Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 oktober 2018, nr. WJZ/18034451, tot wijziging van de Regeling houders van dieren en enige andere regelingen in verband met de uitvoering van een Europese verordening over fokkerij

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171), verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en –ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen (PbEU 2017, L 275), artikelen 17, 94, 105 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 13 en 19 van de Landbouwwet, artikelen 2.6, eerste lid, 6.2, 6.3 en 6.4 van de Wet dieren, artikel 5 van het Besluit inzake het in de handel brengen van dieren en producten en de toepassing van maatregelen met betrekking tot in Nederland gebrachte dieren en producten, artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren en artikel 2.2, derde lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling houders van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma, de volgende begripsbepalingen toegevoegd:

verordening (EU) 2016/1012:

verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171);

verordening (EU) 2017/1940:

gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en –ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen (PbEU 2017, L 275).

B

In artikel 1.2 wordt na ‘verordening (EG) nr. 1099/2009’ ingevoegd ‘, verordening (EU) 2016/1012’.

C

Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Verbodsbepaling ter uitvoering van verordening (EG) 178/2002 ten aanzien van traceerbaarheid van levensmiddelen en diervoeders.

2. De zinsnede ‘van een EU-verordening’ vervalt.

D

Na artikel 9.3 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 9.4 Verbodsbepalingen ter uitvoering van Fokkerijverordening (EU) 2016/1012 en gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940

  • 1. Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen: de artikelen 8, vierde lid, 9, vierde lid, 13, eerste, tweede en derde lid, 14, eerste, tweede en derde lid, 18, eerste, tweede en derde lid, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste, vierde en zevende lid, 23, eerste en tweede lid, 24, eerste en tweede lid, 25, 27, eerste en zesde lid, 28, tweede lid, 30, eerste, derde en vierde lid, eerste alinea, vijfde lid, eerste alinea, zesde, zevende en achtste lid, 32, eerste lid, eerste zin, en 36, eerste lid, van verordening (EU) 2016/2012.

  • 2. Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen: de artikelen 1, 2 en 3 van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940.

ARTIKEL II

In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren wordt aan de tabel over het onderdeel Regeling houders van dieren na de rij die betrekking heeft op artikel 9.2 de volgende rij toegevoegd:

Artikel 9.4, eerste en tweede lid

1

ARTIKEL III

Artikel 2, onderdeel g, van de Regeling NVWA-tarieven komt te luiden:

g. richtlijn nr. 90/425/EEG:

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG 1990, L 224);.

ARTIKEL IV

De Regeling aquacultuur wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1, onderdeel b, komt te luiden:

b. richtlijn nr. 90/425/EEG:

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG 1990, L 224);.

B

Artikel 1.1.2, onderdeel a, komt te luiden:

a. Minister:

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;.

ARTIKEL V

De Regeling handel levende dieren en levende producten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling ‘richtlijn 90/425’ komt te luiden:

Richtlijn 90/425/EEG:

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG 1990, L 224);.

2. De begripsbepaling ‘geregistreerde paarden’ komt te luiden:

geregistreerde paarden:

paardachtigen die ingeschreven of geregistreerd zijn en in aanmerking komen voor inschrijving in de hoofdsectie van een stamboek, overeenkomstig verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171).

3. De begripsbepalingen ‘raszuiver’ en ‘hybride’ vervallen.

B

Artikel 2.14 vervalt.

C

Artikel 2.22, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De dubbele punt aan het slot van de aanhef vervalt.

2. Onderdeel a vervalt.

3. De aanduiding ‘b.’ vervalt.

D

Artikel 2.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De dubbele punt aan het slot van de aanhef vervalt.

b. In onderdeel a wordt ‘hoofdstukken 3, 4, 5 en 7;’ vervangen door ‘hoofdstukken 3, 4, 5 en 7.’

c. De aanduiding ‘a.’ vervalt.

d. Onderdeel b vervalt.

2. In het vierde lid wordt ‘en de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren en hybride varkens’ vervangen door ‘voor het brengen in Nederland van fokdieren’, wordt ‘zijn originelen’ vervangen door ‘is een origineel’ en wordt ‘Zij zijn’ vervangen door ‘Deze is’.

E

In artikel 2.41, eerste lid, vervalt ‘alsmede van een afschrift van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren of hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht,’.

F

Artikel 2.44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De dubbele punt aan het slot van de aanhef vervalt.

b. In onderdeel a wordt ‘artikel 2.43, onderdeel b;’ vervangen door ‘artikel 2.43, onderdeel b.’

c. De aanduiding ‘a.’ vervalt.

d. Onderdeel b vervalt.

2. In het vierde lid vervalt ‘alsmede de aldaar bedoelde zoötechnische documenten’.

G

Artikel 2.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde gedachtestreepje en het daarbij horende onderdeel vervalt.

2. In het onderdeel achter het vierde gedachtestreepje vervalt ‘alsmede de in het derde gedachtenstreepje bedoelde zoötechnische documenten’.

H

Artikel 2.59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde gedachtestreepje en het daarbij horende onderdeel vervalt.

2. In het onderdeel achter het vijfde gedachtestreepje vervalt ‘alsmede de in het vierde gedachtestreepje bedoelde zoötechnische documenten’.

I

In artikel 5.1 vervalt de begripsbepaling ‘richtlijn 90/427/EEG’.

ARTIKEL VI

Artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten komt te luiden:

b. richtlijn nr. 90/425/EG:

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG 1990, L 224);.

ARTIKEL VII

De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, komt te luiden:

  • a. een ingevolge artikel 4, derde lid, van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171) erkende stamboekvereniging; of.

  • b. In onderdeel b, wordt ‘een instelling’ vervangen door ‘een stamboekvereniging’.

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘de instelling’ vervangen door ‘de stamboekvereniging’.

B

In artikel 99d, aanhef, wordt ‘Een instelling’ vervangen door ‘Een stamboekvereniging’.

ARTIKEL VIII

De Regeling identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f vervalt.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel xx door een puntkomma, wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

yy. verordening (EU) 2016/1012:

verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171).

B

In artikel 8, derde lid, wordt ‘varkens als bedoeld in artikel 1, onderdeel a of b, van richtlijn 88/661/EEG’ vervangen door ‘raszuivere fokvarkens of hybride fokvarkens als bedoeld in artikel 2, onderdelen 9 of 10, van verordening (EU) 2016/1012’.

ARTIKEL IX

In artikel 1 van de Regeling gelijke bepalingen bij hippische wedstrijden komt de begripsbepaling ‘geregistreerde paardachtigen’ te luiden:

geregistreerde paardachtigen:

paardachtigen die zijn ingeschreven of zijn geregistreerd en in aanmerking komen voor inschrijving in de hoofdsectie van een stamboek, overeenkomstig verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171).

ARTIKEL X

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 oktober 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling geeft uitvoering aan de Europese Fokkerijverordening (EU) 2016/10121 (hierna: de Fokkerijverordening) en gedelegeerde verordening (EU) 2017/19402. In de Fokkerijverordening worden eisen gesteld aan onder meer het fokken van en de handel in raszuivere fokdieren en hybride fokvarkens. Met de komst van deze verordening wordt een aantal Europese richtlijnen en een beschikking ingetrokken3. In de gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 zijn de eisen vastgelegd aan de zoötechnische certificaten voor raszuivere fokpaarden en –ezels. De verordening is van toepassing met ingang van 1 november 2018.

2. Inhoud Fokkerijverordening en nadere uitleg over specifiek voor Nederland relevante onderwerpen

2.1 Hoofdlijnen systeem Fokkerijverordening

Centraal in de Fokkerijverordening staan de stamboekverenigingen en de fokkerijgroeperingen. Stamboekverenigingen zijn fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties of eventueel overheidsinstanties die fokkerijactiviteiten uitvoeren met raszuivere fokdieren (runderen, schapen, geiten, varkens, paardachtigen). Fokkerijgroeperingen houden zich bezig met de fok van hybride fokvarkens.

Deze organisaties moeten worden erkend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de organisatie is gevestigd, als ze Europese en internationale handel willen drijven met raszuivere fokdieren en hybride fokvarkens, die bestemd zijn om te worden ingeschreven in een stamboek of fokregister. Elke organisatie mag één of meerdere fokprogramma’s uitvoeren. Deze fokprogramma’s moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. De stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen schrijven dieren die aan bepaalde criteria voldoen, in een stamboek of register in. Deze inschrijving gebeurt op basis van de afstamming van fokdieren.

2.2 Erkenning organisatie en goedkeuring fokprogramma

Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen moeten erkend worden door de bevoegde autoriteit van de lidstaat als zij Europese en internationale handel willen drijven met raszuivere fokdieren en hybride fokvarkens, die bestemd zijn om te worden ingeschreven in een stamboek of fokregister. In artikel 4 en in bijlage I, deel I, van de Fokkerijverordening staan de eisen waaraan een organisatie moet voldoen om te worden erkend. Onder andere moet ze aantonen dat ze beschikt over een voldoende grote populatie fokdieren per fokprogramma.

Of een populatie voldoende groot is, kan de organisatie toetsen aan de hand van een aantal parameters, zoals het aantal mannelijke en vrouwelijk dieren dat actief wordt ingezet voor de fokkerij, het inteeltbeleid, de monitoring van de inteelt op populatieniveau en de groei van het inteeltpercentage per generatie.

Naast een erkenning van de organisatie moet een stamboekvereniging of fokkerijgroepering ook beschikken over minimaal één goedgekeurd fokprogramma. Deze goedkeuringseis door de bevoegde autoriteit is nieuw ten opzichte van de tot nu toe geldende richtlijnen. De stamboekvereniging of fokkerijgroepering moet significante wijzigingen in het fokprogramma doorgeven aan de bevoegde autoriteit alvorens deze worden doorgevoerd (artikel 9, eerste lid, van de Fokkerijverordening). Op deze manier kan de bevoegde autoriteit zicht houden op de actuele werkwijze van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering.

In beginsel voert een stamboekvereniging of fokkerijgroepering haar fokprogramma uit in de lidstaat waarin zij is erkend. Artikel 12 van de Fokkerijverordening bevat de procedure tot uitbreiding van het geografische grondgebied van het fokprogramma.

2.3 Inschrijving in stamboeken of registers en toelating tot de voortplanting

Hoofdstuk IV van de Fokkerijverordening (artikelen 15 tot en met 24) en bijlage III beschrijven hoe de inschrijving moet geschieden van fokdieren in stamboeken, voor raszuivere dieren, en fokregisters, voor hybride fokvarkens.

Artikel 21, vijfde lid, van de Fokkerijverordening stelt onder andere als hoofdregel dat de winning van levende producten van fokdieren, zoals sperma en eicellen, in Europees erkende spermacentra plaatsvindt of door Europees erkende embryoteams wordt uitgevoerd. Artikel 21, zesde lid, van de Fokkerijverordening staat toe dat levende producten worden gewonnen in nationaal erkende centra. Nederland maakt gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid voor de winning van paardensperma. In Nederland wordt sperma van raszuivere paarden niet alleen gewonnen in centra met een EU-erkenning, maar veelal in kleinere, nationale centra. Deze centra zijn op basis van de Regeling paardensperma geregistreerd bij de overheid.

3. Maatregelen ter uitvoering Fokkerijverordening en gedelegeerde verordening 2017/1940

Een EU-verordening werkt rechtstreeks en lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor de volledige verwezenlijking van een verordening. Voor de uitvoering van de Fokkerijverordening is het nodig om te regelen wie de bevoegde autoriteit is die de in de Fokkerijverordening opgedragen besluiten moet nemen en feitelijke handelingen moet uitvoeren.

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister van LNV) bevoegd voor het nemen van besluiten die binnen de reikwijdte van de Wet dieren vallen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zijn gemandateerd om in naam van de Minister de beschreven besluiten te verrichten.

Voor het nemen van feitelijke handelingen is de Minister niet bevoegd op grond van artikel 6.3 van de Wet dieren. Een voorbeeld van zo’n feitelijke handeling is het bijhouden van een lijst met daarop erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen (artikel 7 van de Fokkerijverordening). De wijziging van artikel 1.2 van de Regeling houders van dieren dient ertoe dat de Minister de feitelijke handelingen kan verrichten die de Fokkerijverordening vereist (artikel I, onderdeel B). Het opnemen van de gedelegeerde verordening 2017/1940 in artikel 1.2 is niet nodig, omdat deze verordening geen bepalingen bevat die verplichten tot feitelijk handelen.

Voorts moeten bepalingen uit de Fokkerijverordening bestuursrechtelijk en strafrechtelijk gehandhaafd kunnen worden. Artikel 6.2 van de Wet dieren voorziet in de strafbaarstelling van overtredingen van EU-verordeningen. Daartoe zijn in artikel 9.4 van de Regeling houders van dieren de artikelen uit de Fokkerijverordening aangewezen die strafrechtelijk gehandhaafd kunnen worden. Met deze aanwijzing is ook bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. Zie hierover nader paragraaf 5.2 van deze toelichting en artikel I, onderdeel D.

4. Verhouding tot nationale wetgeving en andere beleidsterreinen

De Fokkerijverordening stelt regels over onder andere het inschrijven van de dieren in een stamboek of register en het afgeven van certificaten voor raszuivere dieren. Over de wijze waarop dieren worden gehouden gelden regels op grond van de Wet dieren en de daarop gebaseerde regelgeving, specifiek het Besluit houders van dieren.

Met de inwerkingtreding van de Fokkerijverordening komen het Fokkerijbesluit en de Fokkerijregeling, gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, te vervallen. Dit wordt geregeld door middel van een separaat koninklijk besluit op grond van artikel 130a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

5.1. Uitvoering

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland toetst namens de Minister van LNV of erkenningsaanvragen aan de erkenningsvoorwaarden voldoen. In artikel 64 van de Fokkerijverordening is overgangsrecht opgenomen, hetgeen betekent dat voor 1 november 2018 afgegeven erkenningen geldig blijven. De erkende organisaties moeten wel aantonen dat ook aan de nieuwe voorschriften is voldaan.

5.2 Toezicht en handhaving

Belangrijk kenmerk van de Fokkerijverordening is dat deze erop gericht is de verhouding tussen fokkers enerzijds en stamboekorganisaties en fokkerijgroeperingen anderzijds te regelen. De artikelen 13 en 18 van de Fokkerijverordening zijn daar voorbeelden van. De focus op deze horizontaal werkende normen brengt met zich mee dat naleving van de verordening allereerst een privaatrechtelijke aangelegenheid is. Indien een fokker dan wel een stamboekvereniging of fokkerijgroepering zich niet houdt aan deze horizontaal werkende normen, dienen de betrokkenen allereerst onderling dit geschil op te lossen. Op grond van artikel 14 en bijlage I, deel 1, onder B, van de Fokkerijverordening zijn organisaties verplicht een huishoudelijk reglement op te stellen met een geschilbeslechtingsregeling. Indien partijen er op deze wijze niet uitkomen, resteert een gang naar de civiele rechter.

Door het sterke horizontale karakter van de Fokkerijverordening hebben de stamboekorganisaties, de fokkerijgroeperingen en de fokkers veel vrijheid om zelf invulling te geven aan hun fokbeleid. Daarbij past het dat eventuele geschillen door hen zelf worden opgelost en de overheid als vangnet handhavend kan optreden. Artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Fokkerijverordening bepaalt dat de bevoegde autoriteiten passende maatregelen moeten nemen om te waarborgen dat de stamboekverenigingen, de fokkerijgroeperingen of de fokkers gevallen van niet-naleving verhelpen en voorkomen dat ze zich opnieuw voordoen. Pas als er structurele problemen zijn geconstateerd zal het in de rede liggen dat de Minister van LNV handhavend optreedt.

De Minister van LNV kan op verschillende manieren handhaven. De bestuursrechtelijke mogelijkheden zijn het opleggen van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom. Ook kunnen de maatregelen worden genomen op grond van artikel 47 van de Fokkerijverordening. Een van de maatregelen van artikel 47 is bijvoorbeeld het schorsen van de afgifte van zoötechnische certificaten door een stamboekvereniging of fokkerijgroepering, of het schorsen van de goedkeuring van een fokprogramma.

De Minister heeft ook de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen. De overtredingen van de Fokkerijverordening zijn ingedeeld in categorie 1. Dit betreft een boete van € 500,-. Deze indeling sluit aan bij het stelsel van de bestuurlijke boete in de Wet dieren, dat een stelsel kent van boetecategorieën van laag naar hoog. In de nota van toelichting bij het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is het stelsel met boetecategorieën nader toegelicht. Overtredingen met geringe gevolgen voor dierenwelzijn, diergezondheid of volksgezondheid worden in categorie 1 ingedeeld. Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu wél groot zijn in een concreet geval, dan kan de boete op grond van artikel 2.3 van het voornoemde besluit worden verdubbeld.

Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven wordt zij aan het Openbaar Ministerie voorgelegd. Strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten kan dan plaatsvinden. In de memorie van toelichting bij de Wet dieren is opgenomen wanneer het strafrecht kan worden toegepast4. Op grond van artikel 6.2 van de Wet dieren worden in artikel 9.4 van de Regeling houders van dieren, de specifieke artikelen van de Fokkerijverordening en de gedelegeerde verordening 2017/1940 aangewezen waarbij strafrechtelijk en daarmee ook bestuursrechtelijk kan worden opgetreden (artikel I, onderdeel D).

6. Financiële gevolgen/Regeldruk

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de Fokkerijverordening. De Fokkerijverordening is een nieuwe verordening, maar bundelt en stroomlijnt reeds bestaande verplichtingen. De regeldruk wordt alleen berekend ten aanzien van nieuwe verplichtingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen eenmalige administratieve lasten voor reeds erkende organisaties en jaarlijkse administratieve lasten. De regeling leidt tot een eenmalige toename van de regeldruk voor de reeds erkende organisaties met van minimaal 122.970 tot maximaal 123.540 euro. De totale administratieve lasten per jaar bedragen minimaal 6.847,50 tot maximaal 10.447,50 euro. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van 15 euro.

De Fokkerijverordening laat op een beperkt aantal punten beleidsruimte voor de lidstaat of de bevoegde autoriteit. In de transponeringstabel staat aangegeven of en zo ja, hoe in Nederland deze beleidsruimte wordt ingevuld. Wanneer er sprake van beleidsruimte is, is die in alle gevallen zeer beperkt en heeft de keuze voor het al dan niet gebruik maken van die ruimte geen invloed op de regeldruk. Het betreft in vrijwel alle gevallen een keuze in de wijze waarop aan een verplichting moet worden voldaan (bijv. artikel 32, derde en vierde lid, van de Fokkerijverordening).

Opstellen en indienen erkenningsaanvraag

De Fokkerijverordening bevat overgangsrecht. Dat betekent dat reeds erkende organisaties (63) geen nieuwe erkenning hoeven aan te vragen. RVO.nl schat in dat er jaarlijks ongeveer 5 tot 10 (nieuwe) aanvragen worden ingediend. In de berekening is uitgegaan van 7 aanvragen per jaar.

Uit eerdere interviews, die in het kader van de overgang van taken van de productschappen naar de Rijksoverheid zijn uitgevoerd door Sira Consulting BV 5, blijkt dat het aanvragen van een erkenning een organisatie ongeveer 16 uur kost. Respondenten gaven destijds aan dat ze veel van de informatie die moet worden aangeleverd toch al bijhouden. Organisaties moeten de gevraagde informatie bij elkaar zoeken en indienen bij RVO.nl. Voor het inloggen op de website van RVO.nl is e-herkenning nodig en dat kost geld, afhankelijk van de leverancier en het beveiligingsniveau. Een aanvraag wordt in principe éénmalig ingediend. De jaarlijkse administratieve lasten voor nieuwe organisaties bedragen 1.680 euro (16 uur maal 15 euro maal 7 organisaties).

Opstellen fokprogramma en indienen aanvraag tot goedkeuring

Er zijn organisaties die stamboeken of registers bij houden voor meerdere rassen. Voor ieder ras moet tenminste één fokprogramma worden ingediend. Op basis van een inventarisatie verwacht RVO.nl dat er nu ongeveer 160 fokprogramma’s worden ingediend door de reeds erkende organisaties. Naar verwachting wordt de informatie die nodig is voor het opstellen van een fokprogramma al bijgehouden en moeten organisaties de gevraagde informatie bij elkaar zoeken en vervolgens indienen bij RVO.nl. De interne doorlooptijd kan enige tijd in beslag nemen vanwege de goedkeuring van dergelijke documenten door de Algemene Ledenvergadering, maar effectief kost het opstellen en vervolgens indienen naar inschatting ongeveer 40 uur. Een aanvraag wordt in principe éénmalig ingediend. Dit leidt voor de reeds erkende organisaties tot een eenmalige toename van de administratieve lasten met 96.000 euro. De jaarlijkse administratieve lasten voor nieuwe organisaties bedragen ongeveer 4.200 – 6.000 euro. Daarbij is uitgegaan van 7 organisaties (zie hierboven) die 7 tot 10 fokprogramma’s uitvoeren (minimaal 40 uur maal 15 euro maal 7 fokprogramma’s; maximaal 40 uur maal 15 euro maal 10 fokprogramma’s).

Doorgeven van wijzigingen in het fokprogramma

Uit informatie van RVO.nl blijkt dat jaarlijks ongeveer 1 op de 5 erkende organisaties wijzigingen doorvoert. Het doorgeven van een dergelijke wijziging kost naar verwachting 30 minuten per wijziging. De jaarlijkse administratie lasten bedragen 97,50 euro (0,5 uur maal 15 euro maal 13 organisaties).

Eventuele uitbreiding van het geografisch gebied

Een fokprogramma wordt in principe in Nederland uitgevoerd, maar een organisatie kan besluiten het geografisch gebied uit te breiden naar andere lidstaten. Uit een inventarisatie van RVO.nl blijkt dat er 44 organisaties activiteiten in tenminste een andere lidstaat uitvoeren. Voor de aanvraag zal het fokprogramma moeten worden vertaald. Het vertalen van het fokprogramma in één van de officiële talen van de betreffende lidstaat/lidstaten kan veel tijd kosten. Naar inschatting kost deze vertaling 40 uur. Een aanvraag wordt in principe éénmalig ingediend. Dit leidt voor reeds erkende organisaties tot een eenmalige toename van de administratieve lasten met 26.400 euro.

De jaarlijkse administratieve lasten voor nieuwe organisaties bedragen ongeveer 4.200 – 6.000 euro. Daarbij is uitgegaan van 7 organisaties (zie hierboven) die 7 tot 10 fokprogramma’s uitvoeren (minimaal 40 uur maal 15 euro maal 7 fokprogramma’s; maximaal 40 uur maal 15 euro maal 10 fokprogramma’s).

Opstellen van een huishoudelijk reglement

De reeds erkende organisaties beschikken al over een huishoudelijk reglement. Indien dit reglement nog geen bepaling over het beslechten van geschillen bevat, dan moet een organisatie het reglement aanpassen. Naar verwachting van RVO.nl betreft dit 38 organisaties. De interne doorlooptijd daarvan kan enige tijd in beslag nemen vanwege de goedkeuring van dergelijke documenten door de Algemene Ledenvergadering, maar effectief kost het opstellen van een huishoudelijk reglement 8 uur, en een wijziging daarvan een tot twee uur. Bij een nieuwe aanvraag moet een huishoudelijk regelement overlegd kunnen worden. Dit leidt voor reeds erkende organisaties tot een eenmalige toename van de administratieve lasten met minimaal 570 tot maximaal 1.140 euro.

De jaarlijkse administratieve lasten voor nieuwe organisaties bedragen 840 euro. Daarbij is uitgegaan van 7 nieuwe aanvragen (zie boven).

Jaarrapportage

De verplichting tot het jaarlijks indienen van een jaarrapportage bij RVO.nl vervalt. Uit de regeldrukmeting van Sira komt naar voren dat organisaties hier ongeveer 6 uur per jaar aan kwijt waren. Dit leidt tot een afname van de lasten met 5.670 euro.

Toezichtslasten

De NVWA houdt risicogericht toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Fokkerijverordening. In de berekening wordt uitgegaan van 100 uur. Deze 100 uur zullen niet allemaal op locatie worden besteed, maar omdat de organisaties waarop toezicht wordt gehouden naast de bezoeken waarschijnlijk ook nog tijd kwijt zijn aan bijvoorbeeld het opzoeken of aanleveren van informatie, is in de berekening toch uitgegaan van 100 uur. De jaarlijkse administratieve lasten bedragen 1.500 euro.

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft geen formeel advies uitgebracht, omdat deze regeling naar verwachting niet zal leiden tot omvangrijke structurele regeldrukgevolgen.

7. Inwerkingtreding

De inwerkingtredingsdatum van deze regeling is 1 november 2018. Dit is een toegestane afwijking van de vaste verandermomenten, omdat er sprake is van uitvoering van Europese regelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel III, IV, V, onderdeel A, onder 1, VI

Met de Fokkerijverordening wordt het opschrift van richtlijn nr. 90/425 gewijzigd. Met de wijzigingen in de genoemde artikelonderdelen is het opschrift van deze richtlijn aangepast.

Artikel V, onderdelen B tot en met H (Regeling handel levende dieren en levende producten)

In de Regeling handel levende dieren en levende producten is vastgesteld welke controles moeten plaatsvinden bij intracommunautaire handel en handel met derde landen in levende dieren en levende producten en welke documenten bij die dieren of producten daarvan aanwezig moeten zijn. In deze regeling staan ook enkele bepalingen over raszuivere fokdieren en hybride fokvarkens. Uit artikel 30, vierde en vijfde lid, van de Fokkerijverordening volgt rechtstreeks de verplichting dat er zoötechnische certificaten aanwezig moeten zijn bij de in- en uitvoer van fokdieren en levende producten daarvan. Daarom hoeft in de Regeling handel niet langer te zijn geregeld welke documenten bij controles aanwezig moeten zijn. De desbetreffende bepalingen komen te vervallen.

Artikel VII (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s)

In de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s staat een aantal bepalingen over fokprogramma’s om de resistentie bij schapen tegen zogenoemde TSE’s te vergroten. De verwijzingen naar het Fokkerijbesluit zijn vervangen door verwijzingen naar de Fokkerijverordening.

De desbetreffende bepalingen uit de Regeling preventie waren tot nu gebaseerd op het Fokkerijbesluit. Maar omdat deze algemene maatregel van bestuur vervalt, zullen de artikelen 99 tot en met 99e van de Regeling preventie voortaan gebaseerd zijn op artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Dit artikel biedt de basis om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte. Het genoemde fokkerijprogramma dient ook ter voorkoming van een besmettelijke dierziekte, namelijk TSE’s.

Artikel VIII en artikel IX (Regeling identificatie en registratie van dieren en Regeling gelijke bepalingen bij hippische wedstrijden)

De wijzigingen van de genoemde regelingen zijn noodzakelijk om verwijzingen aan te passen naar richtlijnen die ingetrokken zijn met de Fokkerijverordening.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE TRANSPONERINGSTABEL

Verordening (EU) 2016/1012

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:

Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Hoofdstuk I

     

Artikel 1

Behoeft geen implementatie. Dit artikel beschrijft de onderwerpen en het toepassingsgebied van de verordening.

   

Artikel 1, vijfde lid

     

Artikel 2

Behoeft geen implementatie. Dit artikel bevat de definities.

   

Artikel 3

Behoeft geen implementatie.

   

Hoofdstuk II

     

Artikel 4, eerste lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen implementatie.

   

Artikel 4, derde lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 5

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 6

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 7, eerste tot en met vierde lid

Feitelijk handelen.

Op grond van artikel 1.2 van de Regeling houders van dieren is de Minister van LNV aangewezen om deze handeling uit te voeren.

   

Artikel 7, vijfde lid

Behoeft geen implementatie.

De Europese Commissie heeft op grond van dit artikellid de volgende verordening vastgesteld: Uitvoeringsverordening (EU) 2017/716 van de Commissie van 10 april 2017 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de modelformulieren voor de verstrekking van de informatie die in de lijsten van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen moet worden opgenomen (PbEU L 109)

   

Artikel 8, eerste tot en met derde lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 8, vierde lid

Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 8, vijfde lid

Feitelijk handelen.

Op grond van artikel 1.2 Regeling houders van dieren is de Minister van LNV aangewezen om deze handeling uit te voeren.

   

Artikel 9, eerste lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 9, tweede lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 9, derde lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, wordt de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 9, vierde lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 10

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 11

Feitelijk handelen.

Op grond van artikel 1.2 Regeling houders van dieren is de Minister van LNV aangewezen om deze handeling uit te voeren.

   

Artikel 12, eerste lid

Behoeft geen implementatie.

   

Artikel 12, tweede lid, vierde tot en met negende lid, elfde lid

Feitelijk handelen.

Op grond van artikel 1.2 Regeling houders van dieren is de Minister van LNV aangewezen om deze handeling uit te voeren.

   

Artikel 12, derde lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 12, tiende lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Hoofdstuk III

     

Artikel 13

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 14, eerste, tweede en derde lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 14, vierde lid

Behoeft geen implementatie.

   

Hoofdstuk IV

     

Artikel 15

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 16

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 17

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 18

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 19, eerste lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 19, tweede lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

De bevoegde autoriteit mag onder voorwaarden toestaan dat stamboekverenigingen die een ras willen reconstrueren, dieren inschrijven in de hoofdsectie van een stamboek, terwijl dat op grond van de algemene regels niet mag.

Indien een stamboekvereniging een aanvraag doet, zal de Minister van LNV welwillend tegenover een dergelijke aanvraag staan.

Artikel 19, derde lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 19, vierde en vijfde lid

Feitelijk handelen.

Op grond van artikel 1.2 Regeling houders van dieren is de Minister van LNV aangewezen om deze handeling uit te voeren.

   

Artikel 20

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 21, eerste, vierde en zevende lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 21, tweede en derde,

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 21, vijfde en zesde lid

Artikel 2.6, derde lid, onderdeel b, van de Wet dieren biedt basis voor nadere regelgeving.

De lidstaat kan ervoor kiezen om levende producten van raszuivere fokdieren te laten winnen, produceren, behandelen en opslaan in een sperma-centrum of sperma-opslagcentrum dat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat is goedgekeurd in plaats van in centra die overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie zijn goedgekeurd.

Nederland wil van deze mogelijkheid gebruik maken. Op grond van de Regeling paardensperma zijn deze centra geregistreerd bij de overheid.

Artikel 22, eerste en tweede lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 22, derde lid

Behoeft geen implementatie, opdracht aan Europese Commissie.

   

Artikel 23

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 24, eerste en tweede lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 24, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie.

De lidstaat kan ervoor kiezen om levende producten van hybride fokvarkens te laten winnen, produceren, behandelen en opslaan in een sperma-centrum of sperma-opslagcentrum dat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat is goedgekeurd in plaats van in centra die overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie zijn goedgekeurd.

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid, want er zijn geen nationaal erkende centra voor hybride fokvarkens.

Hoofdstuk V

     

Artikel 25

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 26

Behoeft geen implementatie, bevoegdheid van de Europese Commissie tot vaststellen gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

   

Artikel 27, eerste lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 27, tweede, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie, geen gebruik gemaakt van beleidsruimte

Een lidstaat kan besluiten dat derden die genetische evaluatie of prestatieonderzoek uitvoeren voor stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen slechts mogen worden aangewezen als zij daartoe zijn gemachtigd. Een lidstaat kan daarbij besluiten dat de aangewezen derde verantwoordelijk is voor de uitvoering van prestatieonderzoek of de genetische evaluatie, in plaats van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering

Nederland zal van deze mogelijkheid geen gebruik maken. Dit zou leiden tot hogere uitvoeringslasten voor de overheid. Nederland vindt dit een verantwoordelijkheid voor de stamboekvereniging of fokkerijgroepering.

Artikel 27, vijfde lid

Behoeft geen implementatie.

   

Artikel 27, zesde lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 28, eerste lid

Artikel 5.17 en 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

   

Artikel 28, tweede lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Hoofdstuk VI

     

Artikel 29

Behoeft geen implementatie, opdracht aan de Europese Commissie

   

Hoofdstuk VII

     

Artikel 30, eerste, derde tot en met achtste lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 30, tweede lid

Behoeft geen implementatie.

Bevoegde autoriteiten mogen zelf zoötechnische certificaten afgeven.

Nederland zal dit niet doen, want dit zal leiden tot hogere uitvoeringslasten voor de overheid.

Artikel 30, negende lid

Behoeft geen implementatie, bevoegdheid van de Europese Commissie tot vaststellen gedelegeerde handelingen.

   

Artikel 30, tiende lid

Behoeft geen implementatie. bevoegdheid van de Europese Commissie tot vaststellen uitvoeringshandelingen.

De Europese Commissie heeft hieraan uitvoering gegeven door het vaststellen van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/717 van de Commissie van 10 april 2017 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat de modelformulieren voor zoötechnische certificaten voor fokdieren en levende producten daarvan betreft.

   

Artikel 31, eerste lid

Behoeft geen implementatie

De bevoegde autoriteit mag toestaan dat zoötechnische certificaten worden afgegeven door een spermacentrum of spermaopslagcentrum.

De Minister van LNV kan dit toestaan, het is aan de stamboekvereniging of fokkerijgroepering om hierin een keuze te maken.

Artikel 31, tweede lid

Behoeft geen implementatie

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat voorgeschreven modellen voor zoötechnische certificaten niet hoeven te worden gebruikt.

In principe worden afwijking van de modellen geaccepteerd. Dit zal per geval bekeken worden.

Artikel 31, derde lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 32, eerste lid, eerste zin

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 32, eerste lid,

tweede zin

De Europese Commissie heeft hieraan uitvoering gegeven door Gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en -ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen.

Aan deze verordening is uitvoering gegeven op grond van artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, tweede lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 32, tweede lid

Behoeft geen implementatie, bevoegdheid van de Europese Commissie tot vaststellen uitvoeringshandelingen.

   

Artikel 32, derde en vierde lid

Er zijn afwijkingen toegestaan in de wijze waarop stamboekverenigingen informatie moeten aanleveren. Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

De bevoegde autoriteit kan de genoemde afwijkingen toestaan.

In principe worden afwijkingen geaccepteerd. Dit zal per geval bekeken worden.

Artikel 33

Behoeft geen implementatie

   

Hoofdstuk VIII

     

Artikel 34

Behoeft geen implementatie. Is een opdracht aan de Europese Commissie.

   

Artikel 35

Behoeft geen implementatie. Is een opdracht aan de Europese Commissie

   

Artikel 36, eerste lid

Artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren juncto artikel 9.4, eerste lid, Regeling houders van dieren.

   

Artikel 36, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Is een opdracht aan de lidstaten of de bevoegde autoriteiten om op een bepaalde manier te handelen

   

Artikel 37, eerste lid

Artikel 4:1 tot en met 4:3 van de Algemene douaneregeling

   

Artikel 37, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Is uitleg van artikel 37, eerste lid.

   

Hoofdstuk IX

     

Artikel 38

Behoeft geen implementatie

Dit artikel bevat de mogelijkheid om als lidstaat zelf een fokprogramma uit te voeren als er geen fokkersorganisatie, fokkersvereniging of overheidsinstantie is die dit doet, als het noodzakelijk is een ras in stand te houden of als het een met uitsterven bedreigd ras is

Nederland maakt geen gebruik van deze optie. Er zijn voldoende organisaties die een fokprogramma kunnen uitvoeren.

Hoofdstuk X

     

Artikel 39, eerste lid

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren, is de Minister van LNV aangewezen als bevoegde autoriteit.

   

Artikel 39, tweede lid

Behoeft geen implementatie, is opdracht aan de lidstaat.

   

Artikel 39, derde lid

Behoeft geen implementatie. Is een opdracht aan de Europese Commissie.

   

Artikel 40

Behoeft geen implementatie

 

Omdat Nederland geen gebruik maakt van artikel 38, zie hierboven, hoeft dit artikel niet geïmplementeerd te worden

Artikel 41, onderdelen a tot en met d

Behoeft geen implementatie, betreft feitelijk handelen van de bevoegde autoriteiten.

   

Artikel 41, onderdelen e en f

Titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht voor zover de handelingen als toezichthouder worden uitgevoerd. Op grond van artikel 8.14 van de Wet dieren kunnen ook bijzondere opsporingsambtenaren deze bevoegdheden uitoefenen.

   

Artikel 42

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 43

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 44

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 45

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 46

Artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht

   

Artikel 47

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 48

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 49

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 50

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 51

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 52

Behoeft geen implementatie

   

Hoofdstuk XI

     

artikelen 53- 60

Behoeven geen implementatie

   

Hoofdstuk XII

     

artikelen 61-63

Behoeven geen implementatie

   

Artikel 64

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 65-67

Behoeven geen implementatie. Diverse regelingen worden aangepast om wijzingen van geldende Europese regelgeving te verwerken

   

Artikel 68

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 69

Behoeft geen implementatie

   

Bijlage I

Geïmplementeerd via de artikelen uit hoofdstuk II van de verordening

   

Bijlage II

Geïmplementeerd via de artikelen uit hoofdstuk IV van de verordening

De lidstaat mag toestaan dat een stamboekvereniging die een fokprogramma uitvoert met dieren die met uitsterven bedreigd zijn, een afwijkende inschrijving in de hoofdsectie doet.

 

Bijlage III

Geïmplementeerd via artikel 25 van de verordening

   

Bijlage IV

Behoeft geen implementatie

   

Bijlage V

Geïmplementeerd via de artikelen uit hoofdstuk VII van de verordening

   

Gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:

Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 1

Artikel 9.4, tweede lid, Regeling houders van dieren

   

Artikel 2

Artikel 9.4, tweede lid, Regeling houders van dieren

   

Artikel 3

Artikel 9.4, tweede lid, Regeling houders van dieren

   

X Noot
1

Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PbEU 2016, L 171).

X Noot
2

Gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en –ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen (PbEU 2017, L 275).

X Noot
3

Richtlijnen 87/328/EEG, 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/118/EEG, 90/119/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG en Beschikking 96/463/EG.

X Noot
4

Kamerstukken II 2007/08, 31 389, nr. 3, p. 74–75.

X Noot
5

Nulmeting van het regeldrukeffect van de nieuwe regelgeving van de ministeries van EZ en VWS als gevolg van de overname van de publieke taken van de voormalige product- en bedrijfschappen 29 mei 2015.

Naar boven