Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 september 2018 tot wijziging van het besluit Winningsvergunning Groningen

Op 10 september 2018 is een aanvraag ontvangen, gedateerd 7 september, tot wijziging van de concessie ‘Groningen’. Deze concessie ‘Groningen’ is bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 1963, nr. 126), aan de N.V. Nederlandse Aardolie Maatschappij verleend. Op grond van artikel 143, tweede lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet wordt de Concessie ‘Groningen’ beschouwd als een winningsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet. Daarom wordt in dit besluit gesproken over de winningsvergunning ‘Groningen’. Voor het wijzigen van deze winningsvergunning dient de route te worden gevolgd van paragraaf 2.4 van de Mijnbouwwet. Hierin wordt bepaald dat een winningsvergunning kan worden gewijzigd, onder andere op verzoek van de houder van de vergunning (artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet). Het door de NAM ingediende verzoek heeft de volgende achtergrond.

Sinds 1948 worden vergunningen verleend voor de winning en opsporing van koolwaterstoffen, waarbij vergunninghouders afdrachten aan de Staat verschuldigd zijn. In 2003 is de Mijnbouwwet in werking getreden. In deze wet zijn financiële afdrachten vastgelegd en die zijn van toepassing op alle vergunningen die na 1965 zijn verleend. Daarmee zijn in 2003 de financiële afdrachten van alle vergunningen die verleend zijn tussen 1965 en 2003 onder de reikwijdte van de Mijnbouwwet gebracht. De financiële afdrachten zijn geregeld in afdeling 5.1.1 van de Mijnbouwwet en zijn identiek voor alle vergunningen. Vijf vóór 1965 verleende vergunningen zijn niet onder de financiële paragraaf van de wet gebracht omdat de afdrachten van deze vijf vergunningen wat betreft structuur en omvang substantieel afweken van het wettelijk kader (Kamerstukken II, 1998/99, 26 219, nr. 3, p. 30). Het betreft vijf vergunningen die aan NAM zijn verleend; Schoonebeek (1948), Tubbergen (1953), Rijswijk (1955), Rossum de Lutte (1961) en Groningen (1963). In artikel 146, eerste lid, van de Mijnbouwwet is bepaald dat de financiële afdrachten van deze vergunningen niet onder de Mijnbouwwet vallen. Daarmee bleven de financiële afdrachten geregeld via privaatrechtelijke overeenkomsten.

Onlangs is een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten met Shell en ExxonMobil over de aanpassing van het gasgebouw. Voor de financiële afdrachten van de winningsvergunning Groningen is overeengekomen dat ingaande 1 januari 2018 de wettelijke afdrachten van toepassing worden. Hiertoe zal zo snel mogelijk een wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet worden ingediend bij het parlement. Vooruitlopend op de voorgenomen wetswijziging worden de afdrachten voor de winningsvergunning Groningen vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen NAM en de Staat. De kern van deze overeenkomst is dat de afdrachten uit afdeling 5.1.1 van de Mijnbouwwet van overeenkomstige toepassing worden op de winningsvergunning Groningen. Het is de bedoeling dat na wijziging van de Mijnbouwwet de privaatrechtelijke overeenkomst vervalt. Door een dergelijke wijziging van de Mijnbouwwet vervalt het onderscheid in de financiële behandeling van de winningsvergunning Groningen en alle overige vergunningen, die na 1965 zijn verleend. Hiermee is maximale transparante bereikt.

Bij het verlenen van de vergunning Groningen in 1963 aan NAM is in artikel 3 van de vergunningsvoorschriften vastgelegd dat NAM een overeenkomst sluit met de Staat op grond waarvan NAM een gedeelte van haar winst aan de Staat uitkeert conform de ontwerp-overeenkomst. Deze overeenkomst is voor het laatst gewijzigd in 2001 (Stcrt. 2001, 60). De overeenkomst op basis van artikel 3 van de vergunning Groningen wordt nu gewijzigd en wel zodanig dat NAM jaarlijks een afdracht aan de Staat verschuldigd is, bestaande uit:

  • i) Oppervlakterecht, overeenkomstig paragraaf 5.1.1.2 van de Mijnbouwwet

  • ii) Cijns, overeenkomstig paragraaf 5.1.1.3 van de Mijnbouwwet

  • iii) Winstaandeel, overeenkomstig paragraaf 5.1.1.4 van de Mijnbouwwet.

Met deze vernieuwde overeenkomst worden de afdrachten uit de Mijnbouwwet van overeenkomstige toepassing verklaard waardoor de afdrachten voor de Groningenvergunning identiek worden aan de wettelijke afdrachten.

Gelet op artikelen 143, tweede lid, onderdeel a, en 18, eerste lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet:

Besluit:

Artikel 1

De winningsvergunning ‘Groningen’ wordt aldus gewijzigd dat de ontwerp-overeenkomst die daaraan als bijlage is gehecht wordt vervangen door de ontwerp-overeenkomst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop dit besluit is overhandigd en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

Dit besluit wordt bekendgemaakt door overhandiging aan de aanvrager. Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 28 september 2018

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

BIJLAGE BIJ WIJZIGINGSBESLUIT WINNINGSVERGUNNING GRONINGEN

ONTWERP-OVEREENKOMST

De Staat der Nederlanden (hierna: de ‘Staat’), vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de ‘Minister’), conform de beschikking van 28 september 2018, en

de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: ‘NAM’),

in aanmerking nemende:

  • A. dat de Staat en NAM op 18 juli 1963 een overeenkomst sloten waarvan het ontwerp is vastgesteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) (hierna: de ‘Overeenkomst’); en

  • B. dat de Overeenkomst is gewijzigd nadat de Minister daartoe werd gemachtigd bij koninklijk besluit van 12 februari 2001, nr. 01.000275 (Stcrt. 60);

komen overeen dat de Overeenkomst met ingang van 1 januari 2018 als volgt zal luiden:

Artikel 1

NAM zal conform artikel 3 van de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning Groningen een gedeelte van de bij de opsporings- en ontginningswerkzaamheden te maken winst aan de Staat uitkeren overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst.

Artikel 2

NAM zal als houder van de winningsvergunning Groningen jaarlijks een bedrag aan de Staat afdragen dat afhankelijk is van de oppervlakte van het door NAM gehouden vergunningsgebied (hierna: ‘Oppervlakterecht’), berekend overeenkomstig paragraaf 5.1.1.2 van de Mijnbouwwet.

NAM zal uiterlijk op 1 april van het betreffende kalenderjaar een berekening van het verschuldigde Oppervlakterecht aan de Staat overleggen en binnen één maand het verschuldigde bedrag aan de Staat afdragen.

Artikel 3

NAM zal jaarlijks een bedrag aan de Staat afdragen dat afhankelijk is van de omzet die NAM met betrekking tot de winningsvergunning Groningen heeft behaald (hierna: ‘Cijns’), berekend overeenkomstig paragraaf 5.1.1.3 van de Mijnbouwwet.

NAM zal uiterlijk op 1 april volgend op het kalenderjaar waarover Cijns verschuldigd is een berekening van de verschuldigde Cijns aan de Staat overleggen en binnen één maand het verschuldigde bedrag aan de Staat afdragen.

Artikel 4

NAM zal jaarlijks een bedrag aan de Staat afdragen dat afhankelijk is van de winst die NAM met betrekking tot de winningsvergunning Groningen heeft behaald (hierna: ‘Winstaandeel’), berekend overeenkomstig paragraaf 5.1.1.4 van de Mijnbouwwet, waarbij artikel 66, lid 2 buiten toepassing blijft.

NAM zal uiterlijk op 1 juni van het betreffende kalenderjaar 50% van het voor dat kalenderjaar geraamde Winstaandeel als eerste voorlopige betaling aan de Staat afdragen. NAM zal uiterlijk op 1 december van het betreffende kalenderjaar een tweede voorlopige betaling aan de Staat afdragen zodat het totaal van de voorlopige betalingen komt op 75% van de voor dat kalenderjaar geactualiseerde raming van het verschuldigde Winstaandeel.

NAM zal uiterlijk op 30 juni volgend op het betreffende kalenderjaar waarover Winstaandeel verschuldigd is een berekening van het verschuldigde Winstaandeel aan de Staat overleggen en het verschuldigde bedrag aan de Staat afdragen na aftrek van de voorlopige betalingen overeenkomstig het hierboven bepaalde.

Artikel 5

Het bepaalde in artikel 55 van de Mijnbouwwet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

Met betrekking tot het kalenderjaar 2018 worden afdrachten die op grond van de Overeenkomst door NAM vóór 15 oktober van het betreffende kalenderjaar verschuldigd zijn, uiterlijk op 1 december 2018 door NAM voldaan.

Artikel 7

De Overeenkomst eindigt op het moment dat hoofdstuk 5 van de Mijnbouwwet door middel van een wetswijziging van toepassing wordt op de winningsvergunning Groningen.

Artikel 8

Op de Overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

Artikel 9

Alle geschillen tussen Partijen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de Overeenkomst zullen uitsluitend worden verwezen naar, en beslecht worden door, arbitrage volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (‘NAI-Reglement’). Het arbitragetribunaal zal uit drie arbiters bestaan. De plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage. Het arbitragetribunaal zal oordelen op basis van de regelen des rechts. Deze arbitrageclausule zal de arbitrageclausule in enige bestaande overeenkomst niet vervangen of terzijde stellen. De arbitrage wordt gevoerd in het Nederlands. Partijen komen overeen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt behoudens de informatie die door een Partij als bedrijfsvertrouwelijk wordt beschouwd.

Naar boven