De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Gelet op de artikelen 48, tweede lid, 55, tweede lid, 56, zesde en zevende lid, 62,
vierde lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
ARTIKEL I
De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt
gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsomschrijving van ‘Minister’ te luiden: Minister van Economische
Zaken en Klimaat.
B
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Voor de uitvoering van het eerste lid worden tijdelijke vergunningen die zijn verleend
op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 2°, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht niet in aanmerking genomen.
C
Artikel 2a, eerste lid, komt te luiden:
D
Artikel 2b, tweede lid, komt te luiden:
-
2. Het geologisch rapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voldoet aan het model
‘Specificaties geologisch onderzoek voor geothermieprojecten - rapportagevereisten
SDE+ en RNES’ van 18 april 2017 van TNO zoals gepubliceerd op de website van de Rijksdienst
van ondernemend Nederland.
E
In artikel 3, eerste lid, wordt ‘binnen een jaar’ vervangen door ‘binnen 18 maanden’.
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt ‘aardgasequivalenten’.
2. Na het vierde lid wordt een een lid toegevoegd, luidende:
-
5. Indien toepassing is gegeven aan artikel 12, vierde lid, van het besluit, waarbij
de productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de in de subsidiebeschikking
opgenomen maximale productie die voor subsidie in aanmerking komt en de productie
die in voorkomend geval bij toepassing van artikel 15, derde lid, van het besluit
bij de maximale productie wordt opgeteld, overschrijdt, verdeelt de Minister bij de
bijstelling van een voorschot als bedoeld in het eerste lid, de productie die voor
subsidie in aanmerking komt evenredig aan de productie die is ingevoed en de productie
die niet is ingevoed.
G
In artikel 9, vierde lid, onderdelen b en d, vervalt ‘aardgasequivalent’.
H
In artikel 14c wordt ‘artikel 15, eerste lid, en artikel 23, eerste lid’ vervangen
door ‘artikel 15, eerste lid, artikel 23, eerste lid, artikel 48, eerste lid en artikel
55 eerste lid’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie (hierna: algemene uitvoeringsregeling). De wijzigingen betreffen
aanpassingen van de algemene uitvoeringsregeling in verband met praktijkervaringen
en de verbetering van een omissie. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de begripsomschrijving
van de Minister te actualiseren. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.
Toelichting op de wijzigingen
Voor de realisering van bouwwerken voor de productie van duurzame energie kunnen vergunningen
noodzakelijk zijn. Krachtens artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht kunnen voor bepaalde projecten omgevingsvergunningen afgegeven
worden in afwijking van in het bestemmingsplan toegestane grondgebruik. Voor projecten
in verband met de productie van duurzame energie gaat het op grond van artikel 4,
lid eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (kruimellijst) dan om
een periode van ten hoogste 10 jaar.
Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet
van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt
voor tenminste de gehele looptijd van het project. Een tijdelijke omgevingsvergunning
voldoet hier niet aan. Vandaar dat in de algemene uitvoeringsregeling opgenomen wordt
dat een vergunning op basis van de kruimellijst niet wordt geaccepteerd als vergunning
voor de uitvoering van de verplichting om de aanvraag te doen vergezellen van de voor
de installatie verplichte vergunningen (artikel I, onderdeel B).
Om administratieve en uitvoeringslasten te beperken is bij een aanvraag kleiner dan
500 kW geen haalbaarheidsstudie vereist. Voorheen werd nog wel een haalbaarheidsstudie
per project vereist als de gezamenlijke aanvragen van één aanvrager een gezamenlijk
opgesteld vermogen hebben van meer dan 500 kW. Dit wordt niet langer noodzakelijk
geacht aangezien de belangrijkste factor voor het doorgaan van grotere aantallen aanvragen
kleiner dan 500 kW gelegen is in de financiële haalbaarheid van de projecten als totaal.
Zie hiertoe artikel I, onderdeel C. Indien er twijfel bestaat of één aanvrager met
twee of meer projecten wel in staat is om elk van deze projecten te realiseren kan
na de aanvraag nog aanvullende informatie worden ingewonnen om de haalbaarheid van
deze projecten te beoordelen.
Bij een aanvraag voor subsidie voor een geothermieproject dient een geologisch rapport
meegestuurd worden. Het model dat vereist wordt is aangepast aan de laatste inzichten
en wordt niet langer als bijlage bij de algemene uitvoeringsregeling opgenomen, maar
beschikbaar gesteld via de website van RVO.nl (artikel I, onderdelen D en I).
De subsidieontvanger was verplicht binnen één jaar na de datum van de inwerkingtreding
van de subsidieverlening opdrachten voor de bouw van een productie-installatie te
verstrekken. In de praktijk bleek dat deze termijn in veel gevallen, vooral voor de
complexere projecten, niet reëel is. Derhalve wordt bij onderhavige regeling de termijn
verlengd naar 18 maanden (artikel I, onderdeel E). Dit heeft geen effect op de termijn
voor de ingebruikname, die afhankelijk van de aard van het project is vastgesteld.
In de artikelen 8 en 9 van de algemene uitvoeringsregeling was abusievelijk de referentie
aan aardgasequivalenten blijven staan na de wijziging van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie in 2015. Sindsdien wordt de productie van groen gas en warmte
in de eenheid kWh weergegeven. Het begrip aardgasequivalenten in de artikelen 8 en
9 is daarmee niet langer relevant en vervalt op grond van(artikel I, onderdelen F,
eerste lid, en G).
Elk kalenderjaar wordt de binnen die periode verstrekte subsidie gecorrigeerd in verband
met onder meer fluctuerende energieprijzen en garanties van oorsprong. Sinds 2018
wordt voor de categorieën zon-PV een verschillend correctiebedrag gehanteerd voor
netlevering en niet-netlevering. Met de wijziging van artikel I, onderdeel F, tweede
lid, wordt verduidelijkt dat voor de bijstelling van het voorschot de verhouding wordt
gehanteerd van de productie van elektriciteit van netlevering en niet-netlevering
zoals deze in het kalenderjaar waarop de bijstelling van het voorschot betrekking
heeft.
Op grond van Europese staatssteunregels kan overproductie niet gesubsidieerd worden.
Derhalve is in artikel 8a, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling geregeld
dat indien de prijs van elektriciteit voor een bepaalde periode negatief is, het aantal
kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet niet subsidiabel is. De wijziging van
artikel I, onderdeel H, zorgt ervoor dat dit ook geldt voor de berekening van de subsidie
voor de installaties met gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit. Dit
is wenselijk omdat hiermee ook voor dit type installaties geen prikkel meer wordt
gegeven om elektriciteit te produceren ten tijde van negatieve prijzen.
Regeldruk
Onderhavige wijziging zorgt voor een beperkte vermindering van de administratieve
lasten voor aanvragers van twee of meer zon-PV projecten onder de 500 kW die niet
langer een haalbaarheidsstudie bij hun aanvraag moeten voegen als het gezamenlijk
vermogen van de aanvragen meer dan 500 kW bedraagt. Het niet meer hoeven bijvoegen
van de haalbaarheidsstudie verminderen de uitvoeringslasten bij RVO.nl en de aanvrager
loopt een minder groot risico op het indienen van een onvolledige aanvraag.
Bij een ingeschatte besparing van 30 minuten per aanvraag, 2.000 minder haalbaarheidsstudies
en een uurtarief van 50 euro per uur bedraagt de besparing circa 2.000*0,5*50=50.000
euro op een bijbehorend verplichtingenbudget van circa 200 miljoen euro komt dit neer
op een reductie van de uitvoeringskosten voor zon-PV van 0,02% punt (van 0,06% naar
0,04%).
Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van onderhavige regeling wijkt af van het beleid inzake de vaste
verandermomenten. De regeling treedt in werking op de dag na de bekendmaking van onderhavige
regeling en houdt voorts geen rekening met de termijn van twee maanden. Afwijking
van het beleid is gerechtvaardigd aangezien de doelgroep bij spoedige inwerkingtreding
is gebaat. De afwijking is voorts wenselijk dat onderhavige regeling in werking is
getreden op het moment dat de najaarsopenstelling van de subsidiemodule onder het
Besluit stimulering duurzame energieproductie geschiedt.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes