Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 10 oktober 2018, nr. MBO/1355636, in verband met subsidieverstrekking aan de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Regeling subsidieverstrekking SBB)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2.4.2 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 10b5 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

SBB:

de aangewezen rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.5.1 en artikel 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2. Instellingssubsidie

  • 1. SBB ontvangt instellingssubsidie voor de uitvoering van haar wettelijke taken.

  • 2. De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing.

  • 3. De financiële verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig artikel 9.2, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Egalisatiereserve

De minister kan SBB toestemming geven om in afwijking van artikel 8.7, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS een grotere egalisatiereserve te vormen dan 10%.

Artikel 4. Voorziening voor gewezen personeel

  • 1. SBB vormt een voorziening voor de verplichtingen met betrekking tot gewezen personeel als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170), alsmede voor het beheer van de verplichtingen en al hetgeen daaruit voortvloeit.

  • 2. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening wordt uitgegaan van een maximaal risico.

  • 3. Indien in enig jaar uit de jaarrekening blijkt dat de stand van de voorziening hoger is dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor het doel, wordt dit overschot eerst ingezet om de egalisatiereserve aan te vullen. Het overschot dat resteert wordt verrekend met de te verlenen subsidie voor het volgend jaar.

  • 4. SBB verstrekt de minister op diens verzoek alle gegevens die nodig zijn om de hoogte van de voorziening te kunnen beoordelen.

Artikel 5. Bestemmingsfonds WW/BWR zittend personeel

  • 1. SBB vormt een bestemmingsfonds voor de WW/BWR verplichtingen met betrekking tot zittend personeel als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170).

  • 2. Voor het bepalen van de hoogte van het bestemmingsfonds wordt uitgegaan van een maximaal risico.

  • 3. Indien in enig jaar uit de jaarrekening blijkt dat de stand van het bestemmingsfonds hoger is dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor het doel, wordt dit overschot eerst ingezet om de egalisatiereserve aan te vullen. Het overschot dat resteert wordt verrekend met de te verlenen subsidie voor het volgend jaar.

  • 4. SBB verstrekt de minister op diens verzoek alle gegevens die nodig zijn om de hoogte van het bestemmingsfonds te kunnen beoordelen.

Artikel 6. Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016

De Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Wijziging Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt aldus gewijzigd:

A

In artikel 5.6 wordt 'verlening' vervangen door 'verstrekking'.

B

In artikel 5.7, eerste lid, onderdeel a, wordt 'verleend' vervangen door 'verstrekt'.

C

In artikel 9.1, vierde lid, wordt 'Subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt op de volgende wijze verstrekt' vervangen door 'In afwijking van artikel 1.5 wordt subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen op de volgende wijze verstrekt'

D

Artikel 11.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ', en' vervangen door een punt.

2. Onderdeel c vervalt.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidieverstrekking SBB.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 april 2016 is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de kaderregeling) in werking getreden. In artikel 11.1, tweede lid, onderdeel c, van de kaderregeling was bepaald dat de Regeling OCW-subsidies (hierna: ROS), de voorganger van de kaderregeling, van toepassing blijft op subsidieverstrekking aan de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (hierna: SBB) voor de taken, bedoeld in artikel 1.5.1 van de WEB. Met deze regeling kan de toepassing van de ROS op de subsidieverstrekking aan SBB komen te vervallen. De kaderregeling en de ROS verschillen op onderdelen van elkaar, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van de toegelaten egalisatiereserve. De verschillen zijn echter zeer beperkt en niet ten nadele van SBB. Daarnaast ziet deze regeling op de subsidieverlening aan de SBB ten behoeve van de internationale diplomawaardering, bedoeld in artikel 7.4.7 van de WEB.

De regeling is door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De regeling is uitvoerbaar en handhaafbaar.

De regeling leidt niet tot administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Op deze regeling is de kaderregeling van toepassing.

Instellingssubsidies worden per boekjaar verstrekt. Op grond van artikel 8.2 van de kaderregeling dient de aanvraag van een instellingssubsidie uiterlijk 13 weken voor aanvang van het boekjaar zijn ingediend.

In artikel 9.2 van de kaderregeling is de verantwoording van de niet bekostigde instellingen geregeld. Het accountantsprotocol behorend bij de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing. Op basis van voornoemd accountantsprotocol wordt Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en Richtlijn 640 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving toegepast, met uitzondering van de specifieke bepalingen in deze regeling.

Artikel 3

SBB ontvangt van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap jaarlijks een instellingssubsidie en mag een egalisatiereserve vormen. Artikel 8.7 van de kaderregeling bepaalt dat de egalisatiereserve ten minste € 0 en ten hoogste 10% bedraagt van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag van de instellingssubsidie dan wel ten hoogste een lager percentage dat door de minister bij de beschikking tot verlening is bepaald.

Artikel 3 maakt het mogelijk dat de minister toestemming kan geven om in afwijking van artikel 8.7, tweede lid, van de kaderregeling een grotere egalisatiereserve te vormenindien uit evaluatie blijkt dat dit nodig is.

Artikel 4

De voorziening wordt berekend door uit te gaan van het maximale risico dat het gewezen personeel van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven na de overgang van de wettelijke taak naar SBB geen nieuwe baan vindt. De hoogte van de voorziening wordt berekend op basis van het maximale recht op werkloosheidsuitkering (WW)/ bovenwettelijke werkloosheidsregeling (BWR)-uitkering en de gemiddelde uitvoeringslasten per medewerker. Deze uitkering betreft het jaarloon inclusief vakantiegeld en sociale lasten tot het einde van de looptijd van de uitkering. De looptijd is gebaseerd op leeftijd en 12 dienstjaren.

De gemiddelde uitvoeringslasten zijn het begeleiden van gewezen personeel naar een nieuwe baan, Voor de begeleiding is een gemiddeld bedrag van € 10.000 euro per medewerker per jaar opgenomen. Daarnaast zijn hierin de kosten berekend van het mobiliteitscentrum zelf. Een mobiliteitscentrum begeleidt het gewezen personeel naar een nieuwe baan.

Ten aanzien van de groep personeelsleden die een baan had gevonden maar die weer terug valt in een uitkering (de zogenaamde herlevers), wordt uitgegaan van een minimale kans op een baan bij de berekening van de hoogte van de voorziening.

Wat betreft de groep personeelsleden die in enig jaar een nieuwe baan heeft gevonden maar lager betaald wordt dan bij de vorige baan (bijvoorbeeld in verband met deeltijd), wordt het bedrag berekend door de parameters van enig jaar te vergelijken met het wachtgeld van een volgend jaar. Dit percentage wordt het herlevingspercentage genoemd en wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de voorziening.

Artikel 5

Het bestemmingsfonds wordt berekend door uit te gaan van het maximale risico dat de SBB loopt indien het huidige personeel na ontslag geen nieuwe baan vindt. Het maximale risico bestaat uit de WW en BWR rechten van het zittend personeel. Dit betreft alleen het huidige personeel dat feitelijk recht heeft op WW en BWR. De peilperiode is november van het betreffende kalenderjaar. Deze rechten zijn gebaseerd op leeftijd en aantal dienstjaren.

In de berekening van het bestemmingsfonds wordt uitgegaan van de verwachting dat 6% van het personeel alsnog overbodig wordt. De waardering van deze mismatch wordt bepaald door 100% van het recht op WW/BWR uitkering als het maximale risico op te nemen. Voor de overige 94% wordt het risico ingeschat op 10% van het recht op WW/BWR uitkering.

Deze mismatch heeft niet alleen betrekking op WW/BWR rechten maar ook op mogelijke afkoopsommen of transitievergoedingen.

Artikel 7

Onderdelen A tot en met C

Deze wijzigingen betreffen een technische wijziging van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS die los staat van de Regeling subsidieverstrekking SBB. Behoudens subsidies van € 125.000 of meer worden subsidies aan bekostigde onderwijsinstellingen direct vastgesteld voordat de activiteiten worden uitgevoerd. Ook de lumpsum voor de reguliere onderwijsactiviteiten wordt direct vastgesteld.

De verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5.6 en 5.7, betreffen verleende subsidie. Omdat deze artikelen ook van toepassing zijn bij subsidies aan bekostigde onderwijsinstellingen, ook als die direct wordt vastgesteld, is het woord 'verlenen' vervangen door het woord 'verstrekken'.

Met de wijziging van artikel 9.1 wordt verduidelijkt dat bij subsidies aan onderwijsinstellingen artikel 1.5 van de kaderregeling niet onverkort van toepassing is.

Onderdeel D

Door het vervallen van de overgangsbepaling op grond waarvan de ROS van toepassing bleef op subsidieverstrekking aan SBB, wordt de kaderregeling, in samenhang met de onderhavige Regeling subsidieverstrekking SBB, van toepassing.

Artikel 8

Deze regeling werkt terug tot en met 1 januari 2017 zodat de regeling ook voor hele kalenderjaar 2017 geldt. Zoals hiervoor aangegeven zijn de verschillen tussen de ROS en de kaderregeling zeer beperkt en niet ten nadele van SBB. Door de terugwerkende kracht wordt geregeld dat de accountantscontrole van de jaarrekening over 2017 plaatsvindt overeenkomstig de voorschriften van de kaderregeling en het daarbij behorende accountantsprotocol.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven