Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 november 2018, nr. 2018-0000893805, houdende nadere regels inzake de rechtspositie van staten- en commissieleden, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, raads- en commissieleden, wethouders, burgemeesters en de leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en de voorzitters van de waterschappen (Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 2.1.7, tweede lid, 2.2.7, zesde lid, 2.2.8, derde lid, 2.2.9, tweede lid, 2.2.10, elfde lid, 2.4.3, tweede lid, 3.1.7, tweede lid, 3.2.7, zesde lid, 3.2.8, derde lid, 3.2.9, tweede lid, 3.2.10, elfde lid, 3.4.3, tweede lid, 4.1.7, tweede lid, 4.2.7, tweede lid, 4.2.9, tweede lid, 4.2.10, elfde lid, en 4.4.3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit:

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

b. openbaar vervoer:

voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.

Artikel 1.2 Wijze van declareren

Indien op grond van deze regeling of het besluit werkelijk gemaakte kosten worden vergoed, geschiedt het declareren van die kosten onder overlegging van bewijsstukken.

HOOFDSTUK 2 PROVINCIES

Artikel 2.1 Reis- en verblijfkostenvergoeding staten- en commissieleden

  • 1. Voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en commissies alsmede voor reizen zowel binnen de provincie als daarbuiten, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden of wordt aan een staten- of commissielid vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximum bedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en commissies worden aan een staten- of commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen zowel binnen de provincie als daarbuiten, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een staten- of commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien een staten- of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een staten- of commissielid maakt in verband met reizen voor de uitoefening van de functie, worden ten laste van de provincie vergoed.

Artikel 2.2 Verhuiskosten commissaris en gedeputeerden

  • 1. De vergoeding van verhuiskosten, bedoeld in artikel 2.2.7, eerste lid, van het besluit en de vergoeding van de kosten voor verhuizing in verband met ontslag of niet-herbenoeming, bedoeld in artikel 2.2.7, vierde lid, van het besluit betreft:

    • a. de vergoeding van de werkelijke kosten voor het transport van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van die inboedel, en

    • b. een vast bedrag ter hoogte van het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast aan een werknemer kan worden verstrekt voor andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2. Het recht op vergoeding van verhuiskosten vervalt indien betrokkene niet binnen drie jaar na zijn benoeming is verhuisd.

Artikel 2.3 Vergoeding kosten tijdelijke huisvesting commissaris en gedeputeerden

  • 1. De vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in de artikelen 2.2.7, tweede lid, onder a, van het besluit, bedraagt per maand het bedrag van de gemaakte kosten voor tijdelijke huisvesting, doch ten hoogste 18% van de bezoldiging van de commissaris of de gedeputeerde, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van het besluit.

  • 2. In de gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn begrepen de kosten voor energie en water, maar niet de kosten voor overige diensten of zaken.

  • 3. De reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar de commissaris of de gedeputeerde ten tijde van de benoeming woonde, bedoeld in de artikelen 2.2.7, tweede lid, onder b, van het besluit worden met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6, eerste, derde en vierde lid, vergoed.

Artikel 2.4 Tegemoetkoming kosten dubbele woonlasten commissaris en gedeputeerden

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten, bedoeld in de artikelen 2.2.7, derde lid, van het besluit, bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging van de commissaris of de gedeputeerde, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van het besluit.

  • 2. Onder de gemaakte kosten van huisvesting, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:

    • a. het bedrag van de huur van de woning in de provincie waar de commissaris of de gedeputeerde is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in de provincie waar betrokkene is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • c. de bijdrage voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 2.2.8, eerste lid, van het besluit, in de provincie waar betrokkene is benoemd.

  • 3. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, gaat in op de eerste dag van de maand waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in 2.2.7, derde lid, van het besluit genoemde termijn van drie jaar. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 4. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien:

    • a. betrokkene binnen drie jaar na zijn benoeming een woning koopt of huurt in de provincie waarin hij is benoemd dan wel een ter beschikking gestelde woning als bedoeld in artikel 2.2.8 van het besluit betrekt; en

    • b. de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 5. Indien de commissaris of de gedeputeerde een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten ontvangt, worden met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6, eerste, derde en vierde lid, de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waarin hij ten tijde van zijn benoeming woonde vergoed.

Artikel 2.5 Ter beschikking gestelde woning commissaris en gedeputeerden

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 2.2.8 van het besluit, is een bedrag ter grootte van 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste of tweede lid, van het besluit.

  • 2. Indien gedeputeerde staten vaststellen dat de economische huurwaarde van de ter beschikking gestelde woning lager is dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, stellen gedeputeerde staten de eigen bijdrage per maand in afwijking van het eerste lid vast op dat lagere bedrag.

  • 3. Bij het bewonen van een ter beschikking gestelde woning draagt de commissaris of de gedeputeerde de onderhoudskosten welke volgens de wet ten laste van de huurder zijn.

Artikel 2.6 Reis- en verblijfkosten commissaris en gedeputeerden

  • 1. Voor woon-werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden of wordt aan de commissaris of de gedeputeerde vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast per afgelegde kilometer aan de werknemer kan worden verstrekt.

  • 2. Voor woon-werkverkeer worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien de commissaris of de gedeputeerde een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. Aan de commissaris en gedeputeerde wordt vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer uitsluitend toegekend:

    • a. indien hij in de basisregistratie personen is ingeschreven op een woonadres binnen de provincie, waarin hij is benoemd, of

    • b. indien hij nog niet is ingeschreven in de basisregistratie personen op een woonadres binnen de provincie waarin hij is benoemd, voor zolang hem ontheffing is verleend van de verplichting om zijn werkelijke woonplaats in de provincie te hebben.

  • 7. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die de commissaris of de gedeputeerde maakt in verband met reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan hem vergoed.

Artikel 2.7

(leeg)

Artikel 2.8 Ter beschikking gestelde auto commissaris en gedeputeerden

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het gebruik, anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden, van een aan de commissaris of de gedeputeerde ter beschikking gestelde auto, bedoeld in artikel 2.2.10, achtste lid, van het besluit, wordt, voor zover nodig op basis van nacalculatie, berekend volgens de formule (a/b)p/12, waarbij:

    • a. ‘a’ staat voor het totaal in het kalenderjaar in de ter beschikking gestelde auto anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden gereden kilometers;

    • b. ‘b’ staat voor het totaal in het kalenderjaar in de ter beschikking gestelde auto gereden kilometers;

    • c. ‘p’ staat voor het totaal bedrag van de kosten van de auto dat in het kalenderjaar ten laste van de provincie komt, daaronder in ieder geval de kosten van afschrijving, onderhoud, brandstof en verzekering.

  • 2. Voor woon-werkverkeer en reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de veer- en tolkosten ten laste van de provincie vergoed.

  • 3. Voor reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de commissaris of gedeputeerde bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de kosten voor parkeergelden ten laste van de provincie vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

HOOFDSTUK 3 GEMEENTEN

Artikel 3.1 Reis- en verblijfkostenvergoeding raads- en commissieleden

  • 1. Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies alsmede voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden of wordt aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximum bedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies worden aan een raads- of commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een raads- of commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien een raads- of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raads- of commissielid maakt in verband met reizen binnen de gemeente voor de uitoefening van de functie, worden ten laste van de gemeente vergoed.

Artikel 3.2 Verhuiskosten burgemeester en wethouders

  • 1. De vergoeding van verhuiskosten, bedoeld in de artikelen 3.2.7, eerste lid, van het besluit en de vergoeding van de kosten voor verhuizing in verband met ontslag of niet-herbenoeming, bedoeld in artikel 3.2.7, vierde lid, van het besluit betreft:

    • a. de vergoeding van de werkelijke kosten voor het transport van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van die inboedel, en

    • b. een vast bedrag ter hoogte van het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast aan een werknemer kan worden verstrekt voor andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2. Het recht op vergoeding van verhuiskosten vervalt, indien betrokkene niet binnen drie jaar na zijn benoeming is verhuisd.

Artikel 3.3 Vergoeding kosten tijdelijke huisvesting burgemeester en wethouders

  • 1. De vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in de artikelen 3.2.7, tweede lid, onder a, van het besluit, bedraagt per maand het bedrag van de gemaakte kosten voor tijdelijke huisvesting, doch ten hoogste 18% van de bezoldiging van de burgemeester of de wethouder bedoeld in artikel 3.2.1, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het besluit.

  • 2. In de gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn begrepen de kosten voor energie en water, maar niet de kosten voor overige diensten of zaken.

  • 3. De reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar de burgemeester of de wethouder ten tijde van de benoeming woonde, bedoeld in de artikelen 3.2.7, tweede lid, onder b, van het besluit worden met overeenkomstige toepassing van artikel 3.6, eerste, derde en vierde lid, vergoed.

Artikel 3.4 Tegemoetkoming kosten dubbele woonlasten burgemeester en wethouders

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten, bedoeld in de artikelen 3.2.7, derde lid, van het besluit bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging van de burgemeester of de wethouder.

  • 2. Onder de gemaakte kosten van huisvesting, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:

    • a. het bedrag van de huur van de woning in de gemeente waar de burgemeester of de wethouder is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in de gemeente waar betrokkene is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • c. de bijdrage voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 3.2.8, eerste lid, van het besluit, in de gemeente waar betrokkene is benoemd.

  • 3. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, gaat in op de eerste dag van de maand waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in 3.2.7, derde lid, van het besluit genoemde termijn van drie jaar. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 4. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien:

    • a. betrokkene binnen drie jaar na zijn benoeming een woning koopt of huurt in de gemeente waarin hij is benoemd dan wel een ter beschikking gestelde woning als bedoeld in artikel 3.2.8 van het besluit betrekt; en

    • b. de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 5. Indien de burgemeester of de wethouder een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten ontvangt, worden met overeenkomstige toepassing van artikel 3.6, eerste, derde en vierde lid, de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waarin hij ten tijde van zijn benoeming woonde vergoed.

Artikel 3.5 Ter beschikking gestelde woning burgemeester en wethouders

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 3.2.8 van het besluit, betreft een bedrag ter grootte van 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 3.2.1, eerste of derde lid, van het besluit.

  • 2. Indien het college van burgemeester en wethouders vaststelt dat de economische huurwaarde van de ter beschikking gestelde woning lager is dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, stelt het college de eigen bijdrage per maand in afwijking van het eerste lid vast op dat lagere bedrag.

  • 3. Bij het bewonen van een ter beschikking gestelde woning draagt de burgemeester of de wethouder de onderhoudskosten welke volgens de wet ten laste van de huurder zijn.

Artikel 3.6 Reis- en verblijfkosten burgemeester en wethouders

  • 1. Voor woon-werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden of wordt aan de burgemeester of de wethouder vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast per afgelegde kilometer aan de werknemer kan worden verstrekt.

  • 2. Voor woon-werkverkeer worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien de burgemeester of de wethouder een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. Aan de burgemeester of de wethouder wordt vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer uitsluitend toegekend:

    • a. indien hij in de basisregistratie personen is ingeschreven op een woonadres binnen de gemeente, waarin hij is benoemd, en

    • b. indien hij nog niet in de basisregistratie personen is ingeschreven op een woonadres binnen de gemeente, waarin hij is benoemd, voor zolang hem ontheffing is verleend van de verplichting om zijn werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben.

  • 7. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die de burgemeester of de wethouder maakt in verband met reizen binnen de gemeente voor de uitoefening van het ambt worden aan hem vergoed.

Artikel 3.7 Bijzondere bepalingen reiskostenvergoeding burgemeester

  • 1. Indien de burgemeester voor de uitoefening van zijn functie voor vervoer met een bestemming binnen de gemeente, anders dan voor woon-werkverkeer, regelmatig gebruik maakt van de eigen personenauto, kan hem voor dat vervoer op zijn verzoek in plaats van de vergoeding, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een vaste vergoeding worden toegekend.

  • 2. De vaste vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per maand:

    • a. € 31,08 in gemeenten met een oppervlak tot 50 vierkante kilometer;

    • b. € 44,40 in gemeenten met een oppervlak van 50 tot 100 vierkante kilometer;

    • c. € 66,60 in gemeenten met een oppervlak van 100 tot 150 vierkante kilometer;

    • d. € 79,92 in gemeenten met een oppervlak van 150 vierkante kilometer en meer.

  • 3. Een burgemeester die de beschikking heeft over een dienstauto en daarnaast regelmatig gebruik maakt van een eigen personenauto, ontvangt een vergoeding die is gebaseerd op de helft van de in het tweede lid genoemde bedragen.

Artikel 3.8 Ter beschikking gestelde auto burgemeester en wethouders

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het gebruik, anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden, van een aan de burgemeester of de wethouder ter beschikking gestelde auto, bedoeld in artikel 3.2.10, eerste lid, van het besluit, wordt, voor zover nodig op basis van nacalculatie, berekend volgens de formule (a/b)p/12, waarbij:

    • a. ‘a’ staat voor het totaal in het kalenderjaar in de ter beschikking gestelde auto anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden gereden kilometers;

    • b. ‘b’ staat voor het totaal in het kalenderjaar door betrokkene in de ter beschikking gestelde auto anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden gereden kilometers;

    • c. ‘p’ staat voor het totaal bedrag van de kosten van de auto dat in het kalenderjaar ten laste van de gemeente komt, daaronder in ieder geval de kosten van afschrijving, onderhoud, brandstof en verzekering.

  • 2. Voor woon-werkverkeer en reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de burgemeester of wethouder bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de veer- en tolkosten ten laste van de gemeente vergoed.

  • 3. Voor reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de burgemeester of wethouder bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de kosten voor parkeergelden ten laste van de gemeente vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

HOOFDSTUK 4 WATERSCHAPPEN

Artikel 4.1 Reis- en verblijfkostenvergoeding leden van het algemeen bestuur en commissieleden

  • 1. Voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur en commissies alsmede voor reizen binnen en buiten het waterschap gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden of wordt aan een lid van het algemeen bestuur of een commissielid vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximum bedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur en commissies worden aan een lid van het algemeen bestuur of een commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen binnen en buiten het waterschap gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een lid van het algemeen bestuur of een commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien een lid van het algemeen bestuur of een commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een lid van het algemeen bestuur maakt in verband met reizen voor de uitoefening van de functie, worden ten laste van het waterschap vergoed.

Artikel 4.2 Verhuiskosten voorzitter en leden van het dagelijks bestuur

  • 1. De vergoeding van verhuiskosten, bedoeld in de artikelen 4.2.7, eerste lid, van het besluit betreft:

    • a. de vergoeding van de werkelijke kosten voor het transport van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van die inboedel, en

    • b. een vast bedrag ter hoogte van het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast aan een werknemer kan worden verstrekt voor andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2. Het recht op vergoeding van verhuiskosten vervalt, indien betrokkene niet binnen drie jaar na zijn benoeming is verhuisd.

Artikel 4.3

(leeg)

Artikel 4.4

(leeg)

Artikel 4.5

(leeg)

Artikel 4.6 Reis- en verblijfkosten voorzitter en leden van het dagelijks bestuur

  • 1. Voor woon-werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden of wordt aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur vergoed:

    • a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b. bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast per afgelegde kilometer aan de werknemer kan worden verstrekt.

  • 2. Voor woon-werkverkeer worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een eigen auto tevens de veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 5. Indien de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen voor woon- werkverkeer en voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 6. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur maakt in verband met reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan hem vergoed.

Artikel 4.7

(leeg)

Artikel 4.8 Ter beschikking gestelde auto voorzitter en leden van het dagelijks bestuur

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het gebruik, anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden, van een aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur ter beschikking gestelde auto, bedoeld in artikel 4.2.10, eerste lid, van het besluit, wordt, voor zover nodig op basis van nacalculatie, berekend volgens de formule (a/b)p/12, waarbij:

    • a. ‘a’ staat voor het totaal in het kalenderjaar in de ter beschikking gestelde auto anders dan voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden gereden kilometers;

    • b. ‘b’ staat voor het totaal in het kalenderjaar door betrokkene in de ter beschikking gestelde auto gereden kilometers;

    • c. ‘p’ staat voor het totaal bedrag van de kosten van de auto dat in het kalenderjaar ten laste van de het waterschap, daaronder in ieder geval de kosten van afschrijving, onderhoud, brandstof en verzekering.

  • 2. Voor woon-werkverkeer en reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de veer- en tolkosten ten laste van het waterschap vergoed.

  • 3. Voor reizen voor de uitoefening van het ambt worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto de kosten voor parkeergelden ten laste van het waterschap vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

  • 4. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

  • 1. Aan de commissaris die op 27 maart 2019 in functie was, wordt op zijn verzoek tot uiterlijk de datum van zijn herbenoeming, bij gebruik van een eigen auto, reiskostenvergoeding verstrekt met toepassing van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, zoals die luidde op 27 maart 2019. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan slechts eenmaal worden ingediend.

  • 2. De waarnemend burgemeester die op 31 januari 2016 in functie was, heeft zolang hij die functie in die gemeente vervult, aanspraak op vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer op basis van artikel 5 van de Regeling rechtspositie burgemeesters, zoals dat luidde op 31 januari 2016.

  • 3. Aan de burgemeester die op de 31 december 2018 in functie was, wordt op zijn verzoek tot uiterlijk de datum van zijn herbenoeming bij gebruik van een eigen auto reiskostenvergoeding verstrekt met toepassing van de Regeling rechtspositie burgemeesters, zoals die luidde op 31 december 2018. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan slechts eenmaal worden ingediend.

  • 4. Aan de wethouder die de 31 december 2018 in functie was, wordt op zijn verzoek tot uiterlijk de datum waarop hij op grond van artikel 42 van de Gemeentewet aftreedt bij gebruik van een eigen auto reiskostenvergoeding verstrekt met toepassing van de Regeling rechtspositie wethouders, zoals die luidde op 31 december 2018. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan slechts eenmaal worden ingediend.

  • 5. Aan de voorzitter van een waterschap die op 27 maart 2019 in functie was, wordt op zijn verzoek tot uiterlijk de datum van zijn herbenoeming bij gebruik van een eigen auto reiskostenvergoeding verstrekt met toepassing van artikel 3.6 van het Waterschapsbesluit, zoals dat luidde op 27 maart 2019. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan slechts eenmaal worden ingediend.

Artikel 5.2 Intrekken regelingen

  • 1. De Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning wordt ingetrokken.

  • 2. De Regeling rechtspositie gedeputeerden wordt ingetrokken.

  • 3. De Regeling rechtspositie burgemeesters wordt ingetrokken.

  • 4. De Regeling rechtspositie wethouders wordt ingetrokken.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treden de hoofdstukken 2 en 4 en de artikelen 5.1, eerste en vijfde lid, en 5.2, eerste en tweede lid, in werking met ingang van 28 maart 2019.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

In het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: Rechtspositiebesluit dpa) zijn de arbeidsvoorwaarden van de commissarissen van de Koning, gedeputeerden en statenleden, alsmede van de burgemeesters, wethouders en raadsleden en de leden van het algemeen bestuur, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitters van de waterschappen gebundeld opgenomen. Voor een aantal onderwerpen is nadere uitwerking nodig bij ministeriële regeling; hiertoe strekt de onderhavige regeling.

1. Consultatie

Een ontwerp van deze regeling is ter consultatie voorgelegd aan de decentrale bestuurlijke koepels (Interprovinciaal overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW)) en vertegenwoordigers van alle negen beroepsgroepen van politieke ambtsdragers in de provincies, gemeenten of waterschappen. Een gezamenlijke reactie is ontvangen van het IPO en de Kring van Commissarissen. Verder zijn reacties ontvangen van de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden. Ook de Unie van Waterschappen heeft een inbreng geleverd, mede namens de bestuurdersverenigingen VKW (voorzitters van waterschappen), VBDW (dagelijks bestuurders van waterschappen) en VWB (algemeen bestuurders van waterschappen). In deze toelichting wordt bij de bespreking van de verschillende onderwerpen ook ingegaan op hun opmerkingen die over het desbetreffende onderwerp in het kader van de consultatie zijn gemaakt.

2. Structuur regeling

In deze regeling is gekozen voor een vergelijkbare structuur als het Rechtspositiebesluit dpa, in die zin, dat de regeling is onderverdeeld in hoofdstukken, waarbij hoofdstuk 2 betrekking heeft op de politieke ambtsdragers van provincies, hoofdstuk 3 op de ambtsdragers van de gemeenten en hoofdstuk 4 op die van de waterschappen. De hoofdstukken 1 en 5 bevatten enkele algemene en slot-bepalingen. Voor wat betreft de volgorde van de artikelen is, mede naar aanleiding van opmerkingen daarover in het kader van de consultatie, zo veel mogelijk de volgorde in het Rechtspositiebesluit dpa gevolgd. Inhoudelijk zijn de regels in de hoofdstukken 2, 3 en 4 geheel geharmoniseerd, tenzij die voor andere bestuurslagen niet aan de orde zijn1.

3. Open normen

De VNG bracht in de consultatie naar voren dat bij een aantal voorzieningen zoals loopbaanoriëntatie en mobiliteit bevorderende activiteiten, het stelsel bewaken en beveiligen en scholing sprake is van ‘open-norm-regelingen’ en dat hierbij een nadere fiscale duiding ontbreekt. In de praktijk blijkt dat daar waar deze ‘open normen’ gelden veel vragen bij gemeenten rijzen. De VNG pleitte ervoor hiervoor aansluiting te zoeken bij bestaande fiscale criteria in de Wet op de Loonbelasting 1964. Op deze wijze kunnen gemeenten gemakkelijker beoordelen wat ‘redelijke’ kosten zijn en hoe hoog deze kosten voor deze voorzieningen mogen zijn.

Ik wijs er op dat in de nota van toelichting bij het Rechtspositiebesluit dpa de fiscale achtergrond van de door de VNG bedoelde normen is geschetst en een aantal voorbeelden is gegeven over wat wel toelaatbaar is en wat niet. Dit zal bovendien nog worden uitgewerkt in een circulaire. De normen voor de door de VNG genoemde voorzieningen zijn echter niet uitgewerkt in de onderhavige regeling vanwege hun maatwerkkarakter.

4. Vereenvoudiging reiskostenvergoeding

Tot nu toe waren de regelingen voor reiskostenvergoeding (zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen) voor de verschillende politieke ambtsdragers divers en complex, met name wat betreft het gebruik van de eigen personenauto. In de onderhavige regeling is gekozen voor een eenvoudiger en een voor alle negen beroepsgroepen geüniformeerd systeem. Binnen een overheidsorgaan hoeft dus, anders dan tot nu toe, geen rekening meer te worden gehouden met verschillende tarieven voor de verschillende politieke ambtsdragers, noch met fiscale afdrachten. Hierdoor zal de lastendruk voor de overheidsorganen aanzienlijk afnemen.

De kosten van openbaar vervoer worden, net als voorheen, geheel vergoed. Bij gebruik van de eigen auto wordt het maximale bedrag vergoed dat een werkgever per kilometer fiscaal onbelast mag vergoeden aan een werknemer. Dat is op dit moment € 0,19 per kilometer. De UvW en de waterschapsbestuurders verzochten om, eventueel in samenwerking met de Belastingdienst, onderzoek te doen naar een hogere kilometervergoeding die aansluit bij de huidige werkelijke kosten per kilometer die hoger zijn dan het huidige fiscale maximum van € 0,19 per kilometer. In de vaststelling welk bedrag landelijk belastingvrij kan worden verstrekt, is echter niet getreden. Maar mocht dit bedrag worden verhoogd, dan is de formulering in de regeling zodanig dat als hoogte van de vergoeding direct dit nieuwe maximum geldt.

Parkeer- veer- en tolkosten hebben, in tegenstelling tot brandstofkosten, geen relatie met het aantal afgelegde kilometers. Dit klemt te meer bij dienstreizen waarbij de route- en bestemmingsomstandigheden door de ambtsdrager minder te beïnvloeden zijn. Om deze reden is ervoor gekozen om deze kosten bij dienstreizen te vergoeden.

In de ter consultatie voorgelegde conceptregeling bleven deze kosten voor wat betreft woon-werkverkeer voor rekening van de betrokken ambtsdrager. Het IPO verzocht om de parkeer-, tol- en veergelden ook bij woon-werkverkeer te vergoeden, omdat anders bijvoorbeeld een statenlid of een gedeputeerde die woont op een Waddeneiland wel veerkosten vergoed krijgt bij een werkbezoek, maar niet voor het bijwonen van een vergadering van provinciale staten. Hetzelfde geldt indien de provinciale ambtsdrager in Zeeuws-Vlaanderen woonachtig is en geconfronteerd wordt met de tolgelden voor de Westerscheldetunnel. Ook bracht het IPO in dit verband naar voren dat dit onderscheid tussen woon-werkverkeer en dienstreizen de uitvoeringspraktijk er niet eenvoudiger op zal maken.

Naar aanleiding van deze opmerkingen is de regeling in zoverre aangepast, dat de tol- en veergelden in het kader van woon-werkverkeer wel worden vergoed, ook omdat betrokkenen vaak weinig keus hebben om gebruik te maken van een veer of tolweg, de kosten van omrijden vaak aanzienlijk zijn en dat bovendien ongewenst onderscheid geeft tussen ambtsdragers. Ten aanzien van de parkeergelden in het kader van woon-werkverkeer is het IPO echter niet gevolgd. Enerzijds omdat betrokkene meer keuzevrijheid heeft of hij al dan niet parkeerkosten moet maken en anderzijds omdat voorkomen moet worden dat het autogebruik wordt gestimuleerd.

Naheffingsaanslagen die zijn opgelegd in verband met niet of te weinig betalen van parkeergeld worden, net als parkeer- en andere boetes, uiteraard niet vergoed. Voor alle duidelijkheid is dit in deze regeling steeds uitdrukkelijk bepaald.

Evenals onder de oude regelingen worden de kosten van een taxi niet vergoed. Wanneer een politieke ambtsdrager echter een tijdelijke functionele beperking heeft (bijvoorbeeld een gebroken been), kan hem op grond van de onderhavige regeling wel een passende vervoersvoorziening worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van een taxi(vergoeding) of het voor de reis beschikbaar stellen van een dienstauto. Volledigheidshalve wordt er nog op gewezen dat ingeval van een structurele functionele beperking de betrokken ambtsdrager op grond van artikel 2.3.7, 3.3.7 of 4.3.8 van het Rechtspositiebesluit dpa aanspraak heeft op een WIA-voorziening of een financiële vergoeding daarvoor.

In hoeverre de nieuwe systematiek bij gebruik van de eigen auto voor- of nadelig is voor betrokkenen, is niet in algemene zin te zeggen. Enerzijds ontvangen de provinciale en gemeentelijke ambtsdragers op grond van de onderhavige regeling ten opzichte van de oude regelingen voor woon-werkverkeer € 0,04 per kilometer meer (onbelast), anderzijds krijgen alle ambtsdragers, afhankelijk van de desbetreffende regeling, tot € 0,09 minder per kilometer (onbelast) bij dienstreizen. Daar staat tegenover dat dienstreizen minder vaak worden gemaakt dan reizen voor woon-werkverkeer. Bovendien worden op grond van de onderhavige regeling de tol- en veerkosten vergoed en bij dienstreizen ook de parkeerkosten. Daarnaast zijn er in vergelijking met de oude regeling meer mogelijkheden met betrekking tot de terbeschikkingstelling van auto’s.

De waarde van dit nieuwe reiskostensysteem is overigens niet alleen financieel. Hoe minder complex een systeem is uit te voeren, hoe minder fouten er zullen worden gemaakt. Hiermee wordt ook het daarmee soms samenhangende politieke risico sterk verminderd. Van dit administratief sterk vereenvoudigde systeem profiteren zowel de overheidsorganen als de bestuurders.

De VNG vreesde voor een mogelijke ongelijkheid tussen bestuurders werkzaam voor gemeenten met een klein oppervlakte en bestuurders werkzaam voor gemeenten met een relatief grotere oppervlakte, omdat deze bestuurders in verhouding tot bestuurders in de 'stadse' gemeenten meer dienstkilometers afleggen met de (eigen) auto. Deze vrees wordt aldus begrepen dat deze bestuurders qua oppervlakte van grotere gemeenten er misschien financieel op achteruit gaan onder het nieuwe systeem. Reiskosten zijn echter bij uitstek individueel bepaalde kosten. Het gebruik van de eigen auto is maar één aspect, hoe belangrijk ook, van een geheel nieuw, uitgebalanceerd reiskostensysteem dat op zijn beurt weer onderdeel uitmaakt van een in zijn totaliteit afgewogen pakket aan arbeidsvoorwaarden.

De UvW en de waterschapsbestuurders herhaalden hun standpunt dat zij het niet verdedigbaar en moeilijk uit te leggen vinden dat door het nieuwe reiskostensysteem wat betreft de kilometervergoeding voor dienstreizen een verschil ontstaat tussen enerzijds een (toekomstig) voorzitter, lid van het algemeen bestuur, en lid van het dagelijks bestuur, en anderzijds de ambtenaren werkzaam bij waterschappen, die hiervoor een hogere vergoeding ontvangen. Zij erkennen overigens dat dit (deels) wordt gecompenseerd door de mogelijkheid voor bestuurders om naast de kilometervergoeding ook de kosten van parkeer-, veer- en tolkosten te declareren. Er moet echter breder worden gekeken dan enkel de hoogte van uitsluitend deze kilometervergoeding. Deze, voor de waterschapsbestuurders, verlaging van deze vergoeding is daarom goed verdedigbaar in de totaliteit van het pakket aan arbeidsvoorwaarden.

Gevraagd werd ten slotte of de vergoeding van verblijfkosten die een ambtsdrager maakt in verband met dienstreizen (artikelen 2.1, zesde lid, 2.6, zevende lid, 3.1, zesde lid, 3.6, zevende lid, 4.1, zesde lid, en 4.6, zesde lid) gemaximeerd zou moeten worden. Maximering is niet nodig en bovendien arbitrair. In de onderhavige regeling is op dit punt aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit sinds jaar en dag voor de commissarissen, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders was geformuleerd. De begrenzing zit hem erin dat het niet alleen moet gaan om daadwerkelijk gemaakte kosten, maar ook dat deze kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk en redelijkerwijs gemaakt.

5. Verhouding tot organieke wetten

Het IPO vroeg om verduidelijking in de regeling over het verband tussen regeling en hogere regelgeving indien op verschillende niveaus onderwerpen nader worden bepaald. Het IPO wees er in dit verband op dat reiskostenvergoeding voor provinciale commissieleden buiten de provincie op grond van de Provinciewet niet is toegestaan net zomin als verhuiskostenvergoeding voor de commissarissen.

De VNG wees op de relatie tussen artikel 3.1 van de regeling en de bepalingen 96 en 97 uit de Gemeentewet en merkte op dat de verordeningsbevoegdheid van de raad ten onrechte geen betekenis meer lijkt te hebben.

Naar aanleiding van deze opmerkingen wordt in deze paragraaf ingegaan op de verhouding van de onderhavige regeling en de organieke wetten.

Verhuiskostenvergoeding

De regels met betrekking tot verhuiskostenvergoeding van commissarissen zijn gebaseerd op artikel 2.2.7, zesde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, dat weer gebaseerd is op artikel 65, eerste en tweede lid, Provinciewet. Op grond van laatstgenoemd artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld onder meer betreffende de tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten die verband houden met de vervulling van het ambt van commissaris.

Reiskostenvergoeding statenleden, raadsleden en leden algemeen bestuur

Wat betreft de reiskostenvergoedingen voor volksvertegenwoordigers wordt voorop gesteld dat de grondslagen hiervoor in de verschillende organieke wetten niet helemaal gelijk zijn.

De grondslag voor de vergoeding van reiskosten aan statenleden is artikel 93, tweede lid, Provinciewet. Daarin is bepaald dat provinciale staten bij verordening regels kunnen stellen over de vergoeding van bijzondere kosten en over andere voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van provinciale staten. Op grond van het vierde lid worden dergelijke verordeningen vastgesteld overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Daarom zijn er op centraal niveau (bij de onderhavige regeling, krachtens artikel 2.1.7, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa) regels gesteld inzake de vergoeding aan statenleden van reiskosten voor ‘woon-werkverkeer’ (reizen tussen woning en Statenzaal) en met betrekking tot reis- en verblijfkosten bij dienstreizen. Hetzelfde geldt voor de waterschappen: op grond van artikel 32a, tweede en vierde lid, Waterschapswet zijn centrale regels met betrekking tot reiskostenvergoedingen vastgesteld voor de leden van het algemeen bestuur.

Ten aanzien van raadsleden is een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel 95, tweede en vierde lid, Gemeentewet. In tegenstelling tot de Provinciewet en de Waterschapswet, bevat de Gemeentewet daarnaast echter in artikel 97 een afzonderlijk bepaling inzake de vergoeding van reis- en verblijfkosten, gemaakt in verband met (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente: vergoeding van die kosten kan alleen plaatsvinden overeenkomstig bij raadsverordening vastgestelde regels. De Gemeentewet biedt dus geen grondslag om voor raadsleden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur centrale regels vast te stellen voor vergoedingen bij dienstreizen buiten de gemeente. De vergoeding van reis- en verblijfkosten aan raadsleden bij dienstreizen buiten het grondgebied van de gemeente is helemaal overgelaten aan de verordeningsbevoegdheid van de gemeenteraad; dit dus in tegenstelling tot de vergoeding bij dienstreizen binnen de gemeente, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wél regels kunnen worden gesteld.

Reiskosten commissieleden

Artikel 94, eerste lid, Provinciewet betreft de reiskostenvergoedingen aan commissieleden voor (onder a) ‘woon-werkverkeer’ en (onder b) in verband met (dienst)reizen binnen de provincie. Het derde lid bevat een grondslag om hierover op centraal niveau regels te stellen. De Provinciewet bevat géén grondslag (om bij verordening of op centraal niveau regels te stellen) voor reiskostenvergoeding aan commissieleden bij dienstreizen buiten het grondgebied van de provincie. Wanneer een commissielid niet in de desbetreffende provincie woont, kan hem krachtens artikel 94, eerste lid, onder a, wél reiskostenvergoeding worden verstrekt voor het bijwonen van de commissievergaderingen (‘woon-werkverkeer’)2.

Artikel 96 Gemeentewet komt overeen met artikel 94 Provinciewet: voor reiskostenvergoedingen aan commissieleden kunnen dus op centraal niveau (bij of krachtens algemene maatregel van bestuur) regels worden gesteld voor zover het ‘woon-werkverkeer’ betreft of dienstreizen binnen de gemeente. In tegenstelling tot de Provinciewet bevat de Gemeentewet daarnaast ook een grondslag voor vergoeding van reis- en verblijfkosten bij dienstreizen buiten de gemeente, want het hiervoor besproken artikel 97 Gemeentewet is ook van toepassing op commissieleden. Dit betekent dat de gemeenteraad op dit punt ook voor commissieleden regels stelt; regels hierover kunnen niet centraal worden bepaald.

Zoals de VNG terecht opmerkte, perkt de imperatieve formulering van artikel 3.1 de verordeningsbevoegdheid van de raad inderdaad in. Voor dit imperatieve karakter is gekozen in verband met de uniformering en harmonisering van het reiskostenstelsel dat een zo eenvoudig mogelijke uitvoering ten doel heeft.

Overigens vond de Nederlandse Vereniging van Raadsleden het juist een punt van zorg dat de vergoeding van de reiskosten van raadsleden buiten de gemeente, een verordenende bevoegdheid is van de gemeenteraad. De vereniging zag hierover juist graag ‘richtinggevende’ bepalingen, in het bijzonder wanneer een raadslid in functie landelijk of in de regio op pad is. Deze wens stuit echter af op de expliciete formulering van artikel 97 van de Gemeentewet.

6. Ter beschikking gestelde auto (dienst- of leaseauto)

In de artikelen 2.2.10, 3.2.10 en 4.2.10 van het Rechtspositiebesluit dpa is de grondslag neergelegd voor het ter beschikking stellen van een auto. In die artikelen is onderscheid gemaakt tussen het gebruik van de auto voor zakelijke, bestuurlijke en andere doeleinden. Dit onderscheid houdt verband met het fiscale regime, waarin het van belang is of een auto zakelijk of privé wordt gebruikt. Verwezen wordt naar het artikelsgewijze deel van de nota van toelichting bij het Rechtspositiebesluit dpa, waarin dit onderscheid uiteengezet is. De onderhavige ministeriële regeling bevat nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van een auto en het gebruik daarvan, alsmede de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage per maand ingeval van privégebruik van een ter beschikking gestelde auto.

De eigen bijdrage per maand voor een ter beschikking gestelde auto wordt als volgt berekend. Het totaal aantal in het kalenderjaar door betrokkene zuiver privé, dat wil zeggen anders dan zakelijk of bestuurlijk, in de ter beschikking gestelde auto verreden kilometers wordt gedeeld door het totaal in het kalenderjaar in de ter beschikking gestelde auto gereden kilometers. Het resultaat hiervan wordt vermenigvuldigd met het totaalbedrag van de kosten van de auto dat in het kalenderjaar ten laste van het overheidsorgaan komt, daaronder in ieder geval de kosten van afschrijving, onderhoud, brandstof en verzekering. De som daarvan wordt tenslotte gedeeld door twaalf. Deze berekening vindt zo nodig plaats op basis van nacalculatie.

Op deze wijze is de uitkomst gerelateerd aan het precieze aantal kilometers dat door betrokkene zuiver privé in de ter beschikking gestelde auto is verreden. De bijdrage is via de koppeling aan de kosten van de auto die ten laste komen van het overheidsorgaan, verbonden aan de waarde van de specifieke auto of het specifieke financiële arrangement. Omdat de uitkomst dus niet alleen afhankelijk is van het aantal verreden kilometers, maar ook van de individuele omstandigheid van auto of arrangement, kunnen bijvoorbeeld 10.000 zuivere privékilometers voor de één leiden tot een andere bijdrage dan voor een ander. Betrokkene kan hiermee rekening houden bij zijn keuze voor auto of arrangement.

Gekeken is of de ambtsdrager een deel van de aanschafwaarde van de auto, van de accessoires of van het financiële arrangement voor eigen rekening kan nemen. Hier is niet voor gekozen. De ambtsdrager is namelijk geen partij in de aanschaf. Bovendien kan de ambtsdrager dan in een onderhandelingssituatie komen en dat is ongewenst. Zoals het nu is geregeld, wordt in samenspraak tussen het overheidsorgaan en de ambtsdrager bepaald wat de kosten zijn van de ter beschikking gestelde auto.

Voor de vergoeding van de kosten van parkeergelden wordt onderscheiden tussen ritten in het kader van dienstreizen enerzijds en privéritten en woon-werkverkeer anderzijds. Bij dienstreizen worden die kosten wel door het overheidsorgaan vergoed, bij privéritten en woon-werkverkeer niet. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden nooit vergoed.

Zoals beschreven in paragraaf 4 worden tol- en veergelden wel vergoed voor dienstreizen en voor woon-werkverkeer. Voor privéritten geldt dit vanzelfsprekend niet.

Naar aanleiding van opmerkingen in het kader van de consultatie van de onderhavige regeling zullen bij circulaire duidelijke instructies en voorbeelden worden gegeven voor de berekening van de eigen bijdrage per maand.

7. Verhuiskosten, tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten

De commissaris, de gedeputeerde, de burgemeester en de wethouder zijn wettelijk verplicht zich in hun provincie of gemeente te vestigen. Wanneer de ambtsdrager hierdoor moet verhuizen, heeft betrokkene op grond van artikel 2.2.7, eerste lid, of 3.2.7, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa eenmalig recht op een verhuiskostenvergoeding.

Ook al geldt voor de voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur van een waterschap geen woonplaatsvereiste, dan hebben ook zij recht op deze eenmalige verhuiskostenvergoeding (artikel 4.2.7, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa). In de onderhavige regeling is bepaald dat de verhuiskostenvergoeding bestaat uit een vergoeding voor het overbrengen van de inboedel en een vast bedrag voor de overige direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. De vergoeding wordt dus slechts eenmaal verstrekt, ook wanneer betrokkene extra kosten maakt in verband met de verhuizing naar een tijdelijke woning. Het vaste bedrag is vastgesteld op het fiscaal onbelaste maximum. Dat is op dit moment € 7.750. Het recht op verhuiskostenvergoeding vervalt als betrokkene niet binnen drie jaar na zijn benoeming is verhuisd.

Zolang de commissaris, de gedeputeerde, de burgemeester of de wethouder nog niet is verhuisd of zich nog niet heeft ingeschreven in de basisadministratie personen, heeft hij op grond van de Provinciewet of de Gemeentewet ontheffing van zijn woonplicht nodig. Hij kan als overbrugging een vorm van tijdelijke huisvesting betrekken in de nieuwe gemeente. Dit kan bijvoorbeeld een hotel zijn of een tijdelijk appartement. Ook is het denkbaar dat de provincie of gemeente tijdelijk een woning huurt en aan de betrokken ambtsdrager ter beschikking stelt; in dat geval betaalt de ambtsdrager niet zelf de huur, maar is hij op grond van artikel 2.5 of 3.5 van de onderhavige regeling wel een eigen bijdrage per maand verschuldigd3.

In al deze gevallen heeft de ambtsdrager ingevolge het Rechtspositiebesluit dpa (artikelen 2.2.7, tweede lid, onder a, en 3.2.7, tweede lid, onder a) aanspraak op vergoeding van de kosten waarmee hij in verband met zijn tijdelijke huisvesting wordt geconfronteerd. In artikel 2.3 en 3.3 van de onderhavige regeling is de hoogte van die vergoeding gemaximeerd op 18% van de (bruto) bezoldiging. De bezoldiging is het bedrag dat voor de onderscheiden ambtsdragers is genoemd in artikel 2.2.1, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk 3.2.1, eerste of derde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa. Ook is bepaald om welke kosten het gaat, namelijk de werkelijke kosten, met inbegrip van de kosten voor energie en water. Daarnaast heeft hij voor één keer per week aanspraak op een vergoeding van de reiskosten voor een bezoek aan zijn woning in de oude provincie of gemeente. Deze reiskostenvergoeding geschiedt op dezelfde basis als de vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer of dienstreizen (artikelen 2.6 en 3.6).

Wanneer de commissaris, de gedeputeerde, de burgemeester of de wethouder is verhuisd naar de nieuwe provincie of gemeente en zich ook heeft ingeschreven in zijn nieuwe woonplaats, maar zijn oude woning nog niet heeft kunnen verkopen, heeft hij aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten (artikelen 2.2.7, derde lid, en 3.2.7, derde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa). Ingevolge de artikelen 2.4 en 3.4 van de onderhavige regeling geldt dat ook deze tegemoetkoming is gemaximeerd op een bedrag van maximaal 18% van de (bruto) bezoldiging. De duur van deze vergoeding is ingevolge het Rechtspositiebesluit dpa gemaximeerd op drie jaar na de benoemingsdatum. De toekenning van de vergoeding is verder afhankelijk van het voor eenieder kenbaar te koop zetten van de oude woning. Ook geldt als voorwaarde dat de betrokken ambtsdrager de lasten van de hypotheekrente draagt en dat er, verrekend met eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in de oude provincie of gemeente, daadwerkelijk sprake is van dubbele woonlasten. De ambtsdrager die een tegemoetkoming dubbele woonlasten ontvangt, heeft daarnaast voor één keer per week aanspraak op een vergoeding van de reiskosten voor een bezoek aan zijn woning in de oude provincie of gemeente. Ook hier geldt dat deze vergoeding op dezelfde basis geschiedt als de vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer of dienstreizen.

De bepalingen met betrekking tot de vergoeding van tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de oude regelingen.

Voor de voorzitters en dagelijks bestuurders van de waterschappen geldt niet de vergoeding van kosten bij tijdelijke huisvesting of de tegemoetkoming van dubbele woonlasten, noch heeft het waterschap de mogelijkheid hen (al dan niet tijdelijk) een woning ter beschikking te stellen. De achtergrond hiervan is dat voor de voorzitter geen woonplicht geldt zoals voor de voorzitters en dagelijks bestuurders van gemeenten en provincies, en dat de dagelijks bestuurder van een waterschap vanwege het monistische systeem van de waterschappen al in het waterschap gevestigd moet zijn.

8. Ter beschikking gestelde woning

De bepaling in de voormalige rechtspositiebesluiten4 met betrekking tot de eigen bijdrage die de ambtsdrager voor de bewoning van een ambtswoning moet betalen, bleek problematisch in de uitvoering door de combinatie van rechtspositionele en fiscale aspecten. Bepaald was dat voor het bewonen van een ambtswoning een korting op de bezoldiging wordt toegepast van 18% van de bruto bezoldiging.

Voor de fiscus is de terbeschikkingstelling van een woning aan een ambtsdrager loon in natura. Fiscaal moet over het totaal van het inkomen in geld en loon in natura belasting worden betaald. Daarom moet ook worden vastgesteld of er, rekening houdend met een eventuele eigen bijdrage, nog een te belasten voordeel verbonden is aan die terbeschikkingstelling van de woning. Dat voordeel wordt in principe gesteld op de economische huurwaarde van de woning. Wordt deze woning om niet ter beschikking gesteld, dan wordt het bedrag van de totale huurwaarde bij de bezoldiging geteld als loon in natura en vervolgens de som van bezoldiging en huurwaarde belast. Betaalt betrokkene een eigen bijdrage voor het woongenot uit zijn nettosalaris dan wordt dit bedrag in mindering gebracht op de huurwaarde, en het eventuele restant betrokken in de belastingheffing van de som van bezoldiging en loon in natura.

In de regel geldt de woning voor de belastingheffing ongemaximeerd als loon in natura; belast bij de ambtsdrager.

Een specifieke situatie doet zich voor als de fiscus een ambtswoning aanmerkt als een fiscaal zuivere dienstwoning. Dat gebeurt echter maar zelden. Een fiscale dienstwoning is namelijk gedefinieerd als een woning waarbij betrokkene zijn functie niet kan uitoefenen als hij niet de beschikking heeft over de woning; dit wordt door de fiscus niet snel aangenomen. Uitsluitend voor zo’n dienstwoning kan de fiscus specifieke afspraken maken over welk deel zakelijk wordt gebruikt. Over dit zakelijke gedeelte wordt de ambtsdrager dan niet belast. De bijtelling die de ambtsdrager dan moet betalen, geldt ook enkel het woongedeelte, en is gemaximeerd op 18% van het jaarloon.

Gebleken is dat de vormgeving van de eigen bijdrage voor het gebruik van de ambtswoning via een korting vanwege de samenloop van de rechtspositionele en fiscale regimes bij een juiste toepassing leidt tot een niet bedoeld en ongewenst groot effect op het netto besteedbaar inkomen van de ambtsdrager. Bovendien is gebleken van een uiteenlopende uitvoeringspraktijk en bestond het risico op fiscale naheffingen bij de ambtsdrager als gevolg van een onjuiste uitvoering. Daarom is de vormgeving van de eigen bijdrage in de onderhavige regeling aangepast.

In het nieuwe systeem betaalt de ambtsdrager in plaats van een korting van 18% op zijn bruto bezoldiging, voor het gebruik van de ter beschikking gestelde woning voortaan een eigen bijdrage uit het nettosalaris ter hoogte van 18% van de bruto bezoldiging.

Doordat de ambtsdrager een eigen bijdrage betaalt voor de woonkosten kan deze in mindering worden gebracht op de economische huurwaarde bij de berekening van het loon in natura. Nu de ambtsdrager maximaal 18% van de bruto bezoldiging betaalt, is de verschuldigde belasting over de economische huurwaarde boven dit percentage direct voor rekening van het overheidsorgaan. Hierdoor ontvangt de ambtsdrager een hoger netto besteedbaar inkomen dan onder een juiste toepassing van het huidige systeem. De kostenverdeling tussen ambtsdrager en overheidsorgaan is bij een eigen bijdrage uit het nettosalaris ter grootte van 18% van de bruto bezoldiging in balans. In dit verband speelt ook mee dat de ambtsdrager niet altijd veel invloed heeft op de woning die hem ter beschikking wordt gesteld. Omdat het overheidsorgaan moet besluiten of het al dan niet een woning ter beschikking wil stellen, is er voor het orgaan in het individuele geval een specifiek afwegingsmoment met betrekking tot de voor het orgaan te nemen woonkosten.

Is de huurwaarde lager dan genoemde 18%, dan moet de eigen bijdrage lager worden vastgesteld. De fiscale gevolgen voor ambtsdrager en het overheidsorgaan zijn in dit geval nihil; er is immers geen verschil tussen de eigen bijdrage en de economische huurwaarde.

Volgens het fiscale regime is het voor decentrale politieke ambtsdragers onvermijdelijk dat de bijtelling bij de ambtsdrager wordt gelegd indien er sprake is van een hogere huurwaarde dan de betaalde bijdrage. De reden hiervoor is dat die woning, zoals gezegd, wordt aangemerkt als loon in natura. Daarom is in het Rechtspositiebesluit dpa in de artikelen 2.2.8, tweede lid, en 3.2.8, tweede lid, bepaald dat eventuele belastingheffing (vanwege een hogere huurwaarde) voor rekening van het overheidsorgaan komt. Vanwege de fiscale systematiek is dit geregeld via een vergoeding aan de ambtsdrager. Hierdoor is gewaarborgd dat:

  • de kosten voor de ambtsdrager gemaximeerd zijn op het in de onderhavige regeling genoemde percentage van 18% van de bezoldiging, en

  • daarmee kenbaar zijn, en

  • betrokkene niet wordt geconfronteerd met eventuele gevolgen van het fiscale regime (waarmee het risico op naheffing voor de ambtsdrager ook is verdwenen).

Om ervoor te zorgen dat deze vergoeding van de eventuele belastingheffing door het orgaan aan de ambtsdrager netto en niet gebruteerd kan worden verstrekt, is deze vergoeding in de artikelen 2.3.8, onderdeel g, en 3.3.8, onderdeel g, van het Rechtspositiebesluit dpa aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Net als naar huidig recht is de vergoeding door het overheidsorgaan is dit gedaan ter vermindering van de kosten voor het overheidsorgaan.

Zowel de VNG, het IPO als de Kring van Commissarissen onderschrijven de artikelen 2.5 en 3.5. De VNG ziet dat hierin redelijkheid is betracht in de eigen bijdrage in verhouding tot de economische huurwaarde van de woning. Naar haar mening doet deze regeling (in vergelijking tot het oude systeem) het meest recht aan de verschillende belangen.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begripsbepaling

De omschrijving van het begrip ‘openbaar vervoer’ is ontleend aan artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met toevoeging van de veerpont en de veerboot. Een taxi valt niet onder dit begrip.

Artikel 1.2 Wijze van declareren

Politieke ambtsdragers krijgen een vaste onkostenvergoeding of ambtstoelage. Daarnaast kunnen op grond van het Rechtspositiebesluit dpa bepaalde incidentele kosten worden gedeclareerd. Het declareren van die kosten geschiedt onder overlegging van bewijsstukken; dit geldt (uiteraard) niet wanneer de vergoeding een forfaitair bedrag betreft.

Artikelen 2.1, 3.1 en 4.1 Reis- en verblijfkostenvergoeding volksvertegenwoordigers

Deze artikelen zijn toegelicht in paragrafen 4 en 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikelen 2.2, 3.2 en 4.2 Vergoeding voor verhuiskosten voorzitters en dagelijks bestuurders

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikelen 2.3 en 3.3 Vergoeding kosten tijdelijke huisvesting voorzitters en dagelijks bestuurders provincie en gemeente

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikelen 2.4 en 3.4 Tegemoetkoming kosten dubbele woonlasten voorzitters en dagelijks bestuurders provincie en gemeente

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikelen 2.5 en 3.5 Ter beschikking gestelde woning voorzitters en dagelijks bestuurders provincie en gemeente

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 8 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikelen 2.6, 3.6 en 4.6 Reis- en verblijfkostenvergoeding voorzitters en dagelijks bestuurders

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting. Voor de specifieke vergoeding aan de burgemeester bij dienstreizen binnen de gemeente moet artikel 3.6 in samenhang worden gelezen met artikel 3.7. Verwezen wordt naar de toelichting op dat artikel.

Artikel 3.7 Bijzondere bepalingen reiskostenvergoeding burgemeester

Net als op grond van de oude regeling, heeft de burgemeester voor het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen binnen de gemeente, de mogelijkheid om in plaats van een kilometervergoeding op grond van artikel 3.6 te kiezen voor een vaste (belaste) vergoeding, afhankelijk van de oppervlakte van de gemeente. Dit is een speciale regeling in verband met burgemeester specifieke taken en heeft als achtergrond de vermindering van lastendruk voor de overheidsorganen. Met het oog op een zo beperkt mogelijke administratieve lastendruk voor de gemeente dient de burgemeester voor een geheel kalenderjaar zijn keuze voor deze vergoeding kenbaar te maken.

Wanneer de burgemeester van de mogelijkheid van een vaste vergoeding gebruik maakt, heeft hij bij de dienstreizen naast de vaste vergoeding ook recht op vergoeding van de eventuele parkeer-, veer- en tolkosten. Maar wanneer hij voor een dienstreis binnen de gemeente ondanks de vaste vergoeding voor het gebruik van de eigen auto toch gebruik maakt van het openbaar vervoer, worden de kosten daarvoor niet vergoed.

Artikelen 2.8, 3.8 en 4.8 Ter beschikking gestelde auto voorzitters en dagelijks bestuurders

Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

De VNG vroeg in het kader van de consultatie om voorzieningen voor overgangsrecht tot een minimum te beperken en daar waar overgangsrecht noodzakelijk is, de regeling zo gemakkelijk mogelijk in de uitvoering te maken. Als redenen noemde de VNG dat de uitvoering van de regeling door het overgangsrecht juridisch ingewikkeld(er) wordt en dat weliswaar rechten van zittende politieke ambtsdragers worden gerespecteerd, maar anderzijds ook ongelijkheid in rechtspositionele aanspraken ontstaat.

Aan het verzoek van de VNG is zoveel mogelijk tegemoetgekomen. Het overgangsrecht bestaat uit slechts vijf bepalingen. Vier daarvan (in het eerste en derde tot en met vijfde lid) volgen uit de toezegging aan het Overleg Rechtspositie Decentrale Politieke Ambtsdragers (ORDPA) dat zittende bestuurders de mogelijkheid wordt geboden te kiezen tussen het oude en het nieuwe regime met betrekking tot de reiskostenvergoedingen. Het tweede lid betreft overgangsrecht uit februari 2016 waarop mogelijk nog beroep kan worden gedaan.

Voor de reiskostenvergoeding is er voor de zittende politieke ambtsdragers overgangsrecht: zij mogen eenmalig kiezen voor ofwel het nieuwe regime (€ 0,19 per kilometer plus vergoeding van veer en tolgelden en vergoeding van parkeergelden bij dienstreizen) of continuering van het oude regime (€ 0,09, € 0,15, € 0,28 of € 0,37 per kilometer zonder vergoeding parkeer-, veer en tolgelden) tot de dag waarop betrokkene aftreedt of wordt herbenoemd. Dit is geregeld in het eerste en derde tot en met vijfde lid. Dit overgangsrecht betreft de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en wethouders en de voorzitters van de waterschappen. Voor gedeputeerden en leden van het dagelijks bestuur van de waterschappen is geen overgangsrecht noodzakelijk, omdat die juist zijn benoemd of herbenoemd ten tijde van de inwerkingtreding van de voor hen relevante artikelen van deze regeling.

In het tweede lid is de overgangsbepaling gehandhaafd die was opgenomen in artikel 5, vierde lid, van de voormalig Regeling rechtspositie burgemeesters.

In het kader van de consultatie is ten aanzien van het overgangsrecht namens de waterschap bestuurders gevraagd of de bepaling in artikel 5.1, vijfde lid, betekent dat de voorzitter voor 27 maart 2019 het waterschap schriftelijk moet verzoeken om toepassing van de huidige regeling reiskostenvergoeding bij gebruik van de eigen auto. Dit is niet beoogd; de genoemde bepaling treedt immers pas op die datum in werking. Het ligt wel voor de hand dat de voorzitter het verzoek om toepassing van de oude bepalingen met betrekking tot reiskostenvergoeding zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de onderhavige regeling indient. Hetzelfde geldt voor de commissaris (artikel 5.1, eerste lid) en de burgemeester en wethouder (artikel 5.1, derde en vierde lid).

Artikel 5.2 Intrekken regelingen

De in dit artikel genoemde regelingen worden ingetrokken. De daarin geregelde onderwerpen zijn thans deels opgenomen in het Rechtspositiebesluit dpa en deels in de onderhavige regeling.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

De regeling treedt net als het Rechtspositiebesluit dpa gefaseerd in werking. Voor de politieke ambtsdragers van de gemeenten is dit per 1 januari 2019 (overeenkomstig het systeem van vaste verandermomenten). Voor de politieke ambtsdragers van de provincies en de waterschappen is de inwerkingtreding bepaald op 28 maart 2019. Dit houdt verband met de verkiezingen van provinciale staten en de algemeen besturen van de waterschappen. Dit is toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Rechtspositiebesluit dpa.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Voor de waterschappen gelden niet de vergoeding van kosten bij tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten van voorzitters en dagelijks bestuurders noch de mogelijkheid een woning ter beschikking te stellen. Dit is verder toegelicht paragraaf 8 van deze toelichting.

X Noot
2

Zie artikel 2.1 van de onderhavige regeling.

X Noot
3

In paragraaf 8 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het ter beschikking stellen van een woning.

X Noot
4

Artikel 9 van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning en artikel 35 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters.

Naar boven