TOELICHTING
Algemeen
Deze subsidieregeling is de opvolger van de Subsidieregeling innovaties duurzame binnenvaart,
die op 1 januari 2018 is vervallen.
Beleidsoverwegingen
De binnenvaart moet schoner gaan opereren om ook in de toekomst een duurzaam antwoord
te kunnen geven op de logistieke behoeften op mondiale, Europese en nationale schaal.
Het antwoord hierop kan worden gevonden in innovaties.
Het tot stand brengen van innovaties is in beginsel de verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven zelf. Bedrijven en kennisinstellingen zullen moeten investeren in onderzoek
en ontwikkelingsactiviteiten om hun concurrentiepositie te behouden en te versterken.
Daarnaast zijn innovaties noodzakelijk om tegemoet te kunnen komen aan de strengere
regelgeving die op internationaal niveau voor maatschappelijke waarden als duurzaamheid
wordt afgesproken.
In het regeerakkoord1 is opgenomen dat binnenvaart een belangrijke bijdrage kan leveren aan het beperken
van toenemend goederenvervoer over de weg en het beperken van uitstoot die slecht
is voor het klimaat. Er is in de binnenvaart nog veel milieuwinst te behalen.
Het is de ambitie van het kabinet om een goed innovatieklimaat te scheppen voor de
binnenvaart, waarin kennisontwikkeling en onderwijs belangrijke pijlers zijn. Met
het op 1 januari 2018 vervallen subsidieprogramma gaf het kabinet financiële steun
aan projecten die in de markt kansrijk waren en beantwoordden aan de beleidsmatige
doelstellingen van het programma. De evaluatie van het subsidieprogramma is positief.
Daaruit blijkt dat er voldoende belangstelling is voor deze subsidieregeling en dat
deze subsidieregeling een stimulerend effect heeft op met name relatief kleinschalige
projecten over alternatieve oplossingen. De reden daarvoor is de laagdrempelige opzet
van de aanvraagfase en verantwoording en de hoogte van subsidiebedragen. De meerwaarde
hiervan is dat de binnenvaartsector inzicht krijgt in de effectiviteit van deze alternatieve
oplossingen. In de evaluatie wordt aanbevolen om de focus op emissiereductie in een
eventuele vervolgregeling vast te houden. Daarnaast is het systeem van rapportage
en monitoring positief beoordeeld. Een verzwaring van de rapportageverplichting zou
de administratieve lasten verzwaren en de regeling onaantrekkelijk kunnen maken voor
kleinere projecten.
Doelstelling en uitvoeringsinstantie
Deze subsidieregeling is gericht op duurzame innovatieve toepassingen die betrekking
hebben op de machinekamer, de inrichting en het gebruik van het schip met als doel
de CO2-, NOx-, PM- emissies en uitstoot van methaanslip te reduceren.
De subsidieregeling zal worden uitgevoerd door het Expertise- en Innovatie Centrum
Binnenvaart (EICB). Het EICB, onderdeel van de Stichting Projecten Binnenvaart, dat
expertise op het terrein van binnenvaart opbouwt en toegankelijk maken en innovatie
in de binnenvaart structureel verankert. Het EICB is een brede vertegenwoordiging
van de belangenorganisaties van binnenvaart.
Administratieve lasten voor het bedrijfsleven
De administratieve lasten voor de aanvragende bedrijven kunnen als volgt worden becijferd.
Voor de aanvragers zullen de administratieve lasten naar schatting per aanvraag 20
uur * € 50 bedragen. Uitgaande van naar verwachting tien tot 25 aanvragen zullen de
totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven derhalve € 10.000,–
tot € 25.000,– bedragen. Voor burgers zijn er geen administratieve lasten.
Risicoanalyse
Voor deze regeling is een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd waaruit blijkt dat de aan
deze regeling verbonden risico’s laag zijn. Deze regeling komt grotendeels overeen
met haar voorgangster. In verband daarmee alsmede met het lage risico van de regeling
is besloten om voor subsidies tot € 125.000,– de voorschriften van de Aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking voor subsidies tot € 25.000,– toe te passen.
Europees kader
Een subsidie die op basis van deze regeling kan worden verstrekt, is in beginsel aan
te merken als staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie. Omdat de subsidie evenwel voldoet aan de voorwaarden
van de algemene groepsvrijstellingsverordening is er sprake van geoorloofde staatssteun.
In het kader van deze regeling wordt gebruik gemaakt van artikel 25, eerste, derde,
vierde, vijfde en zevende lid en artikel 27, vijfde tot en met negende lid, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarin is vastgelegd dat een steunmaatregel
verenigbaar is met de interne markt mits de voorwaarden in die artikelen en van hoofdstuk
I van die verordening zijn vervuld. Subsidie op grond van deze regeling voldoet aan
die voorwaarden. Met een kennisgeving op basis van artikel 11, onderdeel a, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening wordt de Europese Commissie op de hoogte gesteld
van deze subsidieregeling.
Vaste verandermomenten
Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Bekendmaking
geschiedt uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding. In deze regeling wordt afgeweken
van de vaste verandermomenten en wordt ook geen invoeringstermijn van twee maanden
aangehouden op grond van de uitzonderingsmogelijkheid dat uitstel van deze subsidieregeling
tot grote financiële nadelen voor de doelgroep van de bijdrage zou leiden.
Artikelsgewijs
Artikel 4
De verdeling van de subsidiegelden vindt plaats via een rankingsysteem waarbij de
Innovatieraad Binnenvaart, een door het gezamenlijke bedrijfsleven van de binnenvaart
aangesteld college van innovatiedeskundigen, de aangemelde projecten rangschikt in
de volgorde naar de mate waarin deze projecten voldoen aan de drie genoemde criteria:
generieke toepasbaarheid, uitstootreductie en terugverdienend vermogen. Indien twee
of meer projecten gelijk eindigen in de rangschikking wordt de onderlinge volgorde
nader bepaald door loting.
Artikel 6
In het tweede lid zijn per type project de subsidiabele kosten vermeld met de daarvoor
maximaal te verkrijgen subsidie. De genoemde percentages sluiten aan bij de percentages
in de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Pb EU, L 187).
Artikelen 7 en 8
Deze artikelen zijn toegevoegd ter implementatie van artikel 8 onderscheidenlijk artikel
1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze betreffen
respectievelijk de niet-toegestane opstapeling van steunmaatregelen ten behoeve van
een project en het verbod op overheidssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.
Artikelen 9 en 10
De organisatorische en administratieve uitvoering van de subsidieregeling geschiedt
door het EICB. Het aanvragen van de subsidie is mogelijk met het aanvraagformulier
dat als bijlage 1 bij de subsidieregeling is opgenomen, dat verkrijgbaar is bij het
EICB te Rotterdam en ook via de website van het EICB. De aanvraag bevat de in artikel
10, vierde lid, van het Kaderbesluit genoemde gegevens en wordt ingediend door middel
van een volledig ingevuld aanvraagformulier. Het EICB registreert de ingediende formulieren
en organiseert de bijeenkomsten van de Innovatieraad Binnenvaart waarop de rangschikking
van de projecten plaatsvindt. Het EICB is belast met de uitvoering van deze regeling;
de voorbereiding van het instellen van de innovatieraad; de promotie van het programma
op internet en in de gedrukte media; het instellen van een (digitaal)loket waar aanvragen
voor subsidies en aanvragen voor de vaststelling daarvan gestandaardiseerd kunnen
worden ingediend; het management, de secretariële en de boekhoudkundige ondersteuning
van dit programma; het beoordelen van projectvoorstellen en begeleiden van goedgekeurde
voorstellen.
Artikel 11
De subsidiebeschikking vermeldt wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn
verricht. De subsidie wordt vervolgens, uiterlijk na verloop van een in de beschikking
aan te geven termijn na de datum waarop de activiteiten moeten zijn verricht, ambtshalve
vastgesteld door de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft dus geen aanvraag
voor subsidievaststelling aan de hand van een verantwoording te doen. De ambtshalve
vaststelling kan al vóór het verstrijken van de termijn plaatsvinden, bijvoorbeeld
als het vanuit een oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht dat
dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Voorts zal
ook van een eerdere vaststelling sprake kunnen zijn indien na een melding als bedoeld
in het derde lid, onder a, wordt vastgesteld of als, indien er niet gemeld is, na
een verantwoording als bedoeld in het derde lid, onder b, een vaststelling op nihil
plaatsvindt (zie hieronder).
Het derde lid voorziet in een meldingsplicht van de subsidieontvanger. Zodra het aannemelijk
is dat de gesubsidieerde activiteiten niet geheel, niet tijdig of niet volgens alle
daaraan verbonden verplichtingen zullen worden verricht, moet de subsidieontvanger
dit zo snel mogelijk melden bij de verstrekkende instantie. In dat geval zal de subsidie
lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over
het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de
uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan,
indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene
wet bestuursrecht alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger
wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Een op nihil stellen van
de subsidies en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag
kan in een dergelijk geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan, door
niet te melden, misbruik maakte van de high trust, die ten grondslag ligt aan het
subsidiekader. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht uiteraard
niet geldt voor wijzigingen waarmee de subsidieverlener op verzoek van de ontvanger
eerder heeft ingestemd. Aan de subsidieontvanger dient voorts de verplichting te worden
opgelegd om, als de subsidieverstrekker dat vraagt, aan te tonen dat de gesubsidieerde
activiteiten zijn uitgevoerd en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
is voldaan. De subsidieverstrekker zal slechts steekproefsgewijs van deze bevoegdheid
gebruik maken. Het begrip ‘aantonen’ houdt in dat meer gevraagd wordt dan ‘aannemelijk
maken’. Het bestuursorgaan dient ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering
is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen. Daarbij moet
vooraf in de beschikking of de regeling door de subsidieverstrekker al zijn aangegeven
op welke manieren het aantonen van het verricht zijn van de prestatie dan wel het
voldaan hebben aan de verplichtingen kan gebeuren: door het overleggen van een factuur,
een congresprogramma, e.d. Eventueel voert de subsidieverstrekker ter plekke een controle
uit. De afweging of hiertoe wordt overgegaan geschiedt op basis van risicoanalyse.
Wanneer in een dergelijk geval, waarin dus niet gemeld is, niet kan worden aangetoond
dat de gesubsidieerde activiteiten voldoende zijn uitgevoerd of dat aan alle aan de
subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, zal in de regel de subsidie op nihil
worden vastgesteld. Zoals eerder vermeld kan een op nihil stellen van de subsidies
en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag in een
dergelijk geval proportioneel worden geacht.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga