Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- minister:
-
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- SBB:
-
de aangewezen rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.5.1 en artikel 7.4.7 van de Wet
educatie en beroepsonderwijs.
Artikel 2. Instellingssubsidie
-
1. SBB ontvangt instellingssubsidie voor de uitvoering van haar wettelijke taken.
-
2. De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing.
-
3. De financiële verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig artikel
9.2, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
Artikel 3. Egalisatiereserve
De minister kan SBB toestemming geven om in afwijking van artikel 8.7, tweede lid,
van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS een grotere egalisatiereserve te vormen
dan 10%.
Artikel 4. Voorziening voor gewezen personeel
-
1. SBB vormt een voorziening voor de verplichtingen met betrekking tot gewezen personeel
als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van
onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken
van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs
bedrijfsleven (Stb. 2015, 170), alsmede voor het beheer van de verplichtingen en al hetgeen daaruit voortvloeit.
-
2. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening wordt uitgegaan van een maximaal
risico.
-
3. Indien in enig jaar uit de jaarrekening blijkt dat de stand van de voorziening hoger
is dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor het doel, wordt dit overschot eerst ingezet
om de egalisatiereserve aan te vullen. Het overschot dat resteert wordt verrekend
met de te verlenen subsidie voor het volgend jaar.
-
4. SBB verstrekt de minister op diens verzoek alle gegevens die nodig zijn om de hoogte
van de voorziening te kunnen beoordelen.
Artikel 5. Bestemmingsfonds WW/BWR zittend personeel
-
1. SBB vormt een bestemmingsfonds voor de WW/BWR verplichtingen met betrekking tot zittend
personeel als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging
van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke
taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie
beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170).
-
2. Voor het bepalen van de hoogte van het bestemmingsfonds wordt uitgegaan van een maximaal
risico.
-
3. Indien in enig jaar uit de jaarrekening blijkt dat de stand van het bestemmingsfonds
hoger is dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor het doel, wordt dit overschot eerst
ingezet om de egalisatiereserve aan te vullen. Het overschot dat resteert wordt verrekend
met de te verlenen subsidie voor het volgend jaar.
-
4. SBB verstrekt de minister op diens verzoek alle gegevens die nodig zijn om de hoogte
van het bestemmingsfonds te kunnen beoordelen.
Artikel 6. Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016
De Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7. Wijziging Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt aldus gewijzigd:
A
In artikel 5.6 wordt 'verlening' vervangen door 'verstrekking'.
B
In artikel 5.7, eerste lid, onderdeel a, wordt 'verleend' vervangen door 'verstrekt'.
C
In artikel 9.1, vierde lid, wordt 'Subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt
op de volgende wijze verstrekt' vervangen door 'In afwijking van artikel 1.5 wordt
subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen op de volgende wijze verstrekt'
D
Artikel 11.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ', en' vervangen door een punt.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.
Artikel 9. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidieverstrekking SBB.
TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 april 2016 is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna:
de kaderregeling) in werking getreden. In artikel 11.1, tweede lid, onderdeel c, van
de kaderregeling was bepaald dat de Regeling OCW-subsidies (hierna: ROS), de voorganger
van de kaderregeling, van toepassing blijft op subsidieverstrekking aan de Samenwerkingsorganisatie
beroepsonderwijs bedrijfsleven (hierna: SBB) voor de taken, bedoeld in artikel 1.5.1
van de WEB. Met deze regeling kan de toepassing van de ROS op de subsidieverstrekking
aan SBB komen te vervallen. De kaderregeling en de ROS verschillen op onderdelen van
elkaar, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van de toegelaten egalisatiereserve.
De verschillen zijn echter zeer beperkt en niet ten nadele van SBB. Daarnaast ziet
deze regeling op de subsidieverlening aan de SBB ten behoeve van de internationale
diplomawaardering, bedoeld in artikel 7.4.7 van de WEB.
De regeling is door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen getoetst op uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. De regeling is uitvoerbaar en handhaafbaar.
De regeling leidt niet tot administratieve lasten.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Op deze regeling is de kaderregeling van toepassing.
Instellingssubsidies worden per boekjaar verstrekt. Op grond van artikel 8.2 van de
kaderregeling dient de aanvraag van een instellingssubsidie uiterlijk 13 weken voor
aanvang van het boekjaar zijn ingediend.
In artikel 9.2 van de kaderregeling is de verantwoording van de niet bekostigde instellingen
geregeld. Het accountantsprotocol behorend bij de Kaderregeling subsidies OCW, SZW
en VWS is van toepassing. Op basis van voornoemd accountantsprotocol wordt Titel 9
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en Richtlijn 640 van de Richtlijnen voor de
jaarverslaggeving toegepast, met uitzondering van de specifieke bepalingen in deze
regeling.
Artikel 3
SBB ontvangt van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap jaarlijks een instellingssubsidie
en mag een egalisatiereserve vormen. Artikel 8.7 van de kaderregeling bepaalt dat
de egalisatiereserve ten minste € 0 en ten hoogste 10% bedraagt van het bij het besluit
tot verlening bepaalde bedrag van de instellingssubsidie dan wel ten hoogste een lager
percentage dat door de minister bij de beschikking tot verlening is bepaald.
Artikel 3 maakt het mogelijk dat de minister toestemming kan geven om in afwijking
van artikel 8.7, tweede lid, van de kaderregeling een grotere egalisatiereserve te
vormenindien uit evaluatie blijkt dat dit nodig is.
Artikel 4
De voorziening wordt berekend door uit te gaan van het maximale risico dat het gewezen
personeel van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven na de overgang van de
wettelijke taak naar SBB geen nieuwe baan vindt. De hoogte van de voorziening wordt
berekend op basis van het maximale recht op werkloosheidsuitkering (WW)/ bovenwettelijke
werkloosheidsregeling (BWR)-uitkering en de gemiddelde uitvoeringslasten per medewerker.
Deze uitkering betreft het jaarloon inclusief vakantiegeld en sociale lasten tot het
einde van de looptijd van de uitkering. De looptijd is gebaseerd op leeftijd en 12
dienstjaren.
De gemiddelde uitvoeringslasten zijn het begeleiden van gewezen personeel naar een
nieuwe baan, Voor de begeleiding is een gemiddeld bedrag van € 10.000 euro per medewerker
per jaar opgenomen. Daarnaast zijn hierin de kosten berekend van het mobiliteitscentrum
zelf. Een mobiliteitscentrum begeleidt het gewezen personeel naar een nieuwe baan.
Ten aanzien van de groep personeelsleden die een baan had gevonden maar die weer terug
valt in een uitkering (de zogenaamde herlevers), wordt uitgegaan van een minimale
kans op een baan bij de berekening van de hoogte van de voorziening.
Wat betreft de groep personeelsleden die in enig jaar een nieuwe baan heeft gevonden
maar lager betaald wordt dan bij de vorige baan (bijvoorbeeld in verband met deeltijd),
wordt het bedrag berekend door de parameters van enig jaar te vergelijken met het
wachtgeld van een volgend jaar. Dit percentage wordt het herlevingspercentage genoemd
en wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de voorziening.
Artikel 5
Het bestemmingsfonds wordt berekend door uit te gaan van het maximale risico dat de
SBB loopt indien het huidige personeel na ontslag geen nieuwe baan vindt. Het maximale
risico bestaat uit de WW en BWR rechten van het zittend personeel. Dit betreft alleen
het huidige personeel dat feitelijk recht heeft op WW en BWR. De peilperiode is november
van het betreffende kalenderjaar. Deze rechten zijn gebaseerd op leeftijd en aantal
dienstjaren.
In de berekening van het bestemmingsfonds wordt uitgegaan van de verwachting dat 6%
van het personeel alsnog overbodig wordt. De waardering van deze mismatch wordt bepaald
door 100% van het recht op WW/BWR uitkering als het maximale risico op te nemen. Voor
de overige 94% wordt het risico ingeschat op 10% van het recht op WW/BWR uitkering.
Deze mismatch heeft niet alleen betrekking op WW/BWR rechten maar ook op mogelijke
afkoopsommen of transitievergoedingen.
Artikel 7
Onderdelen A tot en met C
Deze wijzigingen betreffen een technische wijziging van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS die los staat van de Regeling subsidieverstrekking SBB. Behoudens
subsidies van € 125.000 of meer worden subsidies aan bekostigde onderwijsinstellingen
direct vastgesteld voordat de activiteiten worden uitgevoerd. Ook de lumpsum voor
de reguliere onderwijsactiviteiten wordt direct vastgesteld.
De verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5.6 en 5.7, betreffen verleende subsidie.
Omdat deze artikelen ook van toepassing zijn bij subsidies aan bekostigde onderwijsinstellingen,
ook als die direct wordt vastgesteld, is het woord 'verlenen' vervangen door het woord
'verstrekken'.
Met de wijziging van artikel 9.1 wordt verduidelijkt dat bij subsidies aan onderwijsinstellingen
artikel 1.5 van de kaderregeling niet onverkort van toepassing is.
Onderdeel D
Door het vervallen van de overgangsbepaling op grond waarvan de ROS van toepassing
bleef op subsidieverstrekking aan SBB, wordt de kaderregeling, in samenhang met de
onderhavige Regeling subsidieverstrekking SBB, van toepassing.
Artikel 8
Deze regeling werkt terug tot en met 1 januari 2017 zodat de regeling ook voor hele
kalenderjaar 2017 geldt. Zoals hiervoor aangegeven zijn de verschillen tussen de ROS
en de kaderregeling zeer beperkt en niet ten nadele van SBB. Door de terugwerkende
kracht wordt geregeld dat de accountantscontrole van de jaarrekening over 2017 plaatsvindt
overeenkomstig de voorschriften van de kaderregeling en het daarbij behorende accountantsprotocol.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven