Wijziging Beleidsregel Binnenvaart 2013

De Minister van infrastructuur en Waterstaat, en

De voorzitter van de Commissie van Deskundigen, bedoeld in artikel 1.19 van de Binnenvaartregeling;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluiten:

ARTIKEL I

De Beleidsregel Binnenvaart 2013 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 5.1, aanhef, komt te luiden:

Bij de toepassing van artikel 7.02, derde lid, van het RosR 1995, en artikel 7.02, derde lid, van bijlage II van de richtlijn 2006/87/EG wordt onderstaande invulling gegeven aan bevoegdheid van de Commissie van Deskundigen:

B

Artikel 6.1 komt te luiden:

Artikel 6.1

Voor certificaten die zijn afgegeven op grond van het ADN gelden de procedure en de termijnen zoals opgenomen in hoofdstuk 1.16 van het ADN.

Eerste certificering certificaat van onderzoek (cvo) of communautair binnenvaartcertificaat (cbb)

Bij het vaststellen van de geldigheidsduur van de certificaten op grond van de artikelen 3.11 van de Binnenvaartregeling, 2.06 van het RosR 1995, en 2.06 van Bijlage II bij de richtlijn 2006/87/EG hanteert de certificerende instantie voor nieuwbouwschepen het wettelijk maximum, waarbij de datum van de proefvaart geldt als peildatum.

Verlenging van certificaat van onderzoek (cvo) of communautair binnenvaartcertificaat (cbb)

Bij verlenging of vernieuwing van het certificaat wordt de geldigheidsduur volgens de onderstaande tabel bepaald.

type schip

geldigheidsduur cvo en cbb

Passagiersschip1)

5 jr (art 2.06, lid 2)

Tankschip voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5 jr (+1)2)

Overige schepen

7 jr (art 2.06, lid 2)

voetnoten bij de tabel

1) Zowel zeilende als werktuigelijk voortgedreven passagiersschepen.

2) Indien een tankschip gebruik maakt van de mogelijkheid om krachtens artikel 1.16.11 van het ADN de geldigheidsduur met één jaar te laten verlengen, kan ook het CVO/CBB met één jaar worden verlengd. Zo’n verlenging kan slechts eenmaal in twee geldigheidsperioden worden toegekend.

Het droogstaande onderzoek en het veiligheidsonderzoek vinden plaats in het jaar voorafgaand aan de vervaldatum van het certificaat. De geldigheidsduur van het nieuwe certificaat wordt dan gerekend vanaf de vervaldatum van het vorige certificaat.

Een droogstaand onderzoek dat maximaal twee jaar voorafgaand aan de vervaldatum heeft plaatsgevonden kan worden geaccepteerd. In dat geval wordt de geldigheidsduur van het nieuwe certificaat gerekend vanaf de datum van de droogzetting.

De nieuwe ingangsdatum van het certificaat ligt altijd eerder dan of direct aansluitend aan de afloopdatum van het laatste geldige certificaat.

De certificerende instantie kan op basis van het onderzoek besluiten een kortere geldigheidsduur toe te passen dan hierboven aangegeven.

Toepassing overgangsbepalingen

Om aanspraak te kunnen maken op overgangsbepalingen volgens Hoofdstuk 24 en 24 a van het ROSR 1995 en bijlage II van de Richtlijn 2006/87/EG, moet het schip voorzien zijn van een geldig certificaat.

Gedurende een overgangsperiode tot 1 februari 2020 kan nog aanspraak op overgangsbepalingen worden gemaakt indien het schip beschikt over een certificaat dat op het moment van de aanvraag voor hercertificering niet langer dan één certificaatsperiode is verlopen. De geldigheidsduur van het certificaat wordt daarbij bepaald als bij verlenging, ingaand vanaf de droogzetting.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze: De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, J.A. van den Bos.

De voorzitter van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 1.19 van de Binnenvaartregeling, J.A. van den Bos.

TOELICHTING

A

De wijziging betreft het corrigeren van een foutieve tekst in de aanhef van art 5.1.

B

In artikel 6.1 zijn een aantal wijzigingen aangebracht vanuit verschillende oorsprongen.

  • 1. Per 1 januari 2015 is het ADN 2015 in werking getreden.

    Daarin is de afgifte van certificaten uitputtend geregeld. Het is daarom niet langer nodig in de beleidsregel aanvullende bepalingen over geldigheidsduur en termijnen voor het ADN-certificaat te regelen. Er wordt volstaan met verwijzen naar de relevante bepalingen van het ADN. Overige verwijzingen naar het ADN zijn geschrapt.

  • 2. In de alinea boven de tabel was per abuis de verwijzing naar Bijlage II van EU Richtlijn 2016/87/EU niet opgenomen. Die is in de tweede alinea alsnog toegevoegd.

  • 3. In de tabel was als geldigheidsduur voor de certificaten van passagiersschepen per abuis 4 jaar opgenomen Dit moet 5 jaar zijn. Dit is bij deze aangepast.

  • 4. De tabel en de tekst eronder zijn verder vereenvoudigd en verduidelijkt.

  • 5. De tijdsperiode waarbinnen de droogzetting en het onderzoek voor verlenging van het certificaat kan plaatsvinden is verruimd van 3 maanden naar een jaar. Dit is gedaan om de eigenaren meer gelegenheid te bieden om de onderzoeken op een geschikt moment in hun bedrijfsvoering in te plannen. Hierbij wordt ook aangesloten bij de termijn die in het ADN gehanteerd wordt voor het Certificaat van goedkeuring.

    Indien de droogzetting langer dan een jaar (tot maximaal twee jaar) voor de afloopdatum van het certificaat plaatsvindt wordt de ingangsdatum van het nieuwe certificaat vastgesteld op de datum van de droogzetting. Dit blijft ongewijzigd.

  • 6. De alinea onder het kopje Toepassing overgangsbepalingen is nieuw ingevoegd.

    Het wordt niet langer toegestaan dat schepen waarvan het certificaat verlopen is, gebruik maken van overgangsbepalingen als ware er sprake geweest van ononderbroken certificering.

    Dit is in lijn met de uitspraak in hoger beroep van Raad van State van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:734). Daarin wordt – voor een niet Zone-R-schip – gesteld dat de overgangsbepalingen volgens Bijlage II van de Richtlijn 2006/87/EG van toepassing zijn op reeds in bedrijf zijnde vaartuigen en dat een schip zonder de vereiste geldige certificaten niet in bedrijf kan zijn.

    Hiermee wordt ook invulling gegeven aan in de Joint Working Group on Technical requirements for Inland Waterway Vessels (E01056) geaccordeerde Medededeling van de Europese Commissie, JWG (12) 52 van 21 mei 2012 betreffende Overgangsbepalingen voor zone R. In die mededeling wordt gesteld dat voor het gebruik mogen maken van overgangsbepalingen een verlopen certificaat als verloren moet worden beschouwd en het schip gekeurd moet worden als ware het een nieuw schip.

    Ook de op 8 oktober 2018 in werking tredende nieuwe regelgeving volgens de Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (ES-TRIN) geeft voor zone R in artikel 32.01 aan dat overgangsbepalingen alleen toegepast mogen worden als er een geldig certificaat aanwezig is.

    Het op deze wijze toepassen van het recht op overgangsbepalingen is nieuw. Het wordt daarom redelijk geacht om een overgangsperiode toe te staan tot 1 februari 2020. Indien eigenaren vóór deze datum een aanvraag indienen voor hercertificering van hun schip, en het certificaat van dat schip op het moment van aanvraag niet langer dan één certificaatperiode is verlopen, kan nog aanspraak worden gemaakt op overgangsbepalingen als ware er sprake van ononderbroken certificering.

Naar boven