De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges;
Besluiten:
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
TOELICHTING
Aanleiding
Deze commissie is ingesteld naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s.
(Kamerstukken II 2017–2018, 34 775 XVI, nr. 86). In de motie werd geconstateerd dat de huishoudprognose van het CBS voorspelt dat
het aantal ouderen dat langer thuis blijven wonen toeneemt. In dat licht werd de regering
verzocht om een verkenning uit te voeren ten aanzien van de vraag op welke wijze het
mogelijk is dat naast de verbeteringen in de verpleeghuiszorg ook de kwaliteit voor
zorg thuis van goede kwaliteit blijft. Op grond van artikel 7 van de Kaderwet adviescolleges
is de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties medeondertekenaar
van deze regeling.
Opdracht commissie
De Nederlandse bevolking is geleidelijk aan het vergrijzen. Dit betekent dat het aantal
ouderen in de totale bevolking toeneemt. Nu nog zijn er 1,3 miljoen mensen ouder dan
75, in 2030 zullen dat er 2,1 miljoen zijn en in 2040 maar liefst 2,5 miljoen. Van
de huidige 75-plussers woont 92% procent zelfstandig, en zelfs twee derde van de 90-plussers
woont nog zelfstandig. Van de thuiswonende 75-plussers maakt bijna een kwart gebruik
van hulp en zorg uit meerdere domeinen. De vraag naar zorg zal toenemen; er zullen
in 2030 1 miljoen ouderen kwetsbaar zijn. Daarentegen neemt in de toekomst het aantal
beschikbare mantelzorgers af. Waar nu een 85-plusser een beroep kan doen op vijftien
relatief ‘jonge’ ouderen (50–75 jaar), zullen dat er in 2040 nog maar zes zijn. Bovendien
zal door de toenemende vergrijzing de vraag van ouderen naar een geschikte woning
toenemen. We staan door al deze ontwikkelingen met zijn allen voor een enorme opgave.
Met het programma Langer thuis stimuleert het kabinet goede zorg en ondersteuning
voor thuiswonende ouderen binnen de grenzen van de huidige stelsels. Als we kijken
naar de toekomstige trends, zoals vergrijzing, tekorten op de arbeidsmarkt, een toename
van het aantal kwetsbare ouderen met meerdere chronische aandoeningen, dan is het
denkbaar dat op termijn meer fundamenteel gekeken moet worden hoe we deze trends het
hoofd kunnen bieden. Het kabinet wil daarom een commissie instellen die advies uitbrengt
over wat er nodig is om de zorg voor thuiswonende ouderen ook in de toekomst op peil
te houden, rekening houdend met de demografische, maatschappelijke en technologische
ontwikkelingen en betaalbaarheid van de zorg. Uitgangspunt van de commissie is de
genoemde motie Bergkamp. De commissie zal ingaan op de volgende vragen:
-
a. Hoe ziet de zorg thuis voor ouderen er nu uit?
-
b. Welke trends en ontwikkelingen hebben gevolgen voor de zorg voor ouderen thuis?
-
c. Wat betekenen deze trends en ontwikkelingen voor de zorg thuis in 2030?
-
d. Wat betekent dit voor de organisatie en betaalbaarheid van de zorg – gegeven deze
trends – in 2030?
-
e. Wat betekent dat voor de inrichting van de stelsels?
-
f. Wat is een langetermijnoplossing voor de zorgval (vermindering van de zorg) bij overgang
van mensen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015/Zorgverzekeringswet naar
de Wet langdurige zorg?
De commissie zal bij haar advies gebruik maken van de kennissynthese over de trends
en ontwikkelingen. De commissie wordt ook gevraagd aandacht te besteden aan de gevolgen
bij de overgangen tussen stelsels, zoals een lange termijn oplossing voor de zorgval.
Instellingsduur
De commissie is gevraagd uiterlijk eind 2019 advies uit te brengen aan de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de eerdergenoemde vragen. De commissie
wordt daarna opgeheven. De minister kan, indien nodig, verlenging geven van deze termijn.
Werkwijze
De commissie besluit zelf over zijn werkwijze, met inachtneming van artikel 21 van
de Kaderwet adviescolleges. De werkwijze wordt in een reglement van orde vastgesteld
door de voorzitter van de commissie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops