Wijziging opsporingsvergunning koolwaterstoffen N1; wijziging werkprogramma en verlenging vergunning, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

2 oktober 2018

DGETM-EO / 18248392

Overwegingen:

  • de aanvraag wordt als volgt begrepen dat de vergunninghouder vraagt om uitstel van het werkprogramma, zoals voorgeschreven in artikel 4 van het besluit van 17 september 2012 met kenmerk DGETM-EM/12098478, tot 1 januari 2020.

    De opsporingsvergunning heeft een gezamenlijke werkverplichting met de vergunningen G18, H16 en m3, wat inhoudt dat ieder jaar een put wordt geboord. De vergunninghouder heeft vertraging opgelopen in verband met wijzigingen in wetgeving en de nog niet afgeronde afstemming met Duitsland.

    Daarnaast is door de ontwikkelingen in het nabijgelegen GEMS gebied het boorschema van ONE gewijzigd.

    Tevens verzoekt de vergunninghouder om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning, zoals voorgeschreven in artikel 5 van het besluit van 17 september 2012 met kenmerk DGETM-EM/12098478, tot 1 januari 2023. Volgens de aanvrager heeft deze vertraging gevolgen voor de planning van opsporingsboringen in de overige drie blokken waar de opvolgende opsporingsboringen zullen plaatsvinden. De tijd tussen de opsporingsboringen is volgens de aanvrager nodig om de resultaten van de opvolgende boringen te kunnen integreren in het ondergrondse model dat ten grondslag ligt van elke boring. In dit gebied waar relatief weinig boringen zijn gezet op deze diepte is elke nieuwe informatie van groot belang voor het succesvol plaatsen van de opsporingsboringen;

  • op grond van artikel 18, eerste lid, van de Mijnbouwwet (hierna: Mbw) kan de Minister van EZK, onverminderd artikel 32c Mbw, een vergunning slechts op aanvraag van de houder wijzigen. Hieraan is voldaan;

  • op grond van artikel 18, tweede lid, van de Mbw kan een vergunning niet zodanig worden gewijzigd dat zij komt te gelden voor:

    • a. andere activiteiten of delfstoffen;

    • b. een groter gebied;

    Van dergelijke wijzigingen is in onderhavige aanvraag geen sprake. Hiermee is voldaan aan artikel 18, tweede lid, Mbw;

  • op grond van artikel 18, derde lid, van de Mbw heeft de Minister van EZK de bevoegdheid het tijdvak van de opsporingsvergunning te verlengen, indien het tijdvak onvoldoende is om de activiteiten waarvoor de vergunning geldt te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning. Hieraan is voldaan;

  • op grond van artikel 18, vierde lid, van de Mbw, in samenhang met artikel 11, derde en vierde lid, van de Mbw kan het gebied waarvoor de opsporingsvergunning geldt bij verlenging worden beperkt. Voor een verkleining van het gebied is geen aanleiding, omdat de vergunninghouder in het gehele gebied actief is met mijnbouwwerkzaamheden;

    gelet op de te verwachten doorlooptijd voor het verrichten en uitvoeren van de werkzaamheden, in relatie tot de geldigheidsduur van de opsporingsvergunning, kan onderhavige vergunning worden verlengd tot 1 januari 2023. Vóór 1 juli 2019 moet de vergunninghouder een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van EZK overleggen waarin in elk geval is vermeld waar de eerste boring binnen het gebied van de blokken G18, H16 m3 en N1 wordt geplaatst, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte.

    Deze boring dient te worden geplaatst vóór 1 januari 2020. Vóór 1 juli 2020 moet de vergunninghouder schriftelijk aan de Minister van EZK een geactualiseerd werkprogramma overleggen dat voorziet in een tweede voorwaardelijke boring in een van de nog niet aangeboorde blokken in het gebied van de blokken G18, H16, m3 en N1.

    Deze boring dient te worden geplaatst vóór 1 januari 2021. Vóór 1 juli 2021 moet de vergunninghouder aan de Minister van EZK een geactualiseerd werkprogramma overleggen waarin in elk geval is vermeld waar de derde en vierde voorwaardelijke boring binnen het gebied van de blokken G18, H16, m3 en N1 worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, welke boringen vóór 1 juli 2022.

Gelet op artikel 18 van de Mijnbouwwet.

Besluit:

Artikel 4 van het besluit van 17 september 2012 met kenmerk DGETM-EM/12098478 komt als volgt te luiden:

De vergunninghouder neemt bij de uitvoering van het werkprogramma de volgende voorwaarden in acht:

  • Vóór 1 juli 2019 overlegt de vergunninghouder een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van EZK waarin in elk geval is vermeld waar de eerste boring binnen het gebied van de blokken G18, H16, m3 en N1 wordt geplaatst, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Deze boring dient vóór 1 januari 2020 geplaatst te worden.

  • Vóór 1 juli 2020 overlegt de vergunninghouder aan de Minister van EZK een geactualiseerd werkprogramma dat voorziet in een tweede boring in een van de nog niet aangeboorde blokken in het gebied van de blokken G18, H16, m3 en N1. Deze boring dient te worden geplaatst vóór 1 januari 2021.

  • Vóór 1 juli 2021 overlegt de vergunninghouder aan de Minister van EZK een geactualiseerd werkprogramma waarin in elk geval is vermeld waar de derde en vierde boring binnen het gebied van de blokken G18, H16, m3 en N1 wordt geplaatst, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Deze boringen dienen vóór 1 juli 2022 te worden geplaatst.

Artikel 5 van het besluit van 17 september 2012 met kenmerk DGETM-EM/12098478 komt als volgt te luiden:

De vergunning geldt, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding nadat zij onherroepelijk is geworden, tot 1 januari 2023.

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beschikking is bekendgemaakt.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, namens deze: R. Cino MT-lid directie Energie en Omgeving

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is verzonden een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven