Tentoonstellingsbedrijven 2018/2019

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2018 tot wijziging van het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Tentoonstellingsbedrijven

UAW Nr. 12040

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van CLC-VECTA Centrum voor Live Communication namens de overige partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: CLC-VECTA Centrum voor Live Communication;

Partijen ter andere zijde: FNV (sector Bouwen en Wonen) en CNV Vakmensen.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst 1 wordt met inachtneming van dictum II als volgt gewijzigd:

A

De onder dictum I opgenomen bepalingen worden als volgt gewijzigd:

Artikel 7 lid 5 komt te luiden:

  • “5. Oudere werknemers hebben het recht om een 5-daagse werkweek terug te brengen naar een 4-daagse werkweek (20% minder). De arbeidsvoorwaarden worden naar rato aangepast, met uitzondering van de opbouw van pensioen en vroegpensioen; deze worden voortgezet als ware er sprake van een 100% dienstverband. Dit is uitsluitend mogelijk vanaf 10 jaar vóór de pensioenrichtleeftijd. In overleg tussen de betreffende werknemer en de werkgever, zijn eventuele tussenvarianten mogelijk op combinaties van deze regeling enerzijds, met het opnemen van een openstaand vrije urensaldo (saldo van overuren en roostervrije tijd en seniorendagen) anderzijds. De compensatie uren voor gewerkte uren op zaterdagen zijn uitgesloten en mogen derhalve niet bij dit saldo worden opgeteld, zie lid 3.”

Artikel 18 lid 6 komt te luiden:

  • “6. In geval een werknemer bij afwezigheid van huis in verband met zijn werkzaamheden, dan wel op weg naar zijn werk of van het werk, hetzij in Nederland of het buitenland komt te overlijden, zijn de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats, voor zover niet verzekerd in een overlijdenspolis van de werknemer zelf, voor rekening van de werkgever.

    • a. De werkgever verplicht zich voor de werknemers een verzekering af te sluiten die een uitkering garandeert ingeval van blijvend geheel of gedeeltelijk lichamelijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval, dat de werknemer in of buiten dienstverband overkomt.

    • b. De uitkeringen dienen minimaal € 27.000,– (per 1 januari 2019 € 32.500) te zijn bij overlijden en € 54.000,– (per 1 januari 2019 € 65.000) bij algehele invaliditeit.

    • c. De werknemer dient van de werkgever een kopie van het polisblad en de algemene voorwaarden te ontvangen als hij daarom verzoekt.

    • d. Via het Sociaal Fonds is een collectieve ongevallenverzekering afgesloten die jaarlijks wordt aangepast aan de hoogte van het gemiddelde loon volgens de cao Tentoonstellingsbedrijven.”

Dictum II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 13 december 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes


X Noot
1

Stcrt. 10 juli 2018, nr. 33087.

Naar boven