Besluit van 15 november 2017, nr. 2017001975 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Zeist krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de realisatie van deelproject 2b van het project stationsgebied Driebergen-Zeist, met bijkomende werken in de gemeente Zeist)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Burgemeester en Wethouders van Zeist (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 15 maart 2017 kenmerk 214100-166837 verzocht, om ten name van de gemeente Zeist over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van een onroerende zaak in de gemeente Zeist.

De onteigening wordt verzocht om de realisatie mogelijk te maken van deelproject 2b van het project stationsgebied Driebergen-Zeist, te weten de aanpassing van wegen, fietspaden en voetpaden aan en nabij de Hoofdstraat, de Breullaan, de Driebergseweg, de Koeburgweg en de Odijkerweg, tussen km 0.015 tot en met km 0.317, met bijkomende werken, in de gemeente Zeist.

Planologische grondslag

De onroerende zaak waarop het verzoek betrekking heeft, ligt in de gemeente Zeist. In deze gemeente wordt de grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen, gevormd door de onherroepelijke bestemmingsplannen Stationsgebied Driebergen-Zeist en Reparatieplan Stationsgebied Driebergen-Zeist van de gemeente Zeist.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 9 mei 2017 tot en met 19 juni 2017 in de gemeente Zeist en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in De Nieuwsbode editie Zeist en in de Staatscourant van 3 mei 2017, nr. 24783.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Driebergseweg vervult de functie van verbindingsweg tussen de plaatsen Utrechtse Heuvelrug en Zeist. Deze weg bestaat uit drie rijstroken, waaronder een busbaan, met aan weerszijden smalle fiets- en wandelpaden.

Thans is het niet mogelijk om de bestaande verkeersstromen op een adequate manier te verwerken. Dit probleem zal in de toekomst alleen maar groter worden, omdat het totale aantal automobilisten dat gebruik maakt van de Driebergseweg zal gaan stijgen.

Als de Driebergseweg niet wordt verbreed, blijft de doorstroming van het verkeer over die straat richting de Hoofdstraat, het Centraal Station en de A12 onvoldoende. Ook kan de Driebergseweg in die situatie haar functie als verbindingsweg tussen de plaatsen Utrechtse Heuvelrug en Zeist niet optimaal vervullen. De parallel aan de Driebergseweg gelegen fietspaden zijn relatief smal waardoor bij inhaalmanoeuvres de verkeersveiligheid in het gedrang komt.

ProRail, de provincie Utrecht, de gemeente Zeist en de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn voornemens om het station Driebergen-Zeist en de directe omgeving daarvan te gaan herontwikkelen (hierna: project Stationsgebied Driebergen-Zeist). Hierbij is onder andere ook naar een oplossing gezocht voor de hierboven beschreven knelpunten en problemen. In dit kader hebben partijen op 18 december 2014 een realisatieovereenkomst gesloten. Uit de considerans van die overeenkomst volgt dat het project Stationsgebied Driebergen-Zeist kan worden onderverdeeld in een aantal deelprojecten. Deze worden hieronder kort omschreven:

  • deelproject 1: de renovatie van het station Driebergen-Zeist en het verbeteren van de daarbij behorende voorpleinen. Daarnaast wordt de overweg aan de Odijkerweg opgeheven. De bestaande gelijkvloerse overweg aan de Hoofdstraat wordt – op haar beurt – vervangen door een onderdoorgang. Tot slot wordt er – in de richting van Utrecht en Arnhem – een vierde spoor aangelegd, inclusief een inhaalvoorziening tussen km 45.730 tot en met km 48.460, met bijkomende werken;

  • deelproject 2a: de aanpassing van de op het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug gelegen wegenstructuur. Concreet gaat het om de verbreding van de Hoofdstraat tot 2x2 rijbanen alsmede de verplaatsing / verbreding van de daaraan gelegen wandel- en fietspaden, met bijkomende werken (waaronder ontsluitingswegen), tussen km 0.694 t/m km 0.907;

  • deelproject 2b: de aanpassing van de op het grondgebied van de gemeente Zeist gelegen wegenstructuur. Het gaat allereerst om de verbreding van de Driebergseweg tot 2x2 rijbanen en de verlegging / verbreding van de aan weerszijden van die straat gelegen fiets- en wandelpaden, met bijkomende werken (waaronder nieuwe ontsluitingswegen naar landgoed De Breul en naar de Koeburgweg). Daarnaast wordt het kruispunt aan de Odijkerweg – Driebergseweg – Breullaan – Hoofdstraat aangepast. Voorts krijgt (het ten noorden van het spoor gelegen gedeelte van) de Odijkerweg een nieuwe wegverharding. Parallel aan een deel van de Odijkerweg wordt een nieuw fietspad en een voetpad aangelegd. Het voornoemde werk wordt aangelegd tussen km -0.015 en km 0.257.

Voor de deelprojecten worden afzonderlijke onteigeningsprocedures gestart. Voor deelproject 2a zijn alle benodigde gronden minnelijk verworven. Voor de gronden die benodigd zijn voor deelproject 1 zal ProRail een verzoek om onteigening indienen.

Het onderhavige verzoek om onteigening van burgemeester en wethouders van Zeist heeft betrekking op deelproject 2b: de aanpassing van de op het grondgebied van de gemeente Zeist gelegen wegenstructuur.

Door de verbreding van de Driebergseweg en de Hoofdstraat tot 2x2 rijstroken kunnen er meer auto’s tegelijkertijd over de Driebergseweg rijden. Dit leidt tot een betere doorstroming van het verkeer richting het Centraal Station en richting de A12. De Driebergseweg zal na de verbreding nog beter de functie van verbindingsweg tussen de plaatsen Utrechtse Heuvelrug en Zeist vervullen. Dit komt de bereikbaarheid van deze plaatsen ten goede. Door de verbreding van de (vrijliggende) fiets- / voetpaden neemt de verkeersveiligheid toe. Door de aanpassing van het kruispunt Driebergseweg met de Breullaan, de Hoofdstraat en de Odijkerweg wordt het verkeer op een adequate en veilige manier afgewikkeld.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de gemeente Zeist de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaar overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben burgemeester en wethouders van Zeist een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze zaak, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de werkzaamheden medio 2017 worden aanbesteed. De gunning naar aanleiding van die aanbesteding zal eind 2017 plaatsvinden. De werkzaamheden starten uiterlijk september 2018. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. M.L.R. Barker-Fremeijer, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 2099, verder te noemen: reclamante 1.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamante in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 6 juli 2017 te Zeist gehouden hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamante in haar zienswijze naar voren brengt samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamante 1

1.1

Reclamante betoogt dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt vanwege het tekortschieten van de tot nu toe gevoerde onderhandelingen. De laatste onderhandelingen dateren van 9 januari 2017. Op een voorstel van 5 april 2017 van reclamante heeft verzoeker tot op heden niet gereageerd.

Ad 1.1

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterst middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de Ons overlegde stukken en verstrekte informatie blijkt dat partijen vanaf 29 april 2015 overleg voeren. Verzoeker heeft voorafgaand aan het verzoek schriftelijke biedingen uitgebracht op 7 september 2015, 28 juni 2016, 16 september 2016 en op 27 januari 2017. Partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken omdat er tussen partijen een groot verschil van inzicht was over de door verzoeker aangeboden schadeloosstelling en de door de adviseur van reclamante opgestelde schadeloosstelling. Daarnaast waren er van de zijde van reclamante veel vragen waarover zij eerst duidelijkheid wilde hebben en werden aanvullende voorwaarden gesteld alvorens reclamante tot overleg wilde overgaan.

Het betoog van reclamant dat de laatste onderhandelingen dateren van 9 januari 2017 en dat op een voorstel van 5 april 2017 niet is gereageerd kunnen Wij niet volgen. Partijen hebben op 25 januari 2017 mondeling overleg gevoerd, hierbij waren de deskundige van reclamante en haar dochter en zoon aanwezig. Op 27 januari 2017 brengt verzoeker een schriftelijke bieding uit en kondigt daarbij tevens aan dat bij het uitblijven van overeenstemming in verband met de voortgang het project de administratie procedure zal worden gestart. Op 24 februari 2017 heeft verzoeker de adviseur gevraagd om te reageren op de bieding en om aan het laatste overleg een vervolg te geven. De adviseur laat weten dat hij er in de week van 6 maart 2017 op terug komt. Op 6 maart 2017 voeren partijen telefonisch overleg. Vervolgens wisselen partijen op 7 maart 2017 en 13 maart 2017 per e-mail standpunten uit over de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling zonder dat hierover overeenstemming word bereikt.

Verzoeker dient hierna bij brief van 15 maart 2017 het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure in.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Aangezien het ten tijde van het onteigeningsverzoek aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat de verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning

Het minnelijk overleg met reclamante is na de indiening van het verzoek verder voortgezet. Reclamante heeft in de hoorzitting kenbaar gemaakt dat partijen na het indienen van de zienswijze op hoofdlijnen overeenstemming hebben bereikt, maar dat dit nog niet is geëffectueerd. Op 22 juni 2017 heeft de deskundige per brief laten weten dat reclamante onder een aantal bijkomende voorwaarden akkoord gaat met de aangeboden schadeloosstelling. De bijkomende voorwaarden zijn thans nog onderwerp van gesprek. Verzoeker heeft toegezegd dat het overleg hierover verder zal worden voortgezet. Hierbij merken Wij op dat uit de onteigeningspraktijk blijkt dat het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot spoedige ondertekening van een overeenkomst en probleemloze eigendomsoverdracht leidt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van het benodigde gedeelte. Dientengevolge blijft de aanwijzing ter onteigening noodzakelijk.

1.2

Reclamante voert aan dat de onderhandelingen onvoldoende zijn geweest, omdat verzoeker niet bereid is de, binnen de bandbreedte van artikel 50 onteigeningswet vallende kosten van deskundige in juridisch bijstand volledig te vergoeden. Door deze kosten in het kader van de minnelijke onderhandelingen categorisch uit te sluiten, voldoet verzoeker niet aan de plicht tot redelijk onderhandelen.

Ad 1.2

Het al dan niet (volledig) vergoeden van deskundigekosten heeft betrekking op de hoogte van de schadeloosstelling. Wij overwegen dat onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Overigens heeft verzoeker per e-mail en ter hoorzitting bevestigd dat de deskundigekosten volledig voor vergoeding in aanmerking komen mits er wordt voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.

1.3

Reclamante constateert dat het ontwerp koninklijk besluit wijst op een verzoek van burgemeester en wethouders van Zeist. Reclamante is heeft echter nooit contact gehad met gemeente Zeist.

Ad 1.3

Wij kunnen het betoog dat niet ProRail maar de gemeente Zeist het minnelijk overleg had moeten voeren niet volgen. Uit de Handreiking Administratieve onteigeningsprocedure van 16 januari 2016 van Rijkswaterstaat Corporate dienst en uit bestendig kroonbeleid blijkt dat het wel degelijk mogelijk is dat een derde partij zoals ProRail namens de verzoeker het minnelijk overleg voert. In dat geval dient voor belanghebbenden wel kenbaar te zijn dat deze instantie optreedt (mede) namens de verzoeker om onteigening. Hierover is onder 1.3 in genoemde Handreiking het volgende opgenomen: “Bestuursorganen kunnen onderling in overeenkomsten afspraken kunnen maken over de verdeling van taken voor de realisering van een project, ook wat de grondverwerving en onteigening betreft. Men zal zich hierbij de vraag moeten stellen of, naast de taken op het terrein van de verwerving, ook de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek om onteigening kan en mag worden overgedragen aan een andere partij. In de bij een verzoek behorende zakelijke beschrijving kan hier zo nodig duidelijkheid over worden verschaft.” Verder wordt onder 2.3.2.8 ten aanzien van het minnelijk overleg het volgende vermeld: “Een aanbod dient altijd of door de verzoeker om onteigening zelf, of uitdrukkelijk namens of mede namens deze te worden uitgebracht. Worden de onderhandelingen namens de verzoeker feitelijk gevoerd door een derde, zoals een externe verwerver, projectontwikkelaar of door een andere overheidsinstantie, dan dient voor de belanghebbenden kenbaar te zijn dat deze derde persoon of instantie optreedt (mede) namens de verzoeker om onteigening”. Dat het niet ongebruikelijk is dat een derde partij minnelijk overleg voert namens verzoeker blijkt ook uit hetgeen Wij eerder hebben overwogen in Onze besluiten van 4 juni 2015, nr. 20150000935, (Stc. 29 juni 2015, nr. 16937) en van 19 mei 2016, nr. 2016000834, (Stc. 27 juni 2016, nr. 29249). Dit in aanmerking nemend merken Wij op dat ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende is gebleken.

In paragraaf 2.3 van de zakelijke beschrijving, die met de overige onteigeningsstukken voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen, is vermeld dat het werk waarop het onderhavige onteigeningsverzoek ziet, wordt uitgevoerd op het grondgebied van de gemeente Zeist. De planologische grondslag die de uitvoerbaarheid van deelproject 2b mogelijk maakt, wordt gevormd door een door de raad van die gemeente vastgesteld bestemmingsplan. Een en ander wordt bevestigd in artikel 22a, tweede lid, van de realisatieovereenkomst d.d. 18 december 2014 die de gemeente Zeist heeft gesloten met de gemeente Utrechtse Heuvelrug, de provincie Utrecht en ProRail B.V. Uit het voornoemde artikellid volgt dat de betrokken partijen de gemeente Zeist de meest gerede partij achten om een onteigeningsverzoek in te dienen voor de aanpassing van de wegenstructuur die op haar grondgebied plaatsvindt. Dit alles brengt met zich dat de gemeente Zeist de meest gerede partij is om het onderhavige onteigeningsverzoek in te dienen.

Voorts is in de realisatieovereenkomst vastgelegd dat grondaankopen worden uitgevoerd door ProRail. Ons is gebleken dat ProRail in de biedingsbrieven van 7 september 2015 en 28 juni 2016, kenbaar heeft gemaakt dat zij optrad namens de gemeente Zeist. In de brieven wordt in die zin meegedeeld dat de burgemeester van de gemeente Zeist een volmacht aan ProRail heeft verleend om namens de gemeente Zeist de onderhandelingen te voeren. ProRail heeft daarnaast in alle biedingsbrieven aan reclamante kenbaar gemaakt dat de biedingen namens de gemeente Zeist worden gedaan. Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat de rolverdeling voldoende kenbaar is gemaakt aan reclamante.

1.4

Reclamante betoogt dat de ontsluiting van haar perceel in de toekomstige situatie nadelig wordt beïnvloed.

Ad 1.4

Dit onderdeel van de zienswijze is planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, de verkeersveiligheid en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht dat de gemeente Zeist de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van burgemeester en wethouders van Zeist tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 15 augustus 2017, nr. RWS-2017/31929, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van burgemeester en wethouders van Zeist bij brief van 15 maart 2017, kenmerk 214100-166837;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 11 oktober 2017, no.W14.17.0239/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 9 november 2017, nr. RWS-2017/40653, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de realisatie van deelproject 2b van het project stationsgebied Driebergen-Zeist, te weten de aanpassing van wegen, fietspaden en voetpaden aan en nabij de Hoofdstraat, de Breullaan, de Driebergseweg, de Koeburgweg en de Odijkerweg, tussen km -0.015 tot en met km 0.317, met bijkomende werken, in de gemeente Zeist, ten name van de gemeente Zeist ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak in de gemeente(n) Zeist aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Zeist en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 15 november 2017

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Stationsomgeving Driebergen-Zeist

VERZOEKENDE INSTANTIE: gemeente Zeist

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Zeist

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

2099

0

00

07

wonen erf – tuin

0

18

82

F 825

1/1 EIGENDOM: FREMEIJER, MARIE LOUISE REBECCA, ZEIST.

GEHUWD GEWEEST MET FRANK LESLIE BARKER

(OVERLEDEN 05-07-2015)

Naar boven