Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 november 2018, nr. MINBUZA-2018.1162935, houdende regels met betrekking tot het toekennen van voorzieningen en vergoedingen voor en tegemoetkomingen in de noodzakelijk te maken extra kosten die verband houden met de plaatsing van een ambtenaar bij een post in het buitenland (Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op de artikelen 13, 36, 41d, 53, 63, 76 en 77, vierde lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. RDBZ:

het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

b. HDPO:

de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

c. 3W:

de Directeur WereldWijdWerken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

d. DBV:

de Directeur Bedrijfsvoering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

e. post:

een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het RDBZ;

f. ambtenaar:

een ambtenaar als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van het RDBZ;

g. functieniveau:

het overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vastgestelde niveau van de functie;

h. brutosalaris:

het salaris bij een volledige arbeidsduur, vastgesteld overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, tenzij het salaris op grond van artikel 35 van het RDBZ is verlaagd in welk geval het verlaagde salaris geldt;

i. nettosalaris:

het brutosalaris verminderd met de wettelijk verplichte inhoudingen waarbij geen rekening is gehouden met persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar;

j. partner:

de huwelijkspartner en de geregistreerde partner met wie de ambtenaar samenwoont of zou hebben samengewoond indien hij niet buiten Nederland was geplaatst en een gemeenschappelijke huishouding voert dan wel de levenspartner met wie de ambtenaar zonder huwelijkspartner of geregistreerde partner samenwoont of zou hebben samengewoond indien hij niet buiten Nederland was geplaatst en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen betreffende die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als partner worden aangemerkt;

k. tandempartners:

twee ambtenaren die elkaars partner zijn waarbij:

  • 1°. beiden op dezelfde standplaats zijn geplaatst;

  • 2°. beiden in overplaatsing zijn als bedoeld in hoofdstuk 3, dan wel

  • 3°. beiden in Nederland zijn geplaatst;

l. eerste tandempartner:

de tandempartner die:

  • 1°. is geplaatst in een functie waarvoor een hoger niveau geldt dan voor de functie van zijn partner, dan wel bij gelijke functieniveaus

  • 2°. wordt bezoldigd volgens een hogere salarisschaal dan zijn partner, dan wel bij gelijke salarisschalen

  • 3°. voor wie een hoger brutosalaris geldt dan voor zijn partner, dan wel bij gelijke brutosalarissen

  • 4°. in leeftijd ouder is dan zijn partner;

m. tweede tandempartner:

de tandempartner die niet als eerste tandempartner wordt aangemerkt;

n. afhankelijk kind:

een in artikel 2, eerste lid, onder b tot en met d, van het RDBZ bedoeld kind van de ambtenaar dat primair, secundair of tertiair onderwijs volgt dan wel nog te jong is om primair onderwijs te volgen, dan wel jonggehandicapt is als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten mits:

  • 1°. ten behoeve van dat kind aanspraak bestaat op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, dan wel aanspraak daarop zou bestaan indien het kind in Nederland zou wonen;

  • 2°. dat kind de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt en aanspraak heeft op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten dan wel op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel daarop aanspraak zou hebben indien het zijn studie in Nederland zou volgen;

  • 3°. dat kind de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt en aanspraak heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, dan wel daarop aanspraak zou hebben indien het kind in Nederland zou wonen.

Met een afhankelijk kind wordt gelijkgesteld een in artikel 2, eerste lid, onder c en d, van het RDBZ bedoeld kind van de partner dat deel uitmaakt van de huishouding van de ambtenaar dan wel in het verleden ten minste twee jaar deel heeft uitgemaakt van die huishouding en dat kind overigens voldoet aan de in de aanhef van dit onderdeel gestelde voorwaarden;

o. gezinsleden:

de partner en de afhankelijke kinderen van de ambtenaar;

p. standplaats:

de plaats van vestiging van de post waarbij de ambtenaar is geplaatst;

q. CBS-bestedingsindex:

de door het Centraal bureau voor de statistiek gepubliceerde index betreffende de consumptie van huishoudens, reeks totale bevolking;

r. onafhankelijk instituut:

de door HDPO aangewezen onafhankelijke deskundige organisatie die belast is met het aanleveren van statische gegevens die de basis vormen voor het vaststellen van vergoedingen, tegemoetkomingen, percentages en budgetten met betrekking tot de kosten van levensonderhoud en werk- en leefomstandigheden van een bij een post geplaatste ambtenaar;

s. primair onderwijs:

basisonderwijs in Nederland dan wel daarmee vergelijkbaar voltijds onderwijs in het buitenland;

t. secundair onderwijs:

voltijds voortgezet dagonderwijs in Nederland op grond waarvan aanspraak bestaat op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet dan wel op een tegemoetkoming als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten dan wel op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel daarmee vergelijkbaar voltijds onderwijs in het buitenland;

u. tertiair onderwijs:

een voltijds bacheloropleiding of masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in Nederland, dan wel daarmee vergelijkbaar voltijds onderwijs in het buitenland;

v. een erkende instelling voor primair of secundair onderwijs:

een in Nederland door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geheel of gedeeltelijk bekostigde instelling of daarmee gelijk te stellen instelling in of buiten Nederland voor primair of secundair onderwijs;

w. schooljaar:

een aaneengesloten periode van twaalf maanden, beginnende met de maand waarin het ter plaatse gebruikelijke onderwijs aanvangt;

x. auto:

een personenauto of motorrijwiel;

y. boedel:

het geheel van alle roerende zaken in eigendom, in bruikleen of in vruchtgebruik van de ambtenaar, zijn partner en zijn afhankelijke kinderen met uitzondering van auto’s;

z. dienstwoning:

een door of namens het hoofd van de post aan de ambtenaar beschikbaar gestelde woning als bedoeld in de Regeling dienstwoningen BZ;

aa. kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, gastouderbureau, ouder en kinderopvangtoeslag:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang;

bb. geregistreerd kindercentrum en geregistreerd gastouderbureau:

een kindercentrum respectievelijk gastouderbureau dat is opgenomen in een register als bedoeld in de artikelen 1.46 en 1.48 van de Wet kinderopvang.

Artikel 2. Algemene bepalingen

  • 1. Voorzieningen die op grond van deze regeling worden toegekend, zijn gebaseerd op het voor de ambtenaar tijdens de plaatsing geldende functieniveau, tenzij anders is bepaald.

  • 2. Indien het functieniveau niet is vastgesteld, wordt vóór de plaatsing het functieniveau bepaald dat voor de toepassing van deze regeling gedurende de plaatsingsperiode voor de ambtenaar zal gelden. Het aldus bepaalde functieniveau wordt schriftelijk aan de ambtenaar medegedeeld.

  • 3. Indien het functieniveau gedurende de plaatsingsperiode wordt vastgesteld of gewijzigd, blijft voor de toepassing van deze regeling het functieniveau gelden dat bij het begin van zijn plaatsing voor de ambtenaar gold, tenzij het daarna vastgestelde of gewijzigde functieniveau hoger is, in welk geval het hogere functieniveau zal gelden vanaf de dag waarop dat hogere functieniveau ingaat.

  • 4. Indien meer ambtenaren voor hetzelfde afhankelijk kind een beroep doen op toepassing van deze regeling, wordt door 3W degene aangewezen die als enig rechthebbende wordt aangemerkt.

  • 5. Voor zover uit anderen hoofde een voorziening is of kan worden verkregen ter zake van extra uitgaven en kosten die in deze regeling worden bestreken, bestaat daarvoor geen aanspraak op toepassing van deze regeling.

  • 6. Op grond van deze regeling verstrekte voorzieningen zijn onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 7. Voor de berekening van vergoedingen, tegemoetkomingen of inhoudingen over een gedeelte van een maand, wordt de maand op het aantal dagen van die maand gesteld, tenzij anders is bepaald.

  • 8. Artikel 1, onder k, l en m, is van overeenkomstige toepassing indien de partner:

    • a. ambtenaar is van een ander ministerie en op grond van artikel 8, achtste lid, van het RDBZ aanspraak maakt of kan maken op voorzieningen als bedoeld in deze regeling, of

    • b. een persoon is als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van het RDBZ die tijdelijk werkzaamheden uitoefent bij een post en aanspraak maakt of kan maken op voorzieningen als bedoeld in deze regeling.

  • 9. Indien een vergoeding, tegemoetkoming of inhouding in deze regeling rekenkundig is gerelateerd aan het bruto- of nettosalaris, is de berekeningsgrondslag het bruto- of nettosalaris dat op het betaalmoment van de desbetreffende maand van toepassing is. Indien dat salaris nadien met terugwerkende kracht wordt gewijzigd, wordt de hoogte van de desbetreffende vergoeding, tegemoetkoming of inhouding met inachtneming van het gewijzigde salaris opnieuw vastgesteld.

  • 10. Op twee ambtenaren die een gezamenlijke huishouding voeren maar niet elkaars partner zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, is artikel 1, onderdelen l en m, van overeenkomstige toepassing.

  • 11. Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden besluiten in het kader van deze regeling namens de Minister van Buitenlandse Zaken genomen door 3W.

  • 12. HDPO kan 3W omtrent het nemen van besluiten in het kader van deze regeling aanwijzingen geven.

HOOFDSTUK 2. VOORZIENINGEN TIJDENS PLAATSING BIJ EEN POST

§ 1. Aanspraken

Artikel 3. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bij een post geplaatste ambtenaar indien de duur van de plaatsing bij de aanvang daarvan is bepaald op een periode van ten minste twaalf maanden, met inachtneming van het tweede lid.

  • 2. Voor tandempartners gelden de volgende afwijkende bepalingen:

    • a. voor de toepassing van de artikelen 8, 9, 15, 20, 26, 28, 29, 32 tot en met 34, 55 en 56 wordt onder ambtenaar verstaan de eerste tandempartner en geldt de tweede tandempartner als partner van de eerste tandempartner;

    • b. voor de toepassing van de artikelen 14 en 36 gelden beide tandempartners als ambtenaar zonder partner.

  • 3. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar tijdens zijn plaatsing bij een post op zijn aanvraag op minder uren wordt vastgesteld dan gemiddeld 36 uur per week, wordt zijn aanspraak op de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 13, 14, 15, 27, derde lid, 32, 35, 36 en 39, naar evenredigheid vastgesteld.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien:

    • a. aan de ambtenaar voor een deel van zijn arbeidsduur buitengewoon verlof in persoonlijk belang voor langer dan een maand is verleend, of

    • b. de gemiddelde wekelijkse werktijd van de ambtenaar van 57 jaar of ouder op zijn aanvraag met behoud van zijn arbeidsduur is teruggebracht op grond van artikel 38 van het RDBZ.

  • 5. Indien buitengewoon verlof in persoonlijk belang dat aanvankelijk is verleend voor een periode van een maand of korter aansluitend wordt verlengd waardoor de totale duur van het buitengewoon verlof meer bedraagt dan een maand, is het derde lid van overeenkomstige toepassing vanaf het moment waarop het besluit tot verlenging is bekendgemaakt.

Artikel 4. Aanspraken
  • 1.

    • a. De aanspraak op de in dit hoofdstuk bedoelde voorzieningen gaat in op de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post aanvangt en eindigt op de dag waarop hij zijn werkzaamheden bij de post beëindigt, tenzij anders is bepaald.

    • b. Indien tussen de dag van eerste aankomst op respectievelijk definitief vertrek van de standplaats en de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post aanvangt respectievelijk beëindigt een aaneengesloten periode is gelegen waarin de post voor het publiek is gesloten, vangt de onder a bedoelde aanspraak aan respectievelijk eindigt de onder a bedoelde aanspraak op de dag van eerste aankomst op respectievelijk definitief vertrek van de standplaats.

  • 2.

    • a. De aanspraak op de in de artikelen 21 tot en met 25, 45, 46 en 48 en 51 tot en met 54 bedoelde voorzieningen gaat bij een overplaatsing vanuit Nederland in op een naar billijkheid vast te stellen datum. Deze datum is op zijn vroegst 91 dagen gelegen voor de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post aanvangt.

    • b. De onder a bedoelde aanspraak loopt door bij een overplaatsing naar een andere post en eindigt bij een overplaatsing naar Nederland en bij beëindiging van het dienstverband. De dag waarop de aanspraak eindigt wordt, tenzij in deze regeling anders is bepaald, daarbij vastgesteld op:

      • 1°. indien het afhankelijk kind primair Nederlandstalig onderwijs volgt: de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post beëindigt;

      • 2°. in overige gevallen: de dag volgend op het einde van het semester waarin de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post beëindigt.

§ 2. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post

Artikel 5. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post; algemeen
  • 1. Indien de werkzaamheden bij de post tijdelijk worden beëindigd vanwege:

    • a. ziekte langer dan drie maanden;

    • b. scholingsverlof langer dan één maand;

    • c. evacuatie, dan wel

    • d. andere dan de onder a tot en met c genoemde redenen langer dan één maand, met uitzondering van vakantie, recuperatieverlof van degene die is geplaatst in een standplaats met extreme omstandigheden en zwangerschaps- en bevallingsverlof,

    zijn voor de duur van de tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post de artikelen 6 en 7 van toepassing met ingang van de dag waarop die tijdelijke beëindiging aanvangt. In afwijking van de vorige volzin zijn de artikelen 6 en 7 voor onderdeel a eerst van toepassing met ingang van de eerste dag na afloop van de periode van drie maanden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing bij een gelijktijdige tijdelijke tewerkstelling van de ambtenaar bij een andere post dan wel in Nederland.

  • 3. Indien de werkzaamheden bij de post tijdelijk worden beëindigd vanwege buitengewoon verlof in persoonlijk belang langer dan een maand, is artikel 3, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post zonder verlaten van de standplaats

Gedurende de tijd dat de werkzaamheden bij de post tijdelijk zijn beëindigd vanwege een omstandigheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, behoudt de ambtenaar aanspraak op voorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk naar de situatie zoals deze gold direct voorafgaande aan die beëindiging, met dien verstande dat indien de ambtenaar de standplaats niet verlaat:

  • a. de vergoeding passieve representatie, bedoeld in artikel 35, wordt vastgesteld op 30% daarvan;

  • b. de transportvergoeding, bedoeld in artikel 39, wordt vastgesteld op 15% daarvan.

Artikel 7. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post met verlaten van de standplaats
  • 1. Gedurende de tijd dat de werkzaamheden bij de post tijdelijk zijn beëindigd vanwege een omstandigheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, behoudt de ambtenaar aanspraak op voorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk naar de situatie zoals deze gold direct voorafgaande aan die beëindiging, met dien verstande dat indien de ambtenaar de standplaats verlaat:

    • a. de koopkrachtcorrectie op basis van het nettosalaris, bedoeld in artikel 10, op nihil wordt vastgesteld;

    • b. de standplaatstoelage, bedoeld in artikel 13, wordt vastgesteld op 85% daarvan;

    • c. de vergoeding huispersoneel, bedoeld in artikel 32, op nihil wordt vastgesteld, met dien verstande dat de werkelijke kosten voor huispersoneel tot ten hoogste het voor hem geldende bedrag zoals vermeld in Bijlage B, onder 10, worden vergoed;

    • d. de vergoeding passieve representatie, bedoeld in artikel 35, wordt vastgesteld op 30% daarvan.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan worden bepaald dat de ambtenaar voor de tijd dat de werkzaamheden bij de post tijdelijk zijn beëindigd aanspraak heeft op:

    • a. een tegemoetkoming tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 69. Op de dag dat een tegemoetkoming tijdelijke huisvesting is toegekend, vervalt de aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding als bedoeld in artikel 45;

    • b. vergoeding van de kosten van het vervoeren van bagage als bedoeld in artikel 61;

    • c. vergoeding van reiskosten overeenkomstig het Reisbesluit buitenland voor zover daarop elders door toepassing van deze regeling al geen aanspraak bestaat.

  • 3. Indien de gezinsleden achterblijven op de standplaats wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de koopkrachtcorrectie op basis van het nettosalaris, bedoeld in artikel 10, vastgesteld op 50%.

  • 4. Indien een op de standplaats verblijvend gezinslid waarvoor de ambtenaar direct voorafgaande aan een in artikel 5, eerste lid, bedoelde omstandigheid aanspraak heeft op een verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 of 15, vooruit reist, na reist dan wel met hem meereist:

    • a. kan in aanvulling op het eerste lid worden bepaald dat:

      • 1°. het voor het gezinslid toegekende deel van de standplaatstoelage, bedoeld in artikel 14 of 15, wordt vastgesteld op 85% daarvan;

      • 2°. de onderwijskosten, bedoeld in artikel 81, worden vergoed;

      • 3°. de kosten worden vergoed van het vervoeren van bagage als bedoeld in artikel 61;

      • 4°. de reiskosten voor ten hoogste het traject van de standplaats naar Nederland worden vergoed overeenkomstig het Reisbesluit buitenland voor zover daarop elders door toepassing van deze regeling al geen aanspraak bestaat en vooraf schriftelijk toestemming is gegeven voor de te ondernemen reis;

    • b. komt de vergoeding passieve representatie, bedoeld in artikel 35, te vervallen.

  • 5. Ingeval van evacuatie worden aan de ambtenaar voor hem en zijn op de standplaats verblijvende gezinsleden waarvoor hij op grond van artikel 14 of 15 een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt, tickets verstrekt of een vergoeding als bedoeld in artikel 60 toegekend voor ten hoogste het traject van de standplaats naar Nederland, tenzij reeds op andere wijze voor rijksrekening in het vervoer wordt voorzien.

§ 3. Koopkrachtgelijkstelling nettosalaris

Artikel 8. Huisvesting
  • 1. Indien de ambtenaar gedurende het verblijf op de standplaats tijdelijk niet, nog niet of niet meer over een dienstwoning beschikt, wordt in zijn tijdelijke huisvesting voorzien, passend bij de functie en de gezinssamenstelling van de ambtenaar.

  • 2. In verband met de verstrekking van een dienstwoning of tijdelijke huisvesting wordt maandelijks een bedrag ingehouden op het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling aan de ambtenaar wordt uitbetaald. Dit bedrag, de inhouding huisvesting, betreft een percentage van het nettosalaris gelijk aan de rekenkundig op één decimaal afgeronde som van de in de CBS-bestedingsindex opgenomen indexen betreffende huisvesting, water en energie (elementen woninghuur hoofdwoning, huur garage, toegerekende huur eigen woning, toegerekende huur gratis woning).

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde percentage is vermeld in Bijlage B, onder 1, en wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de beschikbaar gestelde meest recente gegevens van het CBS betreffende bestedingen van huishoudens.

Artikel 9. Water- en energieverbruik
  • 1. De kosten van water- en energieverbruik betrekking hebbend op een aan de ambtenaar ter beschikking gestelde dienstwoning komen rechtstreeks voor rekening van het rijk.

  • 2. In verband met de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde voorziening wordt maandelijks een bedrag ingehouden op het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling aan de ambtenaar wordt uitbetaald. Dit bedrag, de inhouding water- en energieverbruik, betreft een percentage van het nettosalaris, gelijk aan de rekenkundig op één decimaal afgeronde som van de in de CBS-bestedingsindex opgenomen indexen betreffende huisvesting, water en energie (elementen elektriciteit, stadsgas en aardgas, vaste en vloeibare brandstoffen, compensatie energiebelasting en water).

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde percentage is vermeld in Bijlage B, onder 2, en wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de beschikbaar gestelde meest recente gegevens van het CBS betreffende bestedingen van huishoudens.

  • 4. Indien een deel van de in het eerste lid bedoelde kosten veroorzaakt is door als onredelijk aan te merken verbruik, kan DBV, naast de in het tweede lid bedoelde inhouding, een naar billijkheid nader vast te stellen bijdrage in de kosten aan de ambtenaar in rekening brengen.

Artikel 10. Koopkrachtcorrectie nettosalaris
  • 1. Een bedrag ter grootte van het percentage van het voor de ambtenaar geldende nettosalaris dat hij wordt geacht te besteden op de standplaats, wordt gecorrigeerd voor de meer of mindere koopkracht daarvan op de standplaats. Dit percentage is het rekenkundig op een geheel getal afgeronde verschil van het getal 100 en het getal dat volgens de CBS-bestedingsindex het percentage aangeeft van de bestedingen die de ambtenaar wordt geacht in Nederland te doen. Deze bestedingen zijn vermeld in Bijlage C, onder 1.

  • 2. Het bedrag van de koopkrachtcorrectie wordt berekend door het in het eerste lid bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil van de koopkrachtcorrectiefactor, bedoeld in artikel 11, en het getal 1. Deze koopkrachtcorrectie nettosalaris wordt verrekend met het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling aan de ambtenaar wordt uitbetaald.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde percentage is vermeld in Bijlage B, onder 3, en wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de beschikbaar gestelde meest recente gegevens van het CBS betreffende bestedingen van huishoudens.

Artikel 11. Koopkrachtcorrectiefactor
  • 1. Per standplaats wordt een koopkrachtcorrectiefactor vastgesteld overeenkomstig de door het onafhankelijk instituut berekende index, met dien verstande dat de koopkrachtcorrectiefactor niet hoger zal zijn dan 3,5 en niet lager zal zijn dan 0,7.

  • 2. a. De in het eerste lid bedoelde index wordt door het onafhankelijk instituut berekend aan de hand van het verschil tussen het prijspeil in Nederland en het prijspeil op de standplaats betreffende de bestedingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, die de ambtenaar wordt geacht op de standplaats te doen.

    • b. Indien op een standplaats een schaarste aan goederen is ontstaan waardoor de ambtenaar genoodzaakt is meer goederen buiten het land van plaatsing aan te schaffen, kan het onafhankelijk instituut worden gevraagd een koopkrachtcorrectiefactor te berekenen op basis van aankopen op de standplaats en elders op de naar zijn oordeel meest voor de hand liggende plaats van besteding.

  • 3.

    • a. De koopkrachtcorrectiefactor wordt per 1 februari van ieder jaar vastgesteld overeenkomstig:

      • 1°. de ontwikkeling van het prijspeil in Nederland;

      • 2°. de ontwikkeling van het prijspeil op de standplaats;

      • 3°. de ontwikkeling van de koersverhouding tussen de euro en de op de standplaats officieel gangbare valuta;

      • 4°. de ontwikkeling van het aanbod van goederen en diensten op de standplaats, en indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, onder b, tevens overeenkomstig:

      • 5°. de ontwikkeling van het prijspeil in de in het tweede lid, onder b, bedoelde meest voor de hand liggende plaats van besteding, en

      • 6°. de ontwikkeling van de koersverhouding tussen de euro en de in het tweede lid, onder b, bedoelde meest voor de hand liggende plaats van besteding officieel gangbare valuta.

    • b. De koopkrachtcorrectiefactor wordt per 1 augustus van ieder jaar vastgesteld overeenkomstig de onder a, ten 1° tot en met 3°, bedoelde ontwikkelingen en, indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, onder b, de onder a, ten 5° en 6°, bedoelde ontwikkelingen.

    • c. Indien als gevolg van prijs- of koersontwikkelingen een stijging of daling van 7 procent of meer optreedt in de koopkrachtsituatie op de standplaats kan worden bepaald dat de onder b bedoelde aanpassing bovendien per 1 mei of 1 november plaatsvindt.

  • 4. Onverminderd het derde lid wordt de koopkrachtcorrectiefactor voor de in Bijlage C, onder 5, vermelde landen maandelijks per de eerste dag van de maand vastgesteld, met uitzondering van de maanden februari en augustus, overeenkomstig:

    • 1°. de ontwikkeling van de koersverhouding tussen de euro en de op de standplaats officieel gangbare valuta, en

    • 2°. de ontwikkeling van de koersverhouding tussen de euro en de in of bij de in het derde lid, onder ten 5°, bedoelde plaats van besteding officieel gangbare valuta.

  • 5. De in Bijlage C, onder 5, opgenomen lijst met landen wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de meest recente gegevens.

§ 4. Standplaatsgebonden voorzieningen

Artikel 12. Zone-indeling standplaats
  • 1. Elke standplaats is ingedeeld in een zone, overeenkomstig de door het onafhankelijk instituut berekende indeling. Deze zone-indeling is afhankelijk van:

    • a. de afstand in een rechte lijn gemeten van de standplaats tot Den Haag, uitgedrukt in punten, zijnde de basisindeling:

      1°. tot 650 kilometer:

      1 punt;

      2°. 650 tot 1300 kilometer:

      2 punten;

      3°. 1300 tot 2000 kilometer:

      3 punten;

      4°. 2000 kilometer en meer:

      4 punten,

      met dien verstande dat voor standplaatsen in Australië en Nieuw-Zeeland 5 punten worden toegekend en dat voor standplaatsen met een lager aantal punten dan 3 een extra punt wordt toegekend indien zij niet, of slechts via grote omwegen, over land bereikbaar zijn, en

    • b. de specifieke omstandigheden op de standplaats als bepaald door het onafhankelijk instituut door de aan de in Bijlage A, onder 1, opgenomen (sub) categorieën toegekende standaardscore om te zetten in een aantal punten overeenkomstig het gestelde in Bijlage A, onder 2, zijnde de correctie op de basisindeling.

  • 2. De som van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde punten geeft aan in welke zone de standplaats is ingedeeld.

  • 3. De zone-indeling is vermeld in Bijlage A, onder 4, en wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de meest recente indeling van het onafhankelijk instituut.

  • 4. Indien in het land waarbinnen de standplaats is gelegen een oorlogssituatie of andere extreme omstandigheid ontstaat, wordt het onafhankelijk instituut verzocht om een tussentijdse evaluatie van de omstandigheden op de standplaats. In het geval dat deze tussentijdse evaluatie leidt tot een andere zone-indeling zal deze indeling gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de oorlogssituatie of andere extreme omstandigheid ontstond.

Artikel 13. Standplaatstoelage ambtenaar
  • 1. Aan de ambtenaar wordt een standplaatstoelage toegekend ter bestrijding van:

    • a. kosten die het gevolg zijn van de specifieke omstandigheden van en op de standplaats;

    • b. kosten voor het onderhouden van contact met de thuisbasis, en

    • c. uit de overplaatsbaarheid in het algemeen voortvloeiende extra uitgaven.

  • 2. De hoogte van de standplaatstoelage is afhankelijk van de zone waarin de standplaats is ingedeeld en van het voor de ambtenaar geldende functieniveau, en wordt berekend op de volgende wijze:

    X + ((Y-1) x 0,175 x X) = standplaatstoelage, waarbij

    • X staat voor het bij het functieniveau vermelde bedrag in Bijlage B, onder 4, en

    • Y voor de zone waarin de standplaats is ingedeeld.

  • 3. De in Bijlage B, onder 4, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van de voor het deel ‘huisvesting, water en energie’ geschoonde CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder ambtenaar de eerste tandempartner verstaan. Aan de tweede tandempartner wordt een standplaatstoelage toegekend ter grootte van 55% van de standplaatstoelage van de eerste tandempartner.

Artikel 14. Verhoging standplaatstoelage met partnerdeel
  • 1. De standplaatstoelage van de ambtenaar wordt met 70% verhoogd indien zijn partner in een aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de partner op de standplaats, 120 dagen op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar of met de ambtenaar gezamenlijk doorbrengt buiten de standplaats in verband met vakantie en andere gezinsactiviteiten.

  • 2. De aanspraak op de in het eerste lid bedoelde verhoging van de standplaatstoelage vangt aan op de dag van eerste aankomst van de partner op de standplaats en eindigt op de dag dat de partner definitief van de standplaats vertrekt, met dien verstande dat bij definitief vertrek van de standplaats het gestelde in het eerste lid naar rato geldt.

Artikel 15. Verhoging standplaatstoelage met kinddeel
  • 1. De standplaatstoelage van de ambtenaar wordt verhoogd met een percentage van de standplaatstoelage die geldt voor functieniveau 11 op de desbetreffende standplaats indien een afhankelijk kind in een aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van het kind op de standplaats, 120 dagen op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar of met de ambtenaar gezamenlijk doorbrengt buiten de standplaats in verband met vakantie en andere gezinsactiviteiten. Dit percentage is voor een kind:

    • a. jonger dan twaalf jaar: 12,5% per kind;

    • b. vanaf twaalf jaar: 25,0% per kind.

  • 2. De aanspraak op de in het eerste lid bedoelde verhoging van de standplaatstoelage vangt aan op de dag van eerste aankomst van het kind op de standplaats en eindigt op de dag dat het kind definitief van de standplaats vertrekt, met dien verstande dat bij definitief vertrek van de standplaats het gestelde in het tweede lid naar rato geldt.

Artikel 16. Oudedagsvoorziening op de standplaats verblijvende partner
  • 1. De ambtenaar die voor zijn partner aanspraak maakt op een verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14, maakt aanspraak op een bedrag van € 415,17 per maand als tegemoetkoming in de kosten voor het treffen van een oudedagsvoorziening voor zijn partner.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt telkens aangepast aan de algemene salarisaanpassingen van het overheidspersoneel in de sector Rijk.

Artikel 17. Tegemoetkoming alleenstaande ouder met kind op de post
  • 1. De alleenstaande ambtenaar wiens afhankelijke kind of kinderen jonger dan 18 jaar in een aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van het kind of de kinderen op de standplaats, 120 dagen op de standplaats verblijft en deel uitmaakt of uitmaken van het gezin van de ambtenaar of met de ambtenaar gezamenlijk doorbrengt buiten de standplaats in verband met vakantie en andere gezinsactiviteiten, ontvangt een tegemoetkoming in de daarmee verband houdende extra kosten ter grootte van het in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bedrag, zulks met inachtneming van het tweede en derde lid.

  • 2. De aanspraak op de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming eindigt op de dag dat:

    • a. de ambtenaar een partner heeft;

    • b. er geen afhankelijk kind jonger dan 18 jaar meer op de standplaats deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar.

  • 3. Artikel 15, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Categorie-indeling standplaats
  • 1. Elke standplaats is ingedeeld in een categorie. Deze indeling geschiedt overeenkomstig de door het onafhankelijk instituut berekende indeling en is afhankelijk van de mate van lokale verkrijgbaarheid van goederen en diensten, alsmede van de lokale ontspanningsmogelijkheden.

  • 2. De ter zake van deze indeling gehanteerde criteria zijn opgenomen in Bijlage A, onder 3, waarbij categorie A staat voor min of meer met Nederland vergelijkbare omstandigheden, categorie B voor omstandigheden die in vergelijking met Nederland tekortschieten en categorie C voor omstandigheden die in vergelijking met Nederland substantieel tekortschieten.

  • 3. De categorie-indeling is vermeld in Bijlage A, onder 4, en wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de meest recente indeling van het onafhankelijk instituut.

Artikel 19. Koopkrachtcorrectie standplaatstoelage
  • 1. De standplaatstoelage wordt voor een deel voor koopkrachtverschillen gecorrigeerd.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde deel is afhankelijk van de categorie waarin de standplaats is ingedeeld en betreft de navolgende percentages daarvan:

    • a. bij categorie A: 50% van de standplaatstoelage, met dien verstande dat het deel van de standplaatstoelage dat betrekking heeft op de partner respectievelijk een kind voor 65% respectievelijk 50% wordt gecorrigeerd;

    • b. bij categorie B: 30% van de standplaatstoelage, met dien verstande dat het deel van de standplaatstoelage dat betrekking heeft op de partner respectievelijk een kind voor 40% respectievelijk 30% wordt gecorrigeerd;

    • c. bij categorie C: 10% van de standplaatstoelage, met dien verstande dat het deel van de standplaatstoelage dat betrekking heeft op de partner respectievelijk een kind voor 15% respectievelijk 10% wordt gecorrigeerd.

  • 3. De koopkrachtcorrectie wordt berekend door de som van de op grond van het tweede lid vastgestelde delen te vermenigvuldigen met het verschil van de koopkrachtcorrectiefactor en het getal 1. Een negatieve koopkrachtcorrectie wordt verrekend met het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling aan de ambtenaar wordt uitbetaald.

Artikel 20. Tegemoetkoming in verband met hotelverblijf
  • 1. Indien de ambtenaar in een geval als bedoeld in artikel 8, eerste lid, is ondergebracht in een hotel, waaronder niet begrepen een appartementenhotel of daarmee vergelijkbare gelegenheid, wordt hem ingaande de dag van het hotelverblijf een tegemoetkoming in de buitengewone kosten van hotelverblijf toegekend, met inachtneming van het tweede lid.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten van hotelverblijf bedraagt per vol etmaal een percentage van de voor de plaats van verblijf geldende verblijfkostenvergoeding als bedoeld in artikel 10 van het Reisbesluit buitenland juncto artikel 3 van de Reisregeling buitenland. Dit percentage is voor:

    • a. de ambtenaar: 10%;

    • b. de partner: 10%;

    • c. een afhankelijk kind vanaf twaalf jaar: 10%;

    • d. een afhankelijk kind jonger dan twaalf jaar: 5%.

Artikel 21. Primair en secundair onderwijs van een afhankelijk kind; algemeen
  • 1. Kosten die de ambtenaar maakt in verband met het volgen van onderwijs van zijn afhankelijk kind aan een erkende instelling voor primair of secundair onderwijs worden aan hem vergoed met inachtneming van het tweede tot en met het zesde lid en artikel 22.

  • 2. De volgende kosten komen voor vergoeding in aanmerking:

    • a. door de onderwijsinstelling voorgeschreven entree-, registratie-, inschrijf-, les- en examengeld en de kosten van een door de onderwijsinstelling verplicht gestelde toelatingstest. Het inschrijfgeld en de kosten van een verplicht gestelde toelatingstest worden voor twee onderwijsinstellingen vergoed indien er een gerede kans is dat het kind niet zal worden toegelaten tot de onderwijsinstelling die de voorkeur van de ambtenaar geniet;

    • b. door de onderwijsinstelling voorgeschreven schoolboeken voor primair of secundair onderwijs;

    • c. een door de onderwijsinstelling voorgeschreven aansprakelijkheidsverzekering;

    • d. door de onderwijsinstelling apart in rekening gebrachte lesvakken in het kader van primair of secundair onderwijs die in Nederland tot het standaard curriculum van door de overheid geheel of gedeeltelijk bekostigde onderwijsinstellingen voor primair of secundair onderwijs behoren.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid worden kosten die de ambtenaar voor zijn in het eerste lid bedoelde afhankelijk kind maakt voor noodzakelijke extra onderwijsbegeleiding op de standplaats, blijkende uit een door de ambtenaar bekostigd en overgelegd psychologisch rapport, aan hem vergoed overeenkomstig de bepalingen van het Besluit Leerlinggebonden Financiering zoals dat luidde op 31 juli 2014 tot maximaal de in Bijlage B, onder 5, vermelde bedragen. Het maximale bedrag van de desbetreffende vergoeding per schooljaar wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd overeenkomstig de beschikbaar gestelde meest recente gegevens van het deel ‘onderwijs’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 4. Indien de ambtenaar en zijn partner vanwege een duurzame ontwrichting van hun relatie geen gezamenlijke huishouding meer voeren dan wel zullen voeren en een afhankelijk kind tot de huishouding van de (gewezen) partner behoort dan wel zonder erkende reden niet bij de ambtenaar op de standplaats verblijft, eindigt de aanspraak op de in het eerste lid bedoelde vergoeding met dien verstande dat:

    • a. indien een afhankelijk kind primair onderwijs volgt, worden vergoed de kosten voor het afronden van het reeds aangevangen schooljaar aan de desbetreffende onderwijsinstelling;

    • b. indien een afhankelijk kind secundair onderwijs volgt, worden vergoed de kosten voor het afronden van het reeds aangevangen secundair onderwijs in het desbetreffende curriculum in de desbetreffende taal.

  • 5. Kosten voor het in Nederland volgen van primair of secundair onderwijs in het Nederlands komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 6. Ingeval van gehele of gedeeltelijke restitutie door de onderwijsinstelling van kosten waarvoor de ambtenaar een vergoeding heeft ontvangen, wordt het gerestitueerde bedrag door de ambtenaar terugbetaald aan het rijk.

Artikel 22. Vergoeding kosten van primair en secundair onderwijs
  • 1. Indien een afhankelijk kind op of in de directe nabijheid van de standplaats primair of secundair onderwijs volgt en voor dat kind aanspraak bestaat op een vergoeding als bedoeld in artikel 15, worden vergoed de door een erkende instelling voor primair of secundair onderwijs in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid.

  • 2. Indien een afhankelijk kind primair of secundair onderwijs volgt en het eerste lid niet van toepassing is, worden vergoed de door de onderwijsinstelling in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid, tot ten hoogste de kosten die overeenkomstig artikel 81 vergoed zouden worden indien dat kind in Nederland primair of secundair onderwijs volgt of zou hebben gevolgd.

  • 3. Indien de ambtenaar een vergoeding van internaatskosten als bedoeld in artikel 51 ontvangt die lager is dan het tarief dat is vermeld in Bijlage B, onder 16, wordt het in het tweede lid bedoelde maximum van de vergoeding van kosten voor het volgen van primair of secundair onderwijs verhoogd met het verschil tussen de ontvangen vergoeding van internaatskosten en het in Bijlage B, onder 16, vermelde tarief.

Artikel 23. Schooltransport
  • 1. De kosten van vervoer van en naar school van een afhankelijk kind dat primair of secundair onderwijs volgt, worden aan de ambtenaar vergoed mits door of namens de onderwijsinstelling in dat vervoer wordt voorzien en het kind tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort.

  • 2. Op de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt per kind een eigen bijdrage in mindering gebracht. De hoogte van die eigen bijdrage is vermeld in Bijlage B, onder 6.

  • 3. De in Bijlage B, onder 6, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het totaal van de delen ‘Vervoer’ en ‘Motorrijtuigzekeringen’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 4. Voor het vervoer van een afhankelijk kind dat niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, is artikel 82 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het tweede lid.

Artikel 24. Bijlessen
  • 1. Indien een afhankelijk kind dat primair of secundair onderwijs volgt door een wisseling van school als gevolg van een overplaatsing van de ambtenaar bijlessen behoeft in een of meer vakken die behoren tot het curriculum van de onderwijsinstelling op de standplaats, worden de kosten daarvan vergoed met inachtneming van het tweede en vierde lid.

  • 2. Om voor vergoeding in aanmerking te komen dienen de bijlessen te worden gegeven door een tot lesgeven in het desbetreffende vak bevoegde persoon of te worden gevolgd aan een passende onderwijsinstelling. Vergoeding geschiedt tot ten hoogste het in Bijlage B, onder 7, vermelde bedrag voor de duur van de plaatsing op de standplaats.

  • 3. Het in Bijlage B, onder 7, vermelde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het deel ‘Onderwijs’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 4. De aanspraak op een vergoeding als bedoeld in het eerste lid vervalt indien de ambtenaar deze niet heeft aangevraagd binnen twaalf maanden na de dag van eerste aankomst van het kind op de standplaats.

Artikel 25. Lessen in de Nederlandse taal
  • 1. Indien een afhankelijk kind dat niet-Nederlandstalig primair of secundair onderwijs volgt lessen in de Nederlandse taal volgt, worden de kosten daarvan vergoed met inachtneming van het tweede lid.

  • 2. Om voor vergoeding in aanmerking te komen dienen de lessen te worden gegeven door een tot lesgeven in de desbetreffende taal bevoegde persoon of te worden gevolgd aan een passende onderwijsinstelling. Vergoeding geschiedt tot ten hoogste het in Bijlage B, onder 8, vermelde bedrag per periode van twaalf maanden gedurende welke de lessen worden gevolgd.

  • 3. Het in Bijlage B, onder 8, vermelde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig artikel 24, derde lid.

Artikel 26. Twaalfmaandelijkse verlofreis naar Nederland
  • 1. Per periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats, wordt hem een vliegticket of een treinticket verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 voor een reis, te ondernemen in die periode van twaalf maanden, van de standplaats naar Nederland vice versa voor hem en zijn gezinsleden waarvoor hij in die periode een verhoging van zijn standplaatstoelage ontvangt op grond van de artikelen 14 en 15.

  • 2. Op verzoek van de ambtenaar kan de in het eerste lid bedoelde periode door het hoofd van de post worden verlengd met een periode van ten hoogste drie maanden, mits het dienstbelang zich daartegen naar het oordeel van het hoofd van de post niet verzet. Ook ingeval van verlenging vindt vaststelling van de volgende periode(n) van twaalf maanden plaats op de in het eerste lid genoemde wijze. Indien de verzoeker het hoofd van de post zelf is, beslist diens plaatsvervanger over het ingediende verzoek.

  • 3. Indien voor de in het eerste lid bedoelde reis een vliegticket wordt verstrekt, worden tevens de eventuele kosten vergoed van het vervoeren van ruimbagage met een maximum van 23 kilogram dan wel indien het aantal stuks ruimbagage bepalend is, één stuk met een maximum van 23 kilogram of zoveel meer als de luchtvaartmaatschappij zonder meerkosten toestaat. In dat maximum is begrepen de door de luchtvaartmaatschappij op het ticket vermelde maximale ruimbagage.

  • 4. Indien de ambtenaar of een gezinslid in afwijking van het eerste lid de reis geheel met de auto maakt, wordt per persoon een vergoeding van € 0,28 per gereden kilometer toegekend voor ten hoogste de snelste route tussen de standplaats en Den Haag vice versa en de noodzakelijk gemaakte kosten voor tolwegen, veerdiensten en de Kanaaltunnel of daarmee vergelijkbare kosten. De in de vorige volzin bedoelde vergoeding wordt toegekend voor het reizen met ten hoogste twee auto’s, waarbij de afstand wordt vastgesteld met gebruikmaking van de Google Maps routeplanner.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde vergoeding is voor iedere in het vierde lid bedoelde persoon niet hoger dan het voor de standplaats vermelde bedrag in Bijlage B, onder 9. De in Bijlage B, onder 9, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld op basis van een schatting van de kosten van een vliegticket in economy klasse van de standplaats naar Amsterdam vice versa dat ten minste 12 weken voor aanvang van de reis is aangeschaft. De in de vorige volzin bedoelde bedragen hebben betrekking op de posten gelegen binnen 2.000 kilometer gemeten over de weg via de snelste route vanaf Den Haag onder gebruikmaking van de Google Maps routeplanner en worden aan het begin van ieder kalenderjaar vastgesteld, na advies van de reisagent. Voor de overige posten geldt het hoogste in Bijlage B, onder 9, vermelde bedrag.

  • 6. Op de in dit artikel bedoelde voorzieningen bestaat geen aanspraak indien de plaatsing van de ambtenaar binnen de desbetreffende periode van twaalf maanden wordt of is beëindigd.

  • 7. Indien aan de ambtenaar op grond van dit artikel een ticket is verstrekt of een vergoeding is toegekend en nadien blijkt dat daarop op grond van het zesde lid geen aanspraak bestaat, worden de hierop betrekking hebbende bedragen teruggevorderd, tenzij de ambtenaar:

    • a. ten tijde van het verstrekken van het ticket respectievelijk de aanvang van de reis per auto in redelijkheid geen kennis kon hebben van de op handen zijnde beëindiging van zijn plaatsing, dan wel

    • b. naar een andere post wordt overgeplaatst, de overplaatsingsreis niet via Nederland plaatsvindt en er overigens geen redenen zijn om terug te vorderen.

Artikel 27. Extra verlof
  • 1. Indien de in artikel 12, eerste lid, onder a, bedoelde basisindeling voor de standplaats vier punten of meer bedraagt, wordt bij een twaalfmaandelijkse verlofreis 14,4 uren extra verlof verleend.

  • 2. Indien de ambtenaar tijdens een twaalfmaandelijkse verlofreis voor dienstredenen het departement bezoekt, wordt eenmalig 7,2 uren extra verlof verleend.

  • 3. Indien de in artikel 12, eerste lid, onder b, bedoelde correctie op de basisindeling zeven punten of meer bedraagt, wordt per punt 4 uren extra verlof verleend per geheel kalenderjaar dat de ambtenaar bij de post is geplaatst.

  • 4. Niet opgenomen extra verlof vervalt:

    • 1°. aan het eind van ieder kalenderjaar waarin het extra verlof is verleend, en

    • 2°. per de dag waarop de ambtenaar definitief van de standplaats vertrekt.

Artikel 28. Verhuizing tijdens plaatsing
  • 1. Indien het hoofd van de post beslist dat de ambtenaar tijdens zijn plaatsing dient te verhuizen naar een andere dienstwoning, komen de kosten van het overbrengen van de boedel naar de nieuwe woning rechtstreeks voor rekening van het rijk, met inachtneming van het derde lid.

  • 2. Ingeval de nieuw te betrekken dienstwoning onvoldoende ruimte biedt om de gehele inboedel daarin onder te brengen, kan het deel dat niet in de dienstwoning kan worden ondergebracht voor rekening van het rijk op de standplaats in opslag worden gegeven, met inachtneming van het derde lid.

  • 3. Ter zake van de maximaal voor rekening van het rijk over te brengen en in opslag te geven volumen en de verzekeringswaarden daarvan gelden dezelfde bepalingen als bij overplaatsing.

Artikel 29. Herinrichtingskosten bij verhuizing tijdens plaatsing
  • 1. Ingeval van een verhuizing als bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt de ambtenaar een tegemoetkoming toegekend ter bestrijding van de kosten verbonden aan het verlaten van de oude en het betrekken van de nieuwe dienstwoning.

  • 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt 35% van het overeenkomstig artikel 71, tweede lid, berekende bedrag.

Artikel 30. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
  • 1. Ingeval de ambtenaar of zijn partner of kind waarvoor hij een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt als bedoeld in de artikelen 14 en 15 in Nederland of een derde land een ingrijpende of langdurige geneeskundige behandeling dient te ondergaan of dient te bevallen, komen ten hoogste de kosten van de reis van de standplaats naar Nederland vice versa voor rekening van het rijk indien de daartoe aangewezen arts de medische noodzaak van een behandeling of bevalling elders bevestigt.

  • 2. Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid, na advies van de daartoe aangewezen arts, de toestand van de patiënt zodanig is dat overkomst van één of meer van de in het eerste lid bedoelde gezinsleden wenselijk is, komen ook de aan deze overkomst verbonden reiskosten tot ten hoogste de kosten van een reis naar Nederland vice versa voor rekening van het rijk.

  • 3. Ingeval van een bevalling van de ambtenaar of zijn partner komen naast de in het eerste lid bedoelde reiskosten ook de reiskosten van de partner respectievelijk de ambtenaar en van afhankelijke kinderen jonger dan 13 jaar, tot ten hoogste de kosten van een reis naar Nederland vice versa voor rekening van het rijk, voor zover de ambtenaar voor deze gezinsleden een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt als bedoeld in de artikelen 14 en 15.

  • 4. Voor de in het eerste lid bedoelde reis wordt een ticket verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

  • 5. Ingeval op de standplaats een epidemie uitbreekt komen de kosten van daarmee verband houdende immunisaties van de ambtenaar, tot zijn huishouding op de standplaats behorende gezinsleden waarvoor hij een vergoeding ontvangt als bedoeld in de artikelen 14 en 15 en in zijn dienst zijnde huispersoneelsleden voor rekening van het rijk.

Artikel 31. Overlijden
  • 1. Ingeval de ambtenaar of zijn partner of kind waarvoor hij een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt als bedoeld in de artikelen 14 en 15 komt te overlijden, komen de volgende kosten, zo mogelijk rechtstreeks, voor rekening van het rijk:

    • a. indien de nabestaanden hulp behoeven bij het afwikkelen van met het overlijden verband houdende formaliteiten: de reiskosten van overkomst van een bijstand verlenende derde tot ten hoogste de kosten van een reis van Nederland naar de standplaats vice versa, en

    • b. de kosten van:

      • 1°. ingeval van een begrafenis of crematie anders dan ter plaatse van het overlijden: het vervoer van het stoffelijk overschot tot ten hoogste de kosten van vervoer van de standplaats naar Den Haag, inclusief de kosten van afleggen, bekisten, bewaring en vrijgifte, alsmede de reiskosten naar deze bestemming vice versa tot ten hoogste de reiskosten naar Nederland vice versa, van gezinsleden voor wie op grond van deze regeling een vergoeding is toegekend, of

      • 2°. ingeval van een begrafenis of crematie ter plaatse van het overlijden: de reiskosten van overkomst vice versa van gezinsleden en bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad tot ten hoogste de kosten, bedoeld ten 1°.

  • 2. Ter zake van de reiskosten is het Reisbesluit buitenland van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor een dergelijke reis een ticket wordt verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

  • 3. In het eerste lid, onder a en onder b, ten 1°, wordt, indien de ambtenaar ten tijde van het overlijden van dienstwege op een andere plaats dan de standplaats verblijft, voor ‘de standplaats’ telkens gelezen: de plaats van overlijden.

§ 5. Functiegebonden voorzieningen

Artikel 32. Vergoeding huispersoneel
  • 1. Ter bestrijding van de kosten voortvloeiende uit het in persoonlijke dienst nemen of inhuren van huispersoneel wordt aan de ambtenaar, niet zijnde een hoofd van een post of een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt, een vergoeding huispersoneel toegekend.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een hoofd van een post of een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt die niet is gehuisvest in een van rijkswege voor representatieve doeleinden ingerichte of daarmee vergelijkbare dienstwoning.

  • 3. Indien een in het tweede lid bedoelde ambtenaar per periode van twaalf opeenvolgende maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst op de post, aantoonbaar vanwege zijn functie-uitoefening genoodzaakt was meer kosten te maken voor het in persoonlijke dienst nemen of inhuren van huispersoneel dan het totaal van de vergoeding huispersoneel over die periode, worden de noodzakelijke meerkosten overeenkomstig artikel 33 aan hem vergoed.

  • 4. De hoogte van de vergoeding huispersoneel wordt vastgesteld met toepassing van Bijlage B, onder 10, overeenkomstig het daarin voor het functieniveau vermelde bedrag. Dit bedrag wordt verhoogd met het in Bijlage B, onder 10, vermelde bedrag voor ieder kind waarvoor de ambtenaar een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt op grond van artikel 15, met een maximum van drie kinderen.

  • 5. De in Bijlage B, onder 10, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het element ‘Huishoudelijke diensten’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 6. Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde ambtenaar vanwege de beëindiging van de arbeidsrelatie met een in zijn persoonlijke dienst zijnd of ingehuurd lid van zijn huispersoneel een ontslaguitkering of daarmee vergelijkbare uitkering heeft betaald, wordt deze aan hem vergoed voor zover het ter plaatse verplicht of gebruikelijk is deze uitkering te betalen.

Artikel 33. Vergoeding huispersoneel hoofd post of plaatsvervanger functieniveau 16 of hoger
  • 1. Indien een hoofd van een post of een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt, voor de functie-uitoefening huispersoneel in zijn persoonlijke dienst neemt of inhuurt en artikel 32, tweede lid, niet van toepassing is, worden de hieruit voortvloeiende noodzakelijke kosten aan hem vergoed uit het aan de desbetreffende post ter beschikking gestelde budget.

  • 2. Onder de in het eerste lid bedoelde noodzakelijke kosten van het in persoonlijke dienst nemen van huispersoneel, worden in ieder geval verstaan:

    • a. het nettoloon, indien de ambtenaar verantwoordelijk is voor afdracht van loonbelasting, pensioenpremies en socialeverzekeringspremies, dan wel het brutoloon, indien het betrokken lid van het huispersoneel geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is voor afdracht van loonbelasting, pensioenpremies en socialeverzekeringspremies tot ten hoogste het ter plaatse gangbare loon voor gelijkwaardige arbeid;

    • b. de lokaal voorgeschreven belastingen, pensioenpremies en socialeverzekeringspremies voor zover de ambtenaar verantwoordelijk is voor de afdracht;

    • c. een bijdrage in de kosten van een ziektekostenverzekering voor zover het ter plaatse verplicht of gebruikelijk is deze bijdrage te betalen;

    • d. de kosten van verplichte kleding;

    • e. een vanwege de beëindiging van de overeenkomst met een lid van het huispersoneel betaalde ontslaguitkering of daarmee vergelijkbare uitkering, voor zover het ter plaatse verplicht of gebruikelijk is deze uitkering te betalen.

  • 3. Onder de in het eerste lid bedoelde noodzakelijke kosten van het inhuren van huispersoneel worden verstaan: het bedrag betaald aan de persoon of organisatie die het lid van het huispersoneel ter beschikking heeft gesteld tot ten hoogste het ter plaatse gangbare bedrag voor inhuur van gelijkwaardige arbeid.

Artikel 34. Vergoeding bij overname huispersoneel door opvolger
  • 1. Indien een lid van het huispersoneel dat in persoonlijke dienst is van de ambtenaar, na zijn definitief vertrek van de post in persoonlijke dienst van zijn opvolger wordt genomen, worden de hieruit voortvloeiende noodzakelijke kosten namens de opvolger gedurende de interim-periode vergoed uit het aan de desbetreffende post ter beschikking gestelde budget. De vergoeding wordt toegekend voor een tijdvak van maximaal twee maanden. In bijzondere gevallen kan dit tijdvak worden verlengd.

  • 2. Onder de in het eerste lid bedoelde noodzakelijke kosten worden verstaan: de in artikel 33, tweede lid, onder a, b en c, genoemde kosten. Onder de in het eerste lid bedoelde interim-periode wordt verstaan: de periode gelegen tussen de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen het betrokken lid van het huispersoneel en de opvolger ingaat, maar niet eerder dan de dag waarop de arbeidsovereenkomst met de voorganger is geëindigd, en de dag waarop de opvolger zijn werkzaamheden bij de post aanvangt.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde kosten worden uitsluitend voldaan voor zover het loon gedurende de interim-periode niet hoger is dan het loon dat voordien voor het betrokken lid van het huispersoneel gold.

Artikel 35. Vergoeding passieve representatie
  • 1. Ter bestrijding van de kosten van passieve representatie wordt een vergoeding passieve representatie toegekend.

  • 2. De hoogte van de vergoeding passieve representatie wordt vastgesteld met toepassing van Bijlage B, onder 11, overeenkomstig het voor het functieniveau geldende bedrag, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de ambtenaar die:

    • a. de functie vervult van hoofd van een post en is gehuisvest in een dienstwoning die van rijkswege voor representatieve doeleinden is ingericht of een daarmee vergelijkbare dienstwoning;

    • b. de functie vervult van hoofd van een post en is gehuisvest in een dienstwoning die niet van rijkswege voor representatieve doeleinden is ingericht of een daarmee vergelijkbare dienstwoning dan wel de functie vervult van plaatsvervangend hoofd van een post;

    • c. een andere functie vervult.

  • 3. De in Bijlage B, onder 11, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld overeenkomstig artikel 13, derde lid.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder de ambtenaar uitsluitend de eerste tandempartner verstaan. Aan de tweede tandempartner wordt een vergoeding passieve representatie toegekend ter grootte van 45% van de vergoeding passieve representatie van de eerste tandempartner.

Artikel 36. Verhoging passieve representatie met partnerdeel

De vergoeding passieve representatie wordt verhoogd met 35% indien de ambtenaar voor zijn partner aanspraak maakt op een verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14. Artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37. Koopkrachtcorrectie vergoeding passieve representatie
  • 1. Van de vergoeding passieve representatie wordt 25% voor koopkrachtverschillen gecorrigeerd, met dien verstande dat het deel van die vergoeding dat betrekking heeft op de partner of de tweede tandempartner voor 40% wordt gecorrigeerd.

  • 2. De koopkrachtcorrectie wordt berekend door de som van de op grond van het eerste lid vastgestelde delen te vermenigvuldigen met het verschil van de koopkrachtcorrectiefactor en het getal 1. De aldus berekende koopkrachtcorrectie wordt verrekend met het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling wordt uitbetaald.

Artikel 38. Actieve representatie

Het hoofd van de post bepaalt op welke wijze de aan een post toegewezen middelen voor de bestrijding van de kosten van actieve representatie worden aangewend, met in achtneming van de daartoe gestelde beleidsregels. Vergoed worden de kosten die verbonden zijn aan het opbouwen en onderhouden van een extern gericht functioneel relatie- en informatienetwerk en die de ambtenaar niet geacht wordt te bestrijden uit zijn vergoeding passieve representatie.

Artikel 39. Transportvergoeding
  • 1. Ter bestrijding van de kosten van het woon-werkverkeer en van met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats wordt een transportvergoeding toegekend.

  • 2. De hoogte van de transportvergoeding wordt vastgesteld met toepassing van Bijlage B, onder 12, overeenkomstig het voor het functieniveau geldende bedrag, waarbij voor de ambtenaar die de functie van hoofd van een post vervult het daarbij vermelde hogere bedrag geldt.

  • 3. De in Bijlage B, onder 12, vermelde bedragen worden jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld overeenkomstig artikel 23, derde lid.

  • 4. Ter bestrijding van de kosten van de met de functie-uitoefening verband houdend vervoer buiten de standplaats wordt een vergoeding toegekend van de kosten van gebruik van:

    • a. openbaar vervoer: de werkelijke kosten in de door het hoofd van de post vanwege de lokale omstandigheden passend geachte klasse onder overlegging van bewijsstukken;

    • b. eigen vervoer: € 0,28 per afgelegde kilometer;

    • c. taxi: de kosten van een taxi indien het gebruik van openbaar vervoer en eigen vervoer redelijkerwijs niet mogelijk is onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 40. Gevolgen beschikbaarstelling dienstauto en regeling privégebruik dienstauto
  • 1. Indien de ambtenaar voor zijn woon-werkverkeer en met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats voor ten minste de helft van het aantal af te leggen kilometers gebruik kan maken van een door de dienst ter beschikking gestelde dienstauto, bestaat geen aanspraak op een transportvergoeding als bedoeld in artikel 39.

  • 2. Kosten die de in het eerste lid bedoelde ambtenaar maakt voor woon-werkverkeer of voor met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats, worden hem op declaratiebasis als volgt vergoed:

    • a. woon-werkverkeer:

      • 1°. per openbaar vervoer: de werkelijke kosten in de door het hoofd van de post vanwege de lokale omstandigheden passend geachte klasse onder overlegging van bewijsstukken;

      • 2°. met eigen vervoer: € 0,28 per afgelegde kilometer;

    • b. met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats:

      • 1°. openbaar vervoer: de werkelijke kosten in de door het hoofd van de post vanwege de lokale omstandigheden passend geachte klasse onder overlegging van bewijsstukken;

      • 2°. met eigen vervoer: € 0,28 per afgelegde kilometer;

      • 3°. taxi: de kosten van een taxi indien het gebruik van openbaar vervoer en eigen vervoer redelijkerwijs niet mogelijk is onder overlegging van bewijsstukken.

  • 3. De ambtenaar die in het genot is van een transportvergoeding als bedoeld in artikel 39 en incidenteel voor met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats gebruik maakt van de dienstauto, is daarvoor per afgelegde kilometer een vergoeding verschuldigd van € 0,28.

  • 4. Op de ambtenaar aan wie vanwege bijzondere omstandigheden door of namens het hoofd van de post toestemming is verleend een dienstauto te gebruiken anders dan voor een met de functie-uitoefening verband houdende reis, is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Op de in het vierde lid bedoelde ambtenaar is artikel 3a, vierde en vijfde lid, van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41. Taallessen ambtenaar

Indien het wenselijk is dat de ambtenaar lessen volgt in een officiële taal dan wel een lokaal gebruikelijke voertaal van het land van plaatsing komen de kosten daarvan rechtstreeks voor rekening van het rijk, voor zover deze lessen worden gevolgd bij een persoon die tot lesgeven in de desbetreffende taal bevoegd is of een passende onderwijsinstelling.

Artikel 42. Professionele ontwikkeling partner
  • 1. De ambtenaar kan, met in achtneming van het tweede tot en met vijfde lid, ten behoeve van zijn partner voor wie hij een verhoging van de standplaatstoelage ontvangt als bedoeld in artikel 14 of artikel 44, derde lid, onder a, ten 1° en 2°, per periode van twaalf maanden tot ten hoogste € 3.350 aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor:

    • a. een dienst of activiteit gericht op de professionele ontwikkeling ten behoeve van het verwerven of behouden van de positie op de arbeidsmarkt op de standplaats of elders;

    • b. het volgen van taallessen in een officiële taal dan wel een lokaal gebruikelijke voertaal van het land van plaatsing;

    • c. het volgen van taallessen Nederlands.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming geldt voor iedere door de ambtenaar gekozen periode van twaalf maanden waarvan de eerste periode niet eerder kan ingaan dan de dag waarop de ambtenaar zijn plaatsingsbesluit heeft ontvangen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt toegekend op basis van door de ambtenaar overgelegde bewijstukken waaruit blijkt dat de in het eerste lid bedoelde kosten zijn gemaakt voor diensten of activiteiten van een ter zake deskundige persoon of passende instelling.

  • 4. Indien de plaatsing van de ambtenaar tijdens een periode van twaalf maanden als bedoeld in het eerste lid eindigt omdat hij in Nederland wordt geplaatst of hij ter beschikking wordt gehouden, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag voor die periode naar rato verlaagd en wordt het als gevolg daarvan teveel betaalde teruggevorderd. Terugvordering vindt niet plaats indien de ambtenaar ten tijde van het door hem of zijn partner aangaan van verplichtingen voor activiteiten, diensten of taallessen als bedoeld in het eerste lid in redelijkheid geen kennis kon hebben van de op handen zijnde beëindiging van zijn plaatsing binnen de in de eerste volzin bedoelde periode.

  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij beëindiging van de gezamenlijke huishouding op de post, het huwelijk, het geregistreerd partnerschap dan wel de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst, bij ontslag van de ambtenaar en bij overlijden van de ambtenaar of de partner.

Artikel 43. Reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen
  • 1. Ter zake van de vergoeding van reis- en verblijfkosten bij een dienstreis in het buitenland is het Reisbesluit buitenland van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor een dergelijke reis een ticket wordt verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 en in afwijking van het Reisbesluit buitenland:

    • a. de standplaats als uitgangspunt wordt genomen;

    • b. indien per eigen auto wordt gereisd, een vergoeding van € 0,28 per kilometer wordt toegekend, en

    • c. voor de vergoeding van kosten voor verlies, diefstal of beschadiging van bagage als bedoeld in artikel 6 van de Reisregeling buitenland, een maximum geldt van € 4000 waaronder begrepen een bedrag van € 500 voor verlies of diefstal van geld of geldswaardige papieren.

  • 2. Ter zake van de vergoeding van verblijfkosten bij een dienstreis naar Nederland is het Reisbesluit binnenland van overeenkomstige toepassing voor de tijd doorgebracht in Nederland, met dien verstande dat indien niet een bewijsstuk kan worden overgelegd waaruit blijkt dat logieskosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid, de vergoeding voor logieskosten wordt vastgesteld op een bedrag van € 11,34 per overnachting tot een maximum van vier overnachtingen per dienstreis.

§ 6. Voorzieningen in verband met een niet op de standplaats verblijvende partner

Artikel 44. Verminderde inhoudingen bij gescheiden gezinssituatie
  • 1. Voor de duur dat de ambtenaar geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 ontvangt èn niet lastens het rijk wordt voorzien in de huisvesting van de partner, worden op het totaal aan vergoedingen dat op grond van deze regeling wordt uitbetaald, geen bedragen ingehouden aan inhouding huisvesting als bedoeld in artikel 8, tweede lid, en inhouding water- en energieverbruik als bedoeld in artikel 9, tweede lid.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, heeft de ambtenaar die vanwege een erkende reden als bedoeld in het derde lid, geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 ontvangt tevens aanspraak op de in de artikelen 45 en 46 bedoelde voorzieningen.

  • 3. Van een erkende reden is sprake indien:

    • a. een afhankelijk kind dat primair of secundair onderwijs volgt en de leeftijd van 20 jaar nog niet heeft bereikt de zorg van de partner behoeft en dat kind:

      • 1°. op de vorige standplaats is achtergebleven ter afronding van het schooljaar;

      • 2°. is vooruit gereisd naar de volgende standplaats om vanaf de aanvang van het nieuwe schooljaar het onderwijs aldaar te volgen;

      • 3°. niet op de standplaats verblijft vanwege het ontbreken van passende onderwijsmogelijkheden op de standplaats, rekening houdend met het tot dan toe gevolgde onderwijs; dan wel

      • 4°. niet op de standplaats verblijft omdat medische redenen of de veiligheidssituatie een langdurig verblijf daar niet toelaten dan wel een langdurig verblijf daar door de autoriteiten van het gastland niet wordt toegestaan;

    • b. de partner niet op de standplaats verblijft omdat medische redenen of de veiligheidssituatie een langdurig verblijf daar niet toelaten dan wel een langdurig verblijf daar door de autoriteiten van het gastland niet wordt toegestaan.

  • 4. Indien twee ambtenaren elkaars partner zijn en beiden op een verschillende standplaats zijn geplaatst, blijft:

    • a. het eerste lid buiten toepassing voor de ambtenaar voor wie het hoogste brutosalaris geldt dan wel, bij gelijke brutosalarissen, de in leeftijd oudste ambtenaar;

    • b. het tweede lid buiten toepassing.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder medische redenen verstaan: een ziekte als bedoeld in de recentste versie van de Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen (ICD-10) van de Wereldgezondheidsorganisatie.

Artikel 45. Tegemoetkoming dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie
  • 1. Indien de partner vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 44, derde lid, zodanig langdurig in Nederland of een ander niet in het tweede lid bedoeld land verblijft dat de ambtenaar geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 ontvangt, wordt een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding toegekend ter grootte van een percentage van het voor de ambtenaar geldende nettosalaris. Dit percentage bedraagt de rekenkundig op één decimaal afgeronde som van de indexen betreffende de in Bijlage C, onder 2, vermelde elementen van de CBS-bestedingsindex.

  • 2. Indien de partner vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 44, derde lid, is achtergebleven op de vorige standplaats, dan wel vooruit is gereisd naar de volgende standplaats, wordt:

    • a. een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding toegekend ter grootte van een percentage van het voor de ambtenaar geldende nettosalaris. Dit percentage bedraagt de rekenkundig op één decimaal afgeronde som van de indexen betreffende de in Bijlage C, onder 3, vermelde elementen van de CBS-bestedingsindex, en

    • b. een deel van de onder a bedoelde tegemoetkoming voor koopkrachtverschillen gecorrigeerd, welk deel gelijk is aan een percentage van het geldende nettosalaris. Dit percentage bedraagt de rekenkundig op één decimaal afgeronde som van de indexen betreffende de in Bijlage C, onder 4, vermelde elementen van de CBS-bestedingsindex. De koopkrachtcorrectie wordt berekend door het voor koopkrachtcorrectie in aanmerking komende deel te vermenigvuldigen met het verschil van de voor de verblijfplaats van de partner geldende koopkrachtcorrectiefactor en het getal 1.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde percentages zijn vermeld in Bijlage B, onder 13 en 14 respectievelijk 15, en worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de beschikbaar gestelde meest recente relevante gegevens van het CBS betreffende bestedingen van huishoudens.

Artikel 46. Overige kosten van dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie

Indien de partner vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 44, derde lid, is achtergebleven op de vorige standplaats, dan wel vooruit is gereisd naar de volgende standplaats:

  • a. wordt voor een periode van ten hoogste zes maanden tevens toegekend het partnerdeel van de standplaatstoelage die zou zijn verleend indien de ambtenaar als standplaats had waar zijn partner verblijf houdt, alsmede de daarvoor geldende koopkrachtcorrectie standplaatstoelage;

  • b. zijn artikel 8, eerste lid, en artikel 18 van overeenkomstige toepassing op de achtergebleven of vooruit gereisde partner, met dien verstande dat indien in de huisvesting van de partner wordt voorzien lastens het rijk de eventuele ter zake van de huisvesting apart in rekening gebrachte kosten van water- en energieverbruik voor rekening van het rijk komen, met inachtneming van artikel 9, vierde lid.

§ 7. Voorzieningen in verband met reizen

Artikel 47. Herenigingsreis partner
  • 1. Aan de ambtenaar die geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 ontvangt, wordt per aaneengesloten periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats, de mogelijkheid tot gezinshereniging geboden met inachtneming van het tweede tot en met negende lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid betreft het verstrekken van tickets overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 voor drie reizen in de in het eerste lid bedoelde periode. De ambtenaar is vrij in de keuze op welke wijze de verdeling van de drie reizen in de periode van twaalf maanden plaatsvindt en of de partner of hijzelf de reis onderneemt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bestaat voor ambtenaren die elkaars partner zijn en beiden bij een verschillende post zijn geplaatst, aanspraak op voor hen beiden in totaal tickets voor drie reizen per aaneengesloten periode van twaalf maanden.

  • 4. Onverminderd het tweede lid, heeft het ticket uitsluitend betrekking op het rechtstreekse traject tussen de vaste verblijfplaats van de partner en de standplaats van de ambtenaar vice versa dan wel, indien zowel de ambtenaar als zijn partner bij een post zijn geplaatst, tussen de standplaatsen vice versa.

  • 5. In afwijking van het vierde lid heeft het ticket van de ambtenaar en zijn partner die beiden bij een post zijn geplaatst met zone-indeling 14 of hoger dan wel bij een door de secretaris-generaal of HDPO aangewezen andere standplaats, onder de daarbij vastgestelde voorwaarden betrekking op het traject tussen de standplaatsen en Nederland vice versa dan wel tussen de standplaatsen naar een andere gezamenlijke bestemming dan Nederland tot ten hoogste de ticketkosten die betrekking hebben op het traject van de standplaatsen naar Nederland vice versa.

  • 6. De aanspraak op tickets vervalt na afloop van de desbetreffende periode van twaalf maanden.

  • 7. In afwijking van het tweede lid kan op verzoek van de ambtenaar of zijn in het eerste lid bedoelde partner een in het tweede lid bedoelde reis geheel met de auto worden gemaakt. In dat geval is artikel 26, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Op de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid bestaat geen aanspraak indien de plaatsing van de ambtenaar binnen vier maanden na aanvang van de reis wordt of is beëindigd.

  • 9. Indien op grond van dit artikel een ticket is verstrekt of een vergoeding is toegekend en nadien blijkt dat daarop op grond van het achtste lid geen aanspraak bestaat, wordt het hierop betrekking hebbende bedrag teruggevorderd, tenzij de ambtenaar ten tijde van het verstrekken van het ticket respectievelijk de aanvang van de reis per auto in redelijkheid geen kennis kon hebben van de op handen zijnde beëindiging van zijn plaatsing.

Artikel 48. Herenigingsreis kind
  • 1. Aan de ambtenaar die voor zijn afhankelijk kind geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 15 ontvangt, wordt per aaneengesloten periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats, de mogelijkheid tot gezinshereniging geboden, met inachtneming van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid betreft het verstrekken aan de ambtenaar van tickets overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 voor twee reizen in de in het eerste lid bedoelde periode. De ambtenaar is vrij in de keuze op welke wijze de verdeling van het aantal reizen in de periode van twaalf maanden plaatsvindt en of het kind of hijzelf de reis onderneemt.

  • 3. De ambtenaar die zelf de herenigingsreis onderneemt en meer dan één afhankelijk kind heeft dat niet op de standplaats verblijft, bezoekt tijdens die reis zo mogelijk ook zijn andere afhankelijke kinderen. Indien die kinderen binnen een redelijke afstand van elkaar maar niet allemaal in dezelfde verblijfplaats wonen, worden de reiskosten die de ambtenaar of het kind of de kinderen lokaal moeten maken om herenigd te worden aan de ambtenaar vergoed overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.

  • 4. Voor het in het derde lid bedoelde kind waarvoor de reiskosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland zijn vergoed, maakt de ambtenaar in die periode geen aanspraak meer op een ticket als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Een ticket heeft uitsluitend betrekking op het traject van de vaste verblijfsplaats van het kind naar de standplaats vice versa dan wel van de standplaats naar die verblijfplaats vice versa.

  • 6. In een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan de ambtenaar die voor een afhankelijk kind door 3W als enig rechthebbende is aangewezen afstand doen van de aanspraak op een herenigingsreis als bedoeld in dit artikel, ten gunste van de bij een andere post geplaatste ambtenaar die tevens ouder is van het kind.

  • 7. Indien de in het tweede lid bedoelde keuze tot onevenredig hoge kosten leidt in vergelijking met alternatieve reisschema’s, kan 3W besluiten dat ten hoogste de kosten van een passend te achten alternatief reisschema voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 8. Artikel 47, zesde tot en met negende lid, zijn van overeenkomstige toepasing. In aanvulling op de eerste volzin eindigt de aanspraak op de in dit artikel bedoelde voorziening ook indien het kind binnen vier maanden na afloop van de herenigingsreis de leeftijd van 25 jaar bereikt dan wel om andere redenen geen afhankelijk kind meer is.

Artikel 49. Extra reis alleenstaande ambtenaar
  • 1. Aan de alleenstaande ambtenaar wordt per aaneengesloten periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats, de mogelijkheid geboden een reis naar Nederland te ondernemen in voornoemde periode, met inachtneming van het tweede en derde lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid betreft het verstrekken van een ticket overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 voor een door de ambtenaar te ondernemen reis van de standplaats naar Nederland vice versa.

  • 3. Artikel 47, zesde tot en met negende lid, zijn van overeenkomstige toepasing.

§ 8. Voorzieningen in verband met niet op de standplaats verblijvende kinderen

Artikel 50. Criteria voor aanspraak
  • 1. Op de in de artikelen 51 tot en met 54 bedoelde voorzieningen heeft aanspraak de ambtenaar die voor zijn afhankelijk kind vanwege een erkende reden geen verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 15 ontvangt.

  • 2. Van een erkende reden kan slechts sprake zijn indien een kind:

    • a. op de vorige standplaats voor het volgen van onderwijs is achtergebleven ter afronding van het schooljaar;

    • b. is vooruit gereisd naar de volgende standplaats om vanaf de aanvang van het nieuwe schooljaar het onderwijs aldaar te volgen;

    • c. niet op de standplaats verblijft in verband met het ontbreken van passende onderwijsmogelijkheden op de standplaats, rekening houdende met het door het kind tot dan toe gevolgde onderwijs;

    • d. niet op de standplaats verblijft omdat medische redenen of de veiligheidssituatie een langdurig verblijf daar niet toelaten dan wel een langdurig verblijf daar door de autoriteiten van het gastland niet wordt toegestaan.

    Artikel 44, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde aanspraak bestaat niet indien:

    • a. de partner niet tot de huishouding van de ambtenaar behoort, of

    • b. het kind uit een eerder huwelijk of eerdere andere relatie is voortgekomen en dat kind niet voor meer dan de helft ten laste komt van de ambtenaar.

  • 4. De ambtenaar heeft voor een afhankelijk kind, in afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, aanspraak op de in het eerste lid van dat artikel bedoelde verhoging van zijn standplaatstoelage, inclusief het in artikel 19 bedoelde gedeelte van de standplaatstoelage dat voor koopkracht wordt gecorrigeerd voor zover dit betrekking heeft op een kind, indien:

    • a. hij in aanmerking komt voor voorzieningen op grond van artikel 46 en het kind bij zijn partner verblijft, of

    • b. het kind op grond van het tweede lid, onder a of b, op de vorige standplaats is achtergebleven of vooruit is gereisd naar de volgende standplaats.

Artikel 51. Internaatskosten
  • 1. Indien een afhankelijk kind vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 50, tweede lid, in een internaat verblijft, worden de ter zake van het verblijf door het internaat in rekening gebrachte kosten aan de ambtenaar vergoed, indien het kind de leeftijd van 20 jaar nog niet heeft bereikt en primair of secundair onderwijs volgt en met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid en artikel 54.

  • 2. De vergoeding van internaatskosten bedraagt voor een schooljaar ten hoogste het bedrag van het door Bas Bouwlust te Den Haag voor dat schooljaar vastgestelde internaatstarief, welk tarief is vermeld in Bijlage B, onder 16. Indien de ambtenaar een vergoeding voor de kosten van het volgen van primair of secundair onderwijs ontvangt die lager is dan de in artikel 81, eerste tot en met derde lid, bedoelde voor het kind geldende maximum vergoeding, wordt het in de eerste volzin bedoelde maximum van de vergoeding van internaatskosten verhoogd met het verschil tussen de ontvangen vergoeding voor de kosten van het volgen van primair of secundair onderwijs en de in artikel 81, eerste tot en met derde lid, bedoelde maximum vergoeding.

  • 3. Ingeval van gehele of gedeeltelijke restitutie door het internaat van kosten waarvoor de ambtenaar een vergoeding heeft ontvangen, wordt het gerestitueerde bedrag door de ambtenaar terugbetaald aan het rijk.

  • 4. Zolang een andere persoon die als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot het kind niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, bestaat geen aanspraak op de tegemoetkoming in de kosten van verblijf in een internaat, tenzij de ambtenaar is gescheiden en het niet op de standplaats verblijvende kind financieel voor meer dan de helft ten laste van de ambtenaar komt.

Artikel 52. Kosten van verblijf in een gastgezin
  • 1. Indien een afhankelijk kind vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 50, tweede lid, in een gastgezin verblijft, wordt aan de ambtenaar een tegemoetkoming toegekend met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid en artikel 54.

  • 2. Onder gastgezin wordt niet verstaan de huishouding van de partner, van een gewezen partner of van een ander kind van de ambtenaar of zijn (gewezen) partner.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt voor kinderen die primair of secundair onderwijs volgen het in Bijlage B, onder 17, vermelde bedrag per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het totaal van de delen ‘voedingsmiddelen & alcoholvrije dranken, alcoholhoudende dranken & tabak’ en ‘huisvesting, water en energie’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de dag dat het kind het verblijf in een gastgezin aanvangt en eindigt met ingang van de dag dat het kind het verblijf in een gastgezin definitief heeft beëindigd.

  • 5. Zolang een andere persoon die als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot het kind niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, bestaat geen aanspraak op de tegemoetkoming in de kosten van verblijf in een gastgezin, tenzij de ambtenaar is gescheiden en het niet op de standplaats verblijvende kind financieel voor meer dan de helft ten laste van de ambtenaar komt.

Artikel 53. Tegemoetkoming kosten ingeval van zelfstandige huisvesting
  • 1. Indien een afhankelijk kind vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 50, tweede lid, zelfstandig is gehuisvest, wordt aan de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten daarvan toegekend, met inachtneming van het tweede tot en met zesde lid.

  • 2. Van zelfstandig gehuisvest zijn is sprake indien het kind woont:

    • a. in een gehuurde kamer, voor zover deze zich niet bevindt in de woning van de partner, van een gewezen partner of van een kind van de ambtenaar of van zijn (gewezen) partner;

    • b. op de campus van de instelling waarbij het kind onderwijs volgt;

    • c. in een appartement of andere woning;

    • d. in andere als zelfstandig aangemerkte huisvesting.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt het in Bijlage B, onder 18, vermelde bedrag per kind per maand.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het deel ‘huisvesting, water en energie’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de dag dat de zelfstandige huisvesting van het kind aanvangt en eindigt met ingang van de dag dat het kind de zelfstandige huisvesting definitief heeft beëindigd.

  • 6. Zolang een andere persoon die als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot het kind niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, bestaat geen aanspraak op de tegemoetkoming in de kosten van zelfstandige huisvesting, tenzij de ambtenaar is gescheiden en het niet op de standplaats verblijvende kind financieel voor meer dan de helft ten laste van de ambtenaar komt.

Artikel 54. Relatie met kinderbijslag en studiefinanciering
  • 1. Indien voor een afhankelijk kind een vergoeding van internaatskosten of een tegemoetkoming in de kosten van verblijf in een gastgezin is toegekend, wordt daarop per kind een bedrag in mindering gebracht overeenkomstig de in Bijlage B, onder 19, vermelde bedragen. Deze bedragen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld op basis van het verschil in kinderbijslag tussen een uitwonend en een thuiswonend kind.

  • 2. De vermindering vindt tijdsevenredig plaats met de periode waarop de toekenning van de vergoeding internaatskosten of de tegemoetkoming in de kosten van verblijf in een gastgezin betrekking heeft.

§ 9. Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang

Artikel 55. Aanspraak
  • 1. De ambtenaar heeft voor zijn afhankelijk kind dat nog geen secundair onderwijs volgt aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of diens partner betaalde kosten van de voor zijn functievervulling redelijkerwijs noodzakelijke kinderopvang indien het betreft:

    • a. kinderopvang buiten Nederland in een kindercentrum dat verantwoorde kinderopvang biedt in een veilige en gezonde omgeving;

    • b. kinderopvang buiten Nederland door een persoon van 18 jaar of ouder, niet zijnde een familielid van de ambtenaar, diens partner of het kind, die verantwoorde kinderopvang biedt aan maximaal 6 kinderen in een veilige en gezonde omgeving en die tijdens het bieden van de kinderopvang niet of slechts in zeer beperkte mate is belast met andere werkzaamheden;

    • c. kinderopvang in Nederland in een geregistreerd kindercentrum, of

    • d. gastouderopvang in Nederland die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

  • 2. De ambtenaar met een partner heeft slechts aanspraak op een tegemoetkoming gedurende de periode waarin de partner:

    • a. arbeid verricht waaruit inkomen wordt genoten, of

    • b. arbeid als vrijwilliger verricht of scholing volgt gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces op de huidige of volgende standplaats of in Nederland.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het afhankelijk kind tijdelijk of structureel op de standplaats verblijft en de partner tijdelijk of structureel elders verblijft.

  • 4. Indien de ambtenaar of zijn partner in verband met de kinderopvang van het kind aanspraak maakt of kan maken op een kinderopvangtoeslag maakt hij geen aanspraak op een tegemoetkoming tenzij voor het land waarin de kinderopvang plaatsvindt de koopkrachtcorrectie, bedoeld in artikel 11, meer dan 1 bedraagt.

Artikel 56. Hoogte van de tegemoetkoming
  • 1. De in artikel 55 bedoelde tegemoetkoming bedraagt 55% van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang.

  • 2. Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt een uurprijs in aanmerking genomen die niet hoger is dan de krachtens artikel 1.7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs.

  • 3. Indien in het land waar de kinderopvang plaatsvindt de koopkrachtcorrectie, bedoeld in artikel 11, meer dan 1 bedraagt, wordt de in het tweede lid bedoelde uurprijs verhoogd met de voor dat land geldende koopkrachtcorrectie.

  • 4. De ambtenaar kan eens per drie maanden een aanvraag indienen tot toekenning van een tegemoetkomingbijdrage in de kosten van kinderopvang die hij heeft gemaakt in een aaneengesloten tijdvak van maximaal twaalf maanden direct voorafgaande aan de datum van indiening van zijn aanvraag.

  • 5. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar gespecificeerd per kind:

    • a. bewijsstukken waaruit blijkt:

      • 1°. de soort genoten opvang;

      • 2°. de uurprijs van de genoten opvang, en

      • 3°. het aantal uren van de genoten opvang;

    • b. de schriftelijke overeenkomst met de houder van het kindercentrum of de persoon die de kinderopvang verleent of enig ander bewijsstuk waaruit de genoten kinderopvang blijkt.

  • 6. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar met een partner tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de partner gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan het bepaalde in artikel 55, tweede en derde lid.

  • 7. Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang in Nederland voegt de ambtenaar tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

  • 8. Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang buiten Nederland voegt de ambtenaar tevens informatie die aannemelijk maakt dat kinderopvang plaatsvindt bij een kindercentrum dat of door een persoon van 18 jaar of ouder die verantwoorde kinderopvang biedt die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 9. 3W kan nadere voorschriften stellen omtrent de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend.

  • 10. In afwijking van het eerste tot en met derde lid bedraagt de tegemoetkoming voor de in artikel 55, vierde lid, bedoelde ambtenaar 55% van de aan hem of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang voor zover die kosten hoger zijn dan de krachtens artikel 1.7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs tot ten hoogste die uurprijs verhoogd met de koopkrachtcorrectie die geldt voor het land waarin de kinderopvang plaatsvindt.

HOOFDSTUK 3. VOORZIENINGEN BIJ OVERPLAATSING

§ 1. Aanspraken

Artikel 57. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk
  • 1. Dit hoofdstuk is, met inachtneming van het tweede tot en met het vijfde lid, van toepassing op de ambtenaar:

    • a. wiens plaatsing bij een post wordt of is beëindigd, indien de duur van die plaatsing bij de aanvang daarvan werd bepaald op een periode van ten minste twaalf maanden;

    • b. wiens plaatsing in Nederland wordt of is beëindigd vanwege een besluit tot plaatsing bij een post, indien de duur van die plaatsing bij de aanvang daarvan wordt bepaald op een periode van ten minste twaalf maanden.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid zijn de artikelen 58, 60, 61, 62, 63, 66, 67, 68, 69, 70 en 71 van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de in het eerste lid, onder a, bedoelde ambtenaar die na beëindiging van zijn plaatsing langdurig verlof geniet of zal gaan genieten als bedoeld in de artikelen 45b of 46, derde lid, van het RDBZ of die daarmee, naar het oordeel van 3W, overeenkomend langdurig verlof geniet of zal gaan genieten, en

    • b. de ambtenaar wiens dienstverband eindigt direct na beëindiging van diens plaatsing bij een post.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 60, 61, 62, 63, 64, 65, 68, 69, 70 en 71 geldt de eerste tandempartner als de ambtenaar en geldt de tweede tandempartner als de partner van de eerste tandempartner.

  • 4. De aanspraak op de in de artikelen 60 en 61 bedoelde voorzieningen ontstaat op de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post eindigt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en vervalt indien de in artikel 60 bedoelde overplaatsingsreis niet binnen een als redelijk te achten korte termijn heeft plaatsgevonden.

  • 5. De aanspraak op de in de artikelen 63 tot en met 67 bedoelde voorzieningen ontstaat op de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post eindigt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en vervalt indien daarvan binnen drie maanden na bedoeld moment geen gebruik is gemaakt. Het transport en de aflevering van de boedel, bedoeld in artikel 62, dienen plaats te hebben gevonden binnen een periode van twaalf maanden, gerekend vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan. De kosten van de tijdelijke opslag van de boedel komen gedurende ten hoogste negen maanden, gerekend vanaf het moment waarop die aanspraak is ontstaan, voor rijksrekening. De kosten verbonden aan de tijdelijke opslag na negen maanden voldoet de ambtenaar rechtstreeks aan de in artikel 63, tiende lid, bedoelde organisatie.

Artikel 58. Beëindiging plaatsing in verband met bijzondere omstandigheden
  • 1. Ingeval van ontslag, anders dan eervol, alsmede indien de plaatsing op de standplaats binnen de plaatsingsduur uitsluitend om persoonlijke redenen wordt beëindigd, al dan niet in samenhang met ontslag op eigen verzoek, kan worden bepaald dat:

    • a. aan de ambtenaar en tot zijn huishouding op de standplaats behorende gezinsleden de in artikel 60 bedoelde voorziening geheel of gedeeltelijk niet wordt verstrekt;

    • b. de ambtenaar de kosten van het transport van zijn boedel en auto geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen, of

    • c. de ambtenaar geheel of gedeeltelijk geen tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of herinrichtingskosten als bedoeld in de artikelen 69 tot en met 71 wordt toegekend.

  • 2. In het in het eerste lid bedoelde geval wordt rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder de duur van de periode waarin de ambtenaar bij de desbetreffende post werkzaam is geweest.

Artikel 59. Wijziging samenstelling huishouding
  • 1. Indien de (gewezen) partner of een met die (gewezen) partner meeverhuizend afhankelijk kind de standplaats verlaat, kan worden bepaald dat aan de ambtenaar ten behoeve van die (gewezen) partner of dat kind op een ander tijdstip dan bedoeld in artikel 57, eerste lid, een voorziening wordt verstrekt als bedoeld in artikel 60 voor een reis tot ten hoogste de kosten van een reis naar Nederland.

  • 2. Indien een afhankelijk kind vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 50, tweede lid, de standplaats verlaat en het eerste lid niet van toepassing is, kan worden bepaald dat aan de ambtenaar ten behoeve van dat kind op een ander tijdstip dan bedoeld in artikel 57, eerste lid, een voorziening wordt verstrekt als bedoeld in artikel 60 voor een reis naar de plaats van vestiging van de onderwijsinstelling van het kind tot ten hoogste de kosten van een reis naar Nederland.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het in artikel 15 bedoelde kind dat door een wijziging van omstandigheden niet langer meer geacht wordt een afhankelijk kind te zijn als bedoeld in artikel 1, onder n. In dat geval wordt een voorziening verstrekt als bedoeld in artikel 60 voor een reis tot ten hoogste de kosten van een reis naar Nederland.

  • 4. Indien een voorziening als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is verstrekt, wordt in de resterende periode van de plaatsing van de ambtenaar bij de desbetreffende post of bij de beëindiging van deze plaatsing, niet nogmaals een dergelijke voorziening verstrekt.

§ 2. Overplaatsingsreis

Artikel 60. Overplaatsingsreis
  • 1. Voor een reis die in verband met een in artikel 57, eerste lid, bedoelde omstandigheid wordt gemaakt, worden aan de ambtenaar ten behoeve van hem en zijn gezinsleden waarvoor hij op grond van de artikelen 14 en 15 een verhoging van zijn standplaatstoelage ontvangt, waaronder begrepen het in artikel 59, derde lid, bedoelde kind, tickets verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 voor het reistraject naar:

    • a. Nederland ingeval van overplaatsing van een post naar Nederland;

    • b. de volgende standplaats ingeval van overplaatsing van Nederland naar een post;

    • c. de volgende standplaats via Nederland ingeval van overplaatsing van een post naar een andere post, tenzij anders wordt beslist;

    • d. Nederland ingeval de plaatsing bij een post eindigt door beëindiging van het dienstverband, tenzij anders wordt beslist.

    In het onder d bedoelde geval worden ten hoogste de kosten vergoed van een reis naar Nederland.

    De reiskosten in het land van bestemming dan wel herkomst betrekking hebbend op het traject van en naar de luchthaven respectievelijk het station worden vergoed op basis van € 0,28 per kilometer als de reis met de auto wordt gemaakt dan wel van de werkelijke kosten als de reis op andere wijze wordt gemaakt, met dien verstande dat als Nederland het land van bestemming dan wel herkomst is vergoeding van die kosten binnen Nederland plaatsvindt overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan op verzoek van de ambtenaar of één van zijn in het eerste lid bedoelde gezinsleden de reis geheel met een auto worden gemaakt. In dat geval is artikel 26, vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het aantal gereden kilometers dat voor vergoeding in aanmerking komt ten hoogste betreft het traject tussen:

    • a. indien de reis tussen de vorige standplaats en de volgende standplaats geheel per auto wordt afgelegd: de vorige en de volgende standplaats;

    • b. voor zover de reis tussen de vorige standplaats en Nederland per auto wordt afgelegd: de vorige standplaats en Den Haag;

    • c. voor zover de reis tussen Nederland en de volgende standplaats per auto wordt afgelegd: Den Haag en de volgende standplaats.

  • 3. Indien de partner niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, maar wel tot zijn huishouding op de volgende standplaats zal gaan behoren, wordt ten behoeve van de partner overeenkomstig het eerste en tweede lid een ticket verstrekt, dan wel een vergoeding van reiskosten toegekend, tot ten hoogste het traject van Den Haag naar de volgende standplaats van de ambtenaar.

  • 4. Indien een afhankelijk kind niet tot de huishouding van de ambtenaar op de standplaats behoort, maar wel tot zijn huishouding op de volgende standplaats zal gaan behoren, wordt ten behoeve van dat kind een ticket verstrekt, dan wel een vergoeding van reiskosten toegekend, tot ten hoogste het traject:

    • a. indien het kind onderwijs volgt buiten Nederland en de kosten van dat onderwijs op grond van deze regeling worden vergoed: van de verblijfplaats van het kind naar de volgende standplaats van de ambtenaar;

    • b. in overige gevallen: van Den Haag naar de volgende standplaats van de ambtenaar.

Artikel 61. Bagage

Indien voor de overplaatsingsreis een vliegticket wordt verstrekt, worden tevens de eventuele kosten vergoed van het vervoeren van ruimbagage met een maximum van 40 kilogram dan wel indien het aantal stuks ruimbagage bepalend is, twee stuks met een maximum gewicht van in totaal 40 kilogram. In dat maximum is begrepen de door de vliegtuigmaatschappij op het ticket vermelde maximale ruimbagage.

§ 3. Verhuizing

Artikel 62. Begripsomschrijving

Onder het transport of het overbrengen van de boedel wordt mede begrepen:

  • a. het in- en uitpakken van de boedel;

  • b. de noodzakelijke tijdelijke opslag van de ingepakte boedel direct voorafgaand aan en direct volgend op het transport daarvan;

  • c. het afleveren van de boedel.

Artikel 63. Bij overplaatsing en einde dienstverband over te brengen boedel
  • 1. De boedel van de ambtenaar die in overplaatsing is, wordt over zee of over land getransporteerd naar Nederland of zijn nieuwe standplaats indien aan de ambtenaar op die standplaats een dienstwoning ter beschikking wordt of is gesteld.

  • 2. Indien de ambtenaar tijdens zijn plaatsing bij een post in een niet door het rijk ingerichte dienstwoning is of wordt gehuisvest, zulks ter beoordeling van DBV, vindt het transport van de boedel plaats in een 20 voet container dan wel, indien de omvang van de boedel dit niet toelaat, in een 40 voet container.

  • 3. Indien de ambtenaar tijdens zijn plaatsing bij een post in een door het rijk ingerichte dienstwoning is of wordt gehuisvest, zulks ter beoordeling van DBV, vindt het transport van de boedel plaats in een 20 voet container. Indien de ambtenaar bij zijn overplaatsing over een boedel beschikt met een grotere omvang, wordt het meerdere met een maximum van 30 m3 naar Nederland getransporteerd.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de ambtenaar die in een door het rijk ingerichte dienstwoning is of wordt gehuisvest verzoeken meer of minder boedel dan past in een 20 voet container naar de nieuwe standplaats te transporteren voor zover:

    • a. de omvang en de inrichting van dienstwoning dat mogelijk maakt, zulks ter beoordeling van DBV, en

    • b. het totaal van de te transporteren en in Nederland in opslag te geven boedel niet meer bedraagt dan 70 m3.

    Na afloop van zijn plaatsing kan de ambtenaar bij zijn vervolgplaatsing zijn boedel overeenkomstig het tweede of derde lid laten transporteren dan wel opnieuw verzoeken om een afwijking als bedoeld in dit lid.

  • 5. Indien aan de ambtenaar op de standplaats geen dienstwoning ter beschikking is of wordt gesteld, wordt ten hoogste 4 m3 boedel naar de nieuwe standplaats getransporteerd. Indien de ambtenaar bij zijn overplaatsing naar de hiervoor bedoelde standplaats een hoger volume aan verhuisboedel heeft dan 4 m3, wordt het meerdere naar Nederland getransporteerd met een maximum van het aantal m3 dat zou hebben gegolden bij een overplaatsing naar Nederland.

  • 6.

    • a. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van 3W, kan in afwijking van het eerste lid, het transport van de boedel door de lucht plaatsvinden. In dat geval wordt ten hoogste 30 m3 boedel getransporteerd met een maximumgewicht van 167 kilogram per m3 boedel.

    • b. In afwijking van onderdeel a kan 3W op verzoek van de ambtenaar toestaan dat er een gecombineerd transport plaatsvindt waarbij een deel van de boedel overeenkomstig het eerste lid wordt getransporteerd in een 20 voet container en ten hoogste 10 m3 van de rest van de boedel met een maximumgewicht van 167 kilogram per m3 boedel door de lucht, waarbij de totale omvang van de te transporteren boedel niet meer bedraagt dan 30 m3.

    • c. Indien de ambtenaar bij zijn overplaatsing een hoger volume aan verhuisboedel heeft dan het in a en b genoemde volume van 30 m3, wordt het meerdere tot een maximum van 30 m3 naar Nederland getransporteerd.

  • 7. Op verzoek van de ambtenaar die wordt geplaatst bij een post met zware klimatologische omstandigheden die is opgenomen in Bijlage D, onder 1, wordt ten hoogste 2 m3 van tot zijn boedel behorende kostbaarheden die niet goed bestand zijn tegen die omstandigheden naar Nederland getransporteerd. De in de vorige volzin bedoelde post is een post die bij de categorie-indeling, bedoeld in artikel 18, voor het onderwerp ‘natuurverschijnselen’ 20 punten of meer scoort.

  • 8. De ambtenaar waarvan tijdens zijn plaatsing bij een post op grond van dit artikel een deel van zijn boedel naar Nederland is getransporteerd, maakt bij zijn vervolgplaatsing naar een post naast het in het tweede dan wel derde lid bedoelde transport zo mogelijk tevens aanspraak op transport van het hiervoor bedoelde deel van zijn boedel vanuit Nederland naar die post.

  • 9. Het deel van de boedel van de in het achtste lid bedoelde ambtenaar dat naar Nederland wordt getransporteerd kan op zijn verzoek in plaats van in opslag te worden gegeven geheel of gedeeltelijk bij een privéadres in Nederland worden afgeleverd tot ten hoogste het aantal m3 dat voor rijksrekening in opslag kan worden genomen. De volgende kosten die betrekking hebben op het afleveren van de in de vorige volzin bedoelde boedel komen bij aflevering bij een privéadres in Nederland voor rekening van het rijk:

    • a. de kosten van het transport en de aflevering;

    • b. alle invoerheffingen tot ten hoogste het bedrag van de verwachte opslagkosten in Nederland gedurende de resterende plaatsingsduur.

    De ambtenaar voldoet de in onderdeel b bedoelde heffingen rechtstreeks aan de autoriteiten en declareert die kosten daarna bij 3W.

  • 10. Het transport van de boedel geschiedt door of in opdracht van een door 3W aangewezen organisatie op de voor het rijk meest economische wijze.

  • 11. De ambtenaar die met de in het tiende lid bedoelde organisatie afspreekt meer boedel te transporteren of de boedel op andere wijze of volgens een andere route te transporteren dan waarop hij krachtens dit artikel aanspraak maakt, voldoet de daarmee verband houdende extra kosten rechtstreeks aan die organisatie.

  • 12. De boedel van de ambtenaar waarvan de plaatsing bij een post eindigt door beëindiging van het dienstverband wordt met inachtneming van dit artikel getransporteerd naar Nederland. Op verzoek van de ambtenaar kan die boedel in plaats van naar Nederland naar elders worden getransporteerd. De eventuele meerkosten van dat transport ten opzichte van een transport naar Nederland komen met inachtneming van het elfde lid voor rekening van de ambtenaar.

  • 13. Voor de toepassing van deze paragraaf kan bij vervoer over land voor een 20 voet container en een 40 voet container ook worden gelezen ‘een verhuiscombinatie met de capaciteit van ten minste een 20 voet respectievelijk een 40 voet container’.

Artikel 64. Tussentijdse wijziging van de gezamenlijke huishouding
  • 1. Indien het aantal personen voor wie de ambtenaar een verhoging van de standplaats als bedoeld in de artikelen 14 en 15 ontvangt tussentijds wijzigt, maakt hij in de volgende gevallen en tot ten hoogste het daarbij aangegeven volume aanspraak op tussentijds transport van een deel van de boedel:

    • a. bij geboorte van een afhankelijk kind of aankomst van een afhankelijk kind jonger dan 1 jaar op een standplaats die is opgenomen in Bijlage D, onder 2, naar de keuze van de ambtenaar: vanuit Nederland 4 m3 boedel vervoerd over zee of over land dan wel 2 m3 boedel vervoerd door de lucht. De in de vorige volzin bedoelde standplaats is een standplaats die bij de categorie-indeling, bedoeld in artikel 18, voor het onderwerp ‘goederen en diensten’ 10 punten of meer scoort voor het onderdeel goederen. Het transport van de extra boedel kan plaatsvinden vanaf drie maanden voorafgaande aan de vermoedelijke bevallingsdatum zoals die blijkt uit een door de ambtenaar overgelegde verklaring van een geneeskundige of verlofkundige;

    • b. bij aankomst op of definitief vertrek van de standplaats van een afhankelijk kind van 1 jaar of ouder of van de partner: vanuit respectievelijk naar Nederland 2 m3 boedel vervoerd over zee of over land dan wel, in bijzondere gevallen ter beoordeling van 3W, door de lucht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt op verzoek van de ambtenaar die bij zijn verhuizing naar de standplaats aanspraak maakte op transport van de boedel in een 40 voet container, ten behoeve van zijn definitief van de standplaats vertrekkende partner dan wel partner met één of meer afhankelijke kinderen een deel van de boedel in een 20 voet container naar Nederland getransporteerd. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de in de vorige volzin bedoelde mogelijkheid, maakt bij zijn definitief vertrek van de standplaats, in afwijking van artikel 63, tweede lid, nog slechts aanspraak op transport over zee of over land van de resterende boedel in een 20 voet container.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt op verzoek van de ambtenaar wiens boedel bij zijn verhuizing naar de standplaats voor rijksrekening door de lucht is getransporteerd, ten behoeve van zijn definitief van de standplaats vertrekkende partner dan wel partner met één of meer afhankelijke kinderen maximaal 15 m3 boedel met een maximum gewicht van 167 kilogram per m3 boedel door de lucht naar Nederland getransporteerd. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de in de vorige volzin bedoelde mogelijkheid, maakt bij zijn definitief vertrek van de standplaats, in afwijking van artikel 63, vierde lid, nog slechts aanspraak op transport door de lucht van het resterende deel van het in dat lid genoemde maximale volume van de boedel.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing indien de resterende duur van de plaatsing zes maanden of korter is.

  • 5. Artikel 63, zesde, negende, tiende, elfde en dertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 65. Opslag boedel tijdens plaatsing bij een post
  • 1. Tijdens plaatsing bij een post wordt de boedel van de ambtenaar voor de duur van die plaatsing door of in opdracht van een door 3W aangewezen organisatie in Nederland op de voor het rijk meest economische wijze opgeslagen tot een volume van ten hoogste:

    • a. bij verhuizing van de boedel voor rijksrekening in een 40 voet container: 10 m3;

    • b. bij verhuizing van de boedel voor rijksrekening in een 20 voet container of door de lucht dan wel in het geval op de standplaats geen dienstwoning ter beschikking wordt gesteld: 40 m3.

  • 2. Op verzoek van de bij een post geplaatste ambtenaar kan de in het eerste lid bedoelde boedel tussentijds in één keer volledig bij een privéadres in Nederland worden afgeleverd, mits de plaatsingsduur bij die post op het moment van afleveren van de boedel naar verwachting nog ten minste twee jaren zal voortduren. Artikel 63, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 66. Transport auto voor rijksrekening
  • 1. Indien de snelste route tussen de vorige en de nieuwe standplaats over land of over zee gemeten 2.000 kilometer of meer bedraagt, wordt de auto van de ambtenaar die in overplaatsing is of van een tot zijn huishouding behorend gezinslid op diens verzoek tezamen met de boedel door of in opdracht van de door 3W aangewezen organisatie op de voor het rijk meest economische wijze getransporteerd en worden de inklaringskosten voor rijksrekening genomen. De afstand wordt vastgesteld met gebruikmaking van de Google Maps routeplanner.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde reisroute minder dan 2.000 kilometer bedraagt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing indien het met de auto afleggen van die reisroute om veiligheidsredenen of om andere bijzondere redenen, ter beoordeling van 3W, niet in redelijkheid van de ambtenaar gevergd kan worden.

  • 3. Indien in een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid de auto elders is aangeschaft, worden de kosten van transport van de auto naar de nieuwe standplaats, de kosten van verzekering tijdens het transport en de inklaringskosten aan de ambtenaar vergoed, mits de auto binnen twaalf maanden gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats is afgeleverd, tot ten hoogste de meerkosten die voor rijksrekening zouden zijn gekomen indien de auto tezamen met de boedel zou zijn getransporteerd overeenkomstig het eerste lid.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij een overplaatsing van of naar Nederland.

Artikel 67. Transport- en opslagverzekering boedel en auto
  • 1. De in de artikelen 63, 64 en 65 bedoelde boedel wordt door 3W ten behoeve van de ambtenaar voor de vervangingswaarde tot ten hoogste het in Bijlage D, onder 3, sub a, vermelde bedrag per m3 verzekerd tegen schade, verlies en diefstal tijdens:

    • a. het transport naar de volgende standplaats of naar Nederland;

    • b. de direct daaraan voorafgaande of daaropvolgende tijdelijke opslag;

    • c. de opslag in Nederland.

  • 2. De in artikel 66, eerste lid, bedoelde auto wordt door 3W ten behoeve van de ambtenaar verzekerd tegen schade, verlies en diefstal tijdens het transport naar de volgende standplaats of naar Nederland overeenkomstig de polisvoorwaarden van de door 3W aangewezen verzekeringsmaatschappij. Verzekerd is het door de ambtenaar blijkens een aankoopfactuur voor de auto betaalde bedrag tot ten hoogste het in Bijlage D, onder 3, sub b, vermelde bedrag.

  • 3. De ambtenaar die met de in het tweede lid bedoelde verzekeringsmaatschappij afspreekt zijn boedel of zijn auto voor een hoger bedrag of tegen andere voorwaarden te verzekeren dan waarop hij krachtens dit artikel aanspraak maakt, voldoet de daarmee verband houdende kosten rechtstreeks aan die maatschappij.

  • 4. Het in Bijlage D, onder 3, sub b, vermelde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de ontwikkeling in de daaraan voorafgaande periode van medio november tot medio november van het element ‘aankoop voertuigen’ van de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens.

Artikel 68. Door de ambtenaar te dragen kosten verband houdende met de verhuizing

De ambtenaar draagt alle kosten voortvloeiende uit:

  • a. een bijzondere behandeling bij de verpakking, het transport of de aflevering van goederen die niet kunnen worden gerekend tot gangbare boedel voor ambtenaren;

  • b. vertraging van het transport van de boedel, waarin begrepen de in- of uitklaring, indien die vertraging wordt veroorzaakt door het zich in de boedel bevinden van goederen:

    • 1°. die niet op de inhoudsopgave staan;

    • 2°. waarvan de uitvoer, doorvoer of invoer is verboden;

    • 3°. waarvoor door de ambtenaar niet tijdig is voldaan aan de door het land van uitvoer, doorvoer of invoer gestelde uitvoer-, doorvoer- respectievelijk invoervoorwaarden;

  • c. vertraging van het transport van de auto, waarin begrepen de in- of uitklaring, indien de vertraging wordt veroorzaakt doordat:

    • 1°. door de ambtenaar niet tijdig is voldaan aan de door het land van uitvoer, doorvoer of invoer gestelde uitvoer-, doorvoer- respectievelijk invoervoorwaarden;

    • 2°. de technische specificaties van de auto niet voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld in het land van bestemming;

    • 3°. zich daarin goederen bevinden als bedoeld onder b.

§ 4. Overige voorzieningen tijdens overplaatsing

Artikel 69. Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting
  • 1. Aan de in overplaatsing zijnde ambtenaar worden in de overplaatsingsperiode de kosten van tijdelijke huisvesting vergoed tot ten hoogste het in derde lid bedoelde bedrag, met uitzondering van kosten die de ambtenaar maakt voor zijn privéwoning of die van één van zijn gezinsleden, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid.

  • 2. De in het eerste lid genoemde overplaatsingsperiode betreft het volgende tijdvak:

    • a. bij overplaatsing van een post naar een post: vanaf de dag volgende op de dag waarop de werkzaamheden bij de post worden beëindigd tot de dag waarop de werkzaamheden bij de volgende post worden aangevangen, met een maximum van 42 opeenvolgende dagen;

    • b. bij overplaatsing van Nederland naar een post: vanaf de dag waarop de ambtenaar zijn woning heeft verlaten, tot de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post aanvangt, met een maximum van 21 opeenvolgende dagen;

    • c. bij overplaatsing van een post naar Nederland dan wel indien het dienstverband is of wordt beëindigd: vanaf de dag waarop de ambtenaar van de standplaats vertrekt tot de dag waarop de boedel is afgeleverd in een woning, anders dan ter tijdelijke huisvesting, met een maximum van 91 opeenvolgende dagen.

  • 3. De maximale tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt op de volgende wijze berekend:

    • a. het voor logies bestemde deel van de dagvergoeding welke geldt voor dienstreizen in Nederland, wordt vermenigvuldigd met het aantal dagen van de overplaatsingsperiode;

    • b. op het onder a berekende bedrag wordt een bedrag in mindering gebracht ter grootte van de in artikel 8, tweede lid, bedoelde inhouding huisvesting, berekend naar de periode waarop de tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting betrekking heeft.

  • 4. Indien voorafgaande aan de overplaatsingsperiode een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, is toegekend:

    • a. komt de ambtenaar bij overplaatsing naar Nederland niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;

    • b. komt de ambtenaar bij overplaatsing naar een post uitsluitend in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting indien de partner vanaf de dag van zijn aankomst op de volgende standplaats tot zijn huishouding aldaar gaat behoren. In dit geval omvat de overplaatsingsperiode het tijdvak, genoemd in het tweede lid, onder b, waarbij onder ‘de ambtenaar zijn woning heeft verlaten’ dient te worden gelezen: de partner zijn woning heeft verlaten.

Artikel 70. Verhoging tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting met een gezinsdeel
  • 1. Indien tot de huishouding van de in overplaatsing zijnde ambtenaar één of meer gezinsleden behoren, wordt het in artikel 69, derde lid, onder a, berekende bedrag verhoogd met:

    • a. bij één gezinslid: 30%;

    • b. bij twee gezinsleden: 50%;

    • c. bij drie of meer gezinsleden: 60%.

  • 2. Tot de huishouding van de in overplaatsing zijnde ambtenaar behoren niet:

    • a. de partner, indien aan de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, wordt toegekend;

    • b. de afhankelijke kinderen, indien aan de ambtenaar tijdens de overplaatsingsperiode ten behoeve van hen een vergoeding als bedoeld in de artikelen 51, 52 of 53 wordt toegekend.

  • 3. Indien de partner in verband met een erkende reden als bedoeld in artikel 44, derde lid, onder b, de standplaats eerder heeft moeten verlaten dan de ambtenaar, wordt aan hem voor ten hoogste de periode, bedoeld in artikel 69, tweede lid, een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting toegekend. De tegemoetkoming wordt als volgt vastgesteld:

    • a. ten behoeve van de partner: een bedrag gelijk aan het op grond van artikel 69, derde lid, onder a, berekende bedrag;

    • b. ten behoeve van met de partner in overplaatsing zijnde afhankelijke kinderen wordt het onder a bedoelde bedrag verhoogd met:

      • 1°. bij één kind: 30%;

      • 2°. bij twee kinderen: 50%;

      • 3°. bij drie of meer kinderen: 60%.

Artikel 71. Tegemoetkoming in de herinrichtingskosten
  • 1. De ambtenaar die een woning verlaat ontvangt, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid, na het betrekken van een nieuwe woning een tegemoetkoming in de daaruit voortvloeiende kosten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt een percentage van het voor de ambtenaar geldende brutosalaris, vermenigvuldigd met achtereenvolgens 12 en 1,08, met dien verstande dat voor de vaststelling van de tegemoetkoming het brutosalaris ten minste het maximumsalaris van schaal 6 en ten hoogste het maximumsalaris van schaal 14 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bedraagt, vermeerderd met per afhankelijk kind het in Bijlage B, onder 20, vermelde bedrag, voor zover ten behoeve van dat kind op zijn volgende standplaats een tegemoetkoming of vergoeding als bedoeld in artikel 15, 51, 52 of 53 wordt toegekend.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a. bij overplaatsing naar Nederland of bij beëindiging van het dienstverband: 12% dan wel, indien de partner in Nederland verbleef: 3%;

    • b. bij overplaatsing naar een post:

      • 1°. indien de aldaar te betrekken dienstwoning niet is ingericht, zulks ter beoordeling van DBV: 10%;

      • 2°. indien de aldaar te betrekken dienstwoning is ingericht, zulks ter beoordeling van DBV: 3%;

      • 3°. indien op de post geen dienstwoning ter beschikking is of wordt gesteld maar op andere wijze vanwege het rijk in de huisvesting van de ambtenaar is of wordt voorzien: 3%.

  • 4. De aanspraak op de in dit artikel bedoelde voorziening ontstaat op het volgende tijdstip:

    • a. bij overplaatsing naar een post: op de dag waarop de ambtenaar op de standplaats aankomt;

    • b. bij overplaatsing naar Nederland: op de dag waarop de ambtenaar in Nederland aankomt en zijn intrek neemt in een privéwoning;

    • c. bij beëindiging van het dienstverband, aansluitend op een plaatsing bij een post:

      • 1°. bij terugkeer naar Nederland: als onder b;

      • 2°. bij vestiging buiten Nederland: op de dag, volgend op de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post definitief beëindigt.

Artikel 72. Vergoeding kosten arbeidsgezondheidskundig onderzoek en immunisaties
  • 1. Voorafgaand aan een plaatsing bij een post ondergaat de ambtenaar de immunisaties die door het toekomstige land van plaatsing als eis voor binnenkomst worden gesteld, dan wel door de aangewezen medische instelling worden aanbevolen.

  • 2. Een gezinslid van de ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld immunisaties als bedoeld in het eerste lid te ondergaan.

  • 3. De kosten van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in de artikelen 51, tweede lid en 52, tweede lid, RDBZ alsmede de kosten van de in het eerste en tweede lid bedoelde immunisaties komen voor rekening van het rijk.

  • 4. De kosten verbonden aan vaccinaties voor jonge kinderen overeenkomstig het Rijksvaccinatieprogramma en de kosten van bevolkingsonderzoeken die tijdens de plaatsing op een post voor rekening van de ambtenaar of zijn gezinsleden blijven en waarvoor de ambtenaar en zijn gezinsleden bij inschrijving in een gemeente in Nederland geen kosten zouden behoeven te maken, komen voor rekening van het rijk.

Artikel 73. Vergoeding visumkosten
  • 1. De kosten die de ontvangende staat in rekening brengt voor het afgeven van voor de plaatsing noodzakelijke visa voor de ambtenaar of zijn gezinsleden waarvoor hij aanspraak maakt op een verhoging van de standplaatstoelage als bedoeld in artikel 14 of 15, komen voor rekening van het rijk.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. gezinsleden die ingevolge artikel 47 of 48 een gezinsherenigingsreis naar de standplaats van de ambtenaar ondernemen, of;

    • b. de ambtenaar of zijn gezinsleden die:

      • 1°. een twaalfmaandelijkse verlofreis als bedoeld in artikel 26, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 30 of een scholingsreis onderneemt respectievelijk ondernemen van Australië of Nieuw-Zeeland naar Nederland;

      • 2°. een overplaatsingsreis als bedoeld in artikel 60 onderneemt respectievelijk ondernemen en de totale vliegtijd van de vlucht 21 uur of meer bedraagt,

    in de economy klasse of vergelijkbare klasse en daarbij onderweg een overnachting maakt respectievelijk maken als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

Artikel 74. Taallessen ambtenaar
  • 1. Indien het wenselijk is dat de ambtenaar voorafgaand aan zijn plaatsing bij een post een cursus volgt in een officiële taal dan wel een lokaal gebruikelijke voertaal van het land van zijn aanstaande plaatsing, worden de kosten vergoed van:

    • a. inschrijf-, les- en examenkosten;

    • b. door de onderwijsinstelling voorgeschreven lesboeken, met uitzondering van woordenboeken;

    • c. vervoer tussen de verblijfplaats van de ambtenaar en de plaats waar bedoelde lessen worden gegeven, overeenkomstig de bepalingen die voor dienstreizen gelden.

  • 2. Vooraf wordt bepaald bij welke instelling de in het eerste lid bedoelde cursus dient te worden gevolgd.

Artikel 75. Taallessen kind

Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die naar een post wordt overgeplaatst.

Artikel 76. Acculturatiecursus

Indien het wenselijk is dat de ambtenaar, zijn partner of zijn afhankelijk kind van twaalf jaar of ouder voorafgaand aan de plaatsing bij een post een acculturatiecursus betreffende het land van aanstaande plaatsing volgt, worden die kosten overeenkomstig artikel 74 vergoed.

HOOFDSTUK 4. VOORZIENINGEN BIJ PLAATSING OF TERBESCHIKKINGHOUDING IN NEDERLAND

Artikel 77. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de in Nederland geplaatste of ter beschikking gehouden ambtenaar indien:

    • a. de plaatsing of de terbeschikkinghouding volgt op een plaatsing bij een post waarvan de duur bij aanvang daarvan was bepaald op een periode van ten minste twaalf maanden;

    • b. de duur van de plaatsing in Nederland bij de aanvang daarvan is bepaald op een periode van ten minste zes maanden dan wel bij aanvang van de terbeschikkinghouding het tot plaatsing bevoegde gezag niet verwacht dat deze korter dan zes maanden zal duren.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 80 wordt onder de ambtenaar de eerste tandempartner verstaan en geldt de tweede tandempartner als partner van de eerste tandempartner.

Artikel 78. Voorzieningen in verband met op de standplaats achterblijvende partner of kind

Indien de partner en het kind dan wel het kind zelfstandig op de vorige standplaats zijn respectievelijk is achtergebleven in verband met de afronding van het schooljaar van het kind, zijn de artikelen 47, eerste lid, en 48, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 79. Opslag boedel

  • 1. De boedel van de in artikel 77 bedoelde ambtenaar wordt voor de duur van zijn verblijf in Nederland maar uiterlijk tot zes jaar gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop hij zijn werkzaamheden op de post heeft beëindigd door of in opdracht van een door 3W aangewezen organisatie in Nederland op de voor het rijk meest economische wijze opgeslagen tot een volume van ten hoogste 10 m3.

  • 2. Indien tijdens het verblijf in Nederland komt vast te staan dat de ambtenaar niet meer voor een periode van langer dan twaalf maanden bij een post in het buitenland zal worden geplaatst, kan door 3W naar billijkheid een datum worden vastgesteld waarop de in het eerste lid bedoelde aanspraak voortijdig eindigt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid eindigt de in dit artikel bedoelde aanspraak tussentijds bij beëindiging van het dienstverband.

  • 4. Kosten die de in het eerste lid bedoelde organisatie in rekening brengt voor het aanbrengen van wijzigingen in de samenstelling van het in het eerste lid genoemde volume, komen gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de dag waarop de boedel in Nederland is afgeleverd voor rijksrekening. Kosten van wijzigingen die nadien op verzoek van de ambtenaar in de samenstelling van de boedel worden aangebracht, komen voor rekening van de ambtenaar en voldoet de ambtenaar rechtstreeks aan die organisatie.

  • 5. De tweede volzin van het vierde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar zijn gehele in opslag gegeven boedel in één keer op een adres in Nederland laat afleveren en hij op dat moment naar verwachting nog ten minste twee jaren aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van de kosten van opslag van de boedel. In dat geval komen ook de transport- en afleverkosten van de boedel bij het door de ambtenaar opgegeven adres in Nederland voor rijksrekening.

  • 6. De ambtenaar die met de in het eerste lid bedoelde organisatie afspreekt meer boedel op te slaan of op andere wijze boedel op te slaan of meer wijziging aan te brengen in de boedel dan waarop hij krachtens dit artikel aanspraak heeft, voldoet de daarmee verband houdende kosten rechtstreeks aan die organisatie.

Artikel 80. Woonlasten

  • 1. De ambtenaar die een voor permanente bewoning geschikte huurwoning in Nederland betrekt, kan op zijn schriftelijk verzoek aanspraak maken op een maandelijkse tegemoetkoming in die woonlasten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanspraak ontstaat na afloop van de in artikel 69 bedoelde periode van tijdelijke huisvesting dan wel, indien door de ambtenaar op een dergelijke tegemoetkoming geen aanspraak is gemaakt, op de dag dat de ambtenaar in Nederland is aangekomen.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend door de maandelijkse kale huur te verminderen met 25% van het voor de ambtenaar geldende brutosalaris, met dien verstande dat daarbij ten hoogste het in Bijlage B, onder 21, vermelde bedrag als kale huur in aanmerking wordt genomen.

  • 4. Het in Bijlage B, onder 21, vermelde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld overeenkomstig de meest recente gegevens van het CBS met betrekking tot de gemiddelde verhoging van de woninghuur in Nederland.

  • 5. De tegemoetkoming wordt opnieuw berekend zodra één van de voor toekenning noodzakelijke gegevens daartoe noodzaakt.

  • 6. Op de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bestaat geen aanspraak indien de huurwoning door de ambtenaar of één van zijn gezinsleden tijdens de plaatsing bij een post is aangehouden of gehuurd, tenzij de woning is gehuurd binnen een periode van 6 maanden voorafgaande aan de dag van aankomst van de ambtenaar in Nederland. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing indien niet de hiervoor bedoelde huurwoning maar een andere huurwoning wordt betrokken.

  • 7. De aanspraak op de tegemoetkoming vervalt:

    • a. zes jaar na de dag van aankomst van de ambtenaar in Nederland;

    • b. indien een andere woning wordt betrokken dan de woning waarvoor de tegemoetkoming is toegekend;

    • c. bij ontslag;

    • d. zodra het bedrag van de tegemoetkoming voor een periode van twaalf maanden minder bedraagt dan € 200.

  • 8. Indien de ambtenaar een arbeidsduur heeft van meer dan gemiddeld 36 uur per week wordt, in afwijking van artikel 1, onderdeel h, voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van het salaris van de ambtenaar bij de voor hem geldende arbeidsduur.

Artikel 81. Vergoeding kosten van niet-Nederlandstalig primair en secundair onderwijs

  • 1. Aan de ambtenaar wiens afhankelijk kind direct voorafgaande aan zijn overplaatsing naar Nederland gedurende ten minste één volledig schooljaar voor rijksrekening primair of secundair niet-Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en dat onderwijs in dezelfde taal in Nederland voortzet, worden de daarmee verband houdende kosten, met inachtneming van het tweede tot en met het zesde lid, vergoed.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde kosten worden ten hoogste vergoed tot het niveau van de door de International School of The Hague of een daarmee vergelijkbare door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde onderwijsinstelling in Nederland in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 21, tweede lid, voor het volgen van dat onderwijs.

  • 3. Indien door het kind onderwijs is gevolgd in een Amerikaans of Brits curriculum of het kind Frans-, Duits- of Spaanstalig onderwijs heeft gevolgd en dat onderwijs in hetzelfde curriculum respectievelijk in dezelfde taal in Nederland voortzet, worden in afwijking van het tweede lid de door de desbetreffende onderwijsinstelling in rekening gebrachte kosten vergoed als bedoeld in artikel 21, tweede lid, voor het volgen van dat onderwijs. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing indien het in het eerste lid bedoelde kind niet wordt toegelaten op een in het eerste lid bedoelde school.

  • 4. Indien het in het eerste lid bedoelde kind in Nederland tweetalig onderwijs gaat volgen bij een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde onderwijsinstelling, worden de daarvoor door de onderwijsinstelling aan de ambtenaar in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 21, tweede lid, aan hem vergoed.

  • 5. De aanspraak op de in dit artikel bedoelde vergoeding bestaat voor een periode van ten hoogste zes jaar gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar in Nederland en vervalt bij ontslag.

  • 6. Artikel 21, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 82. Schooltransport

  • 1. Indien een afhankelijk kind dat de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt primair of secundair onderwijs volgt aan een in artikel 81, tweede en derde lid, bedoelde onderwijsinstelling en de enkele reisafstand tussen de woning van de ambtenaar en de onderwijsinstelling meer bedraagt dan 15 kilometer, worden de reiskosten tussen de woning van de ambtenaar en de onderwijsinstelling vice versa aan hem vergoed, voor zover deze betrekking hebben op:

    • a. het gebruik van een transportdienst van de onderwijsinstelling;

    • b. de kosten van het gebruik door het kind van openbaar vervoer in de tweede klasse indien geen gebruik kan worden gemaakt van een transportdienst van de onderwijsinstelling;

    • c. de kosten van het gebruik door de ambtenaar of zijn partner van gemotoriseerd eigen vervoer indien geen gebruik kan worden gemaakt van een transportdienst van de onderwijsinstelling of van openbaar vervoer, overeenkomstig het lage tarief voor de vergoeding van dienstreizen per eigen auto op grond van het Reisbesluit binnenland.

    De onder c bedoelde vergoeding heeft betrekking op één reis van de woning van de ambtenaar naar de onderwijsinstelling vice versa per schooldag.

  • 2. Artikel 81, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de in artikel 23, tweede lid, bedoelde eigen bijdrage.

Artikel 83. Bijlessen

Ter zake van de vergoeding van de kosten van bijlessen is artikel 24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 84. Taallessen

  • 1. Teneinde een afhankelijk kind dat primair of secundair onderwijs volgt aan een Nederlandstalige onderwijsinstelling in staat te stellen de taal bij te houden waarin het direct voorafgaande aan de overplaatsing van de ambtenaar naar Nederland ten minste twee achtereenvolgende schooljaren voor rijksrekening onderwijs heeft gevolgd, worden de kosten van het volgen van lessen in die taal aan hem vergoed, voor zover:

    • a. deze kosten betrekking hebben op een periode van ten hoogste zes jaar vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar in Nederland;

    • b. de lessen worden gegeven door een tot lesgeven in de desbetreffende taal bevoegde persoon of worden gevolgd aan een passende onderwijsinstelling.

  • 2. Vergoeding geschiedt tot ten hoogste het in Bijlage B, onder 22, vermelde bedrag per aaneengesloten periode van twaalf maanden waarin de lessen worden gevolgd, welk bedrag jaarlijks per 1 januari wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 24, derde lid.

  • 3. Teneinde een afhankelijk kind dat primair of secundair niet-Nederlandstalig onderwijs volgt in staat te stellen aanvullende lessen in de Nederlandse taal te volgen, worden de kosten van het volgen van lessen in de Nederlandse taal overeenkomstig het eerste lid aan de ambtenaar vergoed, met dien verstande dat vergoeding geschiedt tot ten hoogste 50% van het in Bijlage B, onder 8, vermelde bedrag.

  • 4. De ambtenaar die op een post wordt geplaatst, blijft voor zijn in Nederland achterblijvend afhankelijk kind aanspraak maken op de in dit artikel bedoelde vergoeding onder de daarvoor gestelde voorwaarden.

HOOFDSTUK 5. TEWERKSTELLINGEN VAN KORTE DUUR

Artikel 85. Aanspraken

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:

    • a. in Nederland is geplaatst met het oogmerk om telkens tijdelijk bij een post tewerkgesteld te worden al dan niet afgewisseld met tijdelijke tewerkstellingen op het departement;

    • b. in Nederland is geplaatst dan wel ter beschikking wordt gehouden en tijdelijk bij een post wordt tewerkgesteld voor een periode welke bij aanvang daarvan naar verwachting langer dan drie maanden, maar korter dan twaalf maanden zal duren;

    • c. bij een post is geplaatst en tijdelijk bij een andere post wordt tewerkgesteld;

    • d. bij een post is geplaatst en tijdelijk in Nederland wordt tewerkgesteld;

    • e. in tijdelijke dienst is aangesteld om tijdelijk bij een post te worden tewerkgesteld voor een periode welke bij aanvang daarvan naar verwachting langer dan drie maanden, maar korter dan twaalf maanden zal duren.

  • 2. De aanspraak op de in de artikelen 86 en 87 bedoelde voorzieningen ontstaat op de dag waarop de ambtenaar zijn tijdelijke werkzaamheden bij de post aanvangt en eindigt op de dag waarop hij deze werkzaamheden beëindigt. Artikel 4, eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien tijdens een tijdelijke tewerkstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en e, voor een periode die bij de aanvang van de tewerkstelling naar verwachting drie maanden of korter zou duren wordt besloten dat deze periode wordt verlengd waardoor de totale periode van tijdelijke tewerkstelling op dezelfde post langer zal duren dan drie maanden, eindigt op het moment waarop het besluit tot verlenging is genomen de toepasselijkheid van het Reisbesluit buitenland en bestaat er voor de resterende duur van de tijdelijke tewerkstelling op die post per gelijke datum aanspraak op de voorzieningen, bedoeld in artikel 86.

Artikel 86. Tijdelijke tewerkstelling bij een post, vanuit Nederland

  • 1. Op de ambtenaar die in Nederland is geplaatst dan wel ter beschikking wordt gehouden en tijdelijk bij een post wordt tewerkgesteld, blijft hoofdstuk 4 van toepassing.

  • 2. Ter zake van de tijdelijke tewerkstelling wordt aan de in artikel 85, eerste lid, onder a, b en e, bedoelde ambtenaar:

    • a. een ticket verstrekt of een vergoeding toegekend als bedoeld in artikel 60;

    • b. Indien een vliegticket wordt verstrekt, worden tevens de eventuele kosten vergoed van het vervoeren van ruimbagage met een maximum van 80 kilogram dan wel indien het aantal stuks ruimbagage bepalend is, zoveel stuks ruimbagage om tot het gewicht van 80 kilogram te komen. In dat maximum is begrepen de door de vliegtuigmaatschappij op het ticket vermelde maximale ruimbagage.

  • 3. Voor de duur van zijn tijdelijke tewerkstelling bij een post zijn op de in het tweede lid bedoelde ambtenaar de in de derde volzin vermelde artikelen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor vergoedingen en tegemoetkomingen die gerelateerd zijn aan het functieniveau, het niveau van de tijdelijk vervulde functie geldt. Indien echter voor de ambtenaar een hogere salarisschaal geldt dan overeenkomt met het functieniveau van de tijdelijk vervulde functie, is die salarisschaal van toepassing bij de berekening van de vergoedingen en tegemoetkomingen. De in de eerste volzin bedoelde artikelen zijn:

    • a. artikel 8, eerste lid (huisvesting), juncto artikel 3, eerste lid, van de Regeling Dienstwoningen BZ;

    • b. artikel 9, eerste en vierde lid (water- en energieverbruik);

    • c. artikel 10 (koopkrachtcorrectie nettosalaris);

    • d. artikel 13 (standplaatstoelage);

    • e. artikel 19 (koopkrachtcorrectie standplaatstoelage);

    • f. artikel 20 (tegemoetkoming in verband met hotelverblijf), met dien verstande dat het percentage dat voor de ambtenaar geldt op 12,5% wordt gesteld;

    • g. artikel 27, derde lid (extra verlof);

    • h. artikel 30 (bedrijfsgeneeskundige begeleiding);

    • i. artikel 31 (voorzieningen bij overlijden);

    • j. artikel 32 (vergoeding huispersoneel), indien hij gedurende zijn tijdelijke tewerkstelling een dienstwoning bewoont en ten behoeve van deze woning geen huispersoneel beschikbaar is dat direct of indirect ten laste van het rijk komt;

    • k. artikel 35 (vergoeding passieve representatie);

    • l. artikel 37, eerste lid (koopkrachtcorrectie passieve representatie), met dien verstande dat het percentage waarmee de vergoeding passieve representatie voor koopkrachtverschillen wordt gecorrigeerd 40% bedraagt;

    • m. artikel 39 (transportvergoeding);

    • n. artikel 40 (gevolgen beschikbaarstelling dienstauto en regeling privégebruik dienstauto);

    • o. artikel 43 (reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen);

    • p. artikel 47 (herenigingsreis partner);

    • q. artikel 48 (herenigingsreis kind).

  • 4. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar als gevolg van zijn tijdelijke tewerkstelling bij een post moet worden aangemerkt als eerste of tweede tandempartner, is

    • a. het derde lid, onder a, b en j, niet van toepassing, en

    • b. artikel 3, tweede lid, onder b, van toepassing.

Artikel 87. Tijdelijke tewerkstelling bij een post, vanaf een post

  • 1. De ambtenaar die tijdens zijn plaatsing bij een post tijdelijk bij een andere post wordt tewerkgesteld, behoudt voor de duur van zijn tijdelijke tewerkstelling aanspraak op de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 2.

  • 2. Ter zake van de tijdelijke tewerkstelling wordt aan de in artikel 85, eerste lid, onder c, bedoelde ambtenaar:

    • a. een ticket verstrekt of een vergoeding toegekend als bedoeld in artikel 60;

    • b. Indien een vliegticket wordt verstrekt, worden tevens de eventuele kosten vergoed van het vervoeren van ruimbagage met een maximum van 80 kilogram dan wel indien het aantal stuks ruimbagage bepalend is, zoveel stuks ruimbagage om tot het gewicht van 80 kilogram te komen. In dat maximum is begrepen de door de vliegtuigmaatschappij op het ticket vermelde maximale ruimbagage.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor de aldaar bedoelde ambtenaar voor de duur van zijn tijdelijke tewerkstelling bij de andere post dat:

    • a. de artikelen 8, eerste lid (huisvesting), juncto 3, eerste lid, van de Regeling Dienstwoningen BZ, 9, eerste en vierde lid (water- en energieverbruik) en 20 (tegemoetkoming in verband met hotelverblijf) van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 20 het percentage dat voor de ambtenaar geldt op 12,5% wordt gesteld;

    • b. indien de voor de tijdelijke standplaats geldende koopkrachtcorrectiefactor als bedoeld in artikel 11 hoger is dan de voor de eigenlijke standplaats geldende koopkrachtcorrectiefactor, de koopkrachtcorrectie nettosalaris als bedoeld in artikel 10 wordt berekend met gebruikmaking van de hogere koopkrachtcorrectiefactor;

    • c. indien de voor de tijdelijke standplaats geldende zone-indeling als bedoeld in artikel 12 hoger is dan de voor de eigenlijke standplaats geldende zone-indeling, het verschil tussen de op basis van de hogere zone-indeling berekende standplaatstoelage als bedoeld in artikel 13 en de op basis van de zone-indeling van de eigenlijke standplaats berekende standplaatstoelage additioneel wordt toegekend;

    • d. de in onderdeel c bedoelde toekenning voor koopkrachtverschillen wordt gecorrigeerd op de in artikel 19, tweede en derde lid, aangegeven wijze.

  • 4. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar als gevolg van zijn tijdelijke tewerkstelling bij een andere post moet worden aangemerkt als eerste of tweede tandempartner, is

    • a. het derde lid, onder a, niet van toepassing, en

    • b. artikel 3, tweede lid, onder b, van toepassing.

Artikel 88. Tijdelijke tewerkstelling in Nederland, vanaf een post

  • 1. De ambtenaar die tijdens zijn plaatsing bij een post tijdelijk in Nederland wordt tewerkgesteld, behoudt voor de duur van zijn tijdelijke tewerkstelling aanspraak op de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 2.

  • 2. Ter zake van de tijdelijke tewerkstelling in Nederland wordt aan de in artikel 85, eerste lid, onder d, bedoelde ambtenaar:

    • a. een ticket verstrekt of een vergoeding toegekend als bedoeld in artikel 60;

    • b. Indien een vliegticket wordt verstrekt, worden tevens de eventuele kosten vergoed van het vervoeren van ruimbagage met een maximum van 80 kilogram dan wel indien het aantal stuks ruimbagage bepalend is, zoveel stuks ruimbagage om tot het gewicht van 80 kilogram te komen. In dat maximum is begrepen de door de vliegtuigmaatschappij op het ticket vermelde maximale ruimbagage.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid heeft de aldaar bedoelde ambtenaar voor de duur van zijn tijdelijke tewerkstelling in Nederland aanspraak op:

    • a. een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting overeenkomstig artikel 69, met inachtneming van het vierde lid van dat artikel;

    • b. een vergoeding woon-werkverkeer als bedoeld in het Verplaatsingskostenbesluit 1989 naar en van de plaats van tijdelijke tewerkstelling.

HOOFDSTUK 6. BETALINGEN

Artikel 89. Betalingen

  • 1. Betaling van de in de artikelen 21 tot en met 26, 28, 30, 31, 33, 34, 38, 41, 43, 47, 48, 51, 52, 53, 61, 72, 73, 74, 75, 76, 86, tweede lid, 87, tweede lid, bedoelde vergoedingen en tegemoetkomingen vindt plaats in de valuta waarin de kosten zijn of worden gemaakt, tenzij zulks naar het oordeel van de Directeur Financieel Economische Zaken niet mogelijk of niet redelijk is.

  • 2. In andere dan in het eerste lid genoemde gevallen vindt de betaling plaats in euro.

Artikel 90. Aanloopvoorschot

  • 1. De ambtenaar die voor een periode van ten minste twaalf maanden bij een post is geplaatst komt op zijn aanvraag in aanmerking voor een aanloopvoorschot. Een aanloopvoorschot kan aangevraagd worden in de periode gelegen tussen drie maanden voorafgaande aan de verwachte dag van aankomst op de standplaats en een maand na de dag van aankomst op de standplaats.

  • 2. Het aanloopvoorschot bedraagt, met inachtneming van het derde lid, de som van

    • a. de in een periode van ten hoogste drie maanden toekomende vergoedingen op grond van artikel 10 (koopkrachtcorrectie nettosalaris), de artikelen 13 tot en met 15 (standplaatstoelage), artikel 19 (koopkrachtcorrectie standplaatstoelage), artikel 32 (huispersoneel), de artikelen 35 en 36 (passieve representatie), artikel 37 (koopkrachtcorrectie passieve representatie) en artikel 39 (transportvergoeding), en

    • b. het in een periode van ten hoogste drie maanden toekomende nettosalaris.

  • 3. Het aanloopvoorschot bedraagt ten hoogste het bedrag, vermeld in Bijlage B, onder 23. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld op de in artikel 13, derde lid, aangegeven wijze.

  • 4. Het aanloopvoorschot is rentevrij en wordt binnen een periode van twee jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de dag van aankomst op de standplaats, in 24 gelijke maandelijkse termijnen verrekend met het totaal aan vergoedingen en tegemoetkomingen dat op grond van deze regeling wordt uitbetaald.

  • 5. Voor de eerste keer dat aan een ambtenaar een aanloopvoorschot wordt toegekend, gelden de volgende afwijkende bepalingen:

    • a. het bedrag van het aanloopvoorschot bedraagt 150% van het in het tweede lid bedoelde aanloopvoorschot;

    • b. in het vierde lid worden de zinsneden ‘binnen een periode van twee jaar’, ‘in 24 gelijke maandelijkse termijnen’ en ‘binnen de periode van twee jaar’, respectievelijk gelezen als: binnen een periode van drie jaar, in 36 gelijke maandelijkse termijnen en binnen de periode van drie jaar.

Artikel 91. Niet gebruikt of ten onrechte verstrekt ticket

  • 1. Indien na het gebruik van een op grond van deze regeling verstrekt ticket komt vast te staan dat de ambtenaar daarop geen aanspraak had en hij dat wist of redelijkerwijs kon weten, stort hij, met inachtneming van de artikelen 26, zevende lid, 47, negende lid, en 48, achtste lid, het door het rijk voor dit ticket betaalde aanschafbedrag binnen een periode van een maand, gerekend vanaf de datum waarop dit aan hem is medegedeeld, in de kas van de post of op een aangegeven bankrekening.

  • 2. Indien een op grond van deze regeling verstrekt ticket niet wordt gebruikt door de ambtenaar, wordt dit zo spoedig mogelijk door de ambtenaar geretourneerd, maar uiterlijk op een zodanig tijdstip dat het ter restitutie aan de vervoermaatschappij kan worden aangeboden binnen de door die maatschappij daarvoor gestelde termijn. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de ambtenaar zonder geldige reden het ticket na afloop van de in de vorige volzin bedoelde termijn retourneert en de vervoermaatschappij om die reden weigert tot restitutie over te gaan.

Artikel 92. Indienen van een declaratie

  • 1. 3W stelt voorschriften vast voor de wijze van indiening van declaraties betreffende vergoedingen en tegemoetkomingen die op declaratiebasis worden toegekend.

  • 2. Tenzij in deze regeling anders is aangegeven, wordt een declaratie zo spoedig mogelijk ingediend, maar uiterlijk binnen zes maanden nadat de aanspraak op de vergoeding of tegemoetkoming is ontstaan.

  • 3. Indien een declaratie niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is ingediend, vervalt het recht op de desbetreffende vergoeding of tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 93. Informatieplicht

  • 1. Indien zich omstandigheden of wijzigingen voordoen die van invloed zijn of kunnen zijn op aanspraken op een voorziening als bedoeld in deze regeling, stelt de ambtenaar – afhankelijk van wie beslist over de vaststelling van die aanspraken of voorzieningen – 3W, DBV dan wel het hoofd van de post daarvan onverwijld, maar uiterlijk binnen zeven dagen gerekend vanaf de dag waarop de omstandigheid of wijziging zich voordoet, schriftelijk in kennis.

  • 2. 3W, DBV en het hoofd van de post kunnen van de ambtenaar verlangen dat hij, onder overlegging van bewijsstukken, aantoont dat hij aanspraak kan maken op een voorziening als bedoeld in deze regeling.

  • 3. 3W, DBV en het hoofd van de post kunnen bepalen op welke wijze een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid dient plaats te vinden.

Artikel 94. Verplichting tot beperking van de kosten

De ambtenaar is naar redelijkheid en billijkheid verplicht de kosten die hij maakt en waarvoor hij op grond van deze regeling op declaratiebasis een voorziening ontvangt te beperken.

Artikel 95. Hardheidsclausule

HDPO kan ten gunste van de ambtenaar artikelen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard gelet op het belang dat ambtenaren en hun gezinsleden zich zowel tijdens de plaatsing bij een post als in de periode direct daaraan voorafgaande en direct daarop volgend een passende tegemoetkoming ontvangen in de noodzakelijke extra kosten die voortvloeien uit die plaatsing en welke ambtenaren van gelijk niveau die in Nederland werkzaam zijn niet hoeven te maken.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 96. Intrekking regelingen

  • 1. Het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 wordt ingetrokken.

  • 2. De Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ wordt ingetrokken.

  • 3. Alle op Rijksportaal gepubliceerde regels betreffende de professionele ontwikkeling van de partner worden ingetrokken.

Artikel 97. Wijziging Regeling dienstwoningen BZ

De Regeling dienstwoningen BZ wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder d, wordt ‘artikel 1, eerste lid, onder l, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘artikel 1, onder o, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 42 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘artikel 44 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘18 en 44, tweede lid, onder b, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘20 en 46 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘de artikelen 8, tweede lid, 9, tweede lid, en 44, tweede lid, onder b, ten 2°, en ten 3°, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘de artikelen 8, tweede lid, en 9, tweede lid, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

C

In artikel 9, tweede lid, wordt ‘De Directeur Veiligheidsdienst Buitenlandse Zaken’ gewijzigd in ‘De Directeur Veiligheid, Crisisbeheersing en Integriteit’.

D

Artikel 10, tweede lid, onder a, komt te luiden:

  • a. de exploitatie- en abonnementskosten van telefoon, televisie en internet, waaronder begrepen wifi;

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’ en ‘artikel 42, tweede lid, onder a, ten 1°, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ in ‘artikel 44, derde lid, onder a, ten 1°, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

2. In het vierde lid, onder a, wordt ‘42 en 47 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007’ gewijzigd in ‘44 en 50 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018’.

3. Aan het zevende lid, wordt de volgende volzin toegevoegd: ‘Op de in de vorige volzin bedoelde bewoner die niet met de staat van intree of anderszins aannemelijk maakt dat het achterstallig onderhoud of de schade reeds bestond voordat hij de bewoning van de dienstwoning aanving, worden de kosten voor het herstel van dat achterstallig onderhoud of die schade verhaald’.

F

In de artikelen 9, derde lid, 15, eerste lid, 16a, 17 en 18 wordt ‘Directeur Huisvesting Buitenland’ telkens gewijzigd in ‘Directeur Bedrijfsvoering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken’.

Artikel 98. Wijziging Regeling buitenlandse reizen BZ 2017

De Regeling Buitenlandse Reizen BZ 2017 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. DBZV 2018:

het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018;

2. In onderdeel n, wordt ‘artikel 57 van het DBZV 2007’ gewijzigd in ‘artikel 60 van het DBZV 2018’;

3. Onderdeel o komt te luiden:

o. verlofreis:

een twaalfmaandelijkse verlofreis als bedoeld in artikel 26 van het DBZV 2018, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 30 van het DBZV 2018, een herenigingsreis van een partner als bedoeld in artikel 47 van het DBZV 2018, een herenigingsreis van een kind als bedoeld in artikel 48 van het DBZV 2018, een extra reis van een alleenstaande ambtenaar als bedoeld in artikel 49 van het DBZV 2018 en een recuperatiereis van degene die is geplaatst in een standplaats met extreme omstandigheden;

B

In artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘het DBZV 2007’ gewijzigd in ‘het DBZV 2018’.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b van het tweede lid komt te luiden:

  • b. een overplaatsingsreis van de ambtenaar die is geplaatst als hoofd van een post en de met hem meereizende gezinsleden indien het naar het oordeel van de regiodirecteur vanwege zeer bijzondere omstandigheden is gewenst in de business klasse te reizen:

    • 1°. om protocollaire redenen;

    • 2°. omdat de ambtenaar direct na aankomst op de standplaats zijn werkzaamheden op de post moet aanvangen.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In afwijking van het derde lid is de betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening voor een twaalfmaandelijkse verlofreis als bedoeld in artikel 26 van het DBZV 2018, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 30 van het DBZV 2018 of een scholingsreis van Australië of Nieuw-Zeeland naar Nederland en voor een overplaatsingsreis als bedoeld in artikel 60 DBZV 2018 indien de totale vliegtijd van een vlucht 21 uur of meer bedraagt, in de economy plus klasse of een vergelijkbare klasse te reizen dan wel in de economy klasse of vergelijkbare klasse met de mogelijkheid de vlucht tussentijds te onderbreken met één overnachting. Ingeval van een overnachting als bedoeld in de eerste volzin ontvangt de betrokkene een tegemoetkoming in de logieskosten overeenkomstig Bijlage I, behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.

3. In het negende lid wordt ‘De vervoersbewijzen voor twaalfmaandelijkse verlofreizen als bedoeld in artikel 24 van het DBZV 2007, herenigingsreizen van een partner als bedoeld in artikel 46 van het DBZV 2007 en gezinsherenigingsreizen als bedoeld in artikel 53 van het DBZV 2007’ gewijzigd in ‘De vervoersbewijzen voor twaalfmaandelijkse verlofreizen als bedoeld in artikel 26 van het DBZV 2018, herenigingsreizen van een partner als bedoeld in artikel 47, herenigingsreizen van een kind als bedoeld in artikel 48 van het DBZV 2018 en de extra reizen van de alleenstaande ambtenaar als bedoeld in artikel 49 van het DBZV 2018’.

Artikel 99. Overgangsrecht buitenlandvergoedingen

  • 1. De ambtenaar die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling in het buitenland is geplaatst op grond van de artikelen 27 en 29 van het RDBZ en een buitenlandvergoeding ontvangt overeenkomstig het DBZV 2007 komt in aanmerking voor een overgangsmaatregel als bedoeld in dit artikel indien zijn plaatsingsbesluit vóór 6 juni 2018 aan hem bekend is gemaakt en zijn buitenlandvergoeding tijdens zijn plaatsing sterk daalt als gevolg van de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2. 3W berekent het verschil tussen de hoogte van de buitenlandvergoeding van de ambtenaar op basis van het DBZV 2007 en op basis van deze regeling met de formule: X – Y = Z. Daarbij staat

    • X voor het totaal dat de ambtenaar aan in het derde lid genoemde onderdelen aan buitenlandvergoeding op grond van het DVZV 2007 ontvangt op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling vermeerderd met 50% van een naar een maandbedrag teruggerekende tegemoetkoming in de oudedagsvoorziening als bedoeld in de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ;

    • Y voor het totaal dat de ambtenaar aan de in het derde lid genoemde onderdelen aan buitenlandvergoeding op grond van deze regeling ontvangt op de dag van inwerkingtreding van deze regeling;

    • Z voor het verschil tussen X en Y.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde berekening wordt gebaseerd op het bedrag van de volgende onderdelen van het DBZV 2007 en van deze regeling, tenzij anders aangegeven:

    • a. de standplaatstoelage van de ambtenaar en zijn gezinsleden;

    • b. de vergoeding huispersoneel;

    • c. de vergoeding passieve representatie van de ambtenaar en zijn partner;

    • d. de tegemoetkoming kosten van dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie;

    • e. de tegemoetkoming overige kosten van dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie;

    • f. de inhouding huisvesting;

    • g. de inhouding water- en energieverbruik;

    • h. de transportvergoeding;

    • i. de oudedagsvoorziening zoals opgenomen in deze regeling;

    • j. de tegemoetkoming kosten verblijf in een gastgezin;

    • k. de tegemoetkoming zelfstandige huisvesting;

    • l. de waarde van de volgens deze regeling toegekende extra verloftickets voor kinderen, partners en alleenstaande ambtenaren zoals die door 3W, na advies van de reisagent, eenmalig is vastgesteld en teruggerekend naar een maandbedrag.

  • 4. Aanspraak op de overgangsmaatregel bestaat indien Z meer bedraagt dan het drempelbedrag. Het drempelbedrag bedraagt 10% van X.

  • 5. De overgangsmaatregel wordt toegepast voor de resterende plaatsingsduur zoals die gold op de dag van inwerkingtreding van deze regeling met een maximum van 24 maanden.

  • 6. Het bedrag van de overgangsmaatregel bedraagt gedurende de eerste twaalf maanden 100% van Z voor zover dat uitkomt boven het drempelbedrag en gedurende de daaropvolgende twaalf maanden 50% van Z voor zover dat uitkomt boven het drempelbedrag.

  • 7. Het bedrag van de overgangsmaatregel kan worden verlaagd indien zich een belangrijke wijziging van omstandigheden voordoet waardoor handhaving van dat bedrag niet langer gerechtvaardigd is.

Artikel 100. Overgangsrecht herenigingsreis partner

Indien op de dag van inwerkingtreding van deze regeling de periode van twaalf maanden, bedoeld in artikel 46 van het DBZV 2007, en zes maanden, bedoeld in artikel 53 van het DBZV 2007, zoals die artikelen luidden op de hiervoor bedoelde dag nog voortduren, maakt de ambtenaar in afwijking van artikel 47 van deze regeling voor de resterende duur van de periode van twaalf respectievelijk zes maanden aanspraak op het volgende aantal tickets voor een herenigingsreis:

  • a. één ticket: indien de periode van de in de artikelen 46 en 53 van het DBZV 2007 bedoelde ambtenaar nog gedurende ten minste drie maanden maar minder dan zes maanden voortduurt;

  • b. twee tickets: indien de periode van de in artikel 46 van het DBZV 2007 bedoelde ambtenaar zes maanden of meer voortduurt.

Artikel 101. Overgangsrecht extra reis alleenstaande ambtenaar

In afwijking van artikel 49 maakt de in dat artikel bedoelde ambtenaar van wie op de dag van inwerkingtreding van deze regeling de periode van twaalf maanden, bedoeld in artikel 49, nog ten minste drie maanden voortduurt, voor de resterende duur van die periode aanspraak op één ticket voor een reis naar Nederland.

Artikel 102. Overgangsrecht tegemoetkoming woonlasten

Aan de ambtenaar die op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling een tegemoetkoming ontvangt in de woonlasten als bedoeld in artikel 76 van het DBZV 2007, wordt deze tegemoetkoming ook nadien nog toegekend overeenkomstig dat artikel zoals dat luidde op de hiervoor bedoelde dag.

Artikel 103. Overgangsrecht schooltransport in Nederland

De ambtenaar die op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling een vergoeding voor schooltransport ontvangt als bedoeld in artikel 78 van het DBZV 2007, ontvangt die vergoeding voor zijn afhankelijk kind van 14 jaar of ouder nog voor het lopende schooljaar overeenkomstig dat artikel zoals dat luidde op de hiervoor bedoelde dag.

Artikel 104. Overgangsrecht oudedagsvoorziening partner

De ambtenaar die op de dag van inwerkingtreding van deze regeling over het lopende of vorige kalenderjaar nog geen tegemoetkoming heeft aangevraagd als bedoeld in artikel 2 van de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ zoals deze regeling luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, wordt daartoe nog in staat gesteld gedurende twaalf maanden gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 105. Datum van inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop het vernieuwde geautomatiseerde vergoedingensysteem waarmee de hoogte van de buitenlandvergoedingen voor de individuele ambtenaar wordt berekend door 3W in gebruik wordt genomen.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018 (afgekort: DBZV 2018).

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

’s-Gravenhage, 19 november 2018

De Minister van Buitenlandse Zaken namens deze: de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, W.A. van Ee

BIJLAGEN VAN HET DIENST BUITENLANDSE ZAKEN VOORZIENINGENSTELSEL 2018 ZOALS DEZE LUIDEN BIJ DE VASTSTELLING VAN DIE REGELING

1. Bijlage A van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018

  • 1. De in artikel 12, eerste lid, onder b, bedoelde (sub)categorieën zijn:

    Categorie

    Element

    Klimaat

    Natuurverschijnselen

    Luchtverontreiniging

    Gezondheid

    Gezondheidsvoorzieningen en -risico’s

    Taal

    Taal

    Cultuur

    Cultuur

    Goederen en diensten

    Kwaliteit en verkrijgbaarheid

    Infrastructuur

    Infrastructuur

    Sociaal netwerk en ontspanning

    Nieuws en media

    Buitenlandse gemeenschap

    Ontspanningsmogelijkheden

    Nutsvoorzieningen

    Nutsvoorzieningen

    Persoonlijke veiligheid en socio-politieke spanningen

    Persoonlijke veiligheid

    Socio-politieke spanningen

  • 2. De in artikel 12, eerste lid, onder b, bedoelde omzetting geschiedt als volgt:

    Aantal punten standaardscore

    Aantal punten ten behoeve van de correctie op de basis-indeling

    0 tot 30

    0

    30 tot 50

    1

    50 tot 70

    2

    70 tot 90

    3

    90 tot 110

    4

    110 tot 130

    5

    130 tot 150

    6

    150 tot 170

    7

    170 tot 190

    8

    190 tot 210

    9

    210 tot 230

    10

    230 of meer

    11

  • 3. De in artikel 18, tweede lid, bedoelde criteria zijn:

    Standaardscore voor de categorieën ‘goederen en diensten’

    Categorie

    minder dan 10 punten

    A

    10 of meer, maar minder dan 20 punten

    B

    20 of meer punten

    C

  • 4. De in de artikelen 12, derde lid, en 18, derde lid, bedoelde zone- en categorie-indeling is:

    Standplaats

    Basisindeling

    (artikel 12, eerste lid, onder a)

    Correctie op basisindeling

    (artikel 12, eerste lid, onder b)

    Zone-indeling

    (artikel 12, derde lid)

    Categorie-indeling

    (artikel 18, derde lid)

    Abidjan

    4

    8

    12

    B

    Abu Dhabi

    4

    4

    8

    A

    Abuja

    4

    9

    13

    C

    Accra

    4

    6

    10

    B

    Addis Abeba

    4

    8

    12

    C

    Algiers

    4

    8

    12

    C

    Almaty

    4

    6

    10

    B

    Amman

    4

    5

    9

    B

    Ankara

    4

    5

    9

    A

    Antwerpen

    1

    0

    1

    A

    Astana

    4

    5

    9

    B

    Athene

    4

    3

    7

    A

    Bagdad

    4

    11

    15

    C

    Bakoe

    4

    6

    10

    B

    Bamako

    4

    9

    13

    C

    Bangalore

    4

    6

    10

    B

    Bangkok

    4

    5

    9

    A

    Beiroet

    4

    5

    9

    A

    Beijing

    4

    5

    9

    A

    Belgrado

    3

    4

    7

    A

    Berlijn

    2

    1

    3

    A

    Bern

    2

    0

    2

    A

    Boedapest

    3

    1

    4

    A

    Boekarest

    4

    3

    7

    A

    Bogota

    4

    5

    9

    A

    Boston

    4

    0

    4

    A

    Brasilia

    4

    5

    9

    A

    Bratislava

    2

    2

    4

    A

    Brussel

    1

    0

    1

    A

    Buenos Aires

    4

    4

    8

    A

    Bujumbura

    4

    9

    13

    C

    Caïro

    4

    8

    12

    B

    Canberra

    5

    0

    5

    A

    Caracas

    4

    8

    12

    C

    Chicago

    4

    1

    5

    A

    Chisinau

    4

    6

    10

    C

    Chongqing

    4

    6

    10

    B

    Colombo

    4

    7

    11

    B

    Cotonou

    4

    8

    12

    C

    Dakar

    4

    7

    11

    C

    Damascus

    4

    9

    13

    C

    Dar es Salaam

    4

    7

    11

    B

    Dhaka

    4

    10

    14

    C

    Doha

    4

    4

    8

    B

    Dubai

    4

    4

    8

    A

    Dublin

    3

    0

    3

    A

    Dusseldorp

    1

    0

    1

    A

    Erbil

    4

    9

    13

    C

    Gao

    4

    9

    13

    C

    Genève

    2

    0

    2

    A

    Goma

    4

    9

    13

    C

    Guangzhou

    4

    5

    9

    A

    Hanoi

    4

    6

    10

    B

    Harare

    4

    8

    12

    C

    Havanna

    4

    7

    11

    C

    Helsinki

    3

    0

    3

    A

    Ho Chi Minh Stad

    4

    7

    11

    B

    Hong Kong

    4

    2

    6

    A

    Islamabad

    4

    10

    14

    C

    Istanboel

    4

    4

    8

    A

    Jakarta

    4

    8

    12

    B

    Jeruzalem

    4

    4

    8

    A

    Juba

    4

    10

    14

    C

    Kaapstad

    4

    4

    8

    A

    Kabul en de Afghaanse provincies

    4

    11

    15

    C

    Kampala

    4

    7

    11

    B

    Khartoem

    4

    10

    14

    C

    Kiev

    4

    6

    10

    B

    Kigali

    4

    6

    10

    C

    Kinshasa

    4

    9

    13

    C

    Kopenhagen

    3

    0

    3

    A

    Koeweit

    4

    5

    9

    B

    Kuala Lumpur

    4

    5

    9

    A

    Lagos

    4

    9

    13

    C

    Lima

    4

    6

    10

    A

    Lissabon

    4

    0

    4

    A

    Ljubljana

    2

    1

    3

    A

    Londen

    2

    0

    2

    A

    Luanda

    4

    9

    13

    C

    Luxemburg

    1

    0

    1

    A

    Madrid

    3

    1

    4

    A

    Manilla

    4

    7

    11

    A

    Maputo

    4

    8

    12

    C

    Mexico

    4

    5

    9

    A

    Miami

    4

    1

    5

    A

    Milaan

    2

    1

    3

    A

    Minsk

    3

    6

    9

    B

    Moskou

    4

    6

    10

    A

    Mumbai

    4

    7

    11

    B

    München

    2

    0

    2

    A

    Muscat

    4

    4

    8

    A

    Nairobi

    4

    7

    11

    B

    New Delhi

    4

    7

    11

    B

    New York

    4

    1

    5

    A

    Niamey

    4

    9

    13

    C

    Nicosia

    4

    1

    5

    A

    Osaka/Kobe

    4

    2

    6

    A

    Oslo

    3

    0

    3

    A

    Ottawa

    4

    0

    4

    A

    Panama-stad

    4

    5

    9

    A

    Paramaribo

    4

    6

    10

    B

    Parijs

    1

    0

    1

    A

    Port of Spain

    4

    5

    9

    B

    Praag

    2

    1

    3

    A

    Pretoria

    4

    3

    7

    A

    Pristina

    4

    6

    10

    B

    Rabat

    4

    5

    9

    B

    Ramallah

    4

    6

    10

    A

    Riga

    3

    3

    6

    A

    Rio de Janeiro

    4

    5

    9

    A

    Riyad

    4

    7

    11

    C

    Rome

    3

    1

    4

    A

    San Francisco

    4

    0

    4

    A

    San José

    4

    4

    8

    A

    Sana'a

    4

    11

    15

    C

    Santiago de Chile

    4

    3

    7

    A

    Santo Domingo

    4

    6

    10

    A

    Sao Paulo

    4

    5

    9

    A

    Sarajevo

    3

    5

    8

    B

    Seoul

    4

    3

    7

    A

    Shanghai

    4

    5

    9

    A

    Singapore

    4

    2

    6

    A

    Skopje

    4

    3

    7

    A

    Sofia

    4

    4

    8

    A

    Stockholm

    3

    0

    3

    A

    St Petersburg

    4

    6

    10

    A

    Straatsburg

    1

    0

    1

    A

    Sydney

    5

    0

    5

    A

    Taipeh

    4

    3

    7

    A

    Tallinn

    4

    1

    5

    A

    Tbilisi

    4

    6

    10

    B

    Teheran

    4

    8

    12

    C

    Tel Aviv

    4

    3

    7

    A

    Tirana

    4

    6

    10

    B

    Tokio

    4

    2

    6

    A

    Toronto

    4

    0

    4

    A

    Tripoli

    4

    10

    14

    C

    Tunis

    4

    5

    9

    B

    Valetta

    4

    1

    5

    A

    Vancouver

    4

    0

    4

    A

    Vaticaanstad

    3

    1

    4

    A

    Vilnius

    3

    2

    5

    A

    Warschau

    3

    2

    5

    A

    Washington

    4

    1

    5

    A

    Wellington

    5

    0

    5

    A

    Wenen

    2

    0

    2

    A

    Yangon

    4

    8

    12

    C

    Yaoundé

    4

    9

    13

    C

    Zagreb

    3

    1

    4

    A

2. Bijlage B van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018

1. Inhouding huisvesting

Het in artikel 8, derde lid, bedoelde percentage is: 22,1%.

2. Inhouding water- en energieverbruik

Het in artikel 9, derde lid, bedoelde percentage is: 5,9%.

3. Koopkrachtcorrectie nettosalaris

Het in artikel 10, derde lid, bedoelde percentage is: 51%.

4. Standplaatstoelage

Het in artikel 13, tweede en derde lid, bedoelde bedrag is per maand:

Functieniveau

Bedrag in €

20

1.127

19

1.065

18

1.007

17

953

16

903

13

765

12

720

11

648

10

593

9

555

8

505

7

453

6

420

5. Extra onderwijsbegeleiding

De in artikel 21, derde lid, bedoelde bedragen zijn, afhankelijk van het gevolgde onderwijs: voor het schooljaar 2018–2019

Leerlinggebonden budget voor basisonderwijs

Indicatie voor:

Personele en materiële deel

in €

Ambulante begeleiding

in €

Totaal per schooljaar

in €

Cluster 2: slechthorende en slechtziende kinderen

7.352

5.690

13.042

Cluster 2: kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

7.352

5.690

13.042

Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen

7.353

4.968

12.321

Cluster 3: langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

7.352

4.915

12.267

Cluster 3: zeer moeilijk lerende kinderen

7.393

4.755

12.148

Cluster 4: kinderen met gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek

7.352

4.915

12.267

Leerlinggebonden budget voor speciaal basisonderwijs

Indicatie voor

Personele en materiële deel

in €

Ambulante begeleiding

in €

Totaal per schooljaar

in €

Cluster 2: slechthorende en slechtziende kinderen

2.952

5.690

8.642

Cluster 2: kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

2.952

5.690

8.642

Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen

2.953

4.968

7.921

Cluster 3: langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

2.952

4.915

7.867

Cluster 3: zeer moeilijk lerende kinderen

2.892

4.755

7.647

Cluster 4: kinderen met gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek

2.952

4.915

7.867

Leerlinggebonden budget voor voortgezet onderwijs (tot 20 jaar)

Indicatie voor

Personele en materiële deel

PRO/LWOO1

in €

Personele en materiële deel

Overig VO

in €

Ambulante begeleiding

in €

Totaal per schooljaar PRO/LWOO

in €

Totaal per schooljaar Overig VO

in €

Cluster 2: slechthorende en slechtziende kinderen

1.642

3.316

3.760

5.402

7.076

Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen

1.673

3.316

5.150

6.823

8.466

Cluster 3: langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

1.642

3.316

3.299

4.941

6.615

Cluster 3: zeer moeilijk lerende kinderen

1.642

3.316

3.185

4.827

6.501

Cluster 4: kinderen met gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek

1.642

3.316

3.302

4.944

6.618

X Noot
1

PRO = praktijkonderwijs; LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

6. Schooltransport

Het in artikel 23, tweede lid, bedoelde bedrag is:

Aantal afhankelijke kinderen dat van schooltransport gebruik maakt

Bedrag in € per schooljaar

1

291

2

499

3

624

4 of meer

666

7. Bijlessen afhankelijke kinderen

Het in artikel 24, tweede lid, bedoelde bedrag is: € 1.796.

8. Nederlandse taallessen afhankelijke kinderen

Het in artikel 25, tweede lid, bedoelde bedrag is: € 1.046.

9. Gemiddelde ticketkosten jaarlijkse verlofreizen

De in artikel 26, vijfde lid, bedoelde geschatte ticketkosten per persoon zijn:

Standplaats

Geschatte ticketkosten per persoon in €

Antwerpen

90

Belgrado

143

Berlijn

130

Bern

242

Boedapest

178

Bratislava

137

Brussel

90

Dublin

149

Dusseldorp

80

Genève

117

Helsinki

170

Kopenhagen

150

Ljubljana

132

Londen

102

Luxemburg

158

Madrid

183

Milaan

121

München

127

Oslo

148

Parijs

144

Praag

152

Rome

169

Sarajevo

245

Stockholm

146

Straatsburg

170

Vaticaanstad

169

Warschau

149

Wenen

170

Zagreb

179

10. Vergoeding huispersoneel

Het in artikel 32, vierde lid, bedoelde bedrag is per maand:

 

Ambtenaren m.u.v. CdP en plv CdP met functieniveau 16 of hoger met een dienstwoning met van rijkswege ingerichte representatieve ruimten

Functieniveau

Bedrag in €

Aanvullend bedrag in € per kind met een maximum van 3 kinderen

18

600

50

17

600

50

16

600

50

15

600

50

14

525

50

13

525

50

12

525

50

11

450

50

10

450

50

9

450

50

8

450

50

7

450

50

6

450

50

11. Vergoeding passieve representatie

Het is artikel 35, tweede lid, bedoelde bedrag is per maand:

CdP met dienstwoning met van rijkswege ingerichte representatieve ruimten

CdP met dienstwoning zonder van rijkswege ingerichte representatieve ruimten en plv CdP

Overigen

Functieniveau

Bedrag in €

Functieniveau

Bedrag in €

Functieniveau

Bedrag in €

20

1.250

18

828

18

704

19

1.125

17

758

17

644

18

1.000

16

700

16

595

17

852

15

610

15

519

16

787

14

562

14

478

15

722

13

492

13

418

14

666

12

452

12

384

13

615

11

375

11

319

12

565

   

10

275

11

496

   

9

248

       

8

203

       

7

179

       

6

152

12. Transportvergoeding

Het in artikel 39, tweede lid, bedoelde bedrag is per maand:

CdP

 

Overigen

Functie niveau

Bedrag in €

Functie niveau

Bedrag in €

20

360

18

331

19

360

17

331

18

360

16

331

17

339

15

319

16

339

14

319

15

339

13

305

14

339

12

305

13

339

11

285

12

339

10

285

11

339

9

285

   

8

271

7

271

6

257

13. Tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding

Het in artikel 45, eerste lid, bedoelde percentage is: 21%.

14. Tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding bij achterblijven en vooruitreizen

Het in artikel 45, tweede lid, onder a, bedoelde percentage is: 10 %.

15. Koopkrachtcorrectie tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding

Het in artikel 45, tweede lid, onder b, bedoelde percentage is: 4 %.

16. Vergoeding van internaatskosten

Het in artikel 51, tweede lid, bedoelde internaatstarief is voor het schooljaar 2018–2019: € 30.700.

17. Tegemoetkoming voor verblijf in een gastgezin

Het in artikel 52, derde lid, bedoelde bedrag is: € 355 per maand.

18. Tegemoetkoming voor zelfstandige huisvesting

Het in artikel 53, derde lid, bedoelde bedrag is: € 121 per maand.

19. Eigen bijdrage bij vergoeding gastgezin en vergoeding internaatskosten in geval van kinderbijslag

De in artikel 54, eerste lid, bedoelde bedragen zijn:

Leeftijd kind

Bedrag in €

0–6 jaar

201,05

6–12 jaar

244,13

12–18 jaar

287,21

20. Tegemoetkoming in de herinrichtingskosten

Het in artikel 71, tweede lid, bedoelde bedrag is: € 88.

21. Tegemoetkoming in de woonlasten

Het in artikel 80, derde lid, bedoelde bedrag is: € 1.100.

22. Lessen in een buitenlandse taal

Het in artikel 84, tweede lid, bedoelde bedrag is: € 1.796.

23. Aanloopvoorschot

Het in artikel 90, derde lid, bedoelde bedrag is: € 23.592.

3. Bijlage C van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018

  • 1. De in artikel 10, eerste lid, en artikel 11, tweede lid, onder a, bedoelde bestedingen van de CBS-bestedingsindex zijn:

    Categorie

    Besteding

    Categorie

    Besteding

    Woning

    Woninghuur hoofdwoning

    Huur garage hoofdwoning

    Toegerekende huur gratis woning

    Kleding en schoeisel

    Herenkleding

    Dameskleding

     

    Kledingartikelen en toebehoren

    Stadsgas en aardgas

    Elektriciteit

    Herenschoenen

    Vaste en vloeibare Brandstoffen

    Damesschoenen

    Compensatie energiebelasting

    Sportschoenen volwassenen

    Meubelen

    Lampen en decoratie Vloerbedekking

    Reparatie van meubelen Gordijnen, zonwering, horren, e.d.

    Andere artikelen voor persoonlijk gebruik (sieraden, tas, koffers)

    Hygiëne en geneeskundige verzorging

    Watervoorziening

    Schoonheidsartikelen, parfums, deo

    Geneesmiddelen en medische producten

    Verzekering i.v.m. gezondheid

    Beddengoed en huishoudlinnen

     

    Ontwikkeling ontspanning en verkeer

    Onderwijs

    Studie en schoolboeken

    Boekenfonds

    College en lesgelden

    Muziek-, dans- en sportlessen

    TV, audio, video, foto, film, (on)bespeelde informatie dragers

    Reparatie van apparaten

    Tabak

    Aankoop van voertuigen

    (Auto’s, fietsen, motorfietsen, scooters en bromfietsen)

    Verzekering i.v.m. de woning

    Onderdelen toebehoren privé voertuigen

    Onderhoud en reparatie privé voertuigen

    Verzekering i.v.m. vervoer

  • 2. De in artikel 45, eerste lid, bedoelde bestedingen van de CBS-bestedingsindex zijn:

    Categorie

    Besteding

    Categorie

    Besteding

    Woning

    Gereedschappen voor huis en tuin

     

    Verzekering i.v.m. de woning

    Bloemen planten tuinvegetatie

    Huishoudelijke diensten

    Overige schoonmaakmiddelen

    Diensten i.v.m. de woning (lift, reiniging etc.)

    Meubelen

    Reparatie meubelen e.d.

    Glas, aardewerk, huishoudelijke artikelen

    Computerapparatuur

    Kranten en tijdschriften

    Beddengoed

    Huishoudlinnen

    Grote huishoudelijke apparaten exclusief kachels

    Kleine huishoudelijke apparaten

    Reparatie huishoudelijke apparaten

    Foto, film en optische instrumenten

    TV, audio en videoapparatuur

    CD, Video, DVD

    Reparatie van apparaten

    Overige verbruiksartikelen

    Auto's

    Onderdelen en toebehoren auto's

    Onderhoud en reparatie privé voertuigen

    Autoverzekering

    Lampen en decoratie

    Telefoon en internetdiensten

    Overige verzekeringen (WA etc.)

    Brandstoffen en smeermiddelen

  • 3. De in artikel 45, tweede lid, onder a, bedoelde bestedingen van de CBS-bestedingsindex zijn:

    Categorie

    Besteding

    Categorie

    Besteding

    Woning

    Gereedschappen voor huis en tuin

    Bloemen planten tuinvegetatie

    Woning

    Grote huishoudelijke apparaten exclusief kachels

    Kleine huishoudelijke apparaten

    Reparatie huishoudelijke apparaten

    Diensten i.v.m. de woning (lift, reiniging etc.)

    Overige verbruiksartikelen

    Lampen en decoratie

    Meubelen

    Reparatie meubelen e.d.

    Huishoudelijke diensten

    Overige schoonmaakmiddelen

    Glas, aardewerk, huishoudelijke artikelen

    Computerapparatuur

    Kranten en tijdschriften

    Beddengoed

    Huishoudlinnen

    Foto, film en optische instrumenten

    TV, audio en videoapparatuur

    CD, Video, DVD

    Reparatie van apparaten

    Verzekering i.v.m. de woning

    Overige verzekeringen (WA etc.)

  • 4. De in artikel 45, tweede lid, onder b, bedoelde bestedingen van de CBS-bestedingsindex zijn:

    Categorie

    Besteding

    Categorie

    Besteding

    Woning

    Gereedschap voor huis en tuin

     

    Huishoudelijke diensten

    Bloemen, planten, tuinvegetatie

    Overige schoonmaakmiddelen

    Reparatie van huishoudelijke apparaten (inclusief huur)

    Computerapparatuur

    Kranten en tijdschriften

    Foto, film en optische instrumenten

    Overige verzekeringen (WA etc.)

  • 5. De in artikel 11, vierde lid, bedoelde landen waarvan de koopkrachtcorrectie (KKC) als gevolg van de koersfluctuaties maandelijks wordt aangepast, zijn:

    OESO-landen m.u.v. Eurozone

    Landen met vaste koersverhouding US$

    Landen met KKC gebaseerd op US$

    Australië

    Cuba

    Zimbabwe

    Canada

    Hong Kong

     

    Chili

    Jordanië

     

    Denemarken

    Libanon

     

    Hongarije

    Oman

     

    Israël

    Panama

     

    Japan

    Qatar

     

    Mexico

    Saudi-Arabië

     

    Nieuw-Zeeland

    Verenigde Arabische Emiraten

     

    Noorwegen

       

    Polen

       

    Tsjechië

       

    Turkije

       

    Verenigd Koninkrijk

       

    Verenigde Staten van Amerika

       

    Zweden

       

    Zuid-Korea

       

    Zwitserland

       

4. Bijlage D van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018

  • 1. De standplaatsen met zware klimatologische omstandigheden als bedoeld in artikel 63, zevende lid, zijn:

    Standplaatsen

    Abidjan

    Lima

    Abu Dhabi

    Manilla

    Accra

    Maputo

    Almaty

    Miami

    Caïro

    Mumbai

    Colombo

    Muscat

    Cotonou

    Niamey

    Dhaka

    Panama-Stad

    Doha

    Paramaribo

    Dubai

    Riyad

    Havanna

    Santo Domingo

    Islamabad

    Sao Paulo

    Jakarta

    Singapore

    Khartoem

    Yangon

    Kinshasa

    Yaoundé

    Kuala Lumpur

     

    Lagos

     
  • 2. De standplaatsen waar goederen voor kinderen jonger dan 1 jaar onvoldoende kunnen worden verkregen als bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, zijn:

    Standplaatsen

    Abuja

    Havanna

    Addis Abeba

    Islamabad

    Algiers

    Juba

    Bagdad

    Kabul en de Afghaanse provincies

    Bamako

    Khartoem

    Bujumbura

    Kigali

    Caïro

    Kinshasa

    Caracas

    Lagos

    Chisinau

    Luanda

    Cotonou

    Maputo

    Dakar

    Niamey

    Damascus

    Sana’a

    Dhaka

    Teheran

    Erbil

    Tripoli

    Gao

    Yangon

    Goma

    Yaoundé

    Harare

     
  • 3.

    • a. Het in artikel 67, eerste lid, bedoelde ten hoogste verzekerde bedrag per m3 boedel is: € 2.500.

    • b. Het in artikel 67, tweede lid, bedoelde ten hoogste verzekerde bedrag van de auto is: € 43.178.

TOELICHTING

Algemeen

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bestaat uit het departement in Den Haag en de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland (de posten). Bij BZ werken in totaal ongeveer 2.785 ambtenaren verdeeld over het departement en de posten. Op het departement in Den Haag werken ongeveer 1.945 ambtenaren. Op de posten in het buitenland werken ongeveer 840 vanuit Nederland uitgezonden ambtenaren van BZ en ongeveer 310 ambtenaren van andere ministeries.

Het voorliggende Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018 (DBZV 2018) heeft betrekking op uitgezonden BZ-ambtenaren en voormalig uitgezonden BZ-ambtenaren. Met het DBZV 2018 wordt uitvoering geven aan de artikelen 13, 36, 41d, 53, 63, 76 en 77, vierde lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ).

Een plaatsing op een post in het buitenland brengt voor ambtenaren veel extra kosten met zich die zij niet zouden hebben indien zij in Nederland waren geplaatst. Maar ook direct voorafgaande aan een plaatsing in het buitenland en bij terugkomst in Nederland doen zich extra kosten voor. Dit geldt eens temeer indien zij een partner en/of kinderen hebben.

In de loop der tijd zijn verschillende voorzieningenregelingen vastgesteld met het oogmerk ervoor zorg te dragen dat ambtenaren deze extra kosten niet zelf hoeven te dragen. Laatstelijk geschiedde dat in 2007 met vaststelling van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 (DBZV 2007).

Het DBZV 2007 is een voorzieningenstelsel waarmee ambtenaren door BZ als werkgever op transparante wijze worden tegemoetgekomen in de hoge meerkosten die zij en hun eventuele gezinsleden redelijkerwijs moeten maken voorafgaande aan een plaatsing in het buitenland, tijdens een plaatsing in het buitenland en na terugkomst in Nederland. Dit tegen de achtergrond dat BZ een Nederlandse werkgever is en dat uitgezonden ambtenaren met hun gezinnen na hun plaatsingen in het buitenland weer naar Nederland terugkeren. Dit uitgangspunt waarborgt dat een uitgezonden ambtenaar zo veel mogelijk in dezelfde financiële positie wordt gebracht als een in Nederland werkende ambtenaar van gelijk functieniveau.

Door maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen worden vandaag de dag andere eisen gesteld aan het voorzieningenstelsel dan bij de inwerkingtreding van het DBZV 2007 in 2007.

Vandaar dat de departementsleiding enkele jaren geleden opdracht heeft gegeven tot modernisering van het DBZV 2007. Daarbij zijn de volgende kaders vastgesteld waarbinnen deze modernisering dient plaats te vinden:

  • primaire doel is modernisering van het DBZV 2007, onder andere door meer rekening te houden met de gevolgen van de huidige tweeverdienersmaatschappij;

  • het realiseren van bezuinigingen is geen doel op zich; het geheel van wijzigingen mag in geen geval tot meerkosten of hogere beheerlasten leiden;

  • waar mogelijk zal het DBZV 2007 d.m.v. quick wins meer worden afgestemd op de stelsels inzake buitenlandvergoedingen van andere overheden (met name die van BZK en Defensie).

Het DBZV 2007 houdt bij de terbeschikkingstelling van vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen (samen aangeduid met ‘voorzieningen’) rekening met een groot aantal factoren. Zoals het functieniveau van de ambtenaar, de gezinssamenstelling, het prijspeil op de standplaats, de afstand van de standplaats tot Nederland en de specifieke omstandigheden op de standplaats (zoals klimaat, veiligheid, luchtverontreiniging en beschikbaarheid van goederen en onderwijsvoorzieningen).

Teneinde de beheerlasten te beperken, worden voor de meeste onkosten forfaitaire vergoedingen toegekend. En slechts in beperkte mate vergoedingen op declaratiebasis voor aantoonbaar gemaakte kosten. Doordat het forfaitaire vergoedingen zijn, behoeft de ambtenaar over de besteding van die gelden geen verantwoording af te leggen en zijn de beheerlasten beperkt. Het karakter van de vergoedingen houdt in dat het kan voorkomen dat de ambtenaar tijdens zijn plaatsing met de ene vergoeding niet helemaal uitkomt gelet op de door hem redelijkerwijs te maken kosten voor het doel waarvoor die vergoeding is toegekend. Terwijl hij een andere vergoeding niet volledig voor het daarvoor bestemde doel hoeft in te zetten.

De uitgangspunten van het systeem van het DBZV 2007 als zodanig worden door de betrokkenen nog steeds breed gewaardeerd. Aangezien enerzijds velen de behoefte hebben aan een stelsel dat in belangrijke mate rekening houdt met de specifieke persoonlijke omstandigheden en de specifieke omstandigheden op de standplaats. En anderzijds velen forfaitaire vergoedingen prefereren boven het moeten declareren van alle daadwerkelijk gemaakte kosten onder overlegging van betaalbewijzen. Een meer op declaraties gebaseerd stelsel leidt niet alleen tot zeer hoge beheerlasten voor de organisatie en de medewerkers maar ook tot een sterke inbreuk op de privacy van de medewerkers en hun gezinsleden. Ook andere organisaties kennen stelsels voor buitenlandvergoedingen die in hoge mate uitgaan van forfaitaire vergoedingen.

Om die reden is er voor gekozen het DBZV 2007 als uitgangspunt te nemen en dat slechts op onderdelen aan te passen aan de hedendaagse wensen. En dat binnen de door de departementsleiding gestelde randvoorwaarde dat het totaal van de voorstellen niet tot hogere kosten of beheerlasten mag leiden. Gelet op het grote aantal aanpassingen is ervoor gekozen een nieuwe regeling vast te stellen: het voorliggende Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2018 (DBZV 2018). Daarmee wordt een voorzieningenpakket geboden dat naar hedendaagse maatstaven adequaat is gelet op de nog steeds valide doelstelling van het DBZV 2007: het bieden van een passende compensatie voor de vele redelijkerwijs extra te maken kosten die verband houden met de plaatsing van een ambtenaar op een post in het buitenland. Dit gelet op de transparante opbouw van het stelsel en de hoogte van de individuele vergoedingen, verstrekkingen en inhoudingen en het uitgangspunt dat het vergoedingenstelsel adequate compensatie moet bieden voor extra kosten die redelijkerwijs voortvloeien uit een uitzending.

De in deze regeling vermelde tegemoetkomingen, vergoedingen en verstrekkingen worden netto aan de individuele ambtenaar toegekend. De daarover wettelijk verschuldigde loonbelasting wordt op basis van eindheffing door de werkgever aan de Belastingdienst afgedragen (werkgeverslast). Daarbij wordt rekening gehouden met de vrije ruimte in de werkkostenregeling en de vrijstellingen in de Wet op de loonbelasting 1964, met inachtneming van de bepalingen inzake de extraterritoriale werknemers (de zogenaamde 30% regeling).

Tijdens het voorbereidingstraject zijn alle BZ-ambtenaren en naar posten uitgezonden ambtenaren van andere ministeries alsmede de vertegenwoordigers van de andere ministeries in de gelegenheid gesteld suggesties te doen en te reageren op de conceptvoorstellen van de projectgroep onder leiding van HDPO/AR. Met alle reacties is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Na uitvoerig overleg met de vakbonden in het Georganiseerd Overleg bij het ministerie van Buitenlandse Zaken (GO/BZ) heeft de departementsleiding overeenstemming bereikt met de vakbonden over voorliggende regeling hetgeen schriftelijk is bevestigd bij het Onderhandelingsakkoord modernisering DBZV 2007 van 30 mei 2018.

De belangrijkste overeengekomen wijzigingen zijn:

  • voor de vergoeding huispersoneel zullen nog slechts drie functieniveaus gelden met tussen haakjes de netto maandbedragen: tot en met schaal 11 (€ 450), schaal 12 tot en met 14 (€ 525) en schaal 15 en hoger (€ 600). Dat maandelijkse bedrag wordt verhoogd met € 50 per op de standplaats verblijvend afhankelijk kind met een maximum van drie kinderen

  • de vergoeding voor passieve representatie t.b.v. hoofden van posten met een residentie wordt met 25% verlaagd onder gelijktijdige bepaling dat zij voortaan meer kosten mogen declareren ten laste van het budget voor actieve representatie, zoals de kosten voor boeketten, servetten en kaarsen voor op tafel bij zakelijke lunches en diners. Het niveau van de passieve representatie van ‘hoofden van posten met functieniveau 18 of hoger’ wordt beter aangesloten bij dat voor een hoofd van een post met functieniveau 17. Er wordt een aparte vergoeding ingevoerd voor ‘hoofden van posten zonder residentie’ en ‘plv. hoofden van posten’ ter hoogte van het huidige niveau voor hen. De vergoeding passieve representatie t.b.v. overige medewerkers wordt met 15% verlaagd

  • de separate tegemoetkomingen in de kosten van professionele ontwikkeling en taallessen van de partner worden vervangen door één tegemoetkoming van maximaal € 3.350 netto per jaar

  • in alle gevallen (dus zowel bij erkende als niet-erkende reden) waarin de partner niet bij de ambtenaar op de standplaats woont, wordt bij de ambtenaar afgezien van de inhouding vanwege het door de werkgever op de standplaats beschikbaar stellen van een dienstwoning en water en energie t.b.v. die woning

  • indien er sprake is van een erkende reden waarom de partner niet bij de ambtenaar op de standplaats kan wonen, ontvangt de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten voor het voeren van een dubbele huishouding van 21% van zijn nettosalaris

  • de erkende reden voor de partner of een kind om niet op de standplaats te gaan wonen (veiligheid, scholing kind en medisch) wordt uitgebreid met de situatie dat de lokale autoriteiten het wonen van de partner of het kind op de standplaats niet toestaan

  • per periode van twaalf maanden worden t.b.v. de partner voor gezinshereniging bij een niet erkende reden twee extra tickets toegekend en bij een erkende reden één extra ticket voor een reis naar Nederland

  • aan de ambtenaar zonder partner of afhankelijk kind wordt per periode van twaalf maanden één extra ticket naar Nederland toegekend

  • de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ wordt ingetrokken. De ambtenaar ontvangt per maand dat de partner op de standplaats verblijft een forfaitaire tegemoetkoming van € 415,17 netto per maand voor het treffen van een oudedagsvoorziening voor de partner

  • de tegemoetkoming in de kosten van zelfstandige huisvesting van kinderen wordt gehalveerd

  • voor overplaatsingsreizen wordt hetzelfde reisregime ingevoerd als voor twaalfmaandelijkse verlofreizen, te weten altijd economy klasse. Bij overplaatsingsreizen met een totale vliegtijd van 21 uur of meer krijgt de ambtenaar de keuze tussen een economy klasse plus ticket dan wel een economy klasse ticket en één overnachting op een eendaagse tussenstop. Twee stuks ruimbagage per persoon worden vergoed

  • bij de tegemoetkoming kosten tijdelijke huisvesting tijdens overplaatsing worden de werkelijke kosten vergoed tot ten hoogste het huidige forfaitaire bedrag, verminderd met de gebruikelijke inhouding huisvesting

  • de tegemoetkoming woonlasten bij terugkeer in Nederland voor koopwoningen wordt afgeschaft. Een tegemoetkoming wordt gehandhaafd voor huurwoningen. Als huurnorm wordt daarbij aangehouden dat de ambtenaar 25% van het brutosalaris aan kale huur kan uitgeven. Het meerdere – waarbij een maximale kale huur van € 1.100 in aanmerking wordt genomen – wordt gedurende zes jaar vergoed mits de tegemoetkoming meer dan € 200 per periode van twaalf maanden bedraagt

  • ook de kosten van andere professionele kinderopvang dan in een kinderdagverblijf – zoals een gastouder of kinderoppas aan huis – worden vergoed

  • de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wordt verhoogd tot 55% netto van de gemaakte kosten waarbij de maximaal in aanmerking te nemen prijs per uur als bedoeld in de Wet kinderopvang wordt verhoogd met de koopkrachtcorrectie in landen waar die meer bedraagt dan 1

  • aan de alleenstaande ambtenaar die met één of meer afhankelijke kinderen op de standplaats woont, wordt een extra forfaitaire vergoeding toegekend ter grootte van 25% van de standplaatstoelage gebaseerd op functieniveau 11

  • de vergoeding voor de kosten van een schooltransportdienst van een internationale school in Nederland wordt afgeschaft voor kinderen van 14 jaar en ouder

  • de tegemoetkoming in de gedurende de plaatsing in Nederland doorgelopen kosten van afschrijving vervalt

  • de tegemoetkoming ingeval van zelfstandige huisvesting van afhankelijke kinderen wordt gehalveerd.

Het DBZV 2018 heeft voor individuele ambtenaren positieve of negatieve financiële gevolgen afhankelijk van een combinatie van onder meer functieniveau, gezinssamenstelling (alleenstaand of met partner en al of niet met kinderen) en verblijf van de partner en/of kinderen op de standplaats of elders. Daarbij dient bedacht te worden dat deze financiële gevolgen voor veel ambtenaren tijdens hun loopbaan bij BZ zullen uitmiddelen, aangezien zij voor een wereldwijde loopbaan zijn aangesteld met afwisselende plaatsingen in Nederland en het buitenland waarbij tijdens hun verschillende uitzendingen vaak sprake zal zijn van een andere combinatie van voornoemde factoren.

Op grond van artikel 8, achtste en negende lid, van het RDBZ zal bij uitzending naar een post van een andere rijksambtenaar dan een BZ-ambtenaar, door de betrokken minister in overeenstemming met de minister van BZ een voorzieningenpakket worden vastgesteld overeenkomstig het voorzieningenstelsel dat door de minister van BZ is vastgesteld voor BZ-ambtenaren.

Het interdepartementale beleid ter zake is in 2010 vastgelegd in de door het overleg van de secretarissen-generaal (SGO) vastgestelde Attachénotitie. Het SGO heeft deze notitie op 7 juni 2017 vervangen door de Attachénotitie 2017.

Andere ministeries stellen hun ambtenaren aan voor een loopbaan in Nederland met in enkele gevallen een incidentele plaatsing in het buitenland. Vandaar dat door de secretarissen-generaal in de Attachénotitie 2017 is bepaald dat die ministeries het DBZV 2007 toepassen met enkele uitzonderingen die met name betrekking hebben op de periode nadat de ambtenaar na afloop van een uitzending in Nederland is teruggekeerd.

De secretaris-generaal van BZ zal met de secretarissen-generaal van de betrokken andere ministeries bezien in hoeverre de Attachénotitie 2017 dient te worden aangepast aan het DBZV 2018. Het ligt in de rede dat daarbij de huidige uitgangspunten gehandhaafd blijven dat uitzonderingen alleen kunnen gelden voor alle andere ministeries en alleen voor de perioden direct voorafgaande aan en direct volgende op een uitzending naar een post. Dit omdat het onwenselijk is indien ambtenaren onder verschillende voorwaarden op een post tewerkgesteld worden. Hierbij zij opgemerkt dat het DBZV 2018 voor voornoemde perioden nagenoeg niet tot inhoudelijke wijzigingen leidt.

Het plaatsingsbeleid van BZ is zodanig ingericht dat bij de vervulling van vacante functies in het buitenland geen rekening wordt gehouden met de hoogte van de buitenlandvergoedingen waarop de geplaatste persoon aanspraak zal maken. Alleenstaande ambtenaren en ambtenaren met een partner en/of kinderen moeten immers gelijke kansen hebben om op basis van hun kwaliteiten voor een plaatsing in aanmerking te komen. Dit beleid zal uiteraard gehandhaafd blijven.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn ten opzichte van artikel 1, eerste lid, van het DBZV 2007 enkele definities gewijzigd of toegevoegd. Voor het overige zijn voor deze regeling de definities uit het DBZV 2007 overgenomen. De nieuwe en gewijzigde definities worden hierna toegelicht.

Verder bevatte artikel 1 van het DBZV 2007 naast begripsomschrijvingen ook nog algemene bepalingen. Die bepalingen zijn in de voorliggende regeling samengevoegd met de andere algemene bepalingen in artikel 2.

3W

Eén van de projecten van het rijksbrede Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst is geweest het instellen van een shared service organisatie bij het Ministerie van BZ voor alle ondersteunende en uitvoerende diensten in het buitenland. Die shared service organisatie draagt de naam WereldWijdWerken (3W) en is operationeel geworden per 1 september 2013.

3W verricht alle hiervoor genoemde diensten voor diegenen die voor de Nederlandse rijksoverheid in het buitenland reizen, werken en aldaar verblijven.

Veel van de in het DBZV 2007 aan HDPO opgedragen taken, zijn nu aan 3W opgedragen. Voorbeelden daarvan zijn: artikel 2, elfde lid (het nemen van besluiten in het kader van het DBZV 2018), artikel 63, zesde lid (het beoordelen of het transport van de boedel door de lucht moet plaatsvinden) en artikel 63, tiende lid (het aanwijzen van de organisatie die voor het transport van de boedel verantwoordelijk is).

Vanwege het vorenstaande is een begripsomschrijving van ‘3W’ toegevoegd.

HDPO blijft bevoegd om een onafhankelijk instituut aan te wijzen voor het aanleveren van statistische gegevens voor het vaststellen van vergoedingen, tegemoetkomingen, percentages en budgetten op grond van deze regeling (artikel 1, onderdeel r). Ook blijft HDPO bevoegd om in bijzondere gevallen ten gunste van ambtenaren te beslissen tot afwijking van het DBZV 2018 (de hardheidsclausule in artikel 95). Een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule wordt door 3W ontvangen en voorbereid.

DBV

De Directeur Bedrijfsvoering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DBV) is verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid van uitgezonden ambtenaren werkzaam in het postennet en in dat kader ook voor de toepassing van de Regeling dienstwoningen BZ. Op een aantal plaatsen wordt in deze regeling verwezen naar die bevoegdheid. Voorbeelden daarvan zijn: artikel 9, vierde lid (het naar billijkheid vaststellen van een eigen bijdrage voor het verbruik aan water en energie bij een als onredelijk aan te merken verbruik) en de artikelen 63, derde en vierde lid, en 71, derde lid, onderdeel b, ten eerste en tweede (het bepalen in welke mate de dienstwoning van rijkswege is ingericht). Om die reden is een begripsomschrijving van ‘DBV’ toegevoegd.

Brutosalaris

Voor de toepassing van deze regeling worden inhoudingen (voor bijvoorbeeld huisvesting) gebaseerd op het salaris bij een volledige arbeidsduur zoals dat is opgenomen in het BBRA 1984.

Dat betekent onder meer dat inhoudingen voor huisvesting en water en energie die verschuldigd zijn door een ambtenaar die bij wijze van hoge uitzondering met instemming van het bevoegd gezag tijdens zijn plaatsing bij een post ouderschapsverlof opneemt of in deeltijd werkt, worden gebaseerd op het salaris bij een volledige arbeidsduur en niet op hun verlaagde salaris.

Onredelijk zou zijn om dit ook te laten gelden voor ambtenaren van 57 jaar of ouder die op hun eigen verzoek zijn geplaatst in een functie die lager is gewaardeerd dan de salarisschaal waarin zij zijn ingedeeld onder een gelijktijdige inhouding krachtens artikel 35 van het RDBZ op hun salaris ter hoogte van het verschil tussen het salaris dat zij genieten en het salaris dat zij zouden genieten bij inpassing in de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal op hetzelfde salarisnummer. In dat geval zal voortaan hun verlaagde salaris de grondslag voor inhoudingen zijn waardoor de inhoudingen lager zijn dan wanneer van hun BBRA-salaris zou worden uitgegaan.

Nettosalaris

De begripsomschrijving van nettosalaris is in overeenstemming gebracht met het momenteel geldende bruto-netto traject.

Partner

Een aantal voorzieningen, zoals de tegemoetkoming in de kosten van het voeren van een dubbele huishouding, wordt in het DBZV 2007 ook toegekend indien de ambtenaar met de huwelijkspartner, geregistreerde partner of partner op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract geen gezamenlijke huishouding meer voert en ook niet de intentie heeft in de toekomst nog een gezamenlijke huishouding te gaan voeren. Bijvoorbeeld indien hun relatie zodanig ernstig verstoord is dat er een verzoek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is gedaan en de partner niet meer op hetzelfde woonadres woonachtig is waardoor de partner de facto geen deel meer uitmaakt van het gezin van de ambtenaar. In dat geval is er geen sprake meer van het hebben van duurzame en affectieve banden en het onderling steun en verzorging verlenen. Wat in het DBZV 2007 ontbrak, was de mogelijkheid om de ambtenaar voor die huwelijkspartner of geregistreerde partner geen voorzieningen of verstrekkingen meer toe te kennen ter zake hun dubbele huishouding vanwege het feit dat zij een zodanige feitelijke relatie hebben dat zij ook twee gescheiden huishoudingen zouden hebben gevoerd indien de ambtenaar niet naar het buitenland zou zijn uitgezonden. Die mogelijkheid bestond al wel voor de ongehuwde ambtenaar met een notarieel verleden samenlevingscontract. Dit werd door de Commissie van Bezwaar DBZ in een bezwaarzaak als discriminerend gekwalificeerd nu die voorwaarde niet ook aan de gehuwde ambtenaar en de ambtenaar met een geregistreerd partner wordt gesteld. Onderdeel j wordt daarom nu zodanig geformuleerd dat de mogelijkheid bestaat om geen vergoedingen of verstrekkingen meer toe te kennen indien er de facto geen gezamenlijke huishouding bestaat, ongeacht de juridische samenlevingsvorm.

Daarbij aansluitend is voor alle partners de zinsnede toegevoegd ‘met wie de ambtenaar samenwoont of zou hebben samengewoond indien hij niet buiten Nederland was geplaatst’. Hiermee wordt beoogd om duidelijk te maken dat de ambtenaar ook voorzieningen kan krijgen voor een levenspartner met wie hij (al dan niet vanwege een erkende reden als bedoeld in deze regeling) tijdelijk vanwege zijn plaatsing buiten Nederland niet daadwerkelijk samenwoont. En om duidelijk te maken dat die aanspraak stopt vanaf het moment dat duidelijk wordt dat zij anders dan vanwege die buitenplaatsing niet meer samenwonen, bijvoorbeeld vanwege een ernstig en onherstelbaar verstoorde relatie.

Afhankelijk kind

Voor de toepassing van het DBZB 2007 wordt – kort samengevat – onder afhankelijk kind verstaan: een kind dat voltijds primair, secundair of tertiair dagonderwijs volgt, mits voor dat onderwijs aanspraak bestaat op kinderbijslag dan wel het kind aanspraak kan maken op studiefinanciering. Voor een kind dat de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en nog voortgezet dagonderwijs volgt, bestaat echter geen aanspraak meer op kinderbijslag. Evenmin kan dat kind dan vanwege het soort onderwijs aanspraak maken op studiefinanciering. In plaats daarvan kan een kind van 18 jaar of ouder dat voltijds voortgezet onderwijs in Nederland volgt aanspraak maken op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. De begripsomschrijving van ‘afhankelijk kind’ in het DBZV 2018 is met het vorenstaande in overeenstemming gebracht.

Secundair onderwijs

Om dezelfde reden als hiervoor toegelicht bij afhankelijk kind is de begripsomschrijving ‘secundair onderwijs’ aangepast door daarin tevens te verwijzen naar de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Dienstwoning

Op een aantal plaatsen wordt in deze regeling naar ‘dienstwoning’ verwezen. Voorbeelden daarvan zijn: artikel 8 (de inhouding huisvesting vanwege het beschikbaar stellen van een dienstwoning), artikel 9 (de inhouding water en energie vanwege het voor rijkswege nemen van de kosten voor water en energie voor de dienstwoning), de artikelen 28 en 29 (de ambtenaar die tijdens zijn plaatsing naar een andere dienstwoning dient te verhuizen) en artikel 71 (de tegemoetkoming in de herinrichtingskosten die de ambtenaar ontvangt bij het betrekken of verlaten van een dienstwoning). Om die reden is een begripsomschrijving van ‘dienstwoning’ toegevoegd.

Kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, gastouderbureau en kinderopvangtoeslag

Nieuw in deze regeling is dat door de uitgezonden ambtenaar op grond van de artikelen 55 en 56 aanspraak gemaakt kan worden op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op de post.

Om die reden zijn de daarop betrekking hebbende begripsomschrijvingen toegevoegd door middel van een verwijzing naar die definities in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang.

Onder kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, (geregistreerd) kindercentrum, (geregistreerd) gastouderbureau, ouder en kinderopvangtoeslag wordt in deze regeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang.

Kinderopvang is het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop voor hen het voortgezet onderwijs begint.

Gastouderopvang is kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan de ouder, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.

Een kindercentrum is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang. Een gastouderbureau is een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.

Een ouder is de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft.

Een kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang.

Geregistreerd kindercentrum en geregistreerd gastouderbureau

Om dezelfde reden zijn er begripsomschrijvingen opgenomen voor ‘geregistreerd kindercentrum’ en ‘geregistreerd gastouderbureau’. Daaronder worden verstaan een kindercentrum respectievelijk gastouderbureau dat is opgenomen in een register van het college van burgemeesters als bedoeld in artikel 1.46 van de Wet kinderopvang (indien het centrum of bureau in Nederland is gevestigd) of in het register van de Minister van Sociale Zaken Werkgelegenheid als bedoeld in artikel 1.48 van de Wet kinderopvang (indien het centrum of bureau buiten Nederland is gevestigd).

Artikel 2. Algemene bepalingen

In artikel 2 zijn nu alle algemene bepalingen samengevoegd.

In het eerste lid is voor alle duidelijkheid bepaald dat voorzieningen zijn gebaseerd op het tijdens de plaatsing van de ambtenaar geldende functieniveau. In afwijking hiervan worden de voorzieningen voor een ambtenaar die in Nederland is geplaatst en tijdelijk bij een post wordt tewerkgesteld op het schaalniveau van die ambtenaar bepaald als dat hoger is dan het niveau van de tijdelijk vervulde functie.

Het vijfde lid bepaalt dat de ambtenaar voor zijn partner of kind geen aanspraak kan maken op voorzieningen op grond van deze regeling indien die partner uit andere hoofde reeds een voorziening ontvangt voor kosten waarin deze regeling voorziet. Die situatie zal zich met name voordoen als de partner werkzaamheden verricht voor een internationale organisatie of een andere overheid die met de uitzending verband houdende kosten vergoedt. Dat kan als de partner op dezelfde standplaats werkzaam is als waar de ambtenaar is geplaatst maar ook als de partner elders is geplaatst. Het is in dat geval noodzaak steeds goed in beeld te hebben welke kosten die andere organisatie vergoedt.

Artikel 1, onderdelen k, l, en m, geven definities van tandempartners, eerste tandempartner en tweede tandempartner. Deze definities zijn nodig omdat een aantal artikelen aanspraken op vergoedingen en verstrekkingen regelt indien twee ambtenaren die elkaars partner zijn een gezamenlijke huishouding voeren en bij dezelfde post worden geplaatst, beiden in overplaatsing zijn of beiden in Nederland zijn geplaatst. Ter voorkoming dat vergoeding en verstrekking voor dezelfde kosten twee keer plaatsvindt, namelijk aan beide ambtenaren, of dat inhoudingen voor dezelfde kosten bij beide ambtenaren plaatsvindt, wordt er een eerste en een tweede tandempartner aangewezen. Bij toepassing van een aantal bepalingen van deze regeling geldt de tweede tandempartner als partner van de eerste tandempartner in plaats van als uitgezonden ambtenaar met zelfstandige aanspraken of verplichtingen. Bijvoorbeeld bij de inhoudingen voor huisvesting, water en energie en bij de tegemoetkoming in verband met hotelverblijf op de post indien nog geen dienstwoning is betrokken.

In de praktijk komt het wel voor dat twee uitgezonden ambtenaren op een standplaats in één dienstwoning gaan samenwonen, zonder een relatie al te willen formaliseren. In dat geval ontbreekt in het DBZV 2007 de juridische grondslag om die ambtenaren als tandempartners aan te merken, waardoor bij beide ambtenaren de inhoudingen voor huisvesting, water en energie worden toegepast en beide ambtenaren in aanmerking komen voor de vergoeding huispersoneel. Om aan die ongewenste situatie een eind te maken, is in het tiende lid bepaald dat die situatie wordt gelijk gesteld met de in artikel 1, onderdelen k, l en m, bedoelde situatie zodat zij worden behandeld als ware zij tandempartners.

Het elfde lid bepaalt dat 3W belast is met het nemen van besluiten krachtens deze regeling. Het twaalfde lid maakt het mogelijk dat HDPO 3W met betrekking tot het uitvoeren van die taken (bindende) aanwijzingen kan geven.

Artikel 3. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk

Artikel 3, derde lid, bepaalt onder meer dat indien (bij wijze van hoge uitzondering) de arbeidsduur van de ambtenaar tijdens zijn plaatsing op een post op zijn aanvraag op minder uren wordt vastgesteld dan gemiddeld 36 uur per week, de aanspraak op de opgesomde voorzieningen naar evenredigheid van die vermindering worden vastgesteld. Dit vanwege het kostenaspect van de uitzending.

Het vierde lid bepaalt dat het vorenstaande van overeenkomstige toepassing is als de ambtenaar (eveneens bij wijze van hoge uitzondering) voor een deel van zijn arbeidsduur langdurig buitengewoon verlof in persoonlijk belang is verleend. Daaraan is nu toegevoegd de situatie dat aan de uitgezonden ambtenaar (eveneens bij wijze van hoge uitzondering) op de post op zijn verzoek PAS-verlof als bedoeld in artikel 38 van het RDBZ is verleend. In dat geval wijzigt de arbeidsduur als zodanig niet, maar wordt de gemiddelde wekelijkse werktijd van ambtenaar teruggebracht. Ook in dat geval ligt het in de rede de voorzieningen naar evenredigheid van die vermindering vast te stellen hetgeen met die wijziging nu ook wordt gerealiseerd.

Artikel 5. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post; algemeen

De artikelen 5, 6 en 7 stellen regels voor de situatie dat de ambtenaar tijdelijk zijn werkzaamheden bij de post beëindigt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat de ambtenaar daarbij de standplaats verlaat of niet en of de gezinsleden op de standplaats achterblijven of niet (bijvoorbeeld ingeval van een evacuatie van gezinsleden waarbij alleen de ambtenaar nog op de post achterblijft).

Artikel 5 bepaalt dat als de werkzaamheden op een post tijdelijk worden beëindigd vanwege een bepaalde omstandigheid, de aanspraak op voorzieningen op grond van het DBZV 2018 wordt bepaald aan de hand van de artikelen 6 of 7. De opsomming van de omstandigheden in artikel 5 is nu niet meer limitatief zoals in het DBZV 2007 het geval was. In de praktijk blijkt namelijk dat er behoefte bestaat om ook in andere dan de in artikel 5 van het DBZV 2007 genoemde gevallen de artikelen 6 of 7 toe te kunnen passen, bijvoorbeeld als de ambtenaar zijn werkzaamheden op de post vanwege privéredenen tijdelijk niet kan uitoefenen. Het nieuwe onderdeel d breidt die opsomming uit met andere dan de in de onderdelen a tot en met c genoemde omstandigheden voor zover die langer duren dan één maand en het niet gaat om een langdurige onderbreking vanwege vakantie of zwangerschaps- en bevallingverlof. Te denken valt aan een situatie van buitengewoon verlof in persoonlijk belang van twee maanden teneinde in Nederland zorg te verlenen aan een ernstig ziek familielid.

De gevolgen van het tijdelijk onderbreken van de werkzaamheden op de post vanwege de omstandigheid dat de ambtenaar tijdelijk in Nederland wordt tewerkgesteld, is in hoofdstuk 5 van het DBZV 2018 ondergebracht. In dat hoofdstuk zijn de financiële gevolgen van overige vormen van tijdelijke tewerkstelling geregeld, te weten van een post bij een andere post en vanuit Nederland bij een post.

Artikel 5 van het DBZV 2007 bepaalt dat indien zich een bepaalde omstandigheid voordoet, het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van toepassing is met terugwerkende kracht vanaf de dag waarop die tijdelijke onderbreking is aangevangen. Ingeval van ziekte gaat het in dat geval om een terugwerkende kracht van langer dan drie maanden. Een dergelijke terugwerkende kracht wordt gezien als een te sterke inbreuk op de rechtszekerheid van de ambtenaar en is mede ongewenst vanwege de hoge beheerlasten die deze bepaling met zich brengt. Om die reden is in artikel 5 van het DBZV 2018 bepaald dat aanpassing van de aanspraak op voorzieningen bij ziekte pas ingaat vanaf de dag dat men wegens ziekte drie maanden zijn werkzaamheden op de post niet uitoefent (dus zonder terugwerkende kracht tot de eerste ziektedag).

Artikel 7. Tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden bij de post met verlaten van de standplaats

Artikel 7, tweede en vierde lid, biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om de ambtenaar die zijn werkzaamheden bij de post tijdelijk beëindigt en de standplaats verlaat de in dat lid genoemde tegemoetkomingen en vergoedingen toe te kennen. Aanspraak daarop bestaat in de regel alleen als aan het tijdelijk niet uitoefenen van de werkzaamheden een aan de dienst gerelateerde reden ten grondslag ligt. Indien de ambtenaar bijvoorbeeld vanwege een privéreden zijn werkzaamheden tijdelijk niet uitoefent, maakt hij in de regel geen aanspraak op toepassing van het tweede lid.

Artikel 7, tweede lid, van het DBZV 2007 bepaalt dat kan worden bepaald dat de ambtenaar voor de tijd dat hij zijn werkzaamheden bij de post vanwege een in artikel 5 bedoelde omstandigheid tijdelijk beëindigt, aanspraak maakt op een tegemoetkoming in kosten van de tijdelijke huisvesting tenzij aan hem reeds een tegemoetkoming in de kosten van dubbele huishouding wordt toegekend. Die voorwaarde is in artikel 7, tweede lid, van het DBZV 2018 niet opgenomen. In plaats daarvan is bepaald dat indien een tegemoetkoming in de kosten van de tijdelijke huisvesting wordt toegekend, vanaf de dag van toekenning een eventuele aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van een dubbele huishouding vervalt. Op die wijze is er meer ruimte om het pakket buitenlandvoorzieningen optimaal af te stemmen op de omstandigheden.

Omdat van de partner bij het tijdelijk vertrek van de standplaats geen representatieve activiteiten meer worden verwacht, is het vierde lid zodanig aangepast dat de vergoeding passieve representatie voor de partner vervalt zolang de partner niet op de post is.

Daarnaast is in het vierde lid voor alle duidelijkheid nog toegevoegd dat ten hoogste de reiskosten van de standplaats naar Nederland worden vergoed. Dit vanwege het feit dat de werkgever in Nederland is gevestigd en de uitzending vanuit Nederland plaatsvindt. In zeer bijzondere situaties kan door HDPO met toepassing van de hardheidsclausule van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Artikel 9. Water- en energieverbruik

Artikel 9 stelt regels met betrekking tot de verdeling van de kosten van het water- en energieverbruik in de dienstwoning. Het vierde lid bevat een bepaling dat als de kosten van dat verbruik als onredelijk kunnen worden aangemerkt, daarvan naast de gebruikelijke inhouding naar billijkheid een nader vast te stellen bedrag bij de ambtenaar in rekening kan worden gebracht. In het artikel is opgenomen dat de Directeur DBV bevoegd is dat extra bedrag vast te stellen. In het DBZV 2007 was bepaald dat het hoofd van een post bevoegd was en de Directeur Huisvesting Buitenland indien het een hoofd van een post zelf betrof.

Artikel 11. Koopkrachtcorrectiefactor

Artikel 11 bepaalt – net als artikel 11 van het DBZV 2007 – dat voor elke standplaats een koopkrachtcorrectiefactor (KKC) wordt vastgesteld. Dit geschiedt aan de hand van het door HDPO aangewezen onafhankelijke instituut – dit is ECA International (Employment Conditions Abroad Limited) – berekende verschil tussen het prijspeil in Nederland en het prijspeil op de standplaats betreffende de bestedingen die de ambtenaar geacht wordt te doen op de standplaats.

Nieuw is dat in het eerste lid niet alleen is bepaald dat de koopkrachtcorrectiefactor niet hoger zal zijn dan 3,5 maar ook dat die niet lager zal zijn dan 0,7.

In 2015 is als gevolg van met name koersfluctuaties de koopkrachtcorrectiefactor voor diverse posten aanzienlijk verlaagd. Deze trend zette zich sinds eind 2015 zodanig voort dat deze factor voor sommige posten inmiddels zelfs op minder dan 0,5 zou moeten worden vastgesteld. Een dergelijk lage factor zou de buitenlandvergoeding zodanig verlagen dat de uitgezonden medewerkers op de betreffende standplaatsen niet meer op het door de minister gewenste niveau zouden kunnen functioneren. Navraag bij ECA International heeft uitgewezen dat gelijkgestemde organisaties die medewerkers uitzenden naar landen waar de kosten van levensonderhoud veel lager zijn dan in Nederland een minimum koopkrachtindex toepassen van 0,7 of meer. Vooruitlopende op de modernisering van het DBZV 2007 is besloten op grond van de hardheidsclausule per 1 februari 2016 de KKC niet lager vast te stellen dan op 0,7. Dat beleid is thans verankerd in het eerste lid van artikel 11.

Het derde lid, onderdeel c, van het DBZV 2007 bepaalt dat de KKC ook per 1 mei of 1 november aangepast kan worden indien een zeer aanzienlijke wijziging optreedt in de koopkrachtsituatie op de standplaats. Volgens bestendig beleid wordt voor de toepassing van dit artikel onder een zeer aanzienlijke wijziging verstaan een verhoging of verlaging van de koopkrachtsituatie op de standplaats door prijs- en/of koersontwikkelingen van ten minste 7 procent. Voor alle duidelijkheid is dat beleid thans opgenomen in onderdeel c van het derde lid van het nieuwe artikel 11. Dat betekent dus dat indien de KKC in een land per 1 februari is vastgesteld op 2, die KKC per 1 mei kan worden verhoogd of verlaagd indien deze dan ten minste met 7% verhoogd zou worden tot 2,14 of meer dan wel met ten minste 7% verlaagd zou worden tot 1,86 of minder.

Artikel 12. Zone-indeling standplaats

Elke standplaats is ingedeeld in een zone, overeenkomstig de door het onafhankelijk instituut (ECA) berekende indeling. Deze zone-indeling is onder meer afhankelijk van de afstand van de standplaats tot Den Haag. Voor de duidelijkheid is in het artikel opgenomen dat het hier gaat om de in rechte lijn gemeten afstand.

Artikel 13. Standplaatstoelage ambtenaar

Artikel 13 kent aan de ambtenaar een standplaatstoelage toe. Uit de standplaatstoelage dienen naast de kosten die het gevolg zijn van de specifieke omstandigheden van en op de standplaats (zoals zogenaamde hardship), ook de kosten voor het onderhouden van contact met de thuisbasis en de uit de overplaatsbaarheid in het algemeen voortvloeiende extra uitgaven te worden bestreden.

Daaronder worden onder andere de volgende kosten begrepen. Kosten van recuperatie buiten de standplaats, zoals reis-, verblijfs- en voedingskosten. Kosten van aanschaf van apparatuur die vanwege de omstandigheden op de standplaats noodzakelijk is, zoals luchtreinigers, luchtontvochtigers en waterfilters. Kosten verbonden aan het kopen van drinkwater in flessen in verband met de slechte kwaliteit van het lokale drinkwater. Kosten van het transport en de import van plaatselijk niet verkrijgbare goederen die tot het ‘normale’ consumptiepakket van het Nederlandse huishouden behoren. Extra kosten voor de aanschaf of het onderhoud van de privéauto in verband met de slechte kwaliteit van het lokale wegennet, het gebrekkig onderhoud op de standplaats of het veelvuldiger gebruik van de auto vanwege de veiligheidssituatie op de standplaats of het ontbreken daar van goed openbaar vervoer. Kosten van duurdere sportclubs (bijvoorbeeld in hotels) vanwege het gebrek aan ontspanningsmogelijkheden en sportverenigingen. Kosten van intensief sociaal verkeer tussen expats als gevolg van bijvoorbeeld de veiligheidssituatie en de cultuur (zoals beperkte bewegingsvrijheid van vrouwelijke medewerkers) op de standplaats. Telefoon-, internet-, porti- en koerierskosten. Kosten van tussentijdse reizen naar en verblijven in Nederland, bijvoorbeeld bij ernstige ziekte van naasten. Meerkosten van doorlopende abonnementen en lidmaatschappen. Meerkosten van het omzetten van alle ziektekosten- en andere verzekeringen naar werelddekking. En de kosten van het aanhouden van bankrekeningen in Nederland en in het land van plaatsing en de kosten van overmaking van gelden naar de standplaats

Artikel 14. Verhoging standplaatstoelage met partnerdeel

Op grond van artikel 13 wordt aan de ambtenaar een standplaatstoelage toegekend ter bestrijding van de kosten die het gevolg zijn van de specifieke omstandigheden van en op de standplaats, de kosten voor het onderhouden van het contact met de thuisbasis en de overige uit de overplaatsbaarheid voortvloeiende extra kosten. Indien de ambtenaar met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert op de standplaats, wordt de standplaatstoelage op grond van artikel 14, eerste lid, met 70% verhoogd.

Van het voeren van een gezamenlijke huishouding op de standplaats is in het DBZV 2007 sprake indien de partner in iedere aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend van de dag van eerste aankomst op de standplaats, gedurende ten minste 90 dagen (de helft van de tijd) op de standplaats verblijft en deel uit maakt van het gezin van de ambtenaar. Een dergelijke bepaling blijkt in de praktijk noodzakelijk te zijn om te kunnen toetsen of er ook daadwerkelijk een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Het gaat immers om substantiële bedragen die met dat doel als onkostenvergoeding aan de ambtenaar worden toegekend. Door de formulering in artikel 14 van het DBZV 2007 kan de partner in twee opeenvolgende perioden van zes maanden een kleine zes aaneengesloten maanden met behoud van het partnerdeel van de standplaatstoelage door de ambtenaar niet op de standplaats verblijven. Gelet op de hoogte van de toegekende vergoedingen wordt een dergelijke situatie als onwenselijk ervaren. Anderzijds bestaat er ook begrip voor het feit dat partners een eigen carrière nastreven of mantelzorg aan dierbaren willen verlenen en dat proberen te combineren met de uitzending van de ambtenaar.

Gelet op het voorgaande is het criterium in artikel 14 van het DBZV 2018 gewijzigd. Voortaan is vereist dat in een aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend vanaf de eerste dag van aankomst van de partner op de standplaats, de partner gedurende ten minste 120 dagen (tweederde van de tijd) op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar. Daarmee worden perioden gelijkgesteld die de ambtenaar en zijn partner gezamenlijk buiten de standplaats doorbrengen vanwege vakantie en andere gezinsactiviteiten zoals de twaalfmaandelijkse verlofreis naar Nederland. Artikel 44, eerste lid, bepaalt vervolgens dat voor ieder tijdvak dat de partner niet op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar, op de buitenlandvergoeding van de ambtenaar geen inhouding meer wordt gepleegd voor de werkgeverskosten voor het op de standplaats ter beschikking stellen van huisvesting, water en energie. Op die wijze worden de financiële gevolgen voor het niet voeren van een gezamenlijke huishouding op de standplaats voor de ambtenaar gemitigeerd en wordt er rekening gehouden met de extra kosten die dat met zich brengt. Van deze inhoudingen wordt niet alleen afgezien indien de partner tijdelijk niet op de standplaats verblijft maar ook als de partner daar structureel niet verblijft. De reden waarom de partner tijdelijk of structureel niet op de standplaats verblijft, is niet relevant. Dat kan variëren van het verlenen van mantelzorg aan een dierbare of het nastreven van een eigen carrière in Nederland tot het niet op de standplaats kunnen verblijven vanwege een erkende reden als bedoeld in artikel 44, derde lid.

Artikel 15. Verhoging standplaatstoelage met kinddeel

In navolging van artikel 14 bepaalt artikel 15 dat indien een afhankelijk kind van de ambtenaar op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar, de standplaatstoelage van de ambtenaar wordt verhoogd met een percentage van de standplaatstoelage die geldt voor functieniveau 11 op de desbetreffende standplaats. Voor een kind jonger dan 12 jaar bedraagt dat percentage 12,5% en voor een kind vanaf 12 jaar 25%. Om voor die verhoging in aanmerking te komen diende het kind onder het DBZV 2007, net als de partner, in iedere periode van zes maanden gedurende ten minste 90 dagen deel uit te maken van het gezin van de ambtenaar op de standplaats. In artikel 15 is die periode in overeenstemming gebracht met de eisen die gelden voor het verblijf op de standplaats van de partner. Te weten in ieder tijdvak van zes maanden 120 dagen op de standplaats verblijven en deel uitmaken van het gezin van de ambtenaar of met de ambtenaar buiten de standplaats doorbrengen in verband met vakantie of andere gezinsactiviteiten.

Artikel 16. Oudedagsvoorziening op de standplaats verblijvende partner

De partner die de ambtenaar tijdens zijn plaatsing op een post vergezelt, bouwt buiten de AOW-rechten veelal geen andere zelfstandige pensioenrechten op welke die partner veelal wel opgebouwd zou hebben als de partner zijn of haar carrière in Nederland zou voortzetten. Zelfs in het gunstige geval dat de partner op de standplaats betaalde arbeid vindt, is het niveau van het inkomen dat daarmee kan worden verworven vaak veel lager dan in Nederland het geval zou zijn geweest en vindt er vaak geen of slechts een beperkte pensioenopbouw plaats. Bovendien vervalt in dat geval ook vaak de AOW-opbouw.

Om er aan bij te dragen dat de partner die de ambtenaar naar de standplaats vergezelt te zijner tijd aanspraak kan maken op een adequate zelfstandige oudedagsvoorziening, biedt sinds 2008 de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ onder strikte voorwaarden de ambtenaar aanspraak op een tegemoetkoming van maximaal € 2.285 bruto per jaar (per 1 juli 2018) in een getroffen oudedagsvoorziening die te zijner tijd uitkeert aan de partner.

Deze tegemoetkoming biedt geen mogelijkheid om een volwaardig pensioen op te bouwen hetgeen wel in de rede ligt in dit tweeverdienerstijdperk.

Om die reden is met de bonden overeengekomen om de met de moderniseringsvoorstellen te realiseren besparingen met name aan te wenden voor een substantiële verhoging van de oudedagsvoorziening voor partners en wel tot € 4.982 netto per jaar ofwel € 415,17 netto per maand. Met de kanttekening dat zelfs een dergelijk bedrag vaak nog niet toereikend is voor opbouw van een adequate oudedagsvoorziening maar het hoogst haalbare is gelet op de randvoorwaarde dat de modernisering van het DBZV 2007 niet tot meerkosten mag leiden. Dit bedrag zal vanaf het moment dat deze regeling in werking is getreden, worden aangepast overeenkomstig de algemene salarisaanpassingen van het overheidspersoneel in de sector Rijk. Dat zal voor het eerst gebeuren naar aanleiding van de in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk (2018–2020) overeengekomen verhoging van de salarissen van het overheidspersoneel in de sector Rijk per 1 juli 2019 met 2% en per 1 januari 2020 opnieuw met 2% stijgen.

Naast de substantiële verhoging van het bedrag is nieuw dat de tegemoetkoming in de kosten voor een oudedagsvoorziening als een forfaitair bedrag op grond van deze regeling aan de daarvoor in aanmerking komende ambtenaren wordt toegekend. De Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ wordt om die reden per datum inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken. Toekenning van het forfaitaire bedrag geschiedt aan de ambtenaar wiens partner op de post verblijft en waarvoor de ambtenaar een verhoging van het bedrag van zijn standplaatstoelage ontvangt. Het grote voordeel voor de ambtenaar van een forfaitair bedrag is dat men dit bedrag ontvangt zonder dat daarvoor een aanvraag behoeft te worden verricht waaruit blijkt dat een oudedagsvoorziening is getroffen die aan de door de werkgever gestelde eisen voldoet. Er wordt voortaan op vertrouwd dat de ambtenaar in goed overleg met zijn partner bepaalt hoe dat bedrag zal worden aangewend rekening houdende met de doelstelling: een tegemoetkoming in de kosten voor het treffen van een oudedagsvoorziening voor de partner. Daarnaast leidt het toekennen van een forfaitair bedrag tot een belangrijke vermindering van de beheerlast bij 3W die dan niet langer meer belast wordt met het adviseren over en toetsen van de door of voor partners overwogen respectievelijk getroffen oudedagsvoorzieningen en met het betaalbaar stellen van goedgekeurde declaraties van ambtenaren.

Een ander voordeel is dat nu de tegemoetkoming op grond van deze het DBZV 2018 wordt toegekend, BZ door middel van de eindheffing de daarover verschuldigde belasting kan betalen zodat het bedrag netto aan de ambtenaar kan worden toegekend net als alle andere bedragen in het kader van de deze regeling.

Artikel 17. Tegemoetkoming alleenstaande ouder met kind op de post

Uitgezonden ambtenaren zonder partner die met één of meer afhankelijke kinderen een huishouding op de standplaats voeren (dat zijn er momenteel ongeveer 15) maken veel extra kosten omdat zij er op de standplaats helemaal alleen voor staan bij de zorg voor hun kinderen. Niet alleen kunnen zij daar niet op een partner terugvallen. Maar ook niet op familie of vrienden zoals men dat in Nederland wel zou kunnen. Daar komt bij dat uitgezonden ambtenaren vaak moeten werken buiten reguliere kantooruren en vaak meerdaagse dienstreizen moeten maken. Dit leidt tot veel extra kosten die een collega die met partner op de standplaats verblijft of een in Nederland geplaatste ambtenaar niet hoeft te maken zoals:

  • extra kosten bij eerste aankomst op de post. Men moet na aankomst in korte tijd veel zaken regelen (zoeken van een geschikte woning, school, kinderopvangvoorziening etc.). Terwijl men ter plaatse nog niemand kent die op de kinderen kan passen. Het ligt dus in de rede voor korte tijd een familielid of vriend mee te laten reizen naar de standplaats om die zorg op zich te nemen;

  • kosten van kinderopvang tijdens veelvuldige representatieve verplichtingen buiten kantooruren en tijdens meerdaagse dienstreizen;

  • kosten voor schooltransport indien de onderwijsinstelling daarin niet voorziet. Door het ontbreken van een partner die de kinderen naar school zou kunnen brengen, moet de alleenstaande ambtenaar vaak extra kosten maken om daarvoor iemand in te huren.

Besloten is deze groep ambtenaren ter bestrijding van genoemde kosten een forfaitair bedrag per maand toe te kennen ter grootte van het bedrag waarmee de standplaatstoelage van de ambtenaar wordt verhoogd met een kinddeel voor een kind van 12 jaar of ouder. Dat bedrag bedraagt 25% van de standplaatstoelage die voor functieniveau 11 geldt voor één of meer op de post in het gezin van de alleenstaande ambtenaar verblijvende kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

De aanspraak op de forfaitaire vergoeding vervalt op de dag dat de alleenstaande ambtenaar een partner als bedoeld in deze regeling heeft dan wel er geen afhankelijk kind meer is van jonger dan 18 jaar dat deel uit maakt van het gezin van de alleenstaande ambtenaar op de standplaats.

Daarnaast profiteert deze groep ambtenaren ook van de substantiële verruiming van de kinderopvangregeling zoals die thans in de artikelen 55 en 56 van deze regeling is opgenomen en die de voorziening in de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel vervangt.

Artikel 20. Tegemoetkoming in verband met hotelverblijf

Artikel 20 bepaalt – net als artikel 18 van het DBZV 2007 – dat de ambtenaar die tijdelijk in een hotel verblijft, een tegemoetkoming krijgt in de buitengewone kosten van hotelverblijf vanwege het feit dat die ambtenaar voor zijn verblijfkosten, zoals voor het nuttigen van maaltijden en dranken, duurder uit is dan een ambtenaar in een dienstwoning. Die tegemoetkoming geldt niet als de ambtenaar niet in een hotel verblijft maar in een appartementenhotel waar de ambtenaar zelf zijn maaltijden kan bereiden. Voor alle duidelijkheid is aan dit artikel toegevoegd dat dit ook geldt voor gelegenheden die met een appartementenhotel vergelijkbaar zijn. Dit zal met name het geval zijn indien de ambtenaar in een onderkomen wordt gehuisvest waarbij hij in staat wordt gesteld zelf zijn maaltijden te bereiden zoals in een vakantiehuisje.

Artikel 21. Primair en secundair onderwijs van een afhankelijk kind; algemeen

Artikel 21 bepaalt welke kosten de ambtenaar voor het volgen van onderwijs voor zijn afhankelijk kind op of in de directe omgeving van de standplaats vergoed krijgt. Die kosten worden in het tweede lid limitatief opgesomd. Kosten die daar niet worden genoemd, komen niet voor vergoeding in aanmerking en blijven dus voor rekening van de ambtenaar. Dit zijn in ieder geval kosten voor door de school aangeboden lunches, al dan niet verplichte schoolkleding, automatiseringsmiddelen zoals laptops of tablets, schoolexcursies en ouderbijdragen.

Nieuw is dat de door de onderwijsinstelling voorgeschreven inschrijfkosten of kosten van toelatingstests voor twee onderwijsinstellingen voor vergoeding in aanmerking komen. Dit op voorwaarde dat er een gerede kans is dat het kind niet zal worden toegelaten tot de onderwijsinstelling die de voorkeur van de ambtenaar geniet. Hiervan zal met name sprake kunnen zijn indien die onderwijsinstelling een wachtlijst hanteert zodat het onzeker is of er plaats zal zijn voor het kind. Maar het kan ook zijn dat die onderwijsinstelling een zodanige toelatingstest hanteert dat het maar de vraag is of het kind zal worden toegelaten vanwege onder meer diens eerdere schoolresultaten of medische beperkingen.

Vergoeding van deze kosten voor een tweede onderwijsinstelling worden uiteraard alleen vergoed indien een kind niet direct door een passende onderwijsinstelling wordt toegelaten zodat inschrijving en/of een toelatingstest bij twee onderwijsinstellingen in de rede liggen om te voorkomen dat het kind niet tijdig naar school kan. Dit zal met name het geval zijn indien de school van eerste voorkeur van de ambtenaar wachtlijsten hanteert of om andere redenen – zoals een toelatingstest – pas op een laat tijdstip over toelating beslist en (ook) de school van tweede voorkeur wachtlijsten hanteert. Indien een ambtenaar zonder goede reden een kind bij twee onderwijsinstellingen inschrijft en laat testen zullen slechts de kosten voor één school worden vergoed nu artikel 94 van deze regeling de ambtenaar verplicht zijn declarabele kosten naar redelijkheid en billijkheid te beperken

In het derde lid is een voorziening opgenomen die aan de ambtenaar de kosten vergoedt van de noodzakelijke extra onderwijsbegeleiding van zijn op de standplaats verblijvende afhankelijk kind. Het DBZV 2007 kende voor die kosten geen aparte vergoeding. De afgelopen jaren is er echter een toenemende vraag geweest om extra vergoedingen toe te kennen voor kinderen waarvoor extra onderwijsbegeleiding noodzakelijk is. Bijvoorbeeld vanwege een gehoor- of gezichtsbeperking of ernstige leerproblemen. Die verzoeken zijn ingewilligd onder toepassing van de hardheidsclausule na overlegging van een door de ambtenaar bekostigd psychologisch rapport over het kind waaruit de noodzaak van dergelijke begeleiding blijkt. Bij het bepalen van de hoogte van die extra vergoeding is aansluiting gezocht bij het in Nederland tot en met 31 juli 2014 geldende systeem, bekend als het ‘rugzakje’. Per 1 augustus 2014 is dat vervangen door een systeem van ‘passend onderwijs’ waarbij de school voor het passende onderwijs moet zorgen en de ouders daarvoor geen budget krijgen. In het derde lid wordt die bestaande praktijk thans in de regelgeving verankerd.

Om voor vergoeding van de extra kosten in aanmerking te komen dient de ambtenaar door een daartoe bevoegd persoon of bevoegde instelling een psychologisch of ander relevant deskundig rapport over het kind op te laten maken. De kosten van dat rapport komen voor rekening van de ambtenaar. Het rapport dient actueel te zijn. Het rapport wordt door 3W aan een orthopedagoog voorgelegd. Die beoordeelt op basis van de criteria van de tot 1 augustus 2014 geldende Regeling leerlinggebonden financiering voor welke zorg het kind in aanmerking komt en welk bedrag (rugzakje) voor die behandeling geldt. De orthopedagoog adviseert vervolgens 3W ter zake.

Het maximale vergoedingsbedrag van die vervallen regeling is uiteraard sinds 1 augustus 2014 niet meer aangepast. Daarom is het op 31 juli 2014 geldende maximale vergoedingsbedrag aangepast aan de CBS-consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens betreffende onderwijs en opgenomen in Bijlage B, onderdeel 5. Het derde lid bepaalt verder dat dat dit bedrag jaarlijks per 1 januari wordt aangepast aan de meest recente CBS-index betreffende onderwijs.

Het vierde lid regelt de vergoeding van onderwijskosten indien er sprake is van een duurzame ontwrichting van de relatie tussen de ambtenaar en zijn partner en een afhankelijk kind dat tot de huishouding van de (gewezen) partner behoort. Indien een afhankelijk kind primair internationaal onderwijs volgt, worden nog vergoed de kosten voor het afronden van het reeds aangevangen schooljaar aan de desbetreffende onderwijsinstelling. Indien een afhankelijk kind secundair onderwijs volgt, worden nog vergoed de kosten voor het afronden van het reeds aangevangen secundair onderwijs in de desbetreffende taal. Aan dat laatste is nu voor de duidelijkheid toegevoegd dat het ook moet gaan om secundair onderwijs in het desbetreffende curriculum.

Artikel 26. Twaalfmaandelijkse verlofreis naar Nederland

Artikel 26 bepaalt dat de ambtenaar en zijn op de standplaats verblijvende gezinsleden per periode van twaalf maanden gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats aanspraak hebben op een ticket voor een verlofreis naar Nederland. Afhankelijk van de afstand van de standplaats tot Nederland ontvangt de ambtenaar voor een dergelijke reis een treinticket in de eerste klasse of een vliegticket in de economy klasse.

Het derde lid bepaalt dat als aan de ambtenaar een vliegticket wordt verstrekt, tevens de eventuele ruimbagage die de ambtenaar meeneemt wordt vergoed met een maximum van 23 kilogram per koffer, dan wel als de vliegtuigmaatschappij in plaats daarvan een aantal stuks ruimbagage met een maximum gewicht toestaat, 1 stuk ruimbagage met een maximaal gewicht van 23 kilogram. Dat maximum is met inbegrip van het door de vliegtuigmaatschappij toegestane maximum op basis van het vliegticket. Eventuele meerkosten aan ruimbagage komen voor rekening van de ambtenaar en voldoet de ambtenaar op de gebruikelijke wijze aan de vliegtuigmaatschappij. In het DBZV 2007 was het maximum op 30 kilogram gesteld.

Het vierde lid bepaalt dat de ambtenaar die de twaalfmaandelijkse verlofreis naar Nederland geheel met de auto maakt, daarvoor voor hemzelf en/of per met de auto (mee)reizend gezinslid een vergoeding van € 0,28 per kilometer ontvangt waarbij de vergoeding voor het reizen met maximaal twee auto’s wordt toegekend. Nieuw is dat voor het aantal kilometers waarvoor een vergoeding kan worden ontvangen, bepalend is de reisafstand gemeten met de Google Maps routeplanner via de snelste route tussen de standplaats en Den Haag. En dat behalve de noodzakelijk gemaakte tolgelden en kosten voor veerdiensten ook de kosten voor de Kanaaltunnel of daarmee vergelijkbare kosten worden vergoed. Voor Google Maps is gekozen omdat de routeplanner zoals die binnen de sector Rijk wordt gehanteerd voor het bepalen van afstand indien gereisd wordt op grond van het Reisbesluit binnenland of het Verplaatsingskostenbesluit 1989, zijnde de AND-routeplanner, alleen van toepassing is binnen de landsgrenzen en niet ook daarbuiten. Met de Google Maps routeplanner kan ook de afstand over de weg worden gemeten van plaatsen buiten Nederland (ook van plaatsen buiten Europa). Voor de snelste route is gekozen omdat de Google Maps routeplanner uitsluitend de snelste route tussen plaatsen aangeeft en niet de mogelijkheid kent om ook voor de kortste route te kiezen. Bovendien is het voor grote afstanden logischer om van de snelste route uit te gaan omdat de kortste route nog wel eens veel meer reistijd vergt.

Het vijfde lid stelt een maximum aan de in het vierde lid bedoelde kosten te vergoeden. Dat maximum wordt bepaald door de bij elkaar opgetelde aankoopkosten van een vliegticket in economy klasse van de standplaats naar Amsterdam vice versa van alle personen die de reis per auto maken.

Ticketkosten zijn sterk afhankelijk van het tijdstip van boeken en het tijdstip van reizen en het is om redenen van beheerlast en rechtszekerheid onwenselijk om per verlofreis een inschatting te moeten maken wat een voor die reis tijdig aangeschaft vliegticket zou hebben gekost. Om die reden bepaalt het vijfde lid dat voor de berekening van de maximale vergoeding bij reizen per auto de aankoopkosten van een vliegticket jaarlijks per 1 januari in Bijlage B, onder 9, worden vastgesteld. Dat geschiedt op basis van een schatting door de reisagent van de gemiddelde kosten van een vliegticket in economy klasse van de standplaats naar Amsterdam vice versa dat ten minste 12 weken voor aanvang van een reis is aangeschaft. Dat geschiedt voor alle posten gelegen binnen 2.000 kilometer gemeten via de snelste route over de weg onder gebruikmaking van de Google Maps routeplanner vanaf Den Haag. Voor de overige posten geldt het hoogste bedrag dat in Bijlage B, onder 9, is vermeld. Die afstand van 2.000 kilometer komt overeen met de afstand die bij overplaatsing wordt aangehouden bij het transport voor rijkswege van de privéauto.

Artikel 32. Vergoeding huispersoneel

Artikel 32 kent aan de ambtenaar, niet zijnde het hoofd van een post of het plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt, een forfaitaire vergoeding toe ter bestrijding van de kosten van het inhuren van huispersoneel.

Een vergoeding voor huispersoneel is ook heden ten dage nog opportuun. In veel landen is – gelet op onder meer klimaat, huisvestingssituatie, verkeerssituatie, aard van de functie en lokale gebruiken – het in dienst nemen door uitgezonden ambtenaren van bijvoorbeeld een schoonmaker, tuinman en/of chauffeur immers gewenst zoal niet noodzakelijk. De mate waarin daarvoor kosten worden gemaakt, verschillen echter per individu en zijn van vele factoren afhankelijk. Desondanks is niet besloten om over te stappen op een vergoeding op declaratiebasis. De afweging welke gedeclareerde kosten wel en welke niet redelijkerwijs gemaakt moesten worden en welke dus wel en niet voor vergoeding in aanmerking komen, is namelijk arbitrair en privacygevoelig en mede daardoor zeer arbeidsintensief.

Wel is ten opzichte van het DBZV 2007 de hoogte van de forfaitaire vergoeding aangepast. De hoogte van de vergoeding was in het DBZV 2007 afhankelijk van het functieniveau van betrokkene en wel zodanig dat een ambtenaar met functieniveau 15 een bijna drie keer zo hoog bedrag ontving voor huispersoneel als een ambtenaar met functieniveau 6. Dit terwijl de mate waarin zij kosten moeten maken voor huispersoneel dat grote verschil niet rechtvaardigt. Bovendien is uit de praktijk gebleken dat de vergoeding gelet op de daadwerkelijk voor huispersoneel gemaakte kosten voor ambtenaren in de lagere schalen nog wel eens te laag is en voor ambtenaren in de hogere schalen vaak te hoog is.

Om die reden worden de onderlinge verschillen in dit artikel thans beperkt door de vergoeding als volgt over de functieniveaus te verdelen:

  • tot en met functieniveau 11 ontvangt de ambtenaar maandelijks € 450

  • van functieniveau 12 tot en met functieniveau 14 ontvangt de ambtenaar maandelijks € 525 en

  • vanaf functieniveau 15 ontvangt de ambtenaar maandelijks € 600.

Dit bedrag wordt verhoogd met € 50 per op de standplaats verblijvend kind met een maximum van drie kinderen.

Een hoofd van de post en een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt, ontvangt op grond van het DBZV 2007 geen forfaitaire vergoeding ter bestrijding van de kosten van het inhuren van huispersoneel maar kan op grond van artikel 33 de werkelijke kosten van het inhuren van kernstaf declareren ten laste van het bedrijfsvoeringbudget van de post.

Door veranderingen in het postennet zijn er echter steeds meer kleine posten zoals Erbil, Gao, Goma, Kaapstad, Taipei en Chongqing. In de praktijk wordt het hoofd van een dergelijke kleine post niet langer gehuisvest in een residentie – zijnde een dienstwoning met de gebruikelijke van rijkswege ingerichte representatieve andere ruimten – maar in een ‘gewone’ dienstwoning zonder dergelijke ruimten. Van het hoofd van een post die in een ‘gewone’ dienstwoning is gehuisvest, wordt wel verwacht dat hij representeert maar niet dat hij dat in zijn dienstwoning doet, maar buitenshuis. De kosten die het hoofd van een post voor zijn actieve representatie maakt, kan hij op grond van de daartoe gestelde beleidsregels declareren en krijgt hij vergoed ten laste van het bedrijfsvoeringbudget van de post. Zo’n hoofd van een post heeft slechts in geringe mate kernstafpersoneel nodig, bijvoorbeeld alleen een aantal uren in de week een schoonmaker. Voor veel van de plaatsvervangend hoofden van een post met functieniveau 16 of hoger geldt heden ten dage hetzelfde. Toekenning van een forfaitaire vergoeding huispersoneel in plaats van de kosten voor kernstaf bij het bedrijfsvoeringbudget van de post te declareren ligt in de meeste van deze gevallen dan ook in de rede.

Om die reden bepaalt het tweede lid dat het hoofd van een post of een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt die niet is gehuisvest in een van rijkswege voor representatieve doeleinden ingerichte dienstwoning een forfaitaire vergoeding huispersoneel ontvangt, overeenkomstig het eerste lid.

Voor het geval een in een ‘gewone’ dienstwoning gehuisvest hoofd van een post of een plaatsvervangend hoofd van een post voor wie functieniveau 16 of hoger geldt in een periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van aankomst op de standplaats, aantoonbaar toch voor de functie-uitoefening genoodzaakt is meer kosten te maken voor het inhuren of in persoonlijke dienst nemen van huispersoneel dan de over die periode ontvangen vergoeding aan huispersoneel, worden die noodzakelijke meerkosten op grond van het derde lid ten laste van het bedrijfsvoeringbudget van de post vergoed overeenkomstig artikel 33.

Artikel 35. Vergoeding passieve representatie

Voor het opbouwen en onderhouden van een optimaal lokaal relatie- en informatienetwerk is adequate representatie onontbeerlijk. De daaraan verbonden kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Daarbij wordt representatie onderscheiden in actieve en passieve representatie.

Vergoeding actieve representatie (VAR)

Actieve representatie heeft betrekking op het geven van recepties, cocktails, zakenlunches, formele diners en dergelijke. De redelijkerwijs gemaakte kosten voor actieve representatie in de vorm van voeding, dranken, versnaperingen, huur van servies, glaswerk en bestek, koks, bedienend personeel, catering, restaurant, uitnodigingskaartjes en dergelijke kunnen worden gedeclareerd teneinde de medewerker in staat te stellen een functioneel relevant extern netwerk op te bouwen en te onderhouden. Voor het declareren van actieve representatie gelden beleidsregels.

Vergoeding passieve representatie

Voor de kosten van passieve representatie ontvangt de ambtenaar een forfaitaire vergoeding teneinde het aantal declaraties te beperken. Die forfaitaire vergoeding wordt met 35% verhoogd voor de op de standplaats verblijvende partner. Een deel van deze vergoeding van de ambtenaar en zijn partner wordt aangepast met een per land verschillende koopkrachtcorrectie.

Die vergoeding passieve representatie is indertijd bedoeld voor de kosten van inrichting, aankleding en onderhoud van de ook voor representatieve doeleinden ter beschikking gestelde dienstwoning, huur, aanschaf en onderhoud van representatieve (gelegenheids)kleding en schoeisel in andere hoeveelheid, kwaliteit en samenstelling dan bij plaatsing in Nederland het geval zou zijn, de hogere kosten als gevolg van slijtage door vaker wassen en stomen in bijvoorbeeld de tropen, persoonlijke verzorging, aanschaf en onderhoud van meer en luxer servies, tafellinnen, tafelversiering, glaswerk e.d. in verband met de representatieve verplichtingen in de eigen woning, deelname aan manifestaties die geen op het optreden naar buiten gericht functioneel karakter hebben zoals interne lunches en diners t.b.v. andere leden van de post, Sinterklaas- en Kerstvieringen, sociale verplichtingen die afhangen van het land van vestiging (leven in een kleine Nederlandse gemeenschap), min of meer verplichte attenties en bijdragen aan bijvoorbeeld charitatieve instellingen en lidmaatschappen van voor de uitoefening van de functie onontbeerlijke clubs en (sport)verenigingen.

Onder het DBZV 2007 werden door hoofden van posten in de praktijk met enige regelmaat VAR-declaraties ingediend voor kosten waarvoor zij reeds via de forfaitaire vergoeding passieve representatie werden gecompenseerd. De hoogte van sommige kosten waarvoor die vergoeding is bedoeld kunnen zeer sterk variëren, afhankelijk van onder meer de grootte van de residentie en de veelheid aan representatieve activiteiten daarin. Bovendien wordt voor diverse representatieve activiteiten door anderen dan een hoofd van een post steeds meer gebruik gemaakt van de residentie van een hoofd van een post, waardoor vragen rijzen voor wiens rekening bepaalde kosten komen: voor het hoofd van de post of voor de ambtenaar die representeert in de residentie van het hoofd van de post.

Daarnaast is de vergoeding passieve representatie te hoog gelet op de mate waarin de meeste uitgezonden ambtenaren en hun partners heden ten dage kosten voor passieve representatie plegen te maken.

Zo worden zowel de representatieve als de privéruimten van de woningen van hoofden van een post in de regel van rijkswege ingericht. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding passieve representatie voor hoofden van posten in 1993 is men er echter vanuit gegaan dat de inrichting, aankleding en onderhoud door de bewoner wordt verzorgd. En voor wat betreft de huisvesting van de overige uitgezonden medewerkers wordt sinds de invoering enkele jaren geleden van het nieuwe huurbeleid van hen niet meer verwacht thuis te representeren zodat er geen sprake meer hoeft te zijn van onder meer extra kosten voor het inrichten van representatieve ruimten of de aanschaf en onderhoud van meer en luxer meubilair, servies, tafellinnen, tafelversiering en glaswerk.

Een groep waarmee in het DBZV 2007 geen rekening is gehouden, is die van plaatsvervangend hoofd van een post en hoofd van een post zonder een dienstwoning mèt de gebruikelijke van rijkswege ingerichte representatieve en andere ruimten. Die laatste groep is de laatste jaren voortgekomen uit de instelling van kleine posten. Een plaatsvervangend hoofd van een post representeert doorgaans minder dan een hoofd van een post van gelijk schaalniveau maar beduidend meer dan de overige ambtenaren van gelijk schaalniveau, al was het maar op de momenten dat het afwezige hoofd van een post wordt waargenomen. Ook een hoofd van een post zonder residentie representeert doorgaans beduidend meer dan de overige ambtenaren van gelijk schaalniveau.

Ten opzichte van het DBZV 2007 is de vergoeding passieve representatie daarom in deze regeling als volgt gewijzigd.

De vergoeding passieve representatie ten behoeve van het hoofd van een post met een residentie is met 20% verlaagd omdat residenties van rijkswege ingericht zijn en daarmee destijds in 1993 en nadien ten onrechte geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de hoogte van deze vergoeding. Daarnaast is hun vergoeding passieve representatie met 5% extra verlaagd omdat hoofden van posten voortaan meer mogen declareren ten laste van de actieve representatie (VAR) en omdat er geen reden meer is voor compensatie van de kosten van deelname aan manifestaties die geen naar buiten gericht functioneel karakter hebben, zoals interne lunches ten behoeve van andere leden van de post en interne Sinterklaas- en Kerstvieringen. Voortaan zullen dan wel VAR-declaraties ingediend kunnen worden voor: bloemen, servetten en kaarsen voor op tafel bij zakelijke ontbijten, lunches en diners, benodigdheden verbonden aan representatieve activiteiten als openhaardhout, schoonmaakmiddelen, vaatwastabletten, bakpapier, toiletrollen, stofzuigerzakken en reiniging tafellakens.

Tevens is het niveau van de vergoeding passieve representatie voor hoofden van posten met schaal 18, 19 en 20 verder verlaagd om beter aan te sluiten bij dat voor een hoofd van een post met schaal 17.

Ten behoeve van hoofden van posten zonder residentie en plaatsvervangend hoofden van posten is een aparte vergoeding passieve representatie ingevoerd die gelijk is aan de huidige vergoeding voor overige medewerkers.

De vergoeding passieve representatie ten behoeve van de overige medewerkers is met 15% verlaagd, met name omdat thuis niet meer gerepresenteerd behoeft te worden en er geen reden meer is voor compensatie van kosten van deelname aan manifestaties die geen naar buiten gericht functioneel karakter hebben.

Artikel 39. Transportvergoeding

Artikel 39 kent aan de ambtenaar een maandelijkse forfaitaire transportvergoeding toe. De transportvergoeding dient ter bestrijding van de kosten van het woon-werkverkeer. En ter bestrijding van de kosten van met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats dat de ambtenaar aflegt met zijn eigen vervoer, met openbaar vervoer of met taxi’s. Bijvoorbeeld het brengen van bezoeken aan lokale overheidsinstanties, bedrijven en andere diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen, het ophalen, wegbrengen en begeleiden van inkomende missies, het ophalen en wegbrengen van de stukken voor de diplomatieke koerier en ritten ten gevolge van representatieve verplichtingen.

Voor met de functie-uitoefening verband houdende kosten van vervoer buiten de standplaats ontvangt de ambtenaar op declaratiebasis een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer of van € 0,28 per kilometer met de eigen vervoer. De hoogste reisklasse die voor vergoeding in aanmerking komt bij gebruik van openbaar vervoer zal een hoofd van een post vaststellen op basis van de lokale omstandigheden (beschikbaarheid, hygiëne, veiligheid). Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat rijksambtenaren in Nederland bij dienstreizen – anders dan bij woon-werkverkeer – in de eerste klasse met de trein mogen reizen. Voor met de functie-uitoefening verband houdend vervoer buiten de standplaats waarvoor de ambtenaar redelijkerwijs geen gebruik kan maken van openbaar vervoer of eigen vervoer kan de ambtenaar op kosten van de werkgever gebruik maken van een taxi.

Artikel 40. Gevolgen beschikbaarstelling dienstauto en regeling privégebruik dienstauto

Het eerste lid van artikel 40 bepaalt dat de ambtenaar geen recht heeft op een transportvergoeding als hij voor zijn woon-werkverkeer en met de functie-uitoefening verband houdend vervoer binnen de standplaats voor ten minste de helft van het aantal af te leggen kilometers gebruik maakt of kan maken van een dienstauto. Op grond van artikel 38 van het DBZV 2007 werd voor deze groep nog volstaan met een korting van 50% op de transportvergoeding maar dat wordt inmiddels als onvoldoende beschouwd. Dit is met name van toepassing op ambtenaren die voor hun woon-werkverkeer en zakelijke ritten binnen de standplaats uit hoofde van hun functie standaard de beschikking hebben over een dienstauto (zoals de meeste hoofden van een post) en ambtenaren die voor hun veiligheid voor die ritten altijd gebruik maken van een gepantserde dienstauto (zoals in Bagdad). Maar bijvoorbeeld ook voor ambtenaren die wonen op het terrein van de post en die voor het afleggen van zakelijke bezoeken binnen de standplaats doorgaans gebruik kunnen maken van een dienstauto.

In een enkel geval zal het voorkomen dat een ambtenaar die om voornoemde redenen geen recht heeft op een forfaitaire transportvergoeding, tijdelijk niet de beschikking heeft over een dienstauto voor woon-werkverkeer of zakelijke reizen binnen de standplaats. Bijvoorbeeld als de dienstauto voor een reparatie of onderhoudsbeurt bij de garage staat en geen andere dienstauto beschikbaar is. De kosten voor openbaar vervoer of eigen vervoer die de ambtenaar dan moet maken voor woon-werkverkeer en zakelijke ritten binnen de standplaats kan hij dan op grond van het tweede lid declareren. Mocht in zo’n geval de ambtenaar redelijkerwijs geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer of eigen vervoer dan kan hij op kosten van de werkgever gebruik maken van een taxi.

Anderzijds komt het ook wel voor dat een ambtenaar die in het genot is van een forfaitaire transportvergoeding voor zijn woon-werkverkeer of een zakelijke rit gebruik maakt van een dienstauto. Omdat de ambtenaar die kosten door middel van zijn forfaitaire transportvergoeding vergoed krijgt, bepaalt het derde lid dat in dat geval de ambtenaar voor het gebruik van de dienstauto een vergoeding per kilometer verschuldigd is. Die vergoeding bedraagt € 0,28 per met de dienstauto afgelegde kilometer.

Het vierde lid en vijfde lid stellen regels voor de situatie dat de ambtenaar op de standplaats privé (lees: anders dan voor woon-werkverkeer of een met de functie-uitoefening verband houdende reis) gebruik maakt van de dienstauto. De hoofdregel is dat door het hoofd van een post geen privégebruik van de dienstauto wordt toegestaan. Immers in nagenoeg ieder land waar een post is gevestigd, is het ter plaatse mogelijk een eigen auto te gebruiken of te huren (bijvoorbeeld voor de tijd dat aan het begin of einde van een plaatsing nog niet respectievelijk niet meer over een privéauto wordt beschikt of de privéauto tijdens de plaatsing tijdelijk niet beschikbaar is vanwege reparatie of onderhoud). Gelet op het vorenstaande dient het hoofd van een post slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toe te staan dat de ambtenaar voor privédoeleinden gebruik maakt van een dienstauto.

Voor het privégebruik van de dienstauto bestaat binnen dit ministerie geen centraal beleid. In het verleden was dat beleid er wel. Uit onderzoek is gebleken dat een aantal grote posten hiervoor zelf beleid heeft vastgesteld. Dat beleid ziet vaak op de aansprakelijkheid bij het veroorzaken van schade aan of met de dienstauto en de hoogte van de te betalen kilometervergoeding bij privégebruik van de dienstauto. Los van het feit dat het decentrale beleid per post niet uniform is, is daarbij vaak ook niet geregeld hoe om te gaan met de kosten van boetes en bekeuringen en de kosten van het reinigen van de dienstauto. In het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel zijn voor in Nederland werkzame rijksambtenaren ter zake van het privégebruik van de dienstauto regels opgenomen. Mede uit het oogpunt van harmonisatie van regelgeving worden die regels in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing verklaard, met uitzondering van het bedrag aan kilometervergoeding dat de ambtenaar verschuldigd is voor het privégebruik van de dienstauto. Omdat de op de post geplaatste ambtenaar voor het met zijn auto afleggen van dienstreizen buiten de standplaats € 0,28 per kilometer ontvangt, is het redelijk dat die ambtenaar dan ook voor het privégebruik van de dienstauto € 0,28 per kilometer betaalt, in plaats van de in het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel opgenomen bedrag van € 0,22 per kilometer.

Op basis van de van overeenkomstige toepassing verklaarde bepalingen komen de navolgende kosten bij privégebruik van de dienstauto voor rekening van de ambtenaar: de kosten voor boetes en bekeuringen, de kosten voor reiniging van de auto, de kosten voor aanpassingen aan of in de auto, en de kosten voor parkeer-, veer- en tolgelden. Bovendien kan de ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade als gevolg van het privégebruik van de ambtenaar, voor zover die schade aan de ambtenaar te wijten dan wel is toe te rekenen aan een persoon wiens handelen aan de ambtenaar kan worden toegerekend.

Artikel 42. Professionele ontwikkeling partner

Een partner die de ambtenaar bij zijn plaatsing op een post vergezelt, geeft in de regel zijn eigen carrière tijdelijk op. Soms bestaat de mogelijkheid dat een partner op de post zijn werkzaamheden kan blijven uitoefenen of met nieuwe kan starten. Of een partner werkzaamheden mag uitoefenen op de standplaats hangt af van de toestemming van de ontvangende staat. Vaak zijn daarover op basis van reciprociteit afspraken gemaakt bij Memorandum of Understanding of verdrag.

Het DBZV 2007 geeft de ambtenaar voor de op de standplaats verblijvende partner aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten die worden gemaakt om de partner taallessen in een lokale officiële taal of een lokaal gebruikelijke taal en in de Nederlandse taal te laten volgen. Daarnaast wordt op basis van een separate regeling al enige jaren een tegemoetkoming in de kosten van een dienst of activiteit die erop gericht is de partner ondersteuning te bieden om de kansen op de arbeidsmarkt op de standplaats of elders (bijvoorbeeld na terugkeer in Nederland) te behouden of te vergroten.

In het kader van de modernisering is besloten in het DBZV 2018 een bepaling op te nemen die voorziet in één – beduidend hogere – tegemoetkoming in al deze kosten. Artikel 42 geeft daarom de ambtenaar die bij een post is geplaatst voor een periode van ten minste twaalf maanden, aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van professionele ontwikkeling van zijn partner waarmee hij op de standplaats duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. De aanspraak bestaat ook voor de duur van de situatie dat de ambtenaar en zijn partner een gescheiden huishouding voeren vanwege het feit dat de partner op de vorige standplaats is achtergebleven met een afhankelijk kind jonger dan 20 jaar om daar het primair of secundair onderwijs af te maken of naar de volgende standplaats is vooruit gereisd met een afhankelijk kind jonger dan 20 jaar om daar het primair of secundair onderwijs vanaf het nieuwe schooljaar al aan te vangen.

Een tegemoetkoming kan worden ontvangen voor gemaakte kosten voor een dienst of een activiteit die erop gericht is de partner ondersteuning te bieden om de kansen op de arbeidsmarkt op de standplaats of elders (bijvoorbeeld na terugkeer in Nederland) te behouden of te vergroten.

Daarnaast kan de tegemoetkoming worden aangewend voor een dienst of een activiteit die gericht is op het verwerven of onderhouden van de officiële taal dan wel een lokaal gebruikelijke voertaal van het land waarin de post is gevestigd. Maar ook voor het onderhouden of verbeteren van de Nederlandse taal. Het dient in alle gevallen te gaan om kosten gemaakt voor diensten of activiteiten verzorgd door een ter zake deskundige persoon of passende instelling.

De tegemoetkoming bedraagt per periode van twaalf maanden maximaal € 3.350. De periode van twaalf maanden wordt door de ambtenaar zelf gekozen. De eerste periode kan al ingaan op de dag dat de ambtenaar zijn definitieve plaatsingsbesluit heeft ontvangen.

Indien de ambtenaar tijdens een lopende periode van twaalf maanden met zijn partner naar een andere post wordt overgeplaatst, blijft die periode gewoon doorlopen. Voor zover de maximale tegemoetkoming voor die periode nog niet is genoten, kan die dus nog op de nieuwe standplaats worden genoten.

Indien de ambtenaar tijdens een lopende periode van twaalf maanden wordt overgeplaatst naar een andere post en diens partner hem daarbij niet vergezelt, stopt de aanspraak op de dag dat de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post beëindigt. Dat geldt ook indien de plaatsing van de ambtenaar tijdens een lopende periode van twaalf maanden eindigt vanwege plaatsing in Nederland of terbeschikkinghouding. Of indien tijdens zo’n periode de partner de standplaats verlaat of sprake is van echtscheiding, ontslag van de ambtenaar of overlijden van de ambtenaar of de partner.

In zo’n geval wordt het voor de lopende periode geldende maximale bedrag van de tegemoetkoming naar rato verlaagd. Mocht er dan al meer zijn uitbetaald dan het verlaagde maximum bedrag, dan wordt het teveel betaalde teruggevorderd. Die terugvordering vindt echter niet plaats indien de ambtenaar ten tijde van het door hem of zijn partner aangaan van verplichtingen voor activiteiten, diensten of taallessen als bedoeld in het eerste lid in redelijkheid geen kennis kon hebben van de op handen zijnde verkorting van de lopende periode om één van voornoemde redenen. Een vergelijkbaar criterium geldt al jaren voor het geval voor een gezinsherenigingsreis een ticket is verstrekt of een vergoeding is toegekend en nadien blijkt dat de ambtenaar daarop geen aanspraak maakt omdat zijn plaatsing binnen de desbetreffende periode van twaalf maanden wordt of is beëindigd.

De tegemoetkoming wordt door de ambtenaar aangevraagd bij 3W onder overlegging van bewijsstukken op de door 3W aangegeven wijze. Bij een meerjarige studie worden de kosten na ieder studiejaar gedeclareerd.

Alleen kosten voor een dienst of activiteit komen voor vergoeding in aanmerking. Daaronder vallen in ieder geval niet: reis- en verblijfkosten, apparatuur (zoals laptop, PC, tablet, printer, scanner, software, telefoon, fotocamera en gereedschap) en de kosten van de huur van een bedrijfsruimte.

Wel voor vergoeding komt onder meer het volgende in aanmerking:

  • a. Persoonlijke begeleiding/Need assessment: kosten gemaakt voor een intakegesprek waarin de behoefte, wensen en mogelijkheden worden besproken om gedurende de uitzending activiteiten te ontplooien om de kansen op de arbeidsmarkt op de standplaats of elders te vergroten.

  • b. Studie of opleiding: door een erkende onderwijsinstelling of door een tot lesgeven bevoegd persoon voor een opleiding of cursus voorgeschreven:

    • entree-, registratie-, inschrijf-, les-, college- en examengeld;

    • studiemateriaal, zoals studieboeken.

  • c. Kosten seminar en congres: registratie- en inschrijfkosten gemaakt voor deelname aan een seminar of een congres op het vakgebied van de laatstgenoten opleiding.

  • d. Kosten voor promotie: kosten voor het uitgeven van het proefschrift en de kosten van het onderzoeksmateriaal, zoals kopieerkosten, kosten voor boeken en registratiekosten.

  • e. Kosten opstarten eigen bedrijf: kosten voor training in of advies over het opstellen van een businessplan, kosten voor advies over de bedrijfsvorm, de zakelijk aftrekbare kosten en het implementatieproces en kosten voor het ontwikkelen van vaardigheden om een eigen bedrijf op te starten.

  • f. Loopbaantraject: kosten voor een traject waarin een analyse wordt gemaakt van wensen en mogelijkheden voor een toekomstige functie en waarbij aan een loopbaanperspectief wordt gewerkt.

  • g. Begeleiding toetreding tot de arbeidsmarkt of zelfmarketing: kosten voor een begeleidingstraject waarin wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt of om een eigen bedrijf te starten en kosten van de daarbij behorende activiteiten die gericht zijn op het vinden van arbeid.

  • h. Abonnement op vakbladen: kosten die gemaakt worden voor abonnementen op bladen of tijdschriften die betrekking hebben op het vakgebied of beroep van de partner.

  • i. Registratiekosten beroep of vakgebied: kosten die gemaakt worden voor het registreren in een beroepsregister alsmede de daarmee verband houdende kosten die noodzakelijk zijn om het beroep of vak voorafgaande aan het vertrek naar of de terugkomst uit het buitenland te mogen uitoefenen.

  • j. Taallessen in een officiële taal of een lokaal gebruikelijke taal: kosten die gemaakt worden voor het volgen van taallessen in een officiële taal of een lokaal gebruikelijke voertaal van het land van plaatsing voor zover die lessen worden gevolgd bij een erkende onderwijsinstelling of tot lesgeven in die taal bevoegde persoon.

  • k. Taallessen in de Nederlandse taal: kosten die gemaakt worden voor het volgen van taallessen in de Nederlandse taal voor zover die lessen worden gevolgd bij een erkende onderwijsinstelling of een tot lesgeven in de Nederlandse taal bevoegde persoon.

Artikel 44. Verminderde inhoudingen bij gescheiden gezinssituatie

Indien een partner vanwege een erkende reden (veiligheid, gezondheid of scholing) in Nederland moet achterblijven, op de vorige standplaats tijdelijk moet achterblijven of vooruit moet reizen naar de volgende standplaats, werd onder het DBZV 2007 voor de duur van die erkende reden een substantiële tegemoetkoming in de kosten van het voeren van een dubbele huishouding toegekend. Er werd onder het DBZV 2007 niets toegekend voor de groeiende groep van partners die om een niet-erkende reden niet meereist naar de standplaats (zoals vanwege de eigen carrière of de mantelzorg voor een familielid). Dit hoewel dat heden ten dage wel redelijk zou zijn nu tweeverdienersschap en verlenen van mantelzorg in de huidige participatiemaatschappij zeer gebruikelijk zijn.

Teneinde daar verandering in te brengen, bepaalt het eerste lid dat in nagenoeg alle gevallen dat de ambtenaar geen gezamenlijke huishouding met zijn partner op de standplaats voert, er geen inhoudingen voor huisvesting en water- en energieverbruik van de dienstwoning op zijn buitenlandvergoeding worden ingehouden. Op die wijze wordt de ambtenaar tegemoetgekomen in de dubbele kosten die hij maakt omdat hij met zijn partner een gescheiden huishouding voert.

Het komt met enige regelmaat voor dat de ambtenaar alvast naar zijn volgende standplaats vertrekt en zijn gezin op zijn vorige standplaats achterblijft om het lopende schooljaar af te maken of dat zijn gezin alvast naar de volgende standplaats afreist zodat de kinderen daar al vanaf het begin aan het nieuwe schooljaar te kunnen deelnemen. Omdat er dan sprake is van een erkende reden (afmaken of aanvangen scholing afhankelijk kind), ontvangt de ambtenaar voor zijn achtergebleven of vooruit gereisde gezin de vergoedingen die zijn vermeld in de artikelen 45 en 46. Indien in dat geval ook lastens het rijk in de huisvesting van het achtergebleven of vooruit gereisde gezin is voorzien, worden er wel inhoudingen voor huisvesting en water- en energieverbruik van de dienstwoning op de buitenlandvergoeding van de ambtenaar ingehouden. Dit vanuit de gedachte dat een uitgezonden ambtenaar voor hem en zijn gezin altijd de kosten voor één huis moet dragen, of zelf rechtstreeks of door middel van voornoemde inhoudingen.

Erkende redenen zijn volgens het DBZV 2007: de veiligheidssituatie op de standplaats, de gezondheid van de partner of van een afhankelijk kind en de scholing van een afhankelijk kind. Voorliggende regeling noemt in het derde lid diezelfde erkende redenen met dien verstande dat daar nog een vierde erkende reden aan is toegevoegd. Dat is de situatie dat de partner of een afhankelijk kind jonger dan 20 jaar dat primair of secundair onderwijs volgt en de zorg van de partner behoeft door de autoriteiten van het gastland geen langdurig verblijf op de standplaats wordt toegestaan. Ook in dat geval heeft de ambtenaar immers geen andere keuze dan een gescheiden huishouding te voeren met zijn partner die elders met het kind of kinderen moet wonen met de bijbehorende extra kosten.

Ingeval er sprake is van een erkende reden als bedoeld in het derde lid, bepaalt het tweede lid dat aan de ambtenaar – naast de in het eerste lid bedoelde voorziening bestaande uit het niet in mindering brengen van de inhoudingen voor huisvesting en water en energie op zijn buitenlandvergoeding – een tegemoetkoming wordt toegekend in de extra kosten voor het voeren van een dubbele huishouding ter grootte van een percentage van zijn nettosalaris. Dat percentage wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld op basis van de CBS-bestedingsindexcijfers. Voor 2018 is dat 21%.

Om misverstanden te voorkomen bepaalt het vijfde lid dat voor de toepassing van artikel 44 onder medische reden wordt verstaan elke ziekte zoals die voorkomt op recentste versie van de Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen (ICD-10; International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems) zijnde de door de Wereldgezondheidsorganisatie bijgehouden lijst ziekten.

§ 7. Voorzieningen in verband met reizen

In deze paragraaf zijn de herenigingsreizen en de extra reis van de alleenstaande ambtenaar ondergebracht. In het DBZV 2007 was de herenigingsreis van de partner en het afhankelijk kind in één artikel geregeld, te weten artikel 53. In voorliggende regeling is er vanwege de uitbreiding van het aantal reizen voor de partner van twee naar drie bij een gelijkblijvend aantal voor het kind – te weten twee – en de duidelijkheid voor gekozen om de aanspraken in twee afzonderlijke artikelen te regelen.

Artikel 47. Herenigingsreis partner

Het eerste lid bepaalt dat de ambtenaar voor iedere aaneengesloten periode van twaalf maanden dat zijn partner niet op de standplaats verblijft, aanspraak maakt op gezinshereniging. Die periode van twaalf maanden wordt gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op de standplaats.

Het tweede lid bepaalt dat aan de ambtenaar per periode van twaalf maanden drie tickets worden verstrekt voor gezinshereniging (onder het DBZV 2007 was dat nog slechts één ticket). De ambtenaar heeft zodoende voortaan de mogelijkheid om vier keer per twaalf maanden voor rijksrekening met zijn partner herenigd te worden. Drie keer op grond van dit artikel en één keer tijdens zijn twaalfmaandelijkse verlof.

Het ticket voor de herenigingsreis wordt verstrekt overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017, tenzij de ambtenaar er de voorkeur aan geeft om de reis geheel met de auto te maken. Voor dat geval bepaalt het zevende lid dat er overeenkomstig artikel 26, vierde en vijfde lid, een tegemoetkoming in de reiskosten per auto wordt verstrekt.

De ambtenaar is vrij om te bepalen hoe die reizen over de periode van twaalf maanden worden verdeeld en of hij zelf de herenigingsreis onderneemt of zijn partner.

Voor de situatie dat twee ambtenaren elkaars partner zijn en beiden bij een verschillende post zijn geplaatst, bepaalt het derde lid dat in die situatie voor hen gezamenlijk aanspraak bestaat op in totaal drie tickets per aaneengesloten periode van twaalf maanden en dat dus niet ieder van beide ambtenaren zelfstandig aanspraak op drie tickets kan maken.

Het vierde lid bepaalt dat het ticket dat wordt verstrekt betrekking heeft op het rechtstreekse traject gelegen tussen de standplaats van de ambtenaar en de vaste verblijfplaats van de partner vice versa.

Dat is anders wanneer twee ambtenaren elkaars partner zijn en beiden op een andere post zijn geplaatst. In dat geval betreft het traject de standplaatsen van die ambtenaren vice versa. Dat geldt dus ook als één van beide ambtenaren is geplaatst op een zogenaamde non-family post. In dat geval zal de hereniging op de andere post plaatsvinden.

Dat is anders als beide ambtenaren bij een non-family post zijn geplaatst. In dat geval bepaalt het vijfde lid dat beide ambtenaren aanspraak kunnen maken op een ticket van de standplaats naar Nederland dan wel van de standplaats naar een andere bestemming voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan de ticketkosten van de standplaats naar Nederland.

Als binnen het geldende tijdvak van twaalf maanden geen gebruik is gemaakt van het ticket, vervalt op grond van het zesde lid de aanspraak daarop.

Indien de plaatsing van de ambtenaar binnen een periode van vier maanden na aanvang van de herenigingsreis wordt of is beëindigd, bestaat er op grond van het achtste lid geen aanspraak op de herenigingsreis en dienen de ticketkosten van die reis of de tegemoetkoming in de reiskosten per auto door de ambtenaar op grond van het achtste lid terugbetaald te worden. De ambtenaar hoeft die kosten echter niet terug te betalen indien hij ten tijde van het verstrekken van het ticket of de aanvangsdatum van de reis per auto in redelijkheid geen kennis kon hebben van de op handen zijnde beëindiging van zijn plaatsing.

Artikel 48. Herenigingsreis kind

Dit artikel is inhoudelijk niet gewijzigd en komt overeen met artikel 53 van het DBZV 2007 voor zover dat artikel betrekking heeft op een herenigingsreis van een afhankelijk kind. Opgemerkt zij nog dat ook gehandhaafd is dat indien twee ambtenaren die op verschillende standplaatsen zijn geplaatst voor hetzelfde kind een beroep kunnen doen op een herenigingsreis, 3W met toepassing van artikel 2, vierde lid, één van beiden zal aanwijzen die als enige voor herenigingsreizen met dat kind in aanmerking komt. Op grond van artikel 48, zesde lid, kan de aangewezen ambtenaar desgewenst afstand doen van zijn aanspraak op één of meer herenigingsreizen ten gunste van de andere ambtenaar die tevens ouder van het kind is en op een andere standplaats is geplaatst.

Artikel 49. Extra reis alleenstaande ambtenaar

Alleenstaande ambtenaren hadden onder het DBZV 2007 maar één gelegenheid om op rijkskosten in Nederland contact te onderhouden met familie en vrienden, namelijk gedurende hun twaalfmaandelijkse verlofreis. Door het toekennen van een extra reis in artikel 49 van voorliggende regeling wordt de alleenstaande ambtenaar in de gelegenheid gesteld om twee keer voor rijksrekening naar Nederland te reizen.

Net als bij de gezinsherenigingsreizen geldt dat een niet gebruikt ticket na afloop van het tijdvak van twaalf maanden vervalt. En dat de ambtenaar de reis geheel met de auto kan maken. In dat geval is artikel 47, zevende lid, juncto artikel 26, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 50. Criteria voor aanspraak

Artikel 50 stelt criteria aangaande de voorzieningen waarop een ambtenaar aanspraak kan maken op het moment dat zijn afhankelijk kind vanwege een erkende reden (veiligheid, gezondheid, scholing of niet-toelating tot de standplaats) niet tot zijn huishouding op de standplaats behoort.

In het derde lid van artikel 47 van het DBZV 2007 is bepaald dat de ambtenaar op bedoelde voorzieningen geen aanspraak maakt indien het kind uit een eerder huwelijk of eerdere relatie is voortgekomen en de verzorging van dat kind niet in het bijzonder aan de ambtenaar is opgedragen. Dit criterium is in het derde lid van artikel 50 van voorliggende regeling zodanig verruimd dat de ambtenaar aanspraak kan maken op de in artikel 50 bedoelde voorzieningen indien het kind voor meer dan de helft ten laste komt van de ambtenaar. Voor de toepassing van deze regeling wordt namelijk onder bepaalde voorwaarden een kind tot 25 jaar als afhankelijk kind aangemerkt terwijl kinderen vanaf 18 jaar meerderjarig en voor de wet volwassen zijn waarbij tot het 21ste levensjaar ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studiekosten van hun kind. Het vorenstaande betekent dat een ambtenaar voor een kind van 18 jaar of ouder niet de verzorging kan worden opgedragen terwijl het kind dan nog wel grotendeels ten laste van de ambtenaar kan komen.

De artikelen 51, vierde lid, 52, vijfde lid, en 53, vijfde lid, zijn dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 52. Kosten van verblijf in een gastgezin

Op grond van artikel 49 van het DBZV 2007 ontvangt de ambtenaar wiens kind vanwege een erkende reden in een gastgezin verblijft een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten daarvan. Bij de hoogte van die tegemoetkoming wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen die tertiair onderwijs volgen (€ 462 per maand; peildatum 1 januari 2018) en kinderen die primair of secundair onderwijs volgen (€ 913 per maand; peildatum 1 januari 2018).

In 2007 is het vergoeden van de kosten van internationaal tertiair onderwijs afgeschaft. Het had in de rede gelegen toen ook de tegemoetkoming gastgezin voor kinderen die tertiair onderwijs volgen af te schaffen. Dat is toen evenwel niet gebeurd, maar die afschaffing vindt thans wel plaats. In het voorliggende artikel 52 komt de vergoeding van kosten van verblijf in een gastgezin voor kinderen die tertiair onderwijs volgen om die reden niet terug.

Daarnaast is het niet meer van deze tijd om het bedrag van de tegemoetkoming op het huidige niveau van € 913 per maand te handhaven. Dit mede gelet op het veel lagere bedrag dat een pleeggezin op grond van de Jeugdwet per 1 januari 2018 gemiddeld voor een kind tot 18 jaar aan pleegvergoeding ontvangt (€ 439 per maand),

Gelet op het vorenstaande bedraagt het in Bijlage B, onder 17, vermelde bedrag voortaan € 355 per maand. Dat bedrag wordt zoals gebruikelijk jaarlijks aangepast aan de CBS-consumentenprijsindex.

Artikel 53. Tegemoetkoming kosten ingeval van zelfstandige huisvesting

Artikel 53 kent aan de ambtenaar een tegemoetkoming toe in de kosten voor het zelfstandig gehuisvest zijn (bijvoorbeeld op kamers of in een appartement) van zijn afhankelijk kind dat vanwege een erkende reden niet op de standplaats verblijft. De tegemoetkoming bedraagt op grond van het DBZV 2007 per 1 januari 2018 € 242 per maand per kind. Een zo hoge vergoeding is niet meer van deze tijd aangezien ook kinderen van in Nederland werkzame ambtenaren vaak tijdens hun studie zelfstandig zijn gehuisvest. Om die reden is het bedrag in deze regeling gehalveerd en bedraagt voortaan € 121 per maand. Dat bedrag wordt zoals gebruikelijk jaarlijks aangepast aan de CBS-consumentenprijsindex.

Het DBZV 2007 kent aan de ambtenaar een tegemoetkoming toe in de kosten van het aanhouden van een dubbele inrichting voor een kind waarvoor de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van verblijf in een gastgezin of zelfstandige huisvesting ontvangt. Die tegemoetkoming komt in deze regeling niet terug omdat die niet meer van deze tijd is omdat ook veel van de in Nederland werkzame ambtenaren in hun woning inrichting beschikbaar houden voor een kind dat tijdens zijn studie elders is gehuisvest.

§ 9. Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang

Algemeen

De Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna ‘de Kinderopvangregeling’) voorziet voor alle uitgezonden rijksambtenaren als bedoeld in het ARAR en het ARSG in een bijdrage in hun kosten voor kinderopvang op de standplaats in een kindercentrum dat verantwoorde kinderopvang biedt. De ambtenaar met een partner heeft hier slechts aanspraak op indien de partner inkomsten uit tegenwoordige arbeid heeft en geen aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag krachtens de Wet kinderopvang die wordt uitgevoerd door de Belastingdienst.

De Kinderopvangregeling is tot op heden van overeenkomstige toepassing op uitgezonden ambtenaren die zijn aangesteld op grond van het RDBZ. Artikel 77, vierde lid, van het RDBZ bepaalt namelijk dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 69, vierde lid, van het ARAR gestelde regels omtrent de schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan groepen – zoals de Kinderopvangregeling – op BZ-ambtenaren van overeenkomstige toepassing zijn voor zover de minister van BZ niet bij ministeriële regeling andere regels heeft gesteld in verband met het verrichten van arbeid buiten Nederland.

De Kinderopvangregeling leidt in de praktijk tot knelpunten aangezien deze onder meer geen aanspraak geeft op een tegemoetkoming ingeval de partner studeert, soms niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dat gebruik wordt gemaakt van een kindercentrum en de kosten van kinderopvang vaak veel hoger zijn dan in Nederland. Om die redenen is besloten in het DBZV 2018 een voorziening voor kinderopvang op te nemen die ruimhartiger is dan de Kinderopvangregeling.

Artikel 55. Aanspraak

Artikel 55 biedt – anders dan de Kinderopvangregeling – niet alleen aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in een kindercentrum maar ook in de kosten van alternatieve kinderopvang, zoals een gastouder. Vaak kan een uitgezonden ambtenaar namelijk geen gebruik maken van een kindercentrum. Onder andere vanwege lange wachtlijsten terwijl uitgezonden ambtenaren in de regel pas op een laat tijdstip weten wat hun nieuwe standplaats wordt en pas heel laat weten waar zij in hun nieuwe standplaats zullen wonen. Maar ook omdat personeel van de kindercentra in het buitenland vaak alleen in de lokale taal communiceren die de ambtenaar of zijn partner niet beheersen. Of omdat de beschikbare en geschikte kindercentra op de standplaats gesloten zijn buiten kantooruren terwijl uitgezonden ambtenaren vanwege bijvoorbeeld representatieve of consulaire verplichtingen vaak ook ’s avonds of in het weekend kinderopvang behoeven.

Indien geen gebruik wordt gemaakt van een kindercentrum zal de persoon die de kinderopvang verzorgt 18 jaar of ouder moeten zijn en geen familielid mogen zijn van de ambtenaar, diens partner of het kind. De persoon zal verantwoorde kinderopvang moeten bieden in een veilige en gezonde omgeving. Dat kan in de eigen woning zijn maar bijvoorbeeld ook in de dienstwoning van de ambtenaar. Op enig moment mag die persoon voor maximaal 6 kinderen zorgen (inclusief eventuele eigen kinderen). Ten slotte geldt de eis dat betrokkene tijdens het bieden van de kinderopvang niet of slechts in zeer beperkte mate is belast met andere werkzaamheden om te waarborgen dat sprake is van verantwoorde kinderopvang. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat een ambtenaar recht zou kunnen hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang die een lid van zijn huispersoneel heeft verzorgd tijdens het verrichten van werkzaamheden voor de ambtenaar waarvoor de ambtenaar al een vergoeding huispersoneel heeft gekregen. Zo zal geen tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen worden gedeclareerd voor de tijd dat een huishoudelijke medewerker van de ambtenaar het verzorgen van een kind in belangrijke mate combineerde met huishoudelijke taken voor de ambtenaar.

De aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor een ambtenaar met een partner op de standplaats geldt voortaan verder niet meer alleen indien de partner arbeid verricht waaruit inkomen wordt genoten maar ook indien de partner vrijwilligerswerk doet of scholing volgt gericht op de vergroting van de kansen op het verwerven van passende arbeid op de huidige of volgende standplaats of in Nederland. Dit sluit beter aan bij de criteria in de Wet kinderopvang en doet meer recht aan de positie van veel partners van uitgezonden ambtenaren die op de standplaats wel willen maar (nog) niet kunnen of mogen werken. Bij inkomen uit arbeid kan het gaan om loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.

De ambtenaar en diens partner die tevens rijksambtenaar is, worden voor de toepassing van deze regeling geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben op grond van artikel 2, vierde lid, en – in geval sprake is van tandempartners als bedoeld in deze regeling – artikel 3, tweede lid. Slechts één van beiden komt dus voor een tegemoetkoming in aanmerking.

De tegemoetkoming zal in de praktijk met name worden toegekend vanwege kinderopvang die wordt genoten op de buitenlandse standplaats van de uitgezonden ambtenaar. Die tegemoetkoming kan echter ook worden toegekend voor in Nederland genoten kinderopvang. Namelijk indien de ambtenaar is uitgezonden naar een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland en zijn partner en kind in Nederland zijn achtergebleven en daar kosten worden gemaakt voor kinderopvang. In die situatie komen zij namelijk ingevolge artikel 1.6 van de Wet kinderopvang niet in aanmerking voor een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

Slechts in één situatie bestaat er bij uitzending naar het buitenland wel een aanspraak op een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Namelijk indien de ambtenaar is uitgezonden naar een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland en de partner met het kind in Nederland verblijft. Artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang geeft dan aan de ouder, zijnde in casu de partner van de uitgezonden ambtenaar, aanspraak op de kinderopvangtoeslag. In dat geval heeft de ambtenaar op grond van het vierde lid van artikel 55, van deze regeling alleen aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de onderhavige regeling indien de kinderopvang plaatsvindt in een land waarvoor de koopkrachtcorrectiefactor hoger is dan 1.

Gehandhaafd is dat ter beperking van de administratieve lasten bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming geen rekening wordt gehouden met de hoogte van de inkomsten uit arbeid van de ambtenaar en diens partner.

Ambtenaren van andere ministeries die werkzaam zijn op een post kunnen op grond van artikel 8, achtste lid, van het RDBZ aanspraak maken op overeenkomstige toepassing van de kinderopvangvoorzieningen van het DBZV 2018.

Artikel 56. Hoogte van de tegemoetkoming

Uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat alle door de ambtenaar of diens partner gemaakte kosten voor kinderopvang voor 55% worden vergoed (eerste lid). Uiteraard voor zover hij deze kinderopvang redelijkerwijs nodig heeft voor zijn functievervulling. Dus voor uren gedurende welke de ambtenaar werkzaam is.

Net als in de Kinderopvangregeling en de Wet kinderopvang zal echter bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming slechts in aanmerking worden genomen de uurprijs van de kinderopvangvoorziening voor zover deze niet hoger is dan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde maximale uurprijs die de Belastingdienst in Nederland hanteert bij de berekening van de kinderopvangtoeslag in het kader van de Wet kinderopvang. Deze uurprijzen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld krachtens artikel 1.7, tweede en derde lid, van de Wet kinderopvang.

Nieuw is dat vanwege de vaak veel hogere uurprijzen voor kinderopvang in landen met een hoger prijsniveau dan Nederland, de tegemoetkoming op twee wijzen substantieel is verhoogd.

Allereerst is besloten om bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming weliswaar voornoemde maximale uurprijs in aanmerking te blijven nemen maar pas nadat die uurprijs verhoogd is met de koopkrachtcorrectie (KKC) in landen waar die meer bedraagt dan 1.

Daarnaast is besloten om voortaan een tegemoetkoming toe te kennen ter hoogte van 55% netto van de gemaakte kosten. Daar waar men op grond van de Kinderopvangregeling een bruto bijdrage ontvangt van twee derde deel van de gemaakte kosten waarover de ambtenaar dus zelf nog 40,85% of 51,95% loonbelasting en premie volksverzekeringen moet afdragen. Voor een netto tegemoetkoming is gekozen omdat dan alle tegemoetkomingen, vergoedingen en verstrekkingen uit hoofde van voorliggende regeling belastingvrij aan de ambtenaar worden toegekend. De werkgever betaalt door middel van de eindheffing uiteraard over de belastbare elementen de daarover verschuldigde belasting aan de Belastingdienst. Dit beperkt de beheerlasten voor de werkgever en vergroot de duidelijkheid voor de uitgezonden ambtenaren.

De ambtenaar kan al na afloop van ieder kwartaal kinderopvang te hebben genoten bij 3W een aanvraag indienen tot toekenning van een tegemoetkoming in de reeds door hem daarvoor gemaakte kosten. De ambtenaar kan die tegemoetkoming echter ook over een langere periode dan een kwartaal aanvragen. De aanvraag kan betrekking hebben op een aaneengesloten tijdvak van maximaal twaalf maanden direct voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Bij de aanvraag voegt de ambtenaar schriftelijke bewijsstukken waaruit de uurprijs van de genoten kinderopvang en het aantal uren genoten kinderopvang blijken of waaruit die kunnen worden berekend. Daarnaast verstrekt de ambtenaar gegevens over de soort kinderopvang waarvan gebruik is gemaakt. Tevens wordt de schriftelijke overeenkomst overgelegd met de houder van het kindercentrum of met de persoon die kinderopvang verleent. In sommige gevallen bestaat er echter geen overeenkomst. In die gevallen kan bijvoorbeeld worden volstaan met een inschrijfformulier en een schriftelijke bevestiging van de inschrijving.

Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang in Nederland voegt de ambtenaar tevens een bewijsstuk waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt bij een krachtens de Wet kinderopvang geregistreerd kindercentrum of door tussenkomst van een krachtens die wet geregistreerd gastouderbureau.

De ambtenaar voegt bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang buiten Nederland tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt in een kindercentrum dat of door een persoon van 18 jaar of ouder die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. In een aantal landen zal vaak volstaan kunnen worden met een kopie van een bewijs van registratie of erkenning van het kindercentrum door de ter plaatse bevoegde instantie. Indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is, dient er een ander bewijsstuk te worden overgelegd waaruit de genoten kinderopvang blijkt.

Vanzelfsprekend zal de ambtenaar zich bij de inschakeling van de kinderopvang dienen te houden aan de lokale wetgeving betreffende onder meer afdracht van belasting en sociale zekerheidspremies.

Onder de nadere voorschriften die 3W kan stellen aan de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt in elk geval gerekend de taal waarin de bewijsstukken zijn opgesteld.

In het geval waarin sprake is van een aanvraag die niet kan worden beoordeeld omdat onvoldoende gegevens of bescheiden zijn bijgevoegd, dan wel bewijsstukken in een andere dan de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld, kan 3W besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Uiteraard wordt eerst de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen en de ontbrekende gegevens of bescheiden alsnog te leveren, dan wel stukken van een adequate vertaling te voorzien.

In het tiende lid is een bijzondere wijze van vaststelling van de tegemoetkoming geregeld voor het geval de ambtenaar of diens partner voor de kinderopvang van de Belastingdienst een kinderopvangtoeslag ontvangt of bij correcte aanvraag zou hebben ontvangen en de kinderopvang plaatsvindt in een land waarvoor de koopkrachtcorrectiefactor hoger is dan 1. Die tegemoetkoming is bedoeld ter compensatie van het hogere prijspeil in dat land en dient als aanvulling op de kinderopvangtoeslag die men ontvangt of zou kunnen ontvangen van de Belastingdienst.

In dat geval wordt de tegemoetkoming vastgesteld op 55% van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang voor zover die kosten hoger zijn dan de krachtens artikel 1.7 van de Wet kinderopvang vastgestelde maximaal in aanmerking te nemen uurprijs maar lager zijn dan die uurprijs verhoogd met de koopkrachtcorrectie die geldt voor het land waarin de kinderopvang plaatsvindt.

Een voorbeeld ter verduidelijking. De ambtenaar betaalt voor de kinderopvang in een kindercentrum € 14 per uur in een land waarvoor de koopkrachtcorrectiefactor 2 bedraagt. Het maximumuurtarief als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet kinderopvang bedraagt € 7,45.

Vanwege het hogere prijsniveau ontvangt de ambtenaar dan per uur genoten kinderopvang een tegemoetkoming van de werkgever van 55% over € 6,55. Namelijk 55% over: € 14 – € 7,45 = € 6,55.

Zou in dit voorbeeld de kinderopvang € 17 per uur kosten (dus meer dan het maximumuurtarief van € 7,45 verhoogd met de KKC van 2) dan zou een tegemoetkoming worden toegekend ter hoogte van 55% over € 7,45. Namelijk 55% over: (€ 7,45 x KKC van 2) – € 7,45 = € 7,45.

Artikel 57. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk

In artikel 54 van het DBZV 2007 ontbreken bepalingen voor de ambtenaar aan wie aansluitend aan de beëindiging van zijn plaatsing bij een post, langdurig verlof wordt verleend als bedoeld in de artikelen 45b en 46 van het RDBZ of een daarmee overeenkomend langdurig verlof. Datzelfde geldt voor de ambtenaar van wie aansluitend aan zijn plaatsing bij een post het dienstverband wordt beëindigd. Het tweede lid van artikel 57 van voorliggende regeling voorziet thans in beide situaties. Daarin is geregeld dat in die situatie de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing zijn: 58 (beëindiging plaatsing i.v.m. bijzondere omstandigheden), 60 (overplaatsingsreis), 61 (bagage), 62 (begripsomschrijving m.b.t. verhuizing), 63 (bij overplaatsing en einde dienstverband over te brengen boedel), 66 (transport auto voor rijksrekening), 67 (transport- en opslagverzekering boedel en auto), 68 (door de ambtenaar te dragen kosten verband houdende met de verhuizing), 69 (tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting), 70 (verhoging tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting met een gezinsdeel) en 71 (tegemoetkoming in de herinrichtingskosten).

In het vierde lid is thans duidelijker dan voorheen geregeld wanneer de aanspraak op de in dat lid genoemde artikelen ontstaat. Dat is op het moment dat de ambtenaar zijn werkzaamheden op de post eindigt. Daarmee wordt aangesloten bij de praktijk van artikel 4.

Daarnaast is de termijn gedurende welke het transport en de aflevering van de boedel dient plaats te vinden, verruimd van negen naar twaalf maanden. Bij transport en aflevering na die tijd komen de kosten daarvan voor rekening van de ambtenaar zelf. Door verlenging van die termijn met drie maanden wordt tegemoetgekomen aan de groeiende vraag om te mogen afwijken van de oorspronkelijke termijn van negen maanden. Die verruiming met drie maanden geldt evenwel niet voor de opslagkosten na negen maanden. Die kosten komen voor rekening van de ambtenaar. Voor rijksrekening komen ten hoogste de opslagkosten over de eerste negen maanden.

Artikel 59. Wijziging samenstelling huishouding

In de regel bestaat eerst bij het eindigen van de plaatsing van de ambtenaar aanspraak op vergoeding van de reiskosten naar de volgende post of naar Nederland. Dit artikel bepaalt dat op een ander tijdstip dan bij het eindigen van de plaatsing van de ambtenaar een hiervoor bedoeld ticket kan worden verstrekt voor de partner of het afhankelijke kind. Wat in artikel 56 van het DBZV 2007 ontbrak, was de mogelijkheid om ook aan een kind dat niet meer afhankelijk was een dergelijk ticket te verstrekken. In die lacune wordt nu door middel van het nieuwe derde lid voorzien.

Artikel 60. Overplaatsingsreis

Om misverstanden te voorkomen is thans in het eerste lid, onderdeel d, van artikel 60 expliciet opgenomen dat bij einde dienstverband ten hoogste de kosten voor een reis naar Nederland voor vergoeding in aanmerking komen. De eventuele meerkosten voor een reis naar een andere bestemming komen dus voor rekening van de (voormalig) ambtenaar.

Artikel 61. Bagage

De ambtenaar mag op grond van artikel 59 van het DBZV 2007 bij zijn overplaatsingsreis 40 kilogram aan ruimbagage meenemen. Veel vliegtuigmaatschappijen rekenen tegenwoordig met stuks ruimbagage met een maximum gewicht van 23 kilogram in plaats van alleen maar met kilogrammen. Om die reden biedt artikel 61 thans de mogelijkheid om twee stuks ruimbagage voor rijksrekening te laten vervoeren waarbij een koffer niet zwaarder mag zijn dan 23 kilogram of zoveel meer als de luchtvaartmaatschappij zonder meerkosten toelaat. Dat aantal is met inbegrip van de ruimbagage die op grond van het ticket mag worden meegenomen.

Artikel 63. Bij overplaatsing en einde dienstverband over te brengen boedel

Niet de ambtenaar zelf maar het rijk geeft opdracht tot en is verantwoordelijk voor het transport van de boedel van de ambtenaar bij zijn overplaatsing of einde dienstverband. Artikel 63 stelt daartoe regels.

In het DBZV 2007 is geregeld dat als de ambtenaar in een door het rijk ingerichte dienstwoning wordt gehuisvest, zijn boedel over zee in een 20 voet container of over de weg in een verhuiscombinatie met hetzelfde volume als van een 20 voet container wordt getransporteerd. De ambtenaar heeft dan tevens aanspraak op vergoeding van de kosten van opslag van zijn restant boedel tot ten hoogste 40 m3. Ambtenaren die niet in een van rijkswege ingerichte dienstwoning worden gehuisvest mogen ten hoogste 60 m3 boedel laten vervoeren in een 40 voet container en ten hoogste 10 m3 in Nederland laten opslaan.

In de afgelopen periode hebben 3W en HDPO regelmatig verzoeken van hoofden van posten gekregen om een andere verdeling aan te mogen brengen in het aantal te transporteren en in opslag te geven m3 boedel. Veelal betrof dit het verzoek om meer m3 inboedel te mogen transporteren en evenredig minder in opslag te geven. Als gevolg daarvan is door 3W en HDPO voor hoofden van posten een pilot gestart waarbij met toepassing van de hardheidsclausule een verzoek om een andere verdeling te mogen maken wordt toegewezen mits de daarmee gemoeid gaande kosten voor het rijk niet hoger zijn dan de kosten bij een verdeling overeenkomstig het DBZV 2007 zouden zijn. In de meeste gevallen konden de verzoeken worden toegewezen omdat het tot vergelijkbare of zelfs lagere kosten leidde.

Gebleken is dat deze keuzemogelijkheid in een grote behoefte voorziet. En dat deze niet tot meerkosten voor de werkgever of meer beheerlast voor 3W leidt indien de mogelijkheid wordt aangeboden zonder de voorwaarde dat deze op individuele basis niet tot meerkosten leidt. Die mogelijkheid is daarom thans in het vierde lid opgenomen waarbij het totaal van de te transporteren en in Nederland in opslag te geven boedel niet meer mag bedragen dan 70 m3.

Het komt voor dat een ambtenaar op een standplaats niet in een dienstwoning wordt gehuisvest. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een plaatsing in Afghanistan waar de ambtenaar om veiligheidsredenen niet in een gewone dienstwoning kan worden gehuisvest maar waar ambtenaren in een gezamenlijk onderkomen op een beveiligde compound zijn gehuisvest. In dat geval kan geen gewone verhuizing plaats vinden, maar wordt in de praktijk ten hoogste 4 m3 aan persoonlijke goederen van de ambtenaar getransporteerd. In de regelgeving ontbrak de rechtsgrond voor deze handelwijze. Het vijfde lid voorziet hier thans in. Daarin wordt thans ook geregeld dat het eventuele meerdere aan verhuisboedel voor rijksrekening naar Nederland wordt getransporteerd tot maximaal het aantal m3 dat voor rijksrekening naar Nederland zou zijn getransporteerd indien de ambtenaar naar Nederland zou zijn overgeplaatst.

Het zesde lid bepaalt dat in afwijking van transport van de boedel over land of over zee de boedel in bijzondere gevallen, ter beoordeling van 3W, door de lucht kan worden getransporteerd. Het maximum aantal m3 bedraagt in dat geval vanwege het kostenaspect 30 met een maximumgewicht van 167 kilogram per m3. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt als vervoer over land of over zee erg langdurig is of niet goed mogelijk is. In de praktijk komt het met enige regelmaat voor dat de ambtenaar verzoekt om een combinatie van transportmogelijkheden, te weten een beperkt gedeelte privégoederen door de lucht en het restant over land of over zee. Het zesde lid voorziet thans in die mogelijkheid. Dat lid regelt thans ook dat een eventueel groter volume aan verhuisboedel dan 30 m3 tot een maximum volume van eveneens 30 m3 voor rijksrekening naar Nederland getransporteerd kan worden.

Het zevende lid biedt een ambtenaar die op een post wordt geplaatst met zware klimatologische omstandigheden de mogelijkheid om een bepaald deel van zijn boedel dat niet goed bestand is tegen die klimatologische omstandigheden naar Nederland te laten transporteren. Of sprake is van zware klimatologische omstandigheden wordt op basis van objectieve criteria vastgesteld aan de hand van de van het onafhankelijk instituut (ECA) ontvangen gegevens. Die criteria worden ontleend aan het aantal punten dat dit instituut aan de standplaats toekent in de categorie-indeling ‘natuurverschijnselen’. Voor de toepassing van het zevende lid is nu voor de duidelijkheid bepaald dat van zware klimatologische omstandigheden sprake is indien de standplaats voor dat onderwerp 20 punten of meer scoort.

Een ambtenaar die wordt overgeplaatst van een post met een niet-ingerichte dienstwoning naar een andere post met een van rijkswege ingerichte dienstwoning mag – naast een verhuizing van een 20 voet container (30 m3) naar de nieuwe post – op grond van het derde lid zijn overtollige verhuisboedel in een 20 voet container naar Nederland laten transporteren. Die boedel wordt vervolgens in Nederland in depot opgeslagen. Omdat de ambtenaar op dat moment niet terugkomt naar Nederland wordt die boedel fiscaal nog niet ingevoerd in Nederland. Dat laatste gebeurt pas als de ambtenaar in Nederland wordt geplaatst. Alsdan kan de boedel zonder het betalen van invoerrechten bij het woonadres van de ambtenaar in Nederland worden afgeleverd.

Als die boedel niet in douane-entrepot zou worden afgeleverd maar bij de privéwoning van de ambtenaar in Nederland, zou de ambtenaar van die woning gebruik kunnen maken bij zijn tijdelijk verblijf in Nederland (bijvoorbeeld tijdens het verlof in het kader van de twaalfmaandelijkse verlofreis). Dat laatste zou gunstig zijn voor de ambtenaar. Voordeel voor het rijk zou bovendien zijn dat in dat geval geen opslagkosten betaald hoeven te worden. Daar staat wel tegenover dat er door de ambtenaar invoerrechten voor de boedel betaald moeten worden, die anders niet betaald hoeven te worden.

Op grond van het negende lid kan daarom voortaan op verzoek van de ambtenaar een tussentijdse aflevering van (een deel van) het restant boedel in een privéwoning van de ambtenaar in Nederland worden toestaan tot ten hoogste het aantal m3 dat voor rijksrekening in opslag kan worden genomen. De kosten van de invoerrechten worden in dat geval voor rijksrekening genomen voor zover die niet hoger zijn dan de geschatte besparing op de kosten van de opslag gedurende de op dat moment geldende plaatsingsperiode van de ambtenaar bij de post. De afleveringskosten worden dan altijd volledig vergoed. Dat betekent dat hoe eerder de ambtenaar die aflevering laat plaatsvinden en hoe substantiëler die aflevering is, hoe hoger de vergoeding van de invoerrechten is, nu die vergoeding begrensd wordt door de geschatte besparing op de opslagkosten. De ambtenaar dient de invoerrechten persoonlijk aan de Douane te voldoen. Die kosten kan hij daarna declareren bij 3W.

In het twaalfde lid is thans voor de duidelijkheid bepaald dat de boedel van de ambtenaar waarvan de plaatsing bij een post eindigt, voor rijksrekening naar Nederland wordt getransporteerd. Indien de ambtenaar zijn boedel niet naar Nederland maar naar een andere bestemming laat transporteren, zijn de kosten daarvan voor rijksrekening voor zover die kosten niet meer bedragen dan die van transport naar Nederland.

Het dertiende lid ten slotte bepaalt voor alle duidelijkheid dat bij transport van de boedel over land in een verhuiscombinatie een capaciteit geldt dat het equivalent is van het volume dat past in een 20 voet of een 40 voet container.

Artikel 64. Tussentijdse wijziging van de gezamenlijke huishouding

Indien goederen voor jonge kinderen slechts beperkt lokaal beschikbaar zijn, heeft de ambtenaar bij geboorte van een kind aanspraak op een zending naar de post van 4 m3 over zee of land of 2 m3 door de lucht. Die criteria worden vastgesteld aan de hand van de van ECA ontvangen gegevens en worden ontleend aan het aantal punten dat dit instituut aan de standplaats toekent in de categorie-indeling ‘goederen en diensten’. In het eerste lid is thans opgenomen dat goederen lokaal beperkt verkrijgbaar zijn indien de standplaats voor dat onderwerp 10 punten of meer scoort.

De aanspraak op een extra zending naar de post bij de geboorte van een kind ontstaat op grond van het DBZV 2007 pas op de dag waarop een kind is geboren. Voorafgaande aan de geboorte willen de aanstaande ouders vaak al over veel goederen beschikken. Voor zover de goederen daarvoor lokaal niet verkrijgbaar zijn (zoals goede babyvoeding en luiers), worden die door de aanstaande ouders elders aangeschaft. Om aan die begrijpelijke wens te voldoen, bepaalt het eerste lid thans dat de aanstaande ouders vanaf drie maanden voor de vermoedelijke bevallingsdatum extra goederen naar de post kunnen laten transporteren.

Artikel 65. Opslag boedel tijdens plaatsing bij een post

Artikel 65 stelt regels aan de opslag van de boedel tijdens plaatsing van de ambtenaar bij de post. Die opslag bedraagt bij verhuizing in een 40 voet container 10 m3 en bij een verhuizing in een 20 voet container of door de lucht 40 m3 zodat de totale boedel waarvoor het rijk ten hoogste kosten voor maakt (transport, opslag en verzekering) in alle gevallen 70 m3 bedraagt. In het DBZV 2007 bedraagt de opslag in Nederland bij verhuizing in een 20 voet container naar een niet van rijkswege ingerichte dienstwoning 30 m3 terwijl een verhuizing in een 20 voet container naar een van rijkswege ingerichte dienstwoning èn door de lucht 40 m3 bedraagt.

In de voorliggende regeling wordt geen onderscheid meer gemaakt voor wat betreft de opslag in Nederland indien wordt verhuisd in een 20 voet container. In dat geval bedraagt de opslag in Nederland 40 m3.

Artikel 79 stelt regels aan de opslag van de boedel tijdens plaatsing of terbeschikkinghouding van de ambtenaar in Nederland. Artikel 79 biedt de ambtenaar de mogelijkheid de gehele opslag van de boedel in één keer bij een woonadres in Nederland te laten afleveren (artikel 79, vijfde lid). In dat geval komen de kosten van het afleveren voor rijksrekening als de ambtenaar nog ten minste twee jaren aanspraak zou kunnen maken op opslag van de boedel.

In navolging daarvan biedt het tweede lid van artikel 65 de ambtenaar thans de mogelijkheid om tijdens een plaatsing in het buitenland de opslag in Nederland in één keer leeg te maken en bij een privéadres in Nederland af te laten leveren mits die plaatsing naar verwachting nog ten minste twee jaren zal duren. Die laatste voorwaarde is bedoeld om er voor te zorgen dat de kosten die gemoeid zijn met het uit de opslag halen en afleveren van de boedel in verhouding staan tot de resterende opslagkosten.

Artikel 66. Transport auto voor rijksrekening

De ambtenaar kan voor transport van zijn auto in aanmerking komen indien de reisroute tussen de vorige en de nieuwe standplaats over land of over zee gemeten 2.000 kilometer of meer bedraagt dan wel het afleggen van de reisroute om veiligheidsredenen of om andere bijzondere redenen, ter beoordeling van 3W, niet in redelijkheid gevergd kan worden. Voor de duidelijkheid is – evenals in artikel 26, vijfde lid – bepaald dat het hierbij gaat om de snelste reisroute gemeten met de Google Maps routeplanner.

Indien de ambtenaar in aanmerking komt voor transport van zijn auto voor rijksrekening maar niet zijn huidige auto maar een elders aangeschafte andere auto wil laten transporteren, dan worden de kosten van het transport van de andere auto aan hem vergoed tot ten hoogste de meerkosten die voor rijksrekening zouden komen indien de huidige auto tezamen met de boedel zou zijn getransporteerd. In de praktijk kan daarbij nog wel eens discussie ontstaan over de aflevertermijn van de auto als de ambtenaar ruim na zijn aankomst op de standplaats nog een auto van elders laat transporteren. In het derde lid is daarom thans bepaald dat aanspraak bestaat op vergoeding van de transportkosten indien de auto op de nieuwe standplaats is afgeleverd binnen twaalf maanden na de dag van eerste aankomst van de ambtenaar op die standplaats. Die termijn is overeenkomstig de aflevertermijn van de boedel (artikel 57, vijfde lid).

Artikel 69. Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting

Het DBZV 2007 kent een forfaitaire tegemoetkoming toe in de tijdelijke huisvestingskosten tijdens de overplaatsingsperiode van post naar post (gedurende maximaal 42 dagen), van Nederland naar een post (maximaal 21 dagen) en van een post naar Nederland of bij einde dienstverband (maximaal 91 dagen) overeenkomstig de vergoeding van logieskosten van het Reisbesluit binnenland (€ 101,79 per dag; peildatum 1 januari 2018) verminderd met de inhouding huisvesting die ook wordt toegepast wanneer men op de standplaats in een dienstwoning verblijft. Dit bedrag wordt verhoogd met 30% bij één gezinslid, 50% bij twee gezinsleden en 60% bij drie of meer gezinsleden. De hoogte van de tegemoetkoming kan daardoor afhankelijk van de gezinssamenstelling en de salarisschaal van de ambtenaar tot een aanzienlijk bedrag oplopen. Men krijgt deze tegemoetkoming ook als er in een bijzonder geval geen of slechts beperkt kosten voor tijdelijke huisvesting worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat men tijdelijk bij familie verblijft. Dit wordt als buitensporig ervaren. Om die reden bepaalt het eerste lid thans dat tijdens de overplaatsingsperiode de kosten van tijdelijke huisvesting worden vergoed. Het betreft hier de werkelijke kosten die de ambtenaar voor tijdelijke huisvesting maakt in een daartoe bestemde gelegenheid, zoals hotelkosten, kosten van een gemeubileerde huurwoning of appartement of kosten van een vakantiewoning. Kosten die de ambtenaar maakt voor zijn privéwoning of die van één van zijn gezinsleden komen niet voor vergoeding in aanmerking. De hiervoor bedoelde kosten worden vergoed tot ten hoogste het in het derde lid berekende bedrag, met dien verstande dat op het bedrag van de vergoeding nog een bedrag in mindering wordt gebracht ter grootte van de inhouding huisvesting. Het nieuwe maximum bedrag wordt op dezelfde wijze berekend als het forfaitaire bedrag dat op grond van het DBZV 2007 werd berekend.

Het DBZV 2007 voorziet niet in vergoeding van de overnachtingskosten die een ambtenaar met zijn eventuele gezin maakt indien de ambtenaar zijn overplaatsingsreis vanuit Nederland naar de post met zijn privéauto maakt, terwijl wèl in die kosten wordt voorzien als de ambtenaar met zijn eventuele gezin de overplaatsingsreis vanuit de post naar een andere post of naar Nederland maakt. Dit is een omissie die thans in het tweede lid is hersteld.

Artikel 71. Tegemoetkoming in de herinrichtingskosten

Artikel 71 kent de ambtenaar een tegemoetkoming toe in de kosten voor het verlaten van een woning en het betrekken van een nieuwe woning. Deze tegemoetkoming heeft dezelfde strekking als de tegemoetkoming in artikel 8 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

Oorspronkelijk lag het in de bedoeling om de tegemoetkoming herinrichtingskosten voor wat betreft de maximale tegemoetkoming in overeenstemming te brengen met die in het Verplaatsingskostenbesluit 1989. Omdat daarover met het GO/BZ geen overeenstemming kon worden bereikt is besloten de maximale tegemoetkoming in het DBZV 2007 ook in deze regeling door te zetten. Als compromis is met het GO/BZ overeengekomen de tegemoetkoming in de doorlopende afschrijvingskosten (artikel 74 DBZV 2007) in deze regeling niet terug te laten komen.

Het komt voor dat een ambtenaar tijdens zijn plaatsing op een post geen dienstwoning betrekt maar bijvoorbeeld vanwege de veiligheidssituatie structureel in een hotel verblijft. In dat geval voorziet het derde lid thans in een tegemoetkoming in de kosten voor het verlaten van een woning.

Artikel 72. Vergoeding kosten arbeidsgezondheidskundig onderzoek en immunisaties

De kosten voor bevolkingsonderzoeken en het bezoeken van een consultatiebureau met jonge kinderen voor vaccinaties komen in Nederland voor rekening van de gemeente waar men in de basisregistratie personen (BRP, voorheen: GBA) staat ingeschreven. De uitgezonden ambtenaar en zijn meereizende gezinsleden staan niet meer ingeschreven in de BRP en dienen die kosten daardoor zelf te betalen. De afgesloten zorgverzekering dekt die kosten niet. Het vierde lid voorziet thans in vergoeding van die kosten. In de praktijk worden die kosten al vergoed.

Artikel 73. Vergoeding visumkosten

Artikel 7, vierde lid, van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 biedt de in Australië of Nieuw-Zeeland geplaatste ambtenaar en zijn gezinsleden de keuze om een twaalfmaandelijkse verlofreis, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding of een scholingsreis naar Nederland, in de economy plus klasse te ondernemen óf in de economy klasse met de mogelijkheid de vlucht tussentijds te onderbreken met één overnachting waarbij de logieskosten worden vergoed overeenkomstig de Reisregeling buitenland.

Nieuw is dat ambtenaren en hun gezinsleden ook voor die optie kunnen kiezen bij een overplaatsingsreis als bedoeld in artikel 60 met een totale vliegtijd van de vlucht van 21 uur of meer.

Tijdens een dergelijke onderbreking wordt de ambtenaar of het gezinslid soms geconfronteerd met visumkosten. Omdat het niet redelijk is dat die kosten voor eigen rekening blijven, is thans in het tweede lid bepaald dat die kosten ook voor rijksrekening komen.

Artikel 75. Taallessen kind

Kinderen die de ambtenaar bij een uitzending naar een post vergezellen, krijgen vaak te maken met een wisseling van taal. Dat geldt voor de officiële of de lokaal gebruikelijke voertaal van het land maar ook voor de taal waarin het internationaal onderwijs op de standplaats zal worden gevolgd. In die situatie blijkt er behoefte te bestaan aan het al tijdens de overplaatsingsperiode volgen van taallessen. Zeker als het kind tot dat moment Nederlands onderwijs volgde. Artikel 75 voorziet thans in die behoefte door voor de overplaatsingsperiode artikel 24 inzake bijlessen van kinderen tijdens een plaatsing op een post van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Partners kunnen de officiële of de lokaal gebruikelijke voertaal van de aanstaande standplaats al voorafgaande aan de overplaatsing gaan leren met de in artikel 42 bedoelde tegemoetkoming in de kosten voor hun professionele ontwikkeling die volgens het tweede lid van dat artikel kan worden verkregen vanaf het moment dat de ambtenaar zijn plaatsingsbesluit heeft verkregen.

Artikel 76. Acculturatiecursus

Artikel 72, tweede lid, van het DBZV 2007 biedt de mogelijkheid aan de ambtenaar en zijn partner om voorafgaand aan de plaatsing een acculturatiecursus te volgen. Kinderen hebben echter niet de mogelijkheid om voor rijksrekening een acculturatiecursus te volgen, terwijl het juist ook voor kinderen in de leeftijd vanaf 12 jaar die op de standplaats zullen verblijven en tijdens die plaatsing deel zullen uitmaken van het gezin van de ambtenaar op de standplaats belangrijk kan zijn om voorafgaande aan de plaatsing informatie te krijgen over het land en de bijzondere cultuur en gebruiken.

Artikel 76 is thans zo geredigeerd dat dit ook aan kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar de mogelijkheid biedt om voor rijksrekening een acculturatiecursus te volgen.

Artikel 78. Voorzieningen in verband met op de standplaats achterblijvende partner of kind

Aanspraak op een tegemoetkoming dubbele huishouding (TDH) en overige vergoedingen bestaat in de situatie dat de op de post geplaatste ambtenaar naar zijn volgende standplaats in het buitenland is vertrokken en zijn gezin op zijn vorige standplaats achterblijft vanwege het afmaken van het schooljaar van het kind dan wel vanwege medische redenen van een op de standplaats verblijvend gezinslid. Indien de ambtenaar echter in Nederland wordt geplaatst en zijn gezin vanwege één van genoemde redenen op de standplaats achterblijft, bestaat er volgens het DBZV 2007 geen aanspraak op een TDH en overige vergoedingen. Aangezien dat niet redelijk wordt bevonden, voorziet artikel 78 thans wel in die aanspraak.

Artikel 79. Opslag boedel

Dit artikel stelt regels met betrekking tot de opslag van de boedel van de in Nederland geplaatste of ter beschikking gehouden ambtenaar voor zover die volgt op een plaatsing in het buitenland.

De boedel wordt gedurende een periode van ten hoogste zes jaar, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de ambtenaar zijn werkzaamheden bij de post heeft geëindigd, tot een maximum volume van 10 m3 voor rijksrekening opgeslagen. Na uiterlijk zes jaar eindigt de opslag voor rijksrekening en komen die kosten bij continuering van (een deel van) de opslag voor rekening van de ambtenaar. Die kosten worden dan rechtstreeks door de verhuisorganisatie bij de ambtenaar in rekening gebracht.

Voor alle duidelijkheid bepaalt het derde lid thans dat de opslag voor rijksrekening tussentijds eindigt bij ontslag van de ambtenaar.

Ingevolge het vierde lid kan de ambtenaar gedurende een periode van drie maanden nadat de boedel in Nederland is afgeleverd nog wijzigingen in de boedel aanbrengen, door goederen in opslag te geven of uit opslag te halen. De daarop betrekking hebbende kosten zijn voor rijksrekening. Kosten die betrekking hebben op wijzigingen die de ambtenaar na de periode van drie maanden in de opslag aanbrengt, zijn voor rekening van de ambtenaar. Een uitzondering daarop vormt de situatie dat de ambtenaar zijn gehele in opslag gegeven boedel in één keer op een adres in Nederland laat afleveren. Alsdan komen voortaan op grond van het vijfde lid de transport- en afleverkosten van de boedel voor rijksrekening als op dat moment de verwachting is dat de ambtenaar nog ten minste gedurende een periode van twee jaren aanspraak zou kunnen maken op opslag van zijn boedel voor rijksrekening.

Artikel 80. Woonlasten

Bij plaatsing of terbeschikkinghouding in Nederland maakt de ambtenaar op grond van het DBZV 2007 voor de duur van maximaal zes jaren aanspraak op een tegemoetkoming in de woonlasten voor een huur- of koopwoning. De regeling is destijds opgezet omdat ambtenaren in de lagere salarisschalen bij hun terugkeer naar Nederland waren aangewezen op de vrije sector voor het vinden van een woning waardoor zij extra kosten moesten maken ten opzichte van ambtenaren in lagere salarisschalen met een loopbaan in Nederland die via een woningbouwvereniging een goedkope woning in de sociale sector konden huren. De financiële grenzen voor sociale sector woningen zijn nadien echter zodanig verhoogd dat ook in Nederland blijvende ambtenaren met salarisschaal 6 of hoger daarop zelden aanspraak kunnen maken terwijl ambtenaren met lagere salarisschalen momenteel niet of nauwelijks meer worden uitgezonden. Nagenoeg iedere uit het buitenland terugkerende ambtenaar is daardoor vanwege de inkomensnorm aangewezen op dezelfde vrije sector woningmarkt als waarop alle andere ambtenaren en alle andere inwoners van Nederland met een vergelijkbaar inkomen zijn aangewezen. De uit het buitenland terugkerende ambtenaar komt daardoor na zijn terugkeer in bijna alle gevallen voor dezelfde woonlasten te staan als zijn in Nederland wonende collega’s.

Om die reden kent voorliggende regeling geen tegemoetkoming meer in de kosten van aanschaf van koopwoningen. Aangezien het voor uit het buitenland terugkerende ambtenaren met een lager inkomen nog wel erg moeilijk kan zijn om op korte termijn in de vrije huursector een passende huurwoning te vinden, is ervoor gekozen voor huurwoningen nog wel een voorziening te treffen.

Gedurende maximaal zes jaar kan de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van de kale huur krijgen voor zover die hoger is dan 25% van het voor hem geldende bruto maandsalaris. Daarbij wordt rekening gehouden met een maximaal bedrag van € 1.100 kale huur per maand. Het uitgangspunt dat de ambtenaar 25% van zijn brutosalaris aan kale huur kan uitgeven, komt overeen met een gebruikelijke norm in de huursector. Ambtenaren die meer dan die huurnorm verwonen tot maximaal het maximale huurbedrag van € 1.100, komen in aanmerking voor de tegemoetkoming. Deze norm van € 1.100 wordt jaarlijks aangepast aan de CBS-huurprijsindex.

Het zevende lid bepaalt dat op de tegemoetkoming geen aanspraak bestaat indien de tegemoetkoming minder bedraagt dan € 200 per jaar.

Een ambtenaar met een salaris van € 2.759,76 bruto per maand (het maximum salaris van schaal 6 per 1 juli 2018) zal dus gedurende zes jaren na terugkeer in Nederland een maandelijkse tegemoetkoming kunnen krijgen van maximaal € 410,06 (maximaal € 1.100 kale huur minus € 689,94 voor eigen rekening komende kale huur).

De tegemoetkoming zal niet dalen wanneer de ambtenaar in deeltijd gaat werken nu artikel 1, onderdeel h, van deze regeling ‘brutosalaris’ definieert als het salaris bij een volledige arbeidsduur. Indien de ambtenaar – bij zeer hoge uitzondering – een arbeidsduur krijgt voor meer dan gemiddeld 36 uur per week, zal op basis van het achtste lid van artikel 80 dat verhoogde salaris worden meegewogen en dus de tegemoetkoming in de woonlasten dalen.

Artikel 81. Vergoeding kosten van niet-Nederlandstalig primair en secundair onderwijs

Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 77 van het DBZV 2007. Omdat dat artikel in de praktijk aanleiding geeft voor discussie, is het deels opnieuw geredigeerd. Duidelijker dan voorheen wordt nu aangegeven dat bij terugkeer in Nederland de kosten voor het volgen van niet-Nederlandstalig onderwijs alleen worden vergoed als dat onderwijs in Nederland in hetzelfde curriculum wordt gevolgd als het onderwijs direct voorafgaande aan de overplaatsing. Voor primair of secundair onderwijs dat in een internationaal curriculum is gevolgd worden ten hoogste de kosten vergoed die in rekening worden gebracht door de International School of The Hague (ISH) of een daarmee vergelijkbare door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde onderwijsinstelling in Nederland. Als een kind niet tot één van de hiervoor bedoelde scholen wordt toegelaten of direct voorafgaande aan de overplaatsing onderwijs heeft gevolgd in een ander dan het internationale curriculum (bijvoorbeeld in een Amerikaans of Brits curriculum), worden de kosten verbonden aan het volgen van onderwijs in dat andere curriculum vergoed. Dit is een bestendiging van de praktijk van het DBZV 2007.

Nieuw is dat het vierde lid bepaalt dat in plaats van vergoeding van niet-Nederlandstalig onderwijs ook vergoeding kan plaatsvinden van de kosten van tweetalig onderwijs bij een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde onderwijsinstelling in Nederland. In de praktijk wordt al zo gehandeld.

De aanspraak op vergoeding van de in dit artikel bedoelde onderwijskosten bestaat voor een periode van ten hoogste zes jaar, gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar in Nederland en op voorwaarde dat het kind gedurende ten minste één vol schooljaar direct voorafgaande aan de overplaatsing voor rijksrekening niet-Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. In het vijfde lid is voor alle duidelijkheid opgenomen dat de aanspraak op vergoeding van onderwijskosten vervalt bij ontslag van de ambtenaar.

Artikel 82. Schooltransport

Als een kind in Nederland primair of secundair internationaal onderwijs volgt en de reisafstand tussen school en woning meer dan 15 kilometer bedraagt, worden de kosten van het schooltransport volgens artikel 78 van het DBZV 2007 onder aftrek van een eigen bijdrage vergoed. Voor oudere kinderen wordt dit niet meer van deze tijd geacht.

Om die reden bepaalt het eerste lid van artikel 82 dat vergoeding van kosten van schooltransport nog slechts plaatsvindt voor kinderen tot 14 jaar die in Nederland primair of secundair internationaal onderwijs volgen.

Voor alle duidelijkheid is in het eerste lid tevens aangegeven dat alleen de kosten van gebruik van openbaar vervoer van het kind vice versa vergoed worden. De kosten van een eventuele meereizende ouder komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. En is aangegeven dat als het afhankelijke kind met eigen gemotoriseerd vervoer naar school wordt gebracht, slechts de kosten die betrekking hebben op één reis vice versa voor vergoeding in aanmerking komen. De extra terug- en heenreis van de ambtenaar of zijn partner komt dus niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft een verduidelijking van de huidige praktijk op basis van het DBZV 2007.

Artikel 84. Taallessen

De ambtenaar die in Nederland is geplaatst kan gedurende een periode van ten hoogste zes jaar aanspraak maken op vergoeding van extra taallessen voor zijn afhankelijk kind dat internationaal primair of secundair onderwijs volgt. Als die ambtenaar vervolgens binnen zes jaar op een post wordt geplaatst en zijn gezin in Nederland achterblijft, vervalt tot op heden die aanspraak hetgeen niet als redelijk wordt ervaren. Om die reden bepaalt het vierde lid dat voor een ambtenaar die aansluitend op een plaatsing in Nederland bij een post in het buitenland wordt geplaatst en van wie het kind in Nederland achterblijft, voor de resterende duur van de zes jaar termijn aanspraak blijft bestaan op vergoeding van de kosten voor het volgen van taallessen.

Artikel 85. Aanspraken

Hoofdstuk 5 stelt regels aan tewerkstellingen van korte duur. Het kan in dat geval gaan om een aantal situaties.

Allereerst om de ambtenaar die in Nederland is geplaatst in een zogenaamde BO-functie om uit hoofde daarvan telkens voor korte tijd bij een post te worden tewerkgesteld voor een bijzondere opdracht, bijvoorbeeld ter vervanging van een zieke ambtenaar of bij grote projecten. Die tijdelijke tewerkstellingen bij een post kunnen worden afgewisseld met tijdelijke tewerkstellingen op het departement.

Daarnaast kan het gaan om in Nederland geplaatste of ter beschikking gehouden ambtenaren die incidenteel voor een periode die bij aanvang naar verwachting langer zal duren dan drie maanden tijdelijk bij een post te werk worden gesteld (hun tewerkstellingen voor minder dan drie maanden vinden plaats op dienstreisvoorwaarden).

Een andere mogelijkheid is dat een op de post geplaatste ambtenaar voor een periode die bij aanvang langer zal duren dan drie maanden tijdelijk bij een andere post wordt tewerkgesteld. In het DBZV 2007 was de situatie waarbij een ambtenaar die op de post is geplaatst en tijdelijk in Nederland wordt tewerkgesteld, geregeld in artikel 5 (hoofdstuk 2). Logischer is om ook die situatie in artikel 85 (hoofdstuk 5) te regelen zodat in de praktijk bestaande verschillen kunnen worden geslecht.

Nieuw is de toevoeging in onderdeel e van het eerste lid van de ambtenaar die in tijdelijke dienst is aangesteld om voor een periode die bij aanvang naar verwachting meer dan drie maar minder dan twaalf maanden zal duren bij een post te worden tewerkgesteld. Het DBZV 2007 voorzag niet in die situatie.

Artikel 88. Tijdelijke tewerkstelling in Nederland, vanaf een post

Zoals hiervoor al bij de toelichting op artikel 85 aangegeven, zijn de gevolgen van tijdelijke tewerkstelling in Nederland vanaf een post thans niet meer in artikel 5 (hoofdstuk 2) geregeld maar in artikel 88 (hoofdstuk 5). Tevens is dit artikel in lijn gebracht met de andere in dit hoofdstuk opgenomen artikelen betreffende de tijdelijke tewerkstelling. Dat betekent bijvoorbeeld dat de korting van de standplaatstoelage van 15% is vervallen.

Artikel 93. Informatieplicht

De aanspraak op voorzieningen als genoemd in voorliggende regeling is van veel factoren afhankelijk, zoals het functieniveau, de gezinssamenstelling (alleenstaand of gehuwd en al of niet met kinderen) en verblijf van de partner en/of de kinderen op de standplaats bij de ambtenaar of elders. Als in één van die factoren wijziging optreedt, dan kan dat gevolgen hebben voor de voorzieningen. Dit artikel bepaalt dat de ambtenaar omstandigheden of wijzigingen die zich voordoen en die van invloed kunnen zijn op de aanspraken op voorzieningen onverwijld moet melden bij 3W, DBV of het hoofd van de post, afhankelijk van wie op basis van die melding een nader besluit moet nemen.

Het tweede lid geeft 3W, DBV of het hoofd van de post de mogelijkheid om bewijsstukken op te vragen teneinde de rechtmatigheid van een aanspraak te controleren.

Het derde lid ten slotte geeft 3W, DBV en het hoofd van de post de mogelijkheid te bepalen op welke wijze een kennisgeving van gewijzigde omstandigheden dient plaats te vinden. 3W kan daarvoor bijvoorbeeld het geautomatiseerde SSP aanwijzen.

Artikel 96. Intrekking regelingen

Dit artikel somt de regelgeving op die als gevolg van het inwerkingtreden van deze regeling vervalt. Dat zijn in de eerste plaats het DBZV 2007 en de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ. Met die intrekking vervallen uiteraard ook van rechtswege alle daarop gebaseerde beleidsregels (zoals de Beleidsregels kosten actieve representatie en door hoofden van de posten gestelde beleidsregels met betrekking tot het privégebruik van een dienstauto). Ten slotte vervallen alle op Rijksportaal gepubliceerde regels die betrekking hebben op de professionele ondersteuning van de partner.

Uiteraard zullen op basis van voorliggende regeling nieuwe beleidsregels kunnen worden vastgesteld. Dat zal in ieder geval gebeuren inzake de kosten van actieve representatie waarbij de ruimere declaratiemogelijkheden voor hoofden van een post nader zullen worden toegelicht.

Artikel 97. Wijziging Regeling dienstwoningen BZ

DBV is tegenwoordig verantwoordelijk voor de voorbereiding en – na vaststelling door de secretaris-generaal – uitvoering van het beleid omtrent dienstwoningen in het buitenland waaronder het onlangs vastgestelde hurenbeleid. DBV is in dat kader ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de Regeling dienstwoningen BZ. In het verleden lagen die bevoegdheden bij de Directeur Huisvesting Buitenland. In voornoemde regeling wordt daarom de benaming van het bevoegd gezag gewijzigd in DBV.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de redactie van artikel 10 meer in overeenstemming te brengen met de huidige maatschappelijke en technologische ontwikkelingen door onderdeel a van het tweede lid te veranderen van ‘a. de exploitatie- en abonnementskosten van een kabel-televisie, een centraal antennesysteem en telefoon’ in: ‘a. de exploitatie- en abonnementskosten van telefoon, televisie en internet, waaronder begrepen wifi’.

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verantwoordelijkheid van de bewoner met betrekking tot schade aan de dienstwoning te verduidelijken. En wel door aan het zevende lid van artikel 13 toe te voegen dat de bewoner die niet met de staat van intree die bij ingebruikname van de woning samen met de ambtenaar moet worden opgemaakt of anderszins aannemelijk maakt dat bij zijn vertrek uit de woning door de huisvestingsfunctionaris geconstateerd achterstallig onderhoud of schade reeds bestond voordat hij de bewoning van de dienstwoning aanving, de kosten voor het herstel van dat achterstallig onderhoud of die schade op de ambtenaar worden verhaald. Bij dat verhaal wordt uiteraard rekening gehouden met de in artikel 7 beschreven onderhoudsplicht van de ambtenaar die gelijk is aan die welke in Nederland voor een huurder geldt, dus ongeacht de bepalingen die zijn opgenomen in de namens de Staat met de lokale verhuurder gesloten huurovereenkomst die gelet op lokaal recht vaak ongunstiger zijn voor huurders en bewoners dan naar Nederlands huurrecht zou zijn toegestaan.

Artikel 98. Wijziging Regeling buitenlandse reizen BZ 2017

In de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 wordt op een aantal plaatsen verwezen naar artikelen van het DBZV 2007. Door de inwerkingtreding van deze regeling klopt die verwijzing niet meer. In de onderdelen A en B van dit artikel wordt dit gecorrigeerd.

Voor het maken van een overplaatsingsreis wordt momenteel aan de ambtenaar en zijn gezinsleden op basis van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 een business klasse ticket verstrekt als de vliegtijd langer duurt dan zes uur. Verder wordt alleen nog voor dienstreizen een business klasse ticket verstrekt bij een vliegtijd van meer dan zes uur (dus niet bij verlofreizen en opleidingsreizen). Anders dan bij dienstreizen hoeft de ambtenaar zelden op de dag van of zelfs de dag na de overplaatsingsreis te gaan werken. Ook anderszins is er geen rechtvaardiging meer om voor overplaatsingsreizen van de ambtenaar en diens gezinsleden business klasse tickets te blijven verstrekken.

Om die reden is artikel 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 thans zodanig aangepast dat voor overplaatsingsreizen hetzelfde regime geldt als voor twaalfmaandelijkse verlofreizen: economy klasse tickets. Daarop zijn twee uitzonderingen. Allereerst dat bij reizen met een totale vliegtijd van 21 uur of meer de ambtenaar de keuze krijgt tussen een economy plus klasse ticket dan wel een economy klasse ticket en één overnachting op een eendaagse tussenstop. Daarmee wordt aangesloten bij het bijzondere regiem voor onder meer verlof- of scholingsreizen van Australië of Nieuw-Zeeland naar Nederland. De kortste vliegreis uit een standplaats in deze twee landen naar Nederland heeft een totale vliegduur van 21 uur.

Verder zal aan een hoofd van een post en de met hem meereizende gezinsleden een business klasse ticket kunnen worden verstrekt bij een vliegduur van zes uur of meer wanneer dit naar het oordeel van de regiodirecteur vanwege zeer bijzondere omstandigheden wenselijk is vanwege protocollaire redenen of omdat hoofd van de post direct na aankomst op de standplaats aan het werk moet. Daarvan zal slechts in exceptionele gevallen sprake kunnen zijn.

Artikel 99. Overgangsrecht buitenlandvergoedingen

Deze regeling zal eerst in werking treden nadat ter vervanging van het huidige sterk verouderde Vips-systeem een nieuw geautomatiseerd systeem operationeel is waarmee de aanspraken van individuele ambtenaren worden berekend. Dat zal naar verwachting in het voorjaar van 2019 zijn.

Op 23 augustus 2017 zijn de voorstellen tot modernisering van het DBZV 2007 intern via het Berichtenverkeer bekend gesteld. Op 6 juni 2018 is het door de plaatsvervangend secretaris-generaal en de vakbonden getekende Onderhandelingsakkoord modernisering DBZV 2007 via het Berichtenverkeer bekend gesteld. Tussen publicatie van dat akkoord en inwerkingtreding van deze regeling zal naar verwachting ongeveer een jaar gelegen zijn.

In alle plaatsingsbesluiten die zijn gedateerd ná 6 juni 2018, zijnde de dag waarop het akkoord via het Berichtenverkeer breed bekend is gesteld, is een disclaimer opgenomen dat de hoogte van de buitenlandvergoeding tijdens de aanstaande plaatsing als gevolg van die modernisering positief of negatief zal kunnen wijzigen.

Alle belanghebbenden hebben dus tijdig kunnen kennisnemen van de aanstaande wijzigingen in het stelsel van buitenlandvergoedingen en de financiële gevolgen daarvan voor hun individuele situatie en zich daarop kunnen instellen lang voordat de wijzigingen in werking treden. Daarom zal deze regeling vanaf de datum van inwerkingtreding ervan direct van toepassing zijn op alle ambtenaren met naar inhoud en looptijd vrij beperkte overgangsmaatregelen.

Voor uitgezonden ambtenaren wier totale buitenlandvergoeding als gevolg van deze regeling sterk daalt gedurende hun plaatsing waartoe reeds was besloten vóór 6 juni 2018, in casu de datum waarop het Onderhandelingsakkoord modernisering DBZV 2007 bekend is gemaakt, geldt de volgende overgangsmaatregel:

  • 3W berekent eenmalig het verschil tussen de hoogte van de buitenlandvergoeding op basis van het DBZV 2007 en de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ op de dag vóór de inwerkingtreding van deze regeling en op basis van deze regeling op de dag waarop deze regeling in werking treedt (de peildatum);

  • bij die berekening wordt ter beperking van de beheerlast uitsluitend rekening gehouden met de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ en met de volgende onderdelen van het DBZV 2007 en deze regeling: de standplaatstoelage van de ambtenaar en zijn gezinsleden, de vergoeding huispersoneel, de vergoeding passieve representatie van de ambtenaar en zijn partner, de tegemoetkoming kosten dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie, de tegemoetkoming overige kosten van dubbele huishouding bij gescheiden gezinssituatie, de inhoudingen voor huisvesting en water- en energieverbruik, de transportvergoeding, de tegemoetkoming oudedagsvoorziening partner krachtens deze regeling, de tegemoetkoming kosten ingeval van zelfstandige huishouding of verblijf in gastgezin en de verloftickets (de waarde van de te verstrekken extra verloftickets wordt door 3W – na advies door de reisagent – eenmalig vastgesteld en vervolgens teruggerekend naar een maandbedrag);

  • er wordt geen rekening gehouden met incidentele en sterk van persoonlijke omstandigheden afhangende en op aanvraag te verstrekken tegemoetkomingen zoals die inzake professionele ontwikkeling van de partner, taallessen en kinderopvang;

  • de overgangsmaatregel geldt voor de resterende periode van de plaatsingsduur zoals die gold op de peildatum met een maximum van twee jaar;

  • de overgangsmaatregel geldt voor zover de totale waarde van de bovenvermelde oudedagsvoorziening en onderdelen van de buitenlandvergoeding van de ambtenaar op basis van het DBZV 2007 met ingang van de peildatum met meer dan 10% daalt door deze regeling (drempelbedrag);

  • het bedrag van de overgangsmaatregel bedraagt gedurende het eerste jaar 100% van het berekende verschil boven het drempelbedrag en gedurende het tweede jaar 50% van het berekende verschil boven het drempelbedrag;

  • het bedrag van de overgangsmaatregel wordt verlaagd indien een herberekening daartoe aanleiding geeft ingeval zich een belangrijke wijziging voordoet (zoals indien een alleenstaande ambtenaar tijdens de compensatieperiode een partner krijgt, een ambtenaar zijn partner tijdens die periode verliest of de partner op de standplaats komt wonen of daarvan vertrekt).

Artikel 100. Overgangsrecht herenigingsreis partner

Het DBZV 2007 kent in artikel 46 voor iedere periode van twaalf maanden gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats een herenigingsreis toe aan de ambtenaar van wie de partner zonder erkende reden niet op de standplaats verblijft en in artikel 53 voor iedere periode van twaalf maanden (één per zes maanden) gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats aan de ambtenaar van wie de partner vanwege een erkende reden (veiligheid, scholing afhankelijk kind of medisch) niet op de standplaats verblijft.

Artikel 47 van deze regeling kent per periode van twaalf maanden gerekend vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats drie herenigingsreizen toe aan de ambtenaar van wie de partner, ongeacht de reden (erkend of niet-erkend), niet op de standplaats verblijft. Dat is een uitbreiding van het aantal reizen met respectievelijk twee of één reis, ten opzichte van het DBZV 2007.

Omdat zowel het DBZV 2007 als deze regeling de periode op grond waarvan aanspraak bestaat op een herenigingsreis bepaalt vanaf de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats en die periode op de dag van inwerkingtreding van deze regeling nog kan voortduren, bepaalt artikel 100 op hoeveel tickets de ambtenaar tijdens die voortdurende periode ten hoogste aanspraak kan maken. De ambtenaar die onder artikel 47 van deze regeling ten opzichte van artikel 46 van het DBZV 2007 recht heeft op twee extra tickets, maakt aanspraak op één extra ticket indien de resterende duur van de periode van twaalf maanden op de dag van inwerkingtreding van deze regeling nog ten minste drie maanden maar minder dan zes maanden voortduurt. Die ambtenaar maakt daarnaast aanspraak op een tweede extra ticket indien de resterende duur van de periode van twaalf maanden op hiervoor bedoelde dag nog ten minste zes maanden voortduurt.

De ambtenaar die onder artikel 47 van deze regeling ten opzichte van artikel 53 van het DBZV 2007 recht heeft op één extra ticket, maakt aanspraak op dat extra ticket indien de resterende duur van de periode van zes maanden, bedoeld in artikel 53 van het DBZV 2007, op de dag van inwerkingtreding van deze regeling nog ten minste drie maanden voortduurt.

Artikel 101. Overgangsrecht extra reis alleenstaande ambtenaar

Nieuw in deze regeling is de extra reis voor de alleenstaande ambtenaar. Omdat voor de aanspraak op een ticket naar Nederland ook in dit geval wordt aangesloten bij de bestaande systematiek waarbij voor het bepalen van de periode van twaalf maanden wordt uitgegaan van de dag van aankomst van de ambtenaar op de standplaats, voorziet artikel 101 in een overgangsmaatregel voor de ambtenaar die ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling al op de standplaats verblijft en de hiervoor bedoelde periode van twaalf maanden nog voortduurt. Daarbij is aangesloten bij de overgangsmaatregel zoals die in artikel 100 is getroffen. Indien de resterende duur van die periode van twaalf maanden nog tenminste drie maanden bedraagt, maakt de ambtenaar aanspraak op het extra ticket.

Artikel 102. Overgangsrecht tegemoetkoming woonlasten

Deze regeling kent in artikel 78 een mogelijkheid om een maandelijkse tegemoetkoming in de woonlasten toe te kennen die afwijkt van de in het DBZV 2007 opgenomen mogelijkheid. Zo kent artikel 78 anders dan artikel 76 van het DBZV 2007 geen tegemoetkoming in de woonlasten meer toe aan ambtenaren met een koopwoning en wordt de eigen bijdrage voor degenen met een huurwoning op een andere wijze berekend. Ook bestaat er thans geen aanspraak meer op een tegemoetkoming als het bedrag op jaarbasis minder bedraagt dan € 200. Zonder overgangsmaatregel zouden ambtenaren van de ene op de andere dag niet meer of nog slechts in mindere mate in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

Om dit te voorkomen bepaalt artikel 102 dat een bedrag aan woonlasten toegekend op grond van artikel 76 van het DBZV 2007 op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, ook nadien nog wordt uitbetaald overeenkomstig dat artikel zoals dat luidde op dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling. Uiteraard voor zover de termijn van zes jaar als bedoeld in dat artikel nog niet is verstreken en overigens aan de voorwaarden van dat artikel voldaan blijft worden.

Artikel 103. Overgangsrecht schooltransport in Nederland

Artikel 82 van deze regeling bepaalt dat de kosten van schooltransport vergoed kunnen worden voor een kind dat primair of secundair onderwijs volgt en de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt. In het DBZV 2007 gold in dat geval geen leeftijdsgrens. Teneinde te voorkomen dat ouders van kinderen van 14 jaar of ouder tijdens het lopende schooljaar met deze wijziging worden geconfronteerd, bepaalt artikel 103 dat de ambtenaar wiens kind 14 jaar of ouder is nog voor het lopende schooljaar een vergoeding schooltransport ontvangt overeenkomstig artikel 78 van het DBZV 2007 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van voorliggende regeling.

Artikel 104. Overgangsrecht oudedagsvoorziening partner

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van voorliggende regeling komt de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ te vervallen. Laatstgenoemde regeling kent aan de ambtenaar op diens aanvraag een bedrag per kalenderjaar toe voor een getroffen oudedagsvoorziening voor zijn partner. Een aanvraag voor een tegemoetkoming kan worden gedaan zodra de ambtenaar in een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden op de standplaats een gezamenlijke huishouding met zijn partner voert.

Ingevolge artikel 104 zal een aanvraag op basis van voorliggende regeling voor het lopende en het vorige kalenderjaar nog kunnen worden ingediend tot twaalf maanden gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van deze regeling. Indien de voorliggende regeling in werking treedt op 1 april 2019 zal dus tot 1 april 2020 over de kalenderjaren 2018 en 2019 een tegemoetkoming kunnen worden aangevraagd op grond van de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ.

Artikel 105. Datum van inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 105 bepaalt op welke moment het DBZV 2018 in werking treedt. Dit is op de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop het vernieuwde geautomatiseerde vergoedingensysteem waarmee de buitenlandvergoedingen voor de individuele ambtenaar wordt berekend door 3W in gebruik wordt genomen ter vervanging van het huidige geautomatiseerde vergoedingensysteem (Vips) dat sterk verouderd is. Het is niet verantwoord het DBZV 2018 door het huidige geautomatiseerde systeem uit te laten voeren. Naar verwachting zal het nieuwe systeem in de eerste helft van 2019 in gebruik kunnen worden genomen.

De Minister van Buitenlandse Zaken namens deze: de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, W.A. van Ee

Naar boven