Besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 oktober 2018, nummer WBN-A 2018/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Aruba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2 Toelating /1-1-g. Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g komt te luiden:

Paragraaf 2 Toelating

‘Toelating’ betekent in de Arubaanse situatie concreet dat een vreemdeling (niet-Nederlander) verblijfsrecht heeft in Aruba op grond van de LTUV. Het verblijfsrecht voor een niet-Nederlander kan voor een bepaalde of onbepaalde tijd zijn. De vreemdeling verblijft in de volgende gevallen rechtmatig in Aruba als hij in het bezit is van één van de volgende documenten:

  • 1. een vergunning tot tijdelijk verblijf (artikel 6, tweede lid, LTUV jo. artikel 7 LTUV); of

  • 2. een vergunning tot verblijf (artikel 6, derde lid, LTUV jo. artikel 7a LTUV); of

  • 3. een verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3 LTUV).

Ad 1 en 2:

Instemming door het bevoegd gezag houdt in dat een daartoe strekkend besluit inhoudende de verstrekking van een verblijfsrecht van een bevoegde overheidsinstantie vereist is. Uit artikel 7 en artikel 7a LTUV volgt dat een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) en de vergunning tot verblijf worden verleend namens de minister, belast met vreemdelingenzaken.

Ad. 3:

Het bevoegd gezag geeft op uitdrukkelijk verzoek van de vreemdeling een daartoe strekkende verklaring af waarin de status op grond van de LTUV wordt bevestigd.

Voor het verkrijgen van het Nederlanderschap moet de vreemdeling beschikken over een met de geldende LTUV in overeenstemming zijnde verblijftitel, tenzij sprake is van het van toepassing zijn van het voor optie- en naturalisatieverzoeken in december 2018 ingevoerde overgangsrecht (zie hieronder paragraaf 2.1).

B

Paragraaf 2.1/ Toelating 1-1-g wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 2.1 Beëindiging tijdelijk beleid per 1 december 2018 ten aanzien van de niet-LTUV conforme verblijfstitels en daarbij behorend overgangsrecht.

Met ingang van 1 december 2018 komt een einde aan het sinds april 2013 geldende tijdelijke beleid, dat het mogelijk maakte om – ondanks dat sprake was van een niet met de LTUV overeenstemmende verblijfstitel- het Nederlanderschap te verkrijgen (WBN-A 2013/3). Dit tijdelijke beleid was destijds in het leven geroepen in afwachting van de implementatie van de toegezegde noodzakelijke aanpassingen van de LTUV. Dit tijdelijke beleid gold voor de volgende situaties:

  • 1 Een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel ‘arbeid in loondienst’, werd vanaf de vijfde opeenvolgende verlening als toelating en verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard beschouwd, dit ondanks dat de LTUV een vijfde opeenvolgende verlening voor dit verblijfsdoel niet kent.

    De vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel ‘arbeid in loondienst’ afgegeven in het eerste tot en met vierde jaar kan wel altijd als bewijs van toelating worden gebruikt in een optieprocedure tot verkrijging van het Nederlanderschap, dit omdat deze een LTUV-conforme verblijfstitel oplevert. Het is dan zolang de LTUV in 2018 of later op dit punt niet is gewijzigd echter géén toelating voor onbepaalde tijd, maar slechts ‘toelating’. Zie verder par. 3.1.1. bij de toelichting op art. 8,1,b.

  • 2 Een verklaring ‘toelating van rechtswege’ in geval deze werd afgegeven door de Arubaanse vreemdelingendienst (DIMAS) o.g.v. het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, LTUV. Met de afgifte van een dergelijke verklaring werd geanticipeerd op de wijziging van de LTUV, zoals deze zou komen te luiden, mocht het wetsvoorstel (ZJ 2011-2012-736) worden aangenomen.

    Deze toelatingsmogelijkheid bestaat voor een niet-Nederlander die getrouwd is met en inwoont bij een op Aruba geboren of genaturaliseerde Nederlander of een persoon als bedoeld in de onderdelen a t/m f van artikel 3 LTUV. Deze laatste personen kunnen ook niet-Arubaanse Nederlanders zijn of vreemdelingen die werkzaam zijn voor Aruba.

    Staande het huwelijk van ten minste één Nederlander geadopteerde of rechtsgeldig door een Nederlander erkende minderjarige inwonende kinderen krijgen ook een toelating van rechtswege. Veelal zullen deze minderjarigen door de adoptie of de erkenning het Nederlanderschap hebben gekregen. Als dat niet het geval is en er sprake is van een verzoek om medenaturalisatie op grond van artikel 11 RWN dan gold een verklaring ex het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, LTUV als toelating voor onbepaalde tijd. Zie verder par. 2 bij de toelichting op art. 8-1-b.

Overgangsrecht

Alleen voor naturalisatieverzoeken en optieverklaringen ingediend cq afgelegd vóór 1 december 2018 blijft het hierboven weergegeven tijdelijke beleid nog van kracht.

C

Paragraaf 1 Algemeen / 8-1-b. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b komt te luiden:

Paragraaf 1 Algemeen

Dit artikellid strekt ertoe te waarborgen dat het (op grond van de LTUV gevoerde) vreemdelingenbeleid en het (op grond van de RWN gevoerde) naturalisatiebeleid met elkaar in overeenstemming zijn. De verlening van het Nederlanderschap mag het vreemdelingenbeleid immers niet doorkruisen.

Let op! Per 1 juli 2006 is de LTU gewijzigd in Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV).

In paragraaf 2 wordt aangegeven welke verblijfstitels er op grond van de LTUV in Aruba bestaan. In paragraaf 3 wordt aangegeven op welke wijze aan de hand van het verblijfsdocument van de verzoeker kan worden beoordeeld of er in beginsel al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Voor een naturalisatieverzoek (maar ook voor een optieverzoek) moet de niet-Nederlander tot Aruba zijn toegelaten in overeenstemming met de in de LTUV geldende bepalingen. Jegens houders van een niet-conform de LTUV verstrekte toelating bestaan in het kader van de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd, tenzij het op 1 december 2018 ingevoerde overgangsrecht van toepassing is (zie par. 3.1.1. voor de verblijfsvergunning tijdelijk verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst en par. 2 voor de verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3, g en h LTUV)).

Verder wordt beschreven hoe te handelen wanneer de verzoeker niet beschikt over een verblijfsdocument, hij niet beschikt over het juiste verblijfsdocument, het verblijfsrecht behoort te worden ingetrokken of het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen. In die gevallen kan de vraag of er bedenkingen bestaan in bovenbedoelde zin niet (eenvoudig) aan de hand van een verblijfsdocument worden beantwoord. Zie hiervoor paragraaf 5.

De uiteindelijke beslissing of een verzoeker om naturalisatie wel of niet voldoet aan het criterium uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b RWN ligt bij de IND die namens de in de Koninkrijksregering voor het Nederlanderschap verantwoordelijke bewindspersoon oordeelt over de afwijzing of de inwilliging van het verzoek. Daartoe hanteert de IND de dienaangaande in de Nederlandse Handleiding verwoorde uitgangspunten op verblijfsrechtelijk terrein. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 1, eerste lid en onder g, paragraaf 3. Dit betekent dat een als vóórtdurend gekenmerkt verblijfsrecht (doel van het verblijfsrecht is niet-tijdelijk van aard) een verblijfsrecht is waarbij geen bedenkingen tegen het verblijf in het Europese deel van Nederland (dat hiervoor aansluit bij het Vreemdelingenbesluit), Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aanwezig zijn. Daarbij maakt het niet uit of de verblijfsvergunning met dat verblijfsdoel steeds moet worden verlengd. Het maakt daarbij ook niet uit of het verblijfsrecht zelf mogelijk afloopt en weer (met hetzelfde verblijfsdoel) moet worden verlengd.

D

Paragraaf 2/ 8-1-b. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b komt te luiden:

Paragraaf 2. Verblijfsvergunningen en andere verblijfsdocumenten op grond van de LTUV

De LTUV onderscheidt de volgende verblijfstitels:

  • 1. Een vergunning tot tijdelijk verblijf (artikel 6, tweede lid, LTUV; zie hierna sub 3.1 en 3.1.1).

    Deze vergunning wordt in de praktijk o.a. verleend voor de volgende verblijfsdoelen:

    • tijdelijk verblijf gezin (o.a. gezinshereniging, gezinsvorming);

    • tijdelijk verblijf voortgezet gezin/studie;

    • tijdelijk verblijf werk/arbeid (o.a. regulier, inwonende dienstbode en beroepspersonen);

    • tijdelijk verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst (zie par. 3.1.1.)

    • tijdelijk verblijf rentenier: naar haar aard voor onbepaalde tijd, namelijk voor zolang de rentenier over gegarandeerd inkomen beschikt en dit kan aantonen;

    • tijdelijk verblijf studie;

    • tijdelijk verblijf voor verblijf bij garantsteller;

    • tijdelijk verblijf verblijven;

    • tijdelijk verblijf animeerpersoon;

    • tijdelijk verblijf projectverbonden;

    • tijdelijk verblijf stagiaire;

    • tijdelijk verblijf asiel.

    Al naargelang het verblijfsdoel worden de vergunningen tot tijdelijk verblijf voor verschillende perioden verleend c.q. verlengd. Dat een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt afgegeven wil niet zeggen dat er bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba. Zie sub 3 (Geen) bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd.

  • 2. Een vergunning tot verblijf (artikel 6, derde lid, LTUV jo artikel 7a; zie hierna sub 3.2).

    De vergunning tot verblijf is een vergunning voor onbepaalde tijd welke na verloop van tien jaren rechtmatig verblijf wordt afgegeven aan de vreemdeling.

  • 3. Een verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3 LTUV).

    De volgende personen hebben op grond van artikel 3 LTUV van rechtswege verblijf in Aruba:

    • a. personen die in dienst zijn van een van de landen van het Koninkrijk of van een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen ander land of van een internationale organisatie;

    • b. personen die in dienst zijn geweest van Aruba of vóór 1 januari 1986 in dienst waren van de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Aruba en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige personen;

    • c. in Aruba als zodanig toegelaten beroepsconsuls, beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

    • d. militairen, gedurende de tijd dat zij in Aruba zijn gestationeerd;

    • e. opvarende van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd, dat Aruba met toestemming van de bevoegde autoriteit wordt aangedaan;

    • f. Nederlanders die gedurende langer dan vijf jaar onafgebroken in Aruba van rechtswege toelating hadden of krachtens vergunning.

    • g. de niet-Nederlander die gehuwd is met en inwoont bij een Nederlander en die beschikt over een verklaring van toelating van rechtswege op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g uit het voorstel (ZJ 2011-2012-736) tot aanpassing van de LTUV;

    • h. de minderjarige niet-Nederlander die die beschikt over een verklaring van toelating van rechtswege op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g uit het voorstel (ZJ 2011-2012-736) tot aanpassing van de LTUV.

Ad g en h:

In Aruba was tot 1 juli 2006 het vreemdelingenrecht niet van toepassing op de niet-Nederlandse huwelijkspartner van een Arubaanse Nederlander. De niet-Nederlandse partner was ‘niet-toelatingsplichtig’ en daarmee rechtmatig op Aruba. De Immigratiedienst van Aruba verstrekte op verzoek een (niet-constitutieve) ‘verklaring-niet toelatingsplichtig’. Naturalisatie was wel mogelijk. De niet-Nederlander had rechtmatig verblijf en bij de huwelijkspartner van een onderdaan wordt als hoofdregel aangenomen dat de verblijfsrechtelijke positie in beginsel van niet-tijdelijke aard is.

Een verklaring-niet toelatingsplichtig in de zin van artikel 1 LTU wordt vanaf 1 juli 2012 niet meer afgegeven aan niet-Nederlanders, zonder dat de LTUV een nieuwe voorziening kent. Vanaf 1 juli 2012 kunnen alleen Nederlanders in de zin van artikel 1, eerste lid aanhef en onder a t/m c, LTUV aanspraak maken op een dergelijke verklaring.

Wel geldt met ingang van 1 juli 2012 een beleidsinstructie van de DIMAS waarin is bepaald dat deze categorie niet-Nederlanders wordt geacht rechtmatig verblijf te hebben op Aruba. Deze instructie geldt ook voor de niet-Nederlandse huwelijkspartner van een Arubaanse Nederlander die vanaf 2006 jaarlijks een verblijfsvergunning zou moeten aanvragen. Vooruitlopend op de wijziging van de LTUV verstrekt de DIMAS op verzoek een verklaring van rechtswege op grond van (beoogd) artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, LTUV, inhoudende dat betrokkene wordt geacht de status van rechtswege toegelaten vreemdeling te hebben op grond van de nieuwe landsverordening. Dit is een toelating van rechtswege op grond van (beoogd) artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, LTUV. Staande het huwelijk van ten minste één Nederlander geadopteerde of rechtsgeldig door een Nederlander erkende minderjarige inwonende kinderen krijgen ook een toelating van rechtswege. Veelal zullen deze minderjarigen door de adoptie of de erkenning het Nederlanderschap hebben gekregen. Als dat niet het geval is en er sprake is van een verzoek om medenaturalisatie op grond van artikel 11 RWN dan geldt van april 2013 tot 1 december 2018 een verklaring ex het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, LTUV als toelating voor onbepaalde tijd.

Vooruitlopend en in afwachting van een overeenkomende regularisatie in de LTUV van deze toelating van de echtgenoten en gezinsleden (op beleidsmatige gronden toegelaten van rechtswege zonder grondslag in de LTUV) van een Nederlander, is in de periode april 2013 tot 1 december 2018 door de voor de Rijkswet op het Nederlanderschap verantwoordelijke bewindspersoon, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij verzoeken om naturalisatie het beleid geweest dat deze slechts beleidsmatig totstandgekomen toelating niet in de weg staat aan het verkrijgen van het Nederlanderschap (WBN-A 2013/3). Nu eind 2018 blijkt dat het voorgenomen opnemen in artikel 3 LTUV van deze categorie niet-Nederlanders nog steeds niet heeft plaatsgevonden, is om op de langere termijn de rechtmatigheid van naturalisaties te waarborgen, geoordeeld het naturalisatiebeleid in dezen niet voort te zetten met ingang van 1 december 2018.

De onder g en h genoemde verklaringen worden per 1 december 2018, behoudens de gevallen waarop het overgangsrecht van toepassing is, niet meer geaccepteerd in de optie- of de naturalisatieprocedure. Een dergelijke verklaring levert derhalve bedenkingen op tegen verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 8-1-b. Ook geldt dat betrokkene niet de gevraagde ‘toelating’ heeft die art. 6,1,g RWN vereist.

Redengevend hierbij is dat de geldende LTUV de onderdelen g en h, in het geheel niet bevat, zodat aan een op die grond afgegeven verblijfstitel een grondslag in een wettelijke bepaling ontbreekt.

E

Paragraaf 3.1. De vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) / 8-1-b. komt te luiden:

Paragraaf 3.1. De vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv)

Een vttv die is verleend met als verblijfsdoel het zoeken en verrichten van arbeid in loondienst die is aangevraagd op of na 1 juli 2006 (zie paragraaf 3.1.1), het verblijf als stagiaire of practicant, het volgen van een studie, het verblijf als au pair, het verblijf in het kader van uitwisseling, het ondergaan van medische behandeling, het verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Aruba kan vertrekken, is tijdelijk van aard. Tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba van verzoekers die in het bezit zijn van een dergelijke vttv bestaan dus bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de RWN.

Let op: met betrekking tot het verblijfsdoel ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ geldt tot 1 december 2018 overgangsrecht. Zie toelichting bij overgangsrecht onder paragraaf 3.1.1.

Een vttv die is verleend met als verblijfsdoel verrichten van werk/arbeid als zelfstandige, verblijf bij echtgeno(o)t (e) of partner, verblijf bij een ouder of ander gezinslid, verblijfsdoel voortgezet gezin/studie, is niet-tijdelijk van aard. Er bestaan in deze gevallen geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de RWN.

F

Paragraaf 3.1.1. De vergunning tot tijdelijk verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst/ 8-1-b komt te luiden:

Paragraaf 3.1.1. De vergunning tot tijdelijk verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst

De huidige Arubaanse Landsverordening (AB 2006, no. 30) bepaalt dat het verblijfsdoel arbeid in loondienst ‘tijdelijk’ van aard is en beperkt tot maximaal vier jaar. In juni 2012 werd bij het Arubaanse Parlement een herziening van de LTUV aanhangig. Vooruitlopend op de herziening wordt de LTUV op onderdelen niet (meer) uitgevoerd door de DIMAS. Anticiperende beleidsinstructies van Aruba bepalen in de plaats daarvan voor sommige niet-Nederlanders hun vreemdelingenrechtelijke situatie. Dit is ook het geval bij verblijfsrecht voor de vreemdeling die arbeid in loondienst verricht. Dit leidt ertoe dat een vreemdeling die langer dan vier jaar op Aruba is toch een voorgezet legaal verblijf kan hebben met een vijfde of volgende vergunning voor arbeid in loondienst.

In de periode 10 april 2013, de datum waarop de in de Koninkrijksregering voor het Nederlanderschap verantwoordelijke bewindspersoon dit heeft goedgekeurd, tot 1 december 2018 gold het volgende (WBN-A 2013/3). Tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba van een verzoeker om naturalisatie, die in het bezit is van een vttv afgegeven onder het verblijfsdoel verrichten van arbeid in loondienst en die zich bevindt in de toelatingsjaren één tot en met vier, bestaan – conform het in Aruba geldende vreemdelingenrecht – bedenkingen. Dit betekent dat een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen. Als er na vier achtereenvolgende verblijfsvergunningen met het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aansluitend een vijfde (of later een daarop volgende) verblijfsvergunning ‘arbeid in loondienst’ is verstrekt, dan werd het verblijfsrecht met ingang van de vijfde verstrekking (toelatingsjaar 5) beschouwd als ‘niet-tijdelijk van aard’. Het onderstaande schema lichtte dit toe.

Schematisch:

Vttv verlening (verblijfsdoel: verrichten van arbeid in loondienst)

Verlenging vttv (verblijfdsdoel: verrichten van arbeid in loondienst)

Verlenging vttv (verblijfsdoel: verrichten van arbeid in loondienst)

Vttv verlening o.g.v. bijzondere omstandigheden en gemotiveerd verzoek van werkgever

Vttv verlening; géén bedenkingen; afleggen optieverklaring is mogelijk

Verlenging vttv; géén bedenkingen; verzoek om naturalisatie is mogelijk (als ook voldaan wordt aan de overige voorwaarden voor naturalisatie)

Vttv/jaar 1

Vttv/jaar 2

Vttv/jaar 3

Vttv/jaar 4

Vttv/jaar 5

Vttv/jaar 6

Met ingang van 1 december 2018 komt een einde aan het sinds april 2013 geldende tijdelijke beleid en aan het schema, dat het mogelijk maakte om – ondanks dat sprake was van een niet met de LTUV overeenstemmende verblijfstitel- het Nederlanderschap te verkrijgen (WBN-A 2013/3). Dit tijdelijke beleid was destijds in het leven geroepen in afwachting van de implementatie van de toegezegde noodzakelijke aanpassingen van de LTUV.

Arbeid in loondienst is, zolang de LTUV niet op dit punt is gewijzigd, conform de LTUV een verblijfsdoel van tijdelijke aard en levert mitsdien bij een naturalisatieverzoek altijd bedenkingen op tegen het verblijf van onbepaalde tijd in de zin van art 8-1-b. Op verzoeken van vóór 1 december 2018 geldt voor het verblijfsrecht met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ dat voor de vijfde keer en volgende keren is verleend, dat dit een verblijfsrecht is waartegen geen bedenkingen bestaan voor onbepaalde tijd. Dit op grond van het op 1 december 2018 ingevoerde overgangsrecht.

De vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel ‘arbeid in loondienst’ afgegeven in het eerste tot en met vierde jaar kan, zolang de LTUV op dit punt niet is gewijzigd in 2018 of later,wel als bewijs van toelating worden gebruikt in een optieprocedure tot verkrijging van het Nederlanderschap, dit omdat deze een LTUV-conforme verblijfstitel oplevert. Dit blijft echter wel een vergunning waarbij bedenkingen bestaan tegen verblijf van onbepaalde tijd in de zin van de RWN.

Voorbeeld 1

Carlos heeft de Angolese nationaliteit en woont/werkt sinds januari 2012 in Aruba. In januari 2018 krijgt hij zijn zesde opeenvolgende verblijfsvergunning met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’. Er is tussen zijn vergunningen geen sprake van verblijfsgaten en ook aan de overige voorwaarden voor naturalisatie voldoet hij. Carlos dient op 6 juni 2018 zijn naturalisatieverzoek in. Omdat het naturalisatieverzoek is ingediend voor 1 december 2018 is op het verzoek overgangsrecht van toepassing. Dit betekent dat tegen de tijd dat op het verzoek wordt beslist (begin 2019) het verzoek kan worden ingewilligd (mits hij op dat moment een zevende verblijfsvergunning met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ heeft) omdat het tijdelijke beleid uit de periode 2013–2018 dat gold voor de verblijfsvergunning met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ nog van toepassing is in dit naturalisatieverzoek.

Omdat op dit moment (september 2018) het nog onbekend is wanneer de LTUV wijzigt op dit punt, is in het voorbeeld uitgegaan van een ongewijzigde LTUV op het moment dat het naturalisatieverzoek wordt beoordeeld door de IND.

Voorbeeld 2

Jaime heeft de Colombiaanse nationaliteit en woont/werkt sinds januari 2012 in Aruba. In januari 2018 krijgt hij zijn zesde opeenvolgende verblijfsvergunning met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’. Er is tussen zijn vergunningen geen sprake van verblijfsgaten en ook aan de overige voorwaarden voor naturalisatie voldoet hij. Jaime dient op 6 december 2018 zijn naturalisatieverzoek in. Omdat het naturalisatieverzoek is ingediend na 1 december 2018 is op het verzoek de regel van toepassing dat verblijfstitels in overeenstemming dienen te zijn met de geldende LTUV. De zesde opeenvolgende vergunning verblijfsvergunning met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ is echter niet in overeenstemming met de geldende LTUV, zolang de LTUV op dit punt niet is gewijzigd in 2018 of later. Dit betekent dat tegen de tijd dat op het verzoek wordt beslist (begin 2019) en de LTUV dan nog niet is gewijzigd, het naturalisatieverzoek wordt afgewezen wegens bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd (art. 8,1,b RWN). Om Jaime de kosten te beparen van een naturalisatieverzoek dat niet voor inwilliging in aanmerking komt, is op 6 december 2018 het beste advies aan hem om het naturalisatieverzoek niet in te dienen.

Expliciet verblijfsdoel: kennismigrant

Ten aanzien van kennismigranten geldt vanaf november 2007 op het voorgaande een uitzondering. Tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba op basis van een vttv voor het verrichten van arbeid in loondienst bestaan ook in de eerste vier toelatingsjaren geen bedenkingen.

G

Paragraaf 3.3. De verklaring dat de LTU1 niet van toepassing is / 8-1-b komt te vervallen

H

Paragraaf 3.4. Een verklaring van toelating van rechtswege / 8-1-b wordt vernummerd tot paragraaf 3.3. en komt te luiden:

Paragraaf 3.3. Een verklaring van toelating van rechtswege

Ten aanzien van vreemdelingen die in het bezit zijn van een artikel 3 lid 1 sub a LTUV verklaring en die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben, wordt aangenomen dat er geen bedenkingen bestaan tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba.

Voor de overige categorieën vreemdelingen die in het bezit zijn van een artikel 3 LTUV verklaring geldt dat wel bedenkingen bestaan tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba in de zin van de RWN. Daaronder ook te verstaan vreemdelingen die een verklaring van toelating van rechtswege hebben op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, uit het voorstel (ZJ 2011 2012-736) tot aanpassing van de LTUV. Tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Aruba bestaan geen bedenkingen in de zin van de RWN, althans indien het naturalisatieverzoek of de optieverklaring is ingediend c.q. afgelegd vóór 1 december 2018 (zie paragraaf 2).

I

8-1-c. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c komt te luiden:

8-1-c. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c

Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.

Vóór 1 april 2003 was in dit artikellid als voorwaarde opgenomen dat een verzoeker voor naturalisatie in aanmerking kon komen, indien hij of zij ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk had. De vraag of verzoeker in deze periode was toegelaten, speelde daarbij geen rol (ook niet-rechtmatig verblijf werd meegeteld).

In het kader van de integratie van het vreemdelingenbeleid in de RWN is met ingang van 1 april 2003 in het onderhavige artikellid bepaald dat verzoeker gedurende de vereiste periode van vijf jaar in het Europese deel van Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Aruba of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ‘toelating en hoofdverblijf’ moet hebben. Deze bepaling is bedoeld om te voorkomen dat een vreemdeling rechten opbouwt in een periode dat hij geen recht heeft om in het Koninkrijk te verblijven.

Van toelating in Aruba als bedoeld in de RWN is sprake indien verzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 3, artikel 6, tweede en derde lid, LTUV. Verzoeker dient dit verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN en bij artikel 8, eerste lid aanhef en onder b RWN). De datum van eerste toelating is de datum van de beslissing (ondertekening) van de eerste vergunning tot (tijdelijk) verblijf.

Het vereiste van vijf jaar ‘hoofdverblijf’ in het Europese deel van Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Aruba of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is opgenomen om enige garantie te verschaffen dat een bepaalde mate van inburgering tot stand is gekomen en dat de verzoeker in het Koninkrijk wil blijven wonen. Of sprake is van hoofdverblijf in Aruba wordt getoetst aan de hand van de gegevens uit de PIVA. Indien deze gegevens niet afdoende blijken uit de PIVA, dient de verzoeker zijn hoofdverblijf gedurende de periode van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek tot de beslissing daarop zelf aan te tonen door middel van andere bewijsstukken. Het begrip ‘hoofdverblijf’ is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN (zie de toelichting bij dat artikellid).

In het onderhavige artikellid staat uitdrukkelijk dat de vijf jaren toelating en hoofdverblijf onmiddellijk vooraf dienen te gaan aan de indiening van het verzoek. Het heeft daarom geen zin om voortijdig een verzoek in te dienen in de veronderstelling dat in de loop van de procedure de termijn van vijf jaar zal worden gehaald. Uit de tekst van de wet vloeit voort dat een voortijdig ingediend verzoek wordt afgewezen. Uit de wettekst vloeit ook voort dat gedurende de vijf jaren vóór het indienen van zijn verzoek om naturalisatie het verblijfsrecht van verzoeker niet onderbroken mag zijn. Het woord ‘sedert’ duidt erop dat het vereiste van ononderbroken toelating en hoofdverblijf eveneens geldt voor de periode vanaf het moment van indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek. Gedurende de periode van vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek én gedurende de periode vanaf de indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek mogen er derhalve geen onderbrekingen in het hoofdverblijf binnen het Koninkrijk én geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijf jaar te lopen2. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in het NAVAS. Daartoe zal de Gouverneur aan de DIMAS verzoeken om een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, aanhef en onder g, RWN.

Het is uiteindelijk aan Onze Minister (lees: de IND) die beslist tot afwijzing of inwilliging van het verzoek om naturalisatie, om te bepalen aan de hand van het BOT en de meegestuurde stukken of sprake is van onafgebroken toelating in de zin van de Rijkswet.

J

Model 1.2 HRWN-A ‘Bijlage bij optieverklaring’ komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

K

Model 2.1 HRWN-A ‘Verzoek om naturalisatie tot Nederlander (meerderjarige)’ en bijbehorende bijlage komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

L

Model 2.2. HRWN-A ‘Verzoek om naturalisatie (minderjarige) op grond van artikel 11, vierde lid, RWN (ingediend door wettelijk vertegenwoordiger)’ komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 2018.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

In de Landscourant van Aruba zal de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt.

’s-Gravenhage, 16 oktober 2018

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.2 HRWN-A: Bijlage bij optieverklaring

(aanvullende gegevens kinderen, van oud naar jong)

BIJLAGE 2

Model 2.1: Verzoek om naturalisatie tot Nederlander (meerderjarige)

BIJLAGE 3

Model 2.2 HRWN-A: Verzoek om naturalisatie (minderjarige) op grond van artikel 11, vierde lid, RWN (ingediend door wettelijk vertegenwoordiger)

TOELICHTING

Het onderhavige Wijzigingsbesluit nationaliteiten regelt het met ingang van 1 december 2018 beëindigen van een tijdelijke beleidsmaatregel op het gebied van het verkrijgen van het Nederlanderschap. In april 2013 werd een tijdelijk optie- en naturalisatiebeleid ingevoerd waarbij het mogelijk werd om in bepaalde gevallen de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen ondanks dat de vreemdeling een verblijfstitel had die niet voorkwam in de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV) dan wel daarmee in strijd was. Het tijdelijke beleid werd ingevoerd anticiperend op de aanpassing van de LTUV, waarvoor in 2011 bij de Staten van Aruba een wijzigingsvoorstel was ingediend. Het ingediende wijzigingsvoorstel is echter niet door de Staten van Aruba behandeld. Eerst door de eind 2017 nieuw aangetreden Arubaanse regering is vanaf dat moment een zeer grote inspanning geleverd om de benodigde wijziging van de LTUV alsnog te formaliseren. Met de input van alle relevante ketendiensten in Aruba is, hoewel met beperkte middelen, snel een nieuw wijzigingsvoorstel geconcipieerd, dat binnenkort aan de Staten van Aruba wordt aangeboden en waarbij het in 2011 ingediende wijzigingsvoorstel wordt ingetrokken.

Gedurende de werkzaamheden aan het nieuwe wijzigingsvoorstel is bij brief van 30 april 2018 de regering van Aruba geïnformeerd dat het hierboven bedoelde tijdelijke optie- en naturalisatiebeleid niet langer kan worden voortgezet. Redengevend hiervoor is dat het vanuit het belang dat het verkrijgen van het Nederlanderschap volledig rechtmatig plaatsvindt het nog langer afwachten van de regularisatie en aanpassing in de LTUV niet langer wenselijk is. In goed overleg is bepaald dat 1 december 2018 de datum is voor het beëindigen van het tijdelijke beleid. Voor aanvragen voor het Nederlanderschap die uiterlijk op vrijdag 30 november 2018 zijn ingediend, blijft het tijdelijke beleid gelden.

Tot slot zijn enkele verouderde passages/aanduidingen verwijderd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos waarnemend directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Artikel 1 van de LTUV is alleen van toepassing op Nederlanders

X Noot
2

Tenzij sprake is van toepasbaarheid van artikel 8, derde lid RWN. Dan betreft het geen vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek doch slechts twee jaar).

Naar boven