Advies uitvoering gevangenisstraffen: Reactie op de kabinetsvisie Recht doen, kansen bieden, Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Uitgebracht aan: de minister voor Rechtsbescherming

Datum: 23 augustus 2018

Samenvatting

Met dit advies reageert de Afdeling advisering van de RSJ (hierna de Afdeling) op de in juni 2018 verschenen visie van het kabinet op de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen Recht doen, kansen bieden. De belangrijkste punten uit het advies zijn:

  • De visie bevat een aantal goede elementen, maar is beperkt van opzet. De voorgenomen maatregelen hebben vooral betrekking op de lang(er)gestraften. Dat betreft slechts 25% van de gedetineerdenpopulatie. Een visie op gedetineerden die drie maanden of korter in detentie verblijven (75%) ontbreekt grotendeels. Ook wordt niet ingegaan op alternatieven voor (korte) vrijheidsbeneming en vormen van vrijheidsbeperking.

  • Ten aanzien van verschillende strafdoelen ligt het accent sterk op vergelding en veel minder op resocialisatie; strafdoelen dienen meer in balans te zijn en evenredig aandacht te krijgen.

  • Aan de resocialisatie van de gedetineerde wordt te weinig aandacht besteed. Resocialisatie is in het belang van een veilige terugkeer naar de samenleving en een strafdoel op zich; het omvat meer dan de genoemde praktische re-integratieactiviteiten.

  • Onduidelijk is welke maatregelen het kabinet neemt om een structurele gedragsverandering bij de gedetineerde te bevorderen teneinde de kans op recidive te verminderen.

  • Veel aandacht gaat uit naar de aanscherping van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling waarover de Afdeling eerder het Advies inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling heeft uitgebracht. De maximale termijn van twee jaar voor de voorwaardelijke invrijheidstelling biedt niet voldoende mogelijkheden voor de resocialisatie van langgestraften. Een langere termijn (als onderdeel van de vrijheidsstraf) maakt het mogelijk langer begeleiding te bieden en toezicht te houden op de terugkeer van gedetineerden in de samenleving (denk aan onder andere behandeling, toezicht, meldplicht en locatieverboden). De huidige regeling van verlening van voorwaardelijke invrijheidstelling werkt goed in de praktijk. Dit blijkt uit recent evaluatieonderzoek, waaruit ook naar voren komt dat het verlenen van invrijheidsstelling onder voorwaarden zeker geen automatisme is.

  • De aanscherping van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft als bijkomstig gevolg dat bij een gecombineerde gevangenisstraf met tbs, de behandeling in het Forensisch Psychiatrisch Centrum pas op zijn vroegst twee jaar vóór afloop van de gevangenisstraf kan starten. Dit is onwenselijk uit het oogpunt van behandeleffectiviteit.

  • Aantoonbaar goed gedrag tijdens detentie wordt meer dan voorheen bepalend voor het verlenen van extra vrijheden tijdens detentie, verlof en voorwaardelijke invrijheidstelling. De Afdeling staat positief tegenover een persoonsgerichte benadering waarbij de nadruk ligt op het stimuleren van goed gedrag. Een positieve, constructieve omgeving is in belangrijke mate bepalend voor het vertonen van goed gedrag. In penitentiaire inrichtingen is dat allesbehalve een vanzelfsprekendheid. Deze inrichtingen bieden in zijn algemeenheid geen optimale omgeving. De Afdeling stelt met het kabinet vast dat een groot deel van de gevangenispopulatie niet of beperkt in staat is om zijn gedrag aan te passen vanwege een verslaving, psychische stoornis en/of een licht verstandelijke beperking. Zij willen hun gedrag misschien wel veranderen maar kunnen dit vaak niet of in beperkte mate. Gedetineerden met een licht verstandelijke beperking (45% van de gevangenispopulatie) zijn niet zelfredzaam en hebben ondersteuning en begeleiding nodig, tijdens detentie en daarna.

  • Het is positief dat er meer aandacht is voor de screening en ondersteuning bij de re-integratie van gedetineerden, inclusief de kortgestraften. Het is misschien de vraag of deze ambities op het gebied van ondersteuning bij re-integratie haalbaar zijn maar dat doet niets af aan het belang van (snelle) screening en ondersteuning bij re-integratie direct bij het begin van detentie.

  • De rol van de gemeenten blijft in de visie onderbelicht gezien de kennis die zij hebben, de rol die zij spelen bij het op orde brengen van de basisvoorwaarden voor een goede re-integratie en de inspanningen die de gemeenten nu al plegen in de inrichtingen. De uitwisseling van persoonsgegevens van gedetineerden tussen de PI en de gemeenten in het kader van re-integratie is zeer van belang maar naar het oordeel van de Afdeling nog niet goed geregeld.

  • De reclassering zou een structurele plaats en verantwoordelijkheid moeten krijgen in de penitentiaire inrichtingen, al dan niet als casemanager.

  • Het voorstel voor de invulling van verlof voor arbeid en praktische re-integratieactiviteiten is onvoldoende om van detentiefasering te kunnen spreken. Het is bijvoorbeeld van groot belang dat de gedetineerde de gezinsbanden kan onderhouden middels bezoek en verlof om detentieschade te beperken, tenzij dat niet in het belang is van de andere gezinsleden.

Website: www.rsj.nl

Naar boven