheadkosten’ vervangen door ‘loonkosten, al dan niet in combinatie met overheadkosten,’ en wordt na ‘overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid’ ingevoegd ‘, tot ten hoogste het aantal uren dat voor berekening van het uurtarief, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 5°, is gebruikt’.

2. In artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, wordt na ‘met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd’ ingevoegd ‘of voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4a’.

3. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, kunnen worden berekend overeenkomstig artikel 1.4a.

C

Artikel 1.4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Loonkosten worden berekend:

    • a. door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

      • 1°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

      • 2°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een volledige werkweek wordt gedeeld;

      • 3°. een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

      • 4°. een door de Europese Commissie goedgekeurde methodiek voor soortgelijke projecten en subsidieontvangers als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013; of

      • 5°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek of een volledige werkweek;

    • b. door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, te vermenigvuldigen met 20%, voor zover deze kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94); of

    • c. voor personen die in deeltijd aan de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit hebben gewerkt door het bruto loon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend, te vermenigvuldigen met het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de activiteit hebben gewerkt.

D

Na artikel 1.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.4a Berekening overige subsidiabele kosten

De kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, kunnen worden berekend door de loonkosten, berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, te vermenigvuldigen met 40%.

E

In artikel 2.17 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing indien loonkosten worden berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c. Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.’

F

Artikel 5.2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘artikel 1.4, eerste en tweede lid’ vervangen door ‘artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.

G

In artikel 6.5 wordt ‘Regeling Europese EZ-subsidies’ vervangen door ‘Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel 1.3, 1.4, 2.17 en 5.2.12 terug tot en met 2 augustus 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 november 2018

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Elke zeven jaar stelt de Europese Commissie een financieel kader vast met jaarlijkse maximumbedragen voor de verschillende doelstellingen van de Europese Unie in deze periode, het zogenaamde Meerjarig Financieel Kader (hierna: MFK). Halverwege de programmaperiode wordt het MFK door de Europese Commissie geëvalueerd.

Naar aanleiding van de evaluatie van het MFK 2014-2020 heeft de Commissie op 14 september 2016 een groot aantal vereenvoudigingen doorgevoerd in de zogenaamde Omnibusverordening (Verordening (EU, Euratom) 1046/2018). Onderdeel hiervan is de vereenvoudiging van het Cohesiebeleid en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen door verschillende wijzigingen door te voeren in de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de ESI-fondsen (Verordening (EU) 1303/2013). Met deze vereenvoudigingen worden de administratieve lasten voor de subsidieontvanger en de controlerende instanties verminderd. Verordening (EU, Euratom) 1046/2018 is op 18 juli 2018 aangenomen door het Europees Parlement en de Raad.

De Regeling Europese EZ-subsidies (hierna: de REES) bevat uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de volgende ESI-fondsen: het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij, het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling. De generieke bepalingen omtrent deze fondsen zijn opgenomen in Verordening (EU) 1303/2013

Met deze wijzigingsregeling worden de wijzigingen die met de Omnibusverordening worden doorgevoerd in Verordening (EU) 1303/2013 waar nodig verwerkt in de REES.

2. Regeldruk

De wijziging in artikel 1.3, eerste lid, waarmee het totale aantal voor een bepaald jaar per persoon gedeclareerde uren wordt gemaximeerd op het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt, heeft geen invloed op de regeldruk.

De overige wijzigingen leiden tot een verlaging van de regeldruk. Ingevolge deze artikelen kunnen begunstigden gebruik maken van vereenvoudigde methoden om de subsidiabele kosten te berekenen, en hoeven zij minder onderbouwende documenten aan te leveren. Dit betekent tevens dat de controlerende instanties minder onderbouwende stukken hoeven te controleren. In de programmaperiode 2014–2020 ontvangen ongeveer 3.600 bedrijven steun vanuit de ESI-fondsen die onder de REES vallen. Deze bedrijven dienen gedurende de looptijd van hun project gemiddeld vier declaraties in. De verwachting is dat een begunstigde met de vereenvoudigingen die met deze wijziging worden doorgevoerd vijf uur aan administratieve handelingen per betaalaanvraag bespaart. Met een standaarduurtarief van € 39,– voor administratief persoon komt de besparing uit op € 2.808.000,– voor de gehele programmaperiode. Aangezien deze wijzigingen halverwege de programmaperiode worden doorgevoerd, wordt de verminderde regeldruk gehalveerd tot € 1.404.000.

Op 19 oktober 2018 is de regeling tot wijziging van de REES voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Op 1 november 2018 heeft het college advies uitgebracht aan de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.

Het college constateert dat uit de toelichting blijkt dat ervoor wordt gekozen om de percentages die maximaal zijn toegestaan als uitgangspunt te nemen bij de berekening en toekenning van de subsidiabele kosten. Het percentage van 20% wordt gehanteerd om de directe personeelskosten te bepalen en het percentage van 40% van de directe personele kosten wordt gehanteerd om de overige subsidiabele kosten van een ‘concrete actie’ te berekenen. In de toelichting is daarover opgenomen dat de ervaring leert dat deze percentages ‘redelijk’ zijn. Dit gegeven is echter in de toelichting niet verder uitgewerkt. Zodoende wordt niet duidelijk of en zo ja op welk punt eventueel minder belastende alternatieven zijn overwogen. Het college adviseert in de toelichting te verduidelijken of en zo ja welke alternatieven zijn overwogen bij implementatie van de wijzigingen in de REES.

De alternatieven die zijn overwogen zijn het gebruiken van lagere percentages dan maximaal binnen de verordening is toegestaan. Aangezien de ervaring leert dat dit in veel gevallen niet kostendekkend is voor begunstigden, en de vereenvoudiging hiermee onaantrekkelijk wordt gemaakt, is ervoor gekozen om het hoogst mogelijk percentage, en dus het minst belastende alternatief, te hanteren.

Het college constateert ook dat uit de toelichting niet blijkt hoe de wijzigingen, los van de publicatie in de Staatscourant, kenbaar worden gemaakt aan de bestaande begunstigden en of zij gebruik kunnen maken van de vereenvoudigde verantwoording. Het college adviseert in de toelichting te verduidelijken of de bestaande begunstigden gebruik kunnen maken van de vereenvoudigde verantwoording.

Ook bestaande begunstigden kunnen gebruikmaken van de vereenvoudigde verantwoording. Deze begunstigden zullen hierover worden geïnformeerd op de reguliere wijzen van communicatie tussen de subsidieverstrekker en de begunstigden; zoals via de website, het handboek met subsidieregels en/of reguliere (voortgangs)gesprekken.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en G (artikelen 1.1 en 6.5)

Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om de begripsbepaling van ‘minister’ en de citeertitel van de REES te veranderen. Deze wijzigingen houden verband met de departementale herindeling waar het huidige kabinet toe heeft besloten, waarbij weer een separaat Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld (Besluit van 26 oktober 2017, houdende instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Stcrt. 2017, 62723)) en het voormalige Ministerie van Economische Zaken een naamswijziging heeft ondergaan en tot Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is omgedoopt (Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Economische Zaken (Stcrt. 2017, 62722)). De wijzigingen zijn in lijn met de wijzigingen die door middel van het wetsvoorstel tot aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten (Kamerstukken 34 987) in de Kaderwet EZ-subsidies zullen worden doorgevoerd.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1.3)

Dit artikel betreft de omschrijving van de binnen de REES subsidiabele kosten. Het artikel wordt op twee punten aangepast.

Ingevolge het nieuwe artikel 68bis van Verordening (EU) nr. 1303/2013 mag, indien de loonkosten zijn berekend aan de hand van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 5°, van de REES, het totale aantal voor een bepaald jaar per persoon gedeclareerde uren niet hoger liggen dan het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt.

Daarnaast wordt een methode om op eenvoudige wijze de alle subsidiabele kosten, anders dan loonkosten, te berekenen opgenomen. Er wordt een aparte melding gemaakt van bijdrage in natura en afschrijvingskosten (lid 4), en overige kosten (lid 3), omdat lid 3 ook melding maakt van de mogelijkheid om overige kosten te onderbouwen met een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht. De methode wordt in het nieuwe artikel 1.4a nader beschreven.

Artikel I, onderdeel C (artikel 1.4)

In dit artikel wordt beschreven hoe loonkosten en eigen arbeid dienen te worden berekend. Aan de vier reeds bestaande methoden worden drie nieuwe methoden toegevoegd.

Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 5°, geeft invulling aan de mogelijkheid uit het nieuwe artikel 68ter, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Dit artikel maakt het mogelijk om loonkosten te berekenen door het aantal gewerkte uren te vermenigvuldigen met een per medewerker bepaald individueel uurtarief dat is berekend op basis van het bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, en dat vervolgens door 1.720 uur op basis van een fulltime werkweek wordt gedeeld. Deze mogelijkheid wordt gecreëerd om toepassing van het nieuwe artikel 1.4a van de REES mogelijk te maken, 40% van de subsidiabele directe personeelskosten (dus exclusief overhead) mag worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie te dekken. Omdat in de berekening van loonkosten onder 1° en 2° wel overhead is opgenomen kunnen deze methoden niet gebruikt worden als grondslag voor deze vereenvoudigde berekening van de overige subsidiabele kosten uit het nieuwe artikel 68ter, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b geeft invulling aan de mogelijkheid uit het nieuwe artikel 68bis, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Ingevolge dit artikel mogen directe personeelskosten van de concrete actie worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 20%, van de andere directe kosten dan de personeelskosten van die concrete actie.

Nederland heeft voor de invulling van deze mogelijkheid gekozen voor een percentage van 20%. De ervaring met de uitvoering van de fondsen onder de REES leert dat dit percentage redelijk is.

Andere directe kosten worden voor de toepassing van dit artikel gedefinieerd als het totaal van de kosten bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de REES. Toepassing van de mogelijkheid wordt niet toegestaan voor overheidsopdrachten die werken omvatten waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) gelijk is aan of groter dan € 5.186.000 (artikel 4, onder a), van Richtlijn 2014/24/EU.

Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c geeft invulling aan de mogelijkheid uit artikel 68bis, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 om personeelskosten te berekenen voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken als een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. Deze mogelijkheid bestond al voor voltijdsmedewerkers voor de inwerkingtreding van de Omnibus. Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor de werknemers een document op met vermelding van de namen van de desbetreffende werknemers en het vaste percentage. Het document wordt ondertekend door de werkgever. Het opstellen van dit document is niet aan een bepaalde moment gebonden, en kan dus voorafgaand, tijdens en na afloop van de desbetreffende maand(en) gebeuren. De loonkosten kunnen pas na afloop van de desbetreffende maand(en) worden gedeclareerd.

Artikel I, onderdeel D (artikel 1.4a)

Dit nieuwe artikel in de REES geeft invulling aan de mogelijkheid uit het nieuwe artikel 68ter van Verordening (EU) nr. 1303/2013 om overige subsidiabele kosten van de concrete actie te berekenen aan de hand van een vast percentage van maximaal 40% van de subsidiabele directe personeelskosten, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is. De artikelen 1.4, eerste lid, onderdeel b, en 1.4a kunnen niet gecombineerd worden binnen een concrete actie. Nederland heeft voor de toepassing van dit artikel gekozen voor een vast percentage van 40%. De ervaring met de uitvoering van de fondsen onder de REES leert dat dit percentage redelijk is.

Overige subsidiabele kosten worden voor de toepassing van dit artikel gedefinieerd als het totaal van de kosten bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d.

Artikel I, onderdelen E en F (artikelen 2.17 en 5.2.12)

Ingevolge artikel 68 bis, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is het niet langer noodzakelijk om in alle gevallen door middel van een inzichtelijke tijdschrijving een controleerbare urenverantwoording bij te houden. In voorkomend geval dient de werkgever een document op te stellen en te ondertekenen met vermelding van de namen van de desbetreffende werknemers en het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de activiteit werken. Het bijhouden van een urenregistratie is uitsluitend noodzakelijk als de loonkosten worden berekend op basis van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a. Voor de berekening van loonkosten op basis van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° wordt een urenregistratie bijgehouden met alle productieve uren. Deze wijziging wordt in de artikelen 2.17 en 5.2.12 doorgevoerd.

Artikel I, onderdeel G (artikel 6.5)

Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om de citeertitel van de REES te veranderen in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies. Deze wijziging houdt verband met de departementale herindeling waar het huidige kabinet toe heeft besloten, waarbij weer een separaat Ministerie van landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld (Besluit van 26 oktober 2017, houdende instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Stcrt. 2017, 62723)) en het voormalige Ministerie van Economische Zaken een naamswijziging heeft ondergaan (Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Economische Zaken (Stcrt. 2017, 62722)).

Transponeringstabel

De uitvoering die in deze wijzigingsregeling wordt gegeven aan Verordening (EU, Euratom) 1046/2018 beperkt zich tot artikel 272, dat de wijzigingen bevat van Verordening (EU) 1303/2013. Omdat alleen dit artikel relevant is voor de REES, beperkt de transponeringstabel zich tot de onderdelen van dit artikel.

Bepaling EU-regeling (onderdelen van artikel 272 van Verordening (EU, Euratom) 1046/2018)

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

• Leden 1 tot en met 29

• Lid 30, Artikel 68 bis, tweede lid

• Lid 30, Artikel 68 bis, vierde lid

• Lid 30, Artikel 68 ter, tweede lid

• Leden 31 tot en met 68

Behoeven naar hun aard geen implementatie of zijn reeds geïmplementeerd, met name door het bestaan van dynamische verwijzingen

   

• Lid 30, eerste lid

artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b

   

• Lid 30, Artikel 68 bis, derde lid

artikel 1.3 eerste lid, onderdeel a

   

• Lid 30, Artikel 68 bis, vijfde lid

artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, en

artikel 5.2.12

   

 Lid 30, Artikel 68 ter, eerste lid

artikel 1.3, tweede lid, en artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a

   

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven