Regeling van de Minister van Financiën van 1 februari 2018, 2018-0000006104, directie Financiële Markten, tot vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, voor het jaar 2018

De Minister van Financiën,

Gelet op het artikel 3:156, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, aanhef, van de Wet op het financieel toezicht, wordt voor het jaar 2018 vastgesteld op € 307.098.120.

  • 2. De bedragen, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het financieel toezicht, worden voor het jaar 2018 vastgesteld op € 153.549.060.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

Algemeen

In artikel 3:156, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt bepaald welke bedragen ten hoogste beschikbaar zijn in het geval dat ten behoeve van een in financieel gevaar verkerende levensverzekeraar gebruik moet worden gemaakt van de in afdeling 3.5.4 van die wet geregelde opvangregeling voor levensverzekeraars.

Op grond van artikel 3:156, tweede lid, Wft worden die bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele ontwikkeling van de totale vereiste solvabiliteitsmarge van levensverzekeraars waarop de Nederlandsche Bank toezicht houdt. Dit heeft geleid tot vaststelling voor het jaar 2018 van de in artikel 1 van deze regeling genoemde bedragen, waarbij de cijfers waarop de aanpassing is gebaseerd, zijn ontleend aan de solvabiliteitscijfers zoals deze zijn gepubliceerd op de statistiekwebsite van DNB.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1, eerste lid, is het bedrag vastgesteld dat voor toepassing van de opvangregeling maximaal ter beschikking wordt gesteld (artikel 3:156, eerste lid, aanhef, Wft). Artikel 1, tweede lid, betreft het bedrag dat per opvangsituatie maximaal ter beschikking kan worden gesteld (artikel 3:156, eerste lid, onderdeel a, Wft) en het maximaal ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan bij het in werking stellen van de opvangregeling het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald (artikel 3:156, eerste lid, onderdeel b, Wft).

Artikel 2

De bedragen gelden voor het gehele jaar 2018. Nu de regeling niet voor 1 januari 2018 tot stand is gekomen, is besloten dat de regeling na inwerkingtreding terugwerkt tot en met 1 januari 2018.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Naar boven