ARTIKEL I
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4:17, tweede lid, wordt ‘€ 20’ vervangen door ‘€ 23’, ‘€ 30’ door ‘€ 35’
en ‘€ 40’ door ‘€ 45’.
B
In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 15’ vervangen door ‘€ 16’.
C
Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 46’ vervangen door ‘€ 47’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 170’ vervangen door ‘€ 174’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 338’ vervangen door ‘€ 345’.
D
Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 126’ vervangen door ‘€ 128’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 253’ vervangen door ‘€ 259’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 508’ vervangen door ‘€ 519’.
ARTIKEL II
Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onder d, wordt ‘€ 82’ vervangen door ‘€ 84’.
B
In onderdeel B van de bijlage wordt ‘€ 501’ telkens vervangen door ‘€ 512’ en wordt
‘€ 249’ vervangen door ‘€ 254’.
ARTIKEL III
De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 617’ vervangen door ‘€ 630’.
B
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 368’ vervangen door ‘€ 376’.
C
In artikel 21, derde lid, wordt ‘€ 20’ vervangen door ‘€ 21’.
D
In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 124’ vervangen door ‘€ 127’.
E
In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 187’ vervangen door ‘€ 191’.
F
In artikel 23, tweede en derde lid, wordt ‘€ 20’ vervangen door ‘€ 21’.
G
De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
|
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
|
Griffierecht voor natuurlijke personen
|
Griffierecht voor onvermogenden
|
Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
|
€ 121
|
€ 81
|
€ 81
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 500 en niet meer dan € 12.500
|
€ 486
|
€ 231
|
€ 81
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500
|
€ 972
|
€ 486
|
€ 81
|
Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde
|
€ 639
|
€ 297
|
€ 81
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet
meer dan € 100.000
|
€ 1.992
|
€ 914
|
€ 81
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 4.030
|
€ 1.599
|
€ 81
|
Griffierechten bij de Gerechtshoven
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 741
|
€ 324
|
€ 324
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.020
|
€ 741
|
€ 324
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 5.382
|
€ 1.684
|
€ 324
|
Griffierechten bij de Hoge Raad
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 811
|
€ 336
|
€ 336
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.692
|
€ 811
|
€ 336
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 6.731
|
€ 2.020
|
€ 336
|
ARTIKEL IV
In artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt
‘€ 46’ vervangen door: € 47.
ARTIKEL V
-
1. Artikel 4:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
voor 1 januari 2019 blijft van toepassing als het bestuursorgaan de in het derde lid
van dat artikel bedoelde schriftelijke ingebrekestelling voor die datum heeft ontvangen.
-
2. Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde voor 1 januari
2019 blijft van toepassing als de aanmaning betrekking heeft op een voor die datum
ontstane betalingsverplichting.
-
3. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
voor 1 januari 2019 blijft van toepassing als het beroepschrift voor die datum is
ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en na 2018 een ander beroepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere beroepschrift.
-
4. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
voor 1 januari 2019 blijft van toepassing als het hogerberoepschrift voor die datum
is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en na 2018 een ander hogerberoepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere hogerberoepschrift.
-
5. Artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals
dat artikel luidde voor 1 januari 2019 blijft van toepassing als het beroepschrift
voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en na 2018 een
ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt
de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.
ARTIKEL VI
Het griffierecht in burgerlijke zaken zoals het gold vóór 1 januari 2019 blijft van
toepassing:
-
a. voor de eiser of verzoeker die dit griffierecht voor die datum verschuldigd is geworden;
-
b. voor de gedaagde die verschijnt in een dagvaardingsprocedure waarin het exploot van
dagvaarding voor die datum is betekend en in dat exploot een rechtsgeldige mededeling
en verwijzing inzake griffierechten als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder
k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen;
-
c. voor de belanghebbende die schriftelijk verweer voert in een verzoekschriftprocedure,
waarvoor de oproeping is gedagtekend voor die datum en in die oproeping een rechtsgeldige
mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel
276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
-
d. voor de verweerder die verschijnt in een vorderingsprocedure als bedoeld in artikel
30a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (nieuw), waarvoor
het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een
rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld
in artikel 111, tweede lid, onder g, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(nieuw).
ARTIKEL VII
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) aangepast aan de
wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het
percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli
2017 tot en met 31 juli 2018). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de
CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 102,11 naar 104,28, een
stijging van 2,13%.
Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:
-
1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits
en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij
ministeriële regeling gewijzigd voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Daarbij
worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie de artikelen I, onder
B, C en D, en II van deze regeling.
-
2. Op grond van het tweede lid van artikel 11:2 Awb kunnen de overige bij of krachtens
de Awb vastgestelde bedragen bij ministeriële regeling worden gewijzigd voor zover
de CPI daartoe aanleiding geeft. Die bevoegdheid wordt in deze regeling toegepast
op de in artikel 4:17, tweede lid, genoemde bedragen van de dwangsom bij niet tijdig
beslissen. Zie artikel I, onder A.
-
3. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen
genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari
bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft.
Zie artikel III van deze regeling.
-
4. Een met artikel 11:2, eerste lid, Awb vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel
7.67 Whw, ten aanzien van het griffierecht voor het instellen van beroep bij het College
van beroep voor het hoger onderwijs. Zie artikel IV van deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 4:17, tweede lid, Awb)
Dit is de eerste indexering van de in artikel 4:17, tweede lid, Awb genoemde bedragen
van de dwangsom bij niet tijdig beslissen. De bedragen na indexering zijn: € 23 per
dag voor de eerste veertien dagen dat het bestuursorgaan in gebreke is, € 35 per dag
voor de daaropvolgende veertien dagen en € 45 per dag voor de derde periode van veertien
dagen. De maximaal verschuldigde dwangsom (voor 42 dagen, zie artikel 4:17, eerste
lid) gaat door die indexering omhoog van € 1.260 naar € 1.440. Bij de indexering is
teruggerekend tot 1 oktober 2009, de datum waarop het huidige artikel 4:17 Awb in
werking trad.
Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het maximale uurtarief voor verletkosten
van een partij of een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het
Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast leidt de CPI-stijging tot verhoging
van de waarde per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI-stijging geeft
geen aanleiding tot het verhogen van het minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).
Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)
Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij
de Wet griffierechten burgerlijke zaken vormgegeven door de hele tabel op te nemen
in onderdeel G, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard
wijzigen alleen de tarieven zelf. Ook ongewijzigde tarieven zijn vermeld.
Artikel V (overgangsrecht bij indexering bestuursrecht)
Net als vorig jaar bevat deze regeling geen overgangsrecht voor de indexering van
de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits en heeft die indexering dus onmiddellijke
werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding
moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast, maar dat de rechter die na deze inwerkingtreding
toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing moet
uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die lagere rechter
zijn beslissing nam. Als de rechtbank bijvoorbeeld in 2019 uitspraak doet in een zaak
die in 2018 aanhangig is gemaakt en waarin aan de proceshandelingen 4 punten moeten
worden toegekend, dan bedraagt de proceskostenvergoeding 4 x € 512, ook als de desbetreffende
proceshandelingen in 2018 zijn verricht. Als de rechtbank nog in 2018 uitspraak zou
hebben gedaan, was de vergoeding 4 x € 501 geweest. Wanneer in dit laatste geval hoger
beroep wordt ingesteld tegen de in 2018 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter
in 2019 de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal
de hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen tot 4 x € 512 op de enkele grond
dat het tarief gewijzigd is.
Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de rechtbank, beoordeeld
naar het in 2018 geldende recht, een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van de
vergoeding, is dit anders. Dan zal de hogerberoepsrechter het voor 2019 geldende tarief
toepassen als hij zelf de vergoeding vaststelt voor het beroep. Als in dit voorbeeld
de hogerberoepsrechter van oordeel is dat de rechtbank 6 punten had moeten toekennen,
dan stelt hij die vergoeding vast op 6 x € 512. Hetzelfde geldt als de hogerberoepsrechter
in 2019 oordeelt dat er slechts 2 punten hadden moeten worden toegekend. De vergoeding
wordt dan 2 x € 512.
Eerste lid: Bij niet tijdig beslissen is een bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke
dag dat het in gebreke is, nadat twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn
voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager
een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen (artikel 4:17, derde lid, Awb).
De overgangsbepaling van artikel V, eerste lid, regelt dat de datum waarop het bestuursorgaan
de ingebrekestelling ontvangt, bepalend is voor de vraag met welke bedragen gerekend
moet worden. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2018 heeft ontvangen,
dan gelden nog de oude bedragen, ontvangt het bestuursorgaan de ingebrekestelling
in 2019, dan gelden de nieuwe bedragen.
Derde lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop
het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2018,
dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het derde lid voorkomt dat de
hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden
ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit
door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen
in 2018 en deels in 2019. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden
voor de in 2019 ontvangen beroepschriften.
De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift
in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken.
Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden
bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel V, derde lid, van deze regeling geldt
dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt
voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid,
Awb).
Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88,
eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende
het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit
artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht
van het derde lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het
verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2019.
Vierde lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het derde lid, maar dan voor het hoger beroep en
– in combinatie met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin
artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling
van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in
hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel
V, vierde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening
in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek
om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Vijfde lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het derde lid, maar dan voor het instellen van
beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs.
Artikel VI (Overgangsrecht bij indexering civielrechtelijk griffierecht)
Het overgangsrecht bij de indexering van de civielrechtelijke bedragen dient mede
aan te sluiten bij de omstandigheid dat ten gevolge van de gedeeltelijke inwerkingtreding
van de wetgeving inzake de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (Stb. 2016, 288-294 en Stb. 2017, 16, 17 en 174), er naast dagvaardingen en verzoekschriften ook oproepingsberichten worden
uitgebracht. Deze nieuwe wetgeving is inmiddels in werking getreden voor vorderingsprocedures
bij de Hoge Raad en voor vorderingsprocedures waarin partijen niet in persoon kunnen
procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland (enkele procedures zijn
uitgesloten, zie Stb. 2017, 174). Uitgangspunt is in alle gevallen zowel onder het oude geldende als onder het nieuwe
geldende recht dat degene die in een procedure wordt betrokken door een eiser of verzoeker,
op het moment waarop hij daarvoor de dagvaarding, de oproeping of het oproepingsbericht
ontvangt, kan zien hoeveel griffierecht hij verschuldigd zal zijn als hij zich in
de procedure zal mengen.
Onderdeel a van de overgangsbepaling heeft betrekking op het griffierecht dat eisers
en verzoekers verschuldigd zijn geworden in alle procedures, ongeacht of dit procedures
zijn waarvoor de nieuwe wetgeving geldt. Onderdelen b en c hebben betrekking op de
dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure. Dit zijn termen
die onder de nieuwe wetgeving niet meer gebruikt worden en deze onderdelen hebben
dus betrekking op procedures waarvoor die wetgeving nog niet in werking is getreden.
Voor de dagvaardingsprocedure (onderdeel b) blijft de datum waarop het exploot is
betekend aan de gedaagde bepalend voor de hoogte van het griffierecht. Is er betekend
vóór 1 januari 2019, dan geldt het oude griffierecht en bij betekening vanaf die datum
geldt het nieuwe griffierecht. Voor de verzoekschriftprocedure (onderdeel c) blijft
het aanknopingspunt conform de huidige praktijk de datum waarop de rechtbank de oproeping
van de belanghebbende heeft gedateerd. Het moment waarop de belanghebbende de oproeping
daadwerkelijk ontvangt, is immers voor de rechtbank niet bekend. Voor de nieuwe vorderingsprocedure
zoals die onder de nieuwe wetgeving gevoerd wordt (onderdeel d), geldt eveneens dat
wordt aangesloten bij de dag waarop het oproepingsbericht is opgesteld en gedateerd,
zowel bij toepassing van artikel 112 (nieuw) als van artikel 113 (nieuw). De datum
waarop het oproepingsbericht is betekend bij verweerder en door hem is ontvangen is
bij toepassing van artikel 112 (nieuw) (waarbij de procesinleiding eerst bij de rechtbank
wordt ingediend, waarna het oproepingsbericht bij verweerder wordt betekend of bezorgd)
niet bekend bij de rechtbank indien de verweerder eerder verschijnt dan waarvoor hij
is opgeroepen, omdat de eiser in dat geval het exploot van betekening niet bij de
rechtbank hoeft in te dienen (artikel 112, eerste lid Rv nieuw). Daardoor is het voor
de griffier, die de hoogte van het griffierecht moet vaststellen, niet mogelijk de
juiste datum te bepalen. Ook in geval van toepassing van artikel 113 (nieuw) (waarbij
de deurwaarder het oproepingsbericht opstelt en pas na betekening bij de rechtbank
indient) biedt de datering van het oproepingsbericht rechtszekerheid voor alle betrokken
partijen.
’s-Gravenhage, 14 november 2018
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker