Tijdelijke regeling van 20 september 2018, kenmerk 2320309, inzake de toepassing van de Wet politiegegevens op de verwerking van persoonsgegevens door buitengewoon opsporingsambtenaren

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 10.3 en 10.9 van de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming, die voorzien in de mogelijkheid bij regeling van Onze Minister voor Rechtsbescherming onderdelen van het bij of krachtens de Wet politiegegevens bepaalde tijdelijk van toepassing te verklaren op de verwerking van persoonsgegevens door een buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel 1. Definitiebepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar:

de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van het Wetboek van Strafvordering en de ambtenaren, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder 2° en 3°, van de Wet op de economische delicten;

b. verantwoordelijke:

de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 2. Van overeenkomstige toepassing verklaring

  • 1. Onverminderd artikel 46, eerste lid, van de Wet politiegegevens is het bij die wet bepaalde met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door een buitengewoon opsporingsambtenaar, met uitzondering van de artikelen 10, 11, tweede lid, 12, 16, eerste lid, onderdeel c, eerste indent, en 36a tot en met 45.

  • 2. Onverminderd artikel 46, eerste lid, van de Wet politiegegeven is het in het Besluit politiegegevens bepaalde met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door een buitengewoon opsporingsambtenaar, met uitzondering van de artikelen 2:2, tweede en derde lid, 2:3 tot en met 2:7, 2:10, tweede lid, 2:13, tweede lid, 3:1, 3:2, 4:1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, 4:2, eerste lid, de onderdelen a, c, d, e, i, j, k, o, q en y, tweede en derde lid, 6:1, 6:6, en 6a:1 tot en met 6a:7 van het Besluit politiegegevens.

Artikel 3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling inzake de toepassing van de Wet politiegegevens.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na datum van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst en werkt terug tot en met 25 mei 2018.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 september 2018

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

I. Algemeen

De Wet politiegegevens (Wpg) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de politietaak, als bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012. De verwerking van persoonsgegevens door de buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) valt tot nu toe onder de (voormalige) Wet bescherming persoonsgegevens, die met ingang van 25 mei 2018 is vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg)1.

Met het vervallen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een adequaat regime voor de verwerking van persoonsgegevens door de boa’s. In het licht van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging zal de verwerking van persoonsgegevens door de boa’s onder de reikwijdte van de Wet politiegegevens worden gebracht2. Thans is een wetsvoorstel aanhangig ter implementatie van die richtlijn (Kamerstukken 34 889). Op basis van dit wetsvoorstel is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die voorziet in de van overeenkomstige toepassing van onderdelen van de Wpg op de verwerking van persoonsgegevens door een buitengewoon opsporingsambtenaar (ontwerpbesluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren). Met de voorliggende regeling wordt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging, de gegevensverwerking door de boa’s onder de reikwijdte van de Wpg gebracht. Daarmee wordt de verwerking van persoonsgegevens door de boa’s tijdelijk onder een wettelijk regime gebracht, dat gelijk is aan dat voor de andere opsporingsambtenaren en dat inhoudelijk vergelijkbaar is met dat van de voormalige Wbp.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1 Definitiebepaling

Onderdeel a

Voor de omschrijving van het begrip buitengewoon opsporingsambtenaar wordt aangesloten bij artikel 142, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van het Wetboek van Strafvordering. In dit artikel is geregeld dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast (a) de personen aan wie door de Minister van Justitie en Veiligheid, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend, (b) de meerderjarige personen, behorend tot door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen categorieën of eenheden, en (c) de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd (art. 142, eerste lid, Sv). De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten (art. 142, tweede lid, Sv). Alle boa’s zijn in de praktijk ook bevoegd tot opsporing van economische delicten, in hun hoedanigheid van ambtenaar als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder 2° of 3°, van de Wet op de economische delicten.

Onderdeel b

Voor de aanwijzing van de verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens wordt in de Wpg aangesloten bij de bestaande beheersstructuur voor de politie. De verantwoordelijke voor de verwerking door de politie is de korpschef, bedoeld in artikel 27 PW 2012. De verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens door de rijksrecherche is het College van procureurs-generaal. De verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens door de Koninklijke marechaussee is de Minister van Defensie (art. 1, onderdeel f, Wpg). De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door een bijzondere opsporingsdienst is de betreffende vakminister3.

Voor de vraag wie verantwoordelijke is voor de verwerking van persoonsgegevens, is vooraleerst bepalend wie de formeel juridische bevoegdheid heeft om doeleinden en middelen van de gegevensverwerking vast te stellen. Tot nu toe gelden de werkgevers van de boa’s als (mede) verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor persoonsgegevens die door boa’s in dienst bij deze werkgevers worden verwerkt. Aldus stellen de werkgevers het doel en de middelen voor gegevensverwerking vast. Gelet hierop wordt als verwerkingsverantwoordelijke voor de boa’s aangewezen de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 2 Van overeenkomstige toepassing verklaring

Eerste lid

Met dit lid zijn vrijwel alle artikelen van de wet van overeenkomstige toepassing op de gegevensverwerking door de bijzondere opsporingsdiensten. Dit met uitzondering van de gegevensverwerking op grond van met uitzondering van de artikelen 10, 11, tweede lid, 12, 16, eerste lid, onderdeel b, eerste indent, 34 en 36a tot en met 45 Wpg.

Artikel 10, eerste lid, onderdeel a, betreft de verwerking van politiegegevens door de criminele inlichtingeneenheden (CIE-verwerking). De boa’s nemen daaraan geen deel. Het eerste lid, onderdeel b, betreft de zogenaamde themaverwerking, waarbij gegevens worden verzameld en verwerkt ten einde inzicht te verkrijgen in de betrokkenheid van personen bij handelingen die kunnen wijzen op het beramen of plegen van zeer ernstige misdrijven. De boa’s houden zich niet bezig met een dergelijke verstrekkende gerichte verwerking van persoonsgegevens. Het eerste lid, onderdeel c, betreft de verwerking van persoonsgegevens door de regionale inlichtingen diensten (RID’en) in verband met het voorkomen van ernstige schendingen van de openbare orde. De boa’s zijn niet belast met de handhaving van de openbare orde, als onderdeel van de politietaak (bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, Pw2012).

Artikel 11, tweede lid, Wpg is niet van toepassing omdat dit artikel betrekking heeft op de verwerking van politiegegevens op grond van artikel 10 Wpg.

Artikel 12 Wpg is niet van toepassing omdat de boa’s niet bevoegd zijn tot de verwerking van politiegegevens met het oog op de controle op en het beheer van informanten. De boa’s zijn hiertoe niet bevoegd.

Artikel 16, eerste lid, onderdeel c, eerste indent, Wpg is niet van toepassing omdat de burgemeester geen gezag of zeggenschap heeft over de taakuitoefening van een boa, voor zover het gaat om de uitvoering van taken in het kader van opsporing.

Artikel 34 Wpg is niet van toepassing omdat de richtlijn niet voorziet niet in een verplichting tot benoeming van een privacyfunctionaris. De Wpg voorziet in de mogelijkheid voor een verantwoordelijke een functionaris gegevensbescherming te benoemen (art. 36, eerste lid, Wpg). Een dergelijke functionaris heeft een meer onafhankelijke positie ten opzichte van de verantwoordelijke (art. 36, tweede lid, Wpg). De betreffende bepaling is van overeenkomstige toepassing op de boa’s. Zodra het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging kracht van wet heeft verkregen, zal de mogelijkheid voor de verantwoordelijke tot het benoemen van een functionaris gegevensbescherming worden vervangen door een verplichting tot het benoemen van een functionaris voor gegevensbescherming.

De artikelen 36a tot en met 36g Wpg zijn niet van toepassing omdat deze bepalingen betrekking hebben op de verwerking van politiegegevens in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES).

De artikelen 37 tot en met 45 Wpg zijn niet van toepassing omdat dit overgangsbepalingen zijn.

Tweede lid

De van overeenkomstige toepassing van vrijwel alle artikelen van de wet brengt met zich mee dat vrijwel alle artikelen van het Besluit politiegegevens eveneens van overeenkomstige toepassing zijn op de gegevensverwerking door de boa’s. De uitzondering van bepaalde artikelen van de Wpg heeft echter gevolgen voor de artikelen in het Bpg die aan die wettelijke bepalingen uitvoering geven. Dit betreft de volgende artikelen of artikelleden:

De artikelen 2:2, tweede en derde lid, 2:3, 2:4, 2:5, 2:6, 2:10, tweede lid, 3:1 en 3:2 Bpg omdat deze bepalingen uitwerking geven aan artikel 10 van de wet.

De artikelen 2:7, 2:13, tweede lid, en 6:6 Bpg, omdat deze bepalingen betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens door het Financiële inlichtingen eenheid (artikel 12, eerste lid, Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).

De artikelen 4:1 eerste lid, onderdeel b, 4:2, eerste lid, onderdelen a, c, d, e, i, j, k, o, q en y, tweede en derde lid, Bpg, omdat deze onderdelen betrekking hebben op verstrekkingen die voor de boa’s niet aan de orde zijn.

Artikel 6:1 Bpg, omdat dit artikel uitwerking geeft aan artikel 12 van de wet.

De artikelen 6a:1 tot en met 6a:7 Bpg, omdat deze artikelen uitwerking geven aan de artikelen 36a tot en met 36g van de wet.

Artikel 3

Omdat de Wbp met ingang van 25 mei 2018 is vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming is het noodzakelijk dat deze tijdelijke regeling op die datum van kracht is. Zodra het voorstel ter implementatie van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging kracht van wet heeft verkregen en het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren in werking is getreden, zal de voorliggende tijdelijke regeling worden ingetrokken.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PbEU 2016, L 119).

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119).

X Noot
3

De Minister van Financiën voor de Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen-en Opsporingsdienst-Economische Controledienst (FIOD-ECD), de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD), de Minister van Landbouw voor de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de Directie Opsporing van de Inspectie SZW.

Naar boven