TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Elke zeven jaar stelt de Europese Commissie een financieel kader vast met jaarlijkse
maximumbedragen voor de verschillende doelstellingen van de Europese Unie in deze
periode, het zogenaamde Meerjarig Financieel Kader (hierna: MFK). Halverwege de programmaperiode
wordt het MFK door de Europese Commissie geëvalueerd.
Naar aanleiding van de evaluatie van het MFK 2014-2020 heeft de Commissie op 14 september
2016 een groot aantal vereenvoudigingen doorgevoerd in de zogenaamde Omnibusverordening
(Verordening (EU, Euratom) 1046/2018). Onderdeel hiervan is de vereenvoudiging van
het Cohesiebeleid en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen door verschillende
wijzigingen door te voeren in de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen
inzake de ESI-fondsen (Verordening (EU) 1303/2013). Met deze vereenvoudigingen worden
de administratieve lasten voor de subsidieontvanger en de controlerende instanties
verminderd. Verordening (EU, Euratom) 1046/2018 is op 18 juli 2018 aangenomen door
het Europees Parlement en de Raad.
De Regeling Europese EZ-subsidies (hierna: de REES) bevat uitvoeringsbepalingen ten
aanzien van de volgende ESI-fondsen: het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij,
het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europese Fonds voor
Regionale Ontwikkeling. De generieke bepalingen omtrent deze fondsen zijn opgenomen
in Verordening (EU) 1303/2013
Met deze wijzigingsregeling worden de wijzigingen die met de Omnibusverordening worden
doorgevoerd in Verordening (EU) 1303/2013 waar nodig verwerkt in de REES.
2. Regeldruk
De wijziging in artikel 1.3, eerste lid, waarmee het totale aantal voor een bepaald
jaar per persoon gedeclareerde uren wordt gemaximeerd op het aantal uren dat voor
de berekening van dat uurtarief is gebruikt, heeft geen invloed op de regeldruk.
De overige wijzigingen leiden tot een verlaging van de regeldruk. Ingevolge deze artikelen
kunnen begunstigden gebruik maken van vereenvoudigde methoden om de subsidiabele kosten
te berekenen, en hoeven zij minder onderbouwende documenten aan te leveren. Dit betekent
tevens dat de controlerende instanties minder onderbouwende stukken hoeven te controleren.
In de programmaperiode 2014–2020 ontvangen ongeveer 3.600 bedrijven steun vanuit de
ESI-fondsen die onder de REES vallen. Deze bedrijven dienen gedurende de looptijd
van hun project gemiddeld vier declaraties in. De verwachting is dat een begunstigde
met de vereenvoudigingen die met deze wijziging worden doorgevoerd vijf uur aan administratieve
handelingen per betaalaanvraag bespaart. Met een standaarduurtarief van € 39,– voor
administratief persoon komt de besparing uit op € 2.808.000,– voor de gehele programmaperiode.
Aangezien deze wijzigingen halverwege de programmaperiode worden doorgevoerd, wordt
de verminderde regeldruk gehalveerd tot € 1.404.000.
Op 19 oktober 2018 is de regeling tot wijziging van de REES voorgelegd aan het Adviescollege
toetsing regeldruk. Op 1 november 2018 heeft het college advies uitgebracht aan de
staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.
Het college constateert dat uit de toelichting blijkt dat ervoor wordt gekozen om
de percentages die maximaal zijn toegestaan als uitgangspunt te nemen bij de berekening
en toekenning van de subsidiabele kosten. Het percentage van 20% wordt gehanteerd
om de directe personeelskosten te bepalen en het percentage van 40% van de directe
personele kosten wordt gehanteerd om de overige subsidiabele kosten van een ‘concrete
actie’ te berekenen. In de toelichting is daarover opgenomen dat de ervaring leert
dat deze percentages ‘redelijk’ zijn. Dit gegeven is echter in de toelichting niet
verder uitgewerkt. Zodoende wordt niet duidelijk of en zo ja op welk punt eventueel
minder belastende alternatieven zijn overwogen. Het college adviseert in de toelichting
te verduidelijken of en zo ja welke alternatieven zijn overwogen bij implementatie
van de wijzigingen in de REES.
De alternatieven die zijn overwogen zijn het gebruiken van lagere percentages dan
maximaal binnen de verordening is toegestaan. Aangezien de ervaring leert dat dit
in veel gevallen niet kostendekkend is voor begunstigden, en de vereenvoudiging hiermee
onaantrekkelijk wordt gemaakt, is ervoor gekozen om het hoogst mogelijk percentage,
en dus het minst belastende alternatief, te hanteren.
Het college constateert ook dat uit de toelichting niet blijkt hoe de wijzigingen,
los van de publicatie in de Staatscourant, kenbaar worden gemaakt aan de bestaande
begunstigden en of zij gebruik kunnen maken van de vereenvoudigde verantwoording.
Het college adviseert in de toelichting te verduidelijken of de bestaande begunstigden
gebruik kunnen maken van de vereenvoudigde verantwoording.
Ook bestaande begunstigden kunnen gebruikmaken van de vereenvoudigde verantwoording.
Deze begunstigden zullen hierover worden geïnformeerd op de reguliere wijzen van communicatie
tussen de subsidieverstrekker en de begunstigden; zoals via de website, het handboek
met subsidieregels en/of reguliere (voortgangs)gesprekken.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en G (artikelen 1.1 en 6.5)
Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om de begripsbepaling van ‘minister’ en de
citeertitel van de REES te veranderen. Deze wijzigingen houden verband met de departementale
herindeling waar het huidige kabinet toe heeft besloten, waarbij weer een separaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld (Besluit van 26 oktober
2017, houdende instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(Stcrt. 2017, 62723)) en het voormalige Ministerie van Economische Zaken een naamswijziging heeft ondergaan
en tot Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is omgedoopt (Besluit van 26 oktober
2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Economische Zaken (Stcrt. 2017, 62722)). De wijzigingen zijn in lijn met de wijzigingen die door middel van het wetsvoorstel tot aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige
wetstechnische gebreken en leemten (Kamerstukken 34 987) in de Kaderwet EZ-subsidies zullen worden doorgevoerd.
Artikel I, onderdeel B (artikel 1.3)
Dit artikel betreft de omschrijving van de binnen de REES subsidiabele kosten. Het
artikel wordt op twee punten aangepast.
Ingevolge het nieuwe artikel 68bis van Verordening (EU) nr. 1303/2013 mag, indien
de loonkosten zijn berekend aan de hand van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a,
onder 1°, 2° en 5°, van de REES, het totale aantal voor een bepaald jaar per persoon
gedeclareerde uren niet hoger liggen dan het aantal uren dat voor de berekening van
dat uurtarief is gebruikt.
Daarnaast wordt een methode om op eenvoudige wijze de alle subsidiabele kosten, anders
dan loonkosten, te berekenen opgenomen. Er wordt een aparte melding gemaakt van bijdrage
in natura en afschrijvingskosten (lid 4), en overige kosten (lid 3), omdat lid 3 ook
melding maakt van de mogelijkheid om overige kosten te onderbouwen met een factuur
of document met gelijkwaardige bewijskracht. De methode wordt in het nieuwe artikel
1.4a nader beschreven.
Artikel I, onderdeel C (artikel 1.4)
In dit artikel wordt beschreven hoe loonkosten en eigen arbeid dienen te worden berekend.
Aan de vier reeds bestaande methoden worden drie nieuwe methoden toegevoegd.
Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 5°, geeft invulling aan de mogelijkheid
uit het nieuwe artikel 68ter, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Dit
artikel maakt het mogelijk om loonkosten te berekenen door het aantal gewerkte uren
te vermenigvuldigen met een per medewerker bepaald individueel uurtarief dat is berekend
op basis van het bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten,
en dat vervolgens door 1.720 uur op basis van een fulltime werkweek wordt gedeeld.
Deze mogelijkheid wordt gecreëerd om toepassing van het nieuwe artikel 1.4a van de
REES mogelijk te maken, 40% van de subsidiabele directe personeelskosten (dus exclusief
overhead) mag worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie
te dekken. Omdat in de berekening van loonkosten onder 1° en 2° wel overhead is opgenomen
kunnen deze methoden niet gebruikt worden als grondslag voor deze vereenvoudigde berekening
van de overige subsidiabele kosten uit het nieuwe artikel 68ter, eerste lid, van Verordening
(EU) nr. 1303/2013.
Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b geeft invulling aan de mogelijkheid uit het nieuwe
artikel 68bis, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Ingevolge dit artikel
mogen directe personeelskosten van de concrete actie worden berekend als een vast
percentage, met een maximum van 20%, van de andere directe kosten dan de personeelskosten
van die concrete actie.
Nederland heeft voor de invulling van deze mogelijkheid gekozen voor een percentage
van 20%. De ervaring met de uitvoering van de fondsen onder de REES leert dat dit
percentage redelijk is.
Andere directe kosten worden voor de toepassing van dit artikel gedefinieerd als het totaal van de kosten
bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de REES. Toepassing
van de mogelijkheid wordt niet toegestaan voor overheidsopdrachten die werken omvatten
waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) gelijk
is aan of groter dan € 5.186.000 (artikel 4, onder a), van Richtlijn 2014/24/EU.
Artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c geeft invulling aan de mogelijkheid uit artikel
68bis, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 om personeelskosten te berekenen
voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken als een vast percentage van
de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per
maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk
arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. Deze mogelijkheid bestond al voor voltijdsmedewerkers
voor de inwerkingtreding van de Omnibus. Indien de subsidieontvanger werkgever is,
stelt deze voor de werknemers een document op met vermelding van de namen van de desbetreffende
werknemers en het vaste percentage. Het document wordt ondertekend door de werkgever.
Het opstellen van dit document is niet aan een bepaalde moment gebonden, en kan dus
voorafgaand, tijdens en na afloop van de desbetreffende maand(en) gebeuren. De loonkosten
kunnen pas na afloop van de desbetreffende maand(en) worden gedeclareerd.
Artikel I, onderdeel D (artikel 1.4a)
Dit nieuwe artikel in de REES geeft invulling aan de mogelijkheid uit het nieuwe artikel
68ter van Verordening (EU) nr. 1303/2013 om overige subsidiabele kosten van de concrete
actie te berekenen aan de hand van een vast percentage van maximaal 40% van de subsidiabele
directe personeelskosten, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk
percentage van toepassing is. De artikelen 1.4, eerste lid, onderdeel b, en 1.4a kunnen
niet gecombineerd worden binnen een concrete actie. Nederland heeft voor de toepassing
van dit artikel gekozen voor een vast percentage van 40%. De ervaring met de uitvoering
van de fondsen onder de REES leert dat dit percentage redelijk is.
Overige subsidiabele kosten worden voor de toepassing van dit artikel gedefinieerd als het totaal van de kosten
bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d.
Artikel I, onderdelen E en F (artikelen 2.17 en 5.2.12)
Ingevolge artikel 68 bis, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is het niet
langer noodzakelijk om in alle gevallen door middel van een inzichtelijke tijdschrijving
een controleerbare urenverantwoording bij te houden. In voorkomend geval dient de
werkgever een document op te stellen en te ondertekenen met vermelding van de namen
van de desbetreffende werknemers en het vaste percentage van de tijd dat zij per maand
aan de activiteit werken. Het bijhouden van een urenregistratie is uitsluitend noodzakelijk
als de loonkosten worden berekend op basis van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel
a. Voor de berekening van loonkosten op basis van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel
a, subonderdeel 3° wordt een urenregistratie bijgehouden met alle productieve uren.
Deze wijziging wordt in de artikelen 2.17 en 5.2.12 doorgevoerd.
Artikel I, onderdeel G (artikel 6.5)
Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om de citeertitel van de REES te veranderen
in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies. Deze wijziging houdt verband met de
departementale herindeling waar het huidige kabinet toe heeft besloten, waarbij weer
een separaat Ministerie van landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld (Besluit
van 26 oktober 2017, houdende instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (Stcrt. 2017, 62723)) en het voormalige Ministerie van Economische Zaken een naamswijziging heeft ondergaan
(Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Economische
Zaken (Stcrt. 2017, 62722)).
Transponeringstabel
De uitvoering die in deze wijzigingsregeling wordt gegeven aan Verordening (EU, Euratom)
1046/2018 beperkt zich tot artikel 272, dat de wijzigingen bevat van Verordening (EU)
1303/2013. Omdat alleen dit artikel relevant is voor de REES, beperkt de transponeringstabel
zich tot de onderdelen van dit artikel.
|
Bepaling EU-regeling (onderdelen van artikel 272 van Verordening (EU, Euratom) 1046/2018)
|
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling Toelichting indien niet geïmplementeerd
of naar zijn aard geen implementatie behoeft
|
Omschrijving beleidsruimte
|
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
|
|
• Leden 1 tot en met 29
• Lid 30, Artikel 68 bis, tweede lid
• Lid 30, Artikel 68 bis, vierde lid
• Lid 30, Artikel 68 ter, tweede lid
• Leden 31 tot en met 68
|
Behoeven naar hun aard geen implementatie of zijn reeds geïmplementeerd, met name
door het bestaan van dynamische verwijzingen
|
|
|
|
• Lid 30, eerste lid
|
artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b
|
|
|
|
• Lid 30, Artikel 68 bis, derde lid
|
artikel 1.3 eerste lid, onderdeel a
|
|
|
|
• Lid 30, Artikel 68 bis, vijfde lid
|
artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, en
artikel 5.2.12
|
|
|
|
Lid 30, Artikel 68 ter, eerste lid
|
artikel 1.3, tweede lid, en artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a
|
|
|
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten