Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 september 2018, nr. 2018-0000141540, tot verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de Sociale verzekeringsbank voor de uitvoering van aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verdragen of verordeningen toegekende bevoegdheden op het terrein van de socialezekerheidswetgeving (Regeling mandaat, volmacht en machtiging internationale taken Sociale verzekeringsbank)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

internationale regeling:

een tussen Nederland en een of meer andere Staten tot stand gekomen coördinatieverdrag dan wel een verdrag als bedoeld in de artikelen 8a, vijfde lid, en 9a, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet en 32a, zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet of een verordening van de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap dan wel de Europese Unie inzake sociale zekerheid;

machtiging:

de bevoegdheid om in naam van de minister handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

mandaat:

bevoegdheid om in naam van de minister besluiten te nemen;

minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

SVB:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen;

volmacht:

de bevoegdheid om in naam van de minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

Artikel 2. Mandaat, volmacht en machtiging

Indien en voor zover een internationale regeling daartoe de bevoegdheid toewijst aan de minister als bevoegde autoriteit, wordt daarvan aan de SVB:

  • a. machtiging en volmacht verleend om in overleg met de bevoegde buitenlandse autoriteiten, instanties of organen overeenkomsten af te sluiten betreffende de toepasselijke wetgeving in bijzondere gevallen;

  • b. machtiging en volmacht verleend om de overige uitvoeringstaken op individueel dossierniveau te verrichten voor zover de bevoegdheid daartoe op grond van een internationale regeling uitsluitend aan de minister toekomt;

  • c. mandaat verleend om op grond van de desbetreffende internationale regeling op het gebied van de toepasselijke wetgeving al dan niet in de vorm van een voorgeschreven modelverklaring besluiten te nemen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht;

  • d. mandaat verleend om te beschikken over bezwaarschriften die zijn gericht tegen de onder b bedoelde besluiten;

  • e. machtiging en volmacht verleend om de onder c bedoelde beschikkingen op bezwaar in naam van de minister in rechte te verdedigen en daarbij alle handelingen te verrichten die zij noodzakelijk of nuttig acht inclusief het instellen van hoger beroep en cassatie;

  • f. de bevoegdheid doorverleend om onverminderd artikel 10:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vast te stellen op het gebied van de toepassing van de bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving in de internationale regelingen;

  • g. machtiging en volmacht verleend voor alle andere rechtshandelingen en andere handelingen die noodzakelijk en nuttig worden geacht voor een goede vervulling van de in dit artikel genoemde taken alsmede van de daarmee samenhangende taken op het terrein van voorlichting over en handhaving van de regels inzake de toepasselijke wetgeving.

Artikel 3. Ondermandaat en doorverlening machtiging en volmacht

De Raad van bestuur van de SVB is bevoegd om van de op grond van deze regeling verkregen bevoegdheden ondermandaat te verlenen dan wel de machtiging dan wel volmacht door te verlenen aan onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen.

Artikel 4. Wijze van ondertekening

  • 1. De ondertekening van besluiten en beschikkingen op bezwaar alsmede van andere stukken op grond van mandaat of machtiging vindt plaats op de volgende wijze:

    De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

    namens deze,

    de Sociale verzekeringsbank,

    gevolgd door de handtekening, naam en functieaanduiding van de gemandateerde.

  • 2. Bestaat het besluit uit een verklaring waarvan het voorgeschreven model of de voorgeschreven digitale versie niet voorziet in de mogelijkheid van ondertekening of ondertekening niet dwingend voorschrijft, dan wordt in die verklaring op andere wijze duidelijk gemaakt dat deze in naam van de minister is verstrekt.

Artikel 5. Intrekking regeling

De Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 oktober 1995 houdende regels omtrent de internationale taken van de Sociale verzekeringsbank (Stcrt. 1995, 197), wordt ingetrokken.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt voor zover het de bevoegdheid betreft tot het nemen van besluiten en beschikkingen op bezwaar alsmede de vaststelling van beleidsregels terug tot en met 1 januari 1998.

Artikel 7. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling mandaat, volmacht en machtiging internationale taken Sociale verzekeringsbank.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 september 2018

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

TOELICHTING

Algemeen

Nederland is gebonden aan diverse internationale regelingen (verdragen en binnen de EU/EER en Zwitserland geldende verordeningen) op het gebied van sociale zekerheid. Daarin kunnen regels zijn opgenomen aan de hand waarvan wordt bepaald aan de sociale wetgeving van welk land een migrerende burger is onderworpen. Op die regels kunnen voor bijzondere situaties in het belang van een migrant of een groep migranten in overleg tussen de betrokken verdrags- of lidstaten individuele uitzonderingen worden gemaakt.

De bevoegdheden en uitvoeringstaken op het gebied van de beoordeling van en besluitvorming over de toepasselijke wetgeving is in de latere coördinatieverdragen en de EEG-verordeningen toegekend aan het bevoegde orgaan. Het gaat hierbij om het beoordelen van de situatie, het afgeven van een (detacherings)verklaring over de uiteindelijk toepasselijke wetgeving of het besluit om al dan niet over te gaan tot het benaderen van de bevoegde instanties in andere betrokken verdrags- of lidsta(a)t(en) voor onderhandelingen over en het tot stand brengen van overeenkomsten over een uitzondering in bijzondere gevallen of het besluit om al dan niet in te gaan op het verzoek van de bevoegde buitenlandse instantie om een overeenkomst over een individuele uitzondering tot stand te brengen.

Op het gebied van de toepasselijke wetgeving geldt voor Nederland de Sociale verzekeringsbank (SVB) als bevoegd orgaan. In sommige verdragen is echter een deel van die bevoegdheden op het zelfde terrein (toepasselijke wetgeving in uitzonderingssituaties) voorbehouden aan de (bevoegde) autoriteit. Dat is (voor Nederland) de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bedoeld deel van de uitvoeringstaken op het gebied van de beoordeling van en besluitvorming over de toepasselijke wetgeving was door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanvankelijk toebedeeld aan de toenmalige Sociale Verzekeringsraad. Na de opheffing daarvan is dat deel van die taken met ingang van 1 januari 1995 overgegaan naar het bestuur van de toenmalige Sociale Verzekeringsbank. Dit is neergelegd in de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 oktober 1995 (Stcrt. 1995,197).

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat deze regeling voorziet in een rechtsgeldig mandaat voor de SVB om besluiten en beschikkingen op bezwaar te nemen namens de voor Nederland bevoegde autoriteit in de zin van het (herziene) Verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (Rijnvarendenverdrag, Trb. 1981, 43)1. De regeling is nooit aangepast aan de wettelijke regels rond het mandaat zoals die sinds 1 januari 1998 in het kader van de derde tranche2 zijn opgenomen in afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). In een aantal individuele hoger beroepszaken dreigde dit vermeende bevoegdheidsgebrek te leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten die de SVB had genomen op grond van genoemd Rijnvarendenverdrag. Dit ongewenste resultaat is in de desbetreffende rechtsgedingen voorkomen met een brief waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich alsnog verantwoordelijk heeft verklaard voor de in geding zijne besluiten.

Een structurele toepassing van de zelfde noodoplossing om een bevoegdheidsgebrek te vermijden of te repareren, is ongewenst. Daarom is met deze onderhavige nieuwe regeling gekozen voor vervanging van eerdergenoemde regeling van 1995. Ten opzichte van de vervangen regeling worden de Bureaus Belgische Zaken en Duitse Zaken niet opnieuw genoemd omdat deze niet langer als zelfstandige entiteiten (stichtingen) bestaan. Verder wordt geen onderhoudsgevoelige lijst opgenomen van verdragen. Althans van verdragen waarbij zich hetzelfde euvel lijkt voor te doen. Mocht dat ook in een toekomstige verdrag aan de orde zijn, dan voorziet deze regeling al direct in de bevoegdheidsoverdracht zonder dat er voorafgaande actie nodig is.

Omdat de nadere aan mandaat gestelde eisen gelden sinds de inwerkingtreding van de derde tranche van de AWB op 1 januari 1998 waarbij niet is voorzien in overgangsrecht voor toen reeds bestaande overdrachten van bevoegdheden, wordt aan de mandaatverlening en de bevoegdheid om beleidsregels op het gebied van de toepasselijke wetgeving vast te stellen een terugwerkende kracht verbonden tot dezelfde datum.

De SVB kan daarmee ongewijzigd de uitvoering continueren overeenkomstig haar bestaande en gepubliceerde beleidsregels ongeacht het tijdvak in geding. Met deze regeling wordt op het gebied van de vaststelling van de toepasselijke socialewetgeving geen inhoudelijk verandering aangebracht in de internationale taken van de SVB. Waar dat in een sporadisch geval nog van belang zou kunnen zijn, wordt met de terugwerkende kracht wel beoogd om duidelijk kenbaar te maken dat de minister alle oudere door de SVB genomen besluiten waarop deze regeling ziet, alsnog voor zijn rekening neemt, ongeacht of ook in die besluiten al was voldaan aan het gestelde in 10:10 jo. 10:12 AWB waarop artikel 4 van deze regeling nu ziet.

Artikelsgewijs

Deze regeling is gebaseerd op artikel 10:3, eerste lid, AWB dat voor bestuursorganen de algemene grondslag bevat om mandaat te verlenen en op artikel 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid geeft om bij ministeriële regeling taken op te dragen aan de SVB.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn begripsbepalingen opgenomen. Niet alleen teneinde te verduidelijken dat het mandaat wordt verleend aan de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet Suwi. Maar ook om duidelijk te maken dat het in deze regeling niet alleen gaat om de overdracht van door de Europese socialezekerheidsverordeningen en coördinatieverdragen aan de minister toebedeelde bevoegdheden op het gebied van de toepasselijke wetgeving. Tevens om andere uitvoerende bevoegdheden op individueel dossierniveau op grond van bilaterale verdragen (inzake sociale zekerheid). De begripsbepalingen machtiging, mandaat en volmacht zijn ontleend aan respectievelijk de artikelen 10:12, 10:1 en 10:12 AWB.

Artikel 2 Mandaat, volmacht en machtiging

In dit artikel wordt aan de SVB mandaat, volmacht of mandaat verleend om een aantal bevoegdheden van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid namens de minister uit te oefenen. De mandaatverlening houdt in dat de SVB de bevoegdheid wordt verleend om in naam van de minister besluiten te nemen (art 10.1 AWB). Een door de SVB binnen de grenzen van die bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (art. 10.2 AWB).

Er is doelbewust afgezien van een (limitatieve) actuele opsomming van de verordeningen en verdragen waarop het mandaat betrekking heeft. De verlening van mandaat- volmacht- en machtiging heeft daardoor niet alleen betrekking op alle thans bestaande verordeningen en verdragen, maar voor zover nodig ook op verordeningen en verdragen die mogelijk in de toekomst nog tot stand zullen komen.

Artikel 3. Ondermandaat en doorverlening machtiging en volmacht

De Raad van bestuur van de SVB is bevoegd de aan hem verleende bevoegdheden door te mandateren dan wel de verleende machtiging dan wel volmacht door te verlenen aan onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen. Volledigheidshalve moet hierbij worden vermeld dat het op grond van artikel 10:3, derde lid, AWB niet is toegestaan de bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften te mandateren aan de functionaris die het bestreden besluit heeft genomen.

Artikel 4. Wijze van ondertekening

Op grond van artikel 10:10 jo. 10:12 AWB moet in de ondertekening van een op basis van een mandaat of machtiging genomen besluit tot uitdrukking worden gebracht namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen (de mandaatgever). Artikel 4, eerste lid, schrijft daarom een standaardtekst voor.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt de dag na de publicatie in de Staatscourant in werking en werkt terug tot en met 1 januari 1998 voor zover het de bevoegdheid betreft tot het nemen van besluiten en beschikkingen op bezwaar alsmede de vaststelling van beleidsregels. Dat is het tijdstip waarop de derde tranche AWB in werking is getreden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

(o.a.) CRvB, 9 september 2016, nr. 14/298 AOW (NJB 2016/1848, ECLI:NL:CRVB:2016:3578.

X Noot
2

Wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Stb. 1996, 333).

Naar boven