Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 augustus 2018, nr. 2018-0000600823, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam (Subsidieregeling Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam 2018)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 17, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stichting:

Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam.

Artikel 2

  • 1. De Minister verstrekt aan de stichting een subsidie ten behoeve van het organiseren van symposia, tentoonstellingen en de uitreiking van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst.

  • 2. De activiteiten genoemd in het eerste lid dienen bij te dragen aan een veelvuldig gebruik van het Koninklijk Paleis te Amsterdam en zijn er mede op gericht het paleis een publieksfunctie in Amsterdam te doen vervullen.

  • 3. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste € 50.000.

Artikel 4

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober van het boekjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Het is toegestaan de subsidie aan te wenden voor kosten gemaakt in het boekjaar die rechtstreeks samenhangen met de organisatie van de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, en gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag door de aanvrager.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening bevat:

    • a. een datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend uiterlijk moeten zijn verricht; en

    • b. een datum waarvoor de jaarrekening moet zijn aangeboden aan de Minister.

§ 3. De subsidievaststelling

Artikel 5

De Minister stelt de subsidie ambtshalve vast na ontvangst van de jaarrekening van de stichting over het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6

Een subsidie die aan de stichting is verleend op grond van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2018 en vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling bevat een regeling voor de subsidiëring van de Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam (hierna: de stichting). Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is een voortzetting van een eerdere subsidierelatie met de stichting beoogd.

Op grond van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieregeling Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam (SKPA) in 2017 geëvalueerd. Uitgangspunt voor het evaluatieonderzoek was de statutaire bepaling van de stichting en tevens doelstelling van de subsidieregeling dat de stichting zich richt op ‘een veelvuldiger gebruik van het paleis’ op momenten dat de Koning het gebruik aan de stichting delegeert.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat:

  • ‘Het evaluatieonderzoek heeft aangetoond dat er bij de SKPA sprake is van doeltreffendheid. De effectieve realisatie van het beleid, de openstelling van het paleis voor het publiek, de organisatie van tentoonstellingen en symposia en de uitreiking van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst en overige evenementen zijn gedurende de jaren van het onderzoek gerealiseerd.’

  • ‘Of de (beleids)effecten, de kosteneffectiviteit of de prestaties niet met de inzet van meer of minder middelen gerealiseerd kunnen worden, is op basis van de beschikbare documentatie niet vast te stellen. [...] Het resultaat van het evaluatieonderzoek is dat niet gesteld kan worden dat er bij SKPA sprake is van (on)doelmatigheid.’

De evaluatie toonde echter tevens aan dat de inkomsten van de stichting sterk afhankelijk zijn van de openstelling en dat de openstelling deels afhankelijk is van het gebruik van het paleis door het staatshoofd. Daardoor moet steeds rekening worden gehouden met een aanzienlijke marge van onzekere inkomsten waar weinig sturing op mogelijk is.

Deze uitkomsten van het onderzoek vormen grond voor het behoud van de financiële relatie tussen het ministerie en de stichting in de vorm van een nieuwe subsidieregeling.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het Uniform Subsidiekader (hierna: USK) bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overlegd. In verband hiermee is in artikel 7 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2 wordt limitatief bepaald voor welke activiteiten de subsidie kan worden aangewend. Het betreft activiteiten die samenhangen met de organisatie van jaarlijks terugkerende activiteiten van de stichting. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 3

Op grond van artikel 17 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal vijftigduizend euro en is als zodanig tevens vermeld in de subsidiebijlage van de begroting van het Ministerie van BZK. Dit maximum bedrag is voor de duur van deze subsidieregeling vastgesteld en wordt niet jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de Minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de Minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de Minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Artikel 5

Artikel 5 bevat regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit zijn regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing verklaard. Dat betekent dat in overeenstemming met artikel 16, tweede lid, sub b, in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld wat de uiterste datum is waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend moeten zijn verricht.

In de beschikking tot subsidieverlening zal eveneens de uiterste datum worden genoemd waarop de jaarrekening van de stichting na afloop van het boekjaar moet zijn ontvangen. Bij ontvangst van de jaarrekening stelt de Minister de subsidie ambtshalve vast.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven