Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 14 september 2018, nr. WJZ/18186053, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in verband met periodiek onderhoud

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 48, tweede lid, 55, tweede lid, 56, zesde en zevende lid, 62, vierde lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsomschrijving van ‘Minister’ te luiden: Minister van Economische Zaken en Klimaat.

B

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de uitvoering van het eerste lid worden tijdelijke vergunningen die zijn verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet in aanmerking genomen.

C

Artikel 2a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de aanvraag om subsidieverlening betrekking heeft op een productie-installatie met een vermogen van ten minste 500 kW gaat de aanvraag vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

D

Artikel 2b, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het geologisch rapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voldoet aan het model ‘Specificaties geologisch onderzoek voor geothermieprojecten - rapportagevereisten SDE+ en RNES’ van 18 april 2017 van TNO zoals gepubliceerd op de website van de Rijksdienst van ondernemend Nederland.

E

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘binnen een jaar’ vervangen door ‘binnen 18 maanden’.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt ‘aardgasequivalenten’.

2. Na het vierde lid wordt een een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien toepassing is gegeven aan artikel 12, vierde lid, van het besluit, waarbij de productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de in de subsidiebeschikking opgenomen maximale productie die voor subsidie in aanmerking komt en de productie die in voorkomend geval bij toepassing van artikel 15, derde lid, van het besluit bij de maximale productie wordt opgeteld, overschrijdt, verdeelt de Minister bij de bijstelling van een voorschot als bedoeld in het eerste lid, de productie die voor subsidie in aanmerking komt evenredig aan de productie die is ingevoed en de productie die niet is ingevoed.

G

In artikel 9, vierde lid, onderdelen b en d, vervalt ‘aardgasequivalent’.

H

In artikel 14c wordt ‘artikel 15, eerste lid, en artikel 23, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 15, eerste lid, artikel 23, eerste lid, artikel 48, eerste lid en artikel 55 eerste lid’.

I

Bijlage 7 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 september 2018

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: algemene uitvoeringsregeling). De wijzigingen betreffen aanpassingen van de algemene uitvoeringsregeling in verband met praktijkervaringen en de verbetering van een omissie. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de begripsomschrijving van de Minister te actualiseren. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Toelichting op de wijzigingen

Voor de realisering van bouwwerken voor de productie van duurzame energie kunnen vergunningen noodzakelijk zijn. Krachtens artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen voor bepaalde projecten omgevingsvergunningen afgegeven worden in afwijking van in het bestemmingsplan toegestane grondgebruik. Voor projecten in verband met de productie van duurzame energie gaat het op grond van artikel 4, lid eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (kruimellijst) dan om een periode van ten hoogste 10 jaar.

Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt voor tenminste de gehele looptijd van het project. Een tijdelijke omgevingsvergunning voldoet hier niet aan. Vandaar dat in de algemene uitvoeringsregeling opgenomen wordt dat een vergunning op basis van de kruimellijst niet wordt geaccepteerd als vergunning voor de uitvoering van de verplichting om de aanvraag te doen vergezellen van de voor de installatie verplichte vergunningen (artikel I, onderdeel B).

Om administratieve en uitvoeringslasten te beperken is bij een aanvraag kleiner dan 500 kW geen haalbaarheidsstudie vereist. Voorheen werd nog wel een haalbaarheidsstudie per project vereist als de gezamenlijke aanvragen van één aanvrager een gezamenlijk opgesteld vermogen hebben van meer dan 500 kW. Dit wordt niet langer noodzakelijk geacht aangezien de belangrijkste factor voor het doorgaan van grotere aantallen aanvragen kleiner dan 500 kW gelegen is in de financiële haalbaarheid van de projecten als totaal. Zie hiertoe artikel I, onderdeel C. Indien er twijfel bestaat of één aanvrager met twee of meer projecten wel in staat is om elk van deze projecten te realiseren kan na de aanvraag nog aanvullende informatie worden ingewonnen om de haalbaarheid van deze projecten te beoordelen.

Bij een aanvraag voor subsidie voor een geothermieproject dient een geologisch rapport meegestuurd worden. Het model dat vereist wordt is aangepast aan de laatste inzichten en wordt niet langer als bijlage bij de algemene uitvoeringsregeling opgenomen, maar beschikbaar gesteld via de website van RVO.nl (artikel I, onderdelen D en I).

De subsidieontvanger was verplicht binnen één jaar na de datum van de inwerkingtreding van de subsidieverlening opdrachten voor de bouw van een productie-installatie te verstrekken. In de praktijk bleek dat deze termijn in veel gevallen, vooral voor de complexere projecten, niet reëel is. Derhalve wordt bij onderhavige regeling de termijn verlengd naar 18 maanden (artikel I, onderdeel E). Dit heeft geen effect op de termijn voor de ingebruikname, die afhankelijk van de aard van het project is vastgesteld.

In de artikelen 8 en 9 van de algemene uitvoeringsregeling was abusievelijk de referentie aan aardgasequivalenten blijven staan na de wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in 2015. Sindsdien wordt de productie van groen gas en warmte in de eenheid kWh weergegeven. Het begrip aardgasequivalenten in de artikelen 8 en 9 is daarmee niet langer relevant en vervalt op grond van(artikel I, onderdelen F, eerste lid, en G).

Elk kalenderjaar wordt de binnen die periode verstrekte subsidie gecorrigeerd in verband met onder meer fluctuerende energieprijzen en garanties van oorsprong. Sinds 2018 wordt voor de categorieën zon-PV een verschillend correctiebedrag gehanteerd voor netlevering en niet-netlevering. Met de wijziging van artikel I, onderdeel F, tweede lid, wordt verduidelijkt dat voor de bijstelling van het voorschot de verhouding wordt gehanteerd van de productie van elektriciteit van netlevering en niet-netlevering zoals deze in het kalenderjaar waarop de bijstelling van het voorschot betrekking heeft.

Op grond van Europese staatssteunregels kan overproductie niet gesubsidieerd worden. Derhalve is in artikel 8a, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling geregeld dat indien de prijs van elektriciteit voor een bepaalde periode negatief is, het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet niet subsidiabel is. De wijziging van artikel I, onderdeel H, zorgt ervoor dat dit ook geldt voor de berekening van de subsidie voor de installaties met gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit. Dit is wenselijk omdat hiermee ook voor dit type installaties geen prikkel meer wordt gegeven om elektriciteit te produceren ten tijde van negatieve prijzen.

Regeldruk

Onderhavige wijziging zorgt voor een beperkte vermindering van de administratieve lasten voor aanvragers van twee of meer zon-PV projecten onder de 500 kW die niet langer een haalbaarheidsstudie bij hun aanvraag moeten voegen als het gezamenlijk vermogen van de aanvragen meer dan 500 kW bedraagt. Het niet meer hoeven bijvoegen van de haalbaarheidsstudie verminderen de uitvoeringslasten bij RVO.nl en de aanvrager loopt een minder groot risico op het indienen van een onvolledige aanvraag.

Bij een ingeschatte besparing van 30 minuten per aanvraag, 2.000 minder haalbaarheidsstudies en een uurtarief van 50 euro per uur bedraagt de besparing circa 2.000*0,5*50=50.000 euro op een bijbehorend verplichtingenbudget van circa 200 miljoen euro komt dit neer op een reductie van de uitvoeringskosten voor zon-PV van 0,02% punt (van 0,06% naar 0,04%).

Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van onderhavige regeling wijkt af van het beleid inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt in werking op de dag na de bekendmaking van onderhavige regeling en houdt voorts geen rekening met de termijn van twee maanden. Afwijking van het beleid is gerechtvaardigd aangezien de doelgroep bij spoedige inwerkingtreding is gebaat. De afwijking is voorts wenselijk dat onderhavige regeling in werking is getreden op het moment dat de najaarsopenstelling van de subsidiemodule onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie geschiedt.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven