TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
Het jaar 2018 is wat betreft het verloop van het weer een uniek jaar, in het bijzonder
wat betreft de uitzonderlijke droge en warme weersomstandigheden en de lange periode
ervan gedurende de zomer. De droogte en de hitte raken de landbouw in het bijzonder
in de teelt van gewassen, die minder goed groeien of zelfs verdrogen vanwege het grote
watertekort in de bodem. In alle gebieden in Nederland is de droogte merkbaar, maar
in het bijzonder daar waar de grondwaterstand vanwege de natuurlijke omstandigheden
laag is, het vochtleverend vermogen van de bodem gering is en/of de mogelijkheden
om te beregenen, om welke reden dan ook, ontbreken of zeer beperkt zijn. Daar zijn
de gewassen afhankelijk van water dat via neerslag op het land komt. Het grote neerslagtekort
van rond 300 mm in Nederland halverwege augustus 2018 geeft aan dat de droogte sterk
doorwerkt in de landbouw en ook zijn de neerslagverwachtingen gering (bron: KNMI,
bijgewerkt tot en met 2018-08-21, 17:30 UT). In de zand- en lössgebieden is er dan
ook op een groot aantal percelen sprake van ernstige verdroging van grasland en bouwlandgewassen.
Met name geel tot bruin verkleurde graspercelen, verdroogde maïs (vaak al geoogst
vanaf half augustus) en verpieterde aardappelen maken de droogteschade zichtbaar.
Naar aanleiding van de droogteproblematiek hebben Agrifirm, Cumela Nederland, LTO
Nederland in gezamenlijkheid met de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV)
en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) gevraagd de uitrijdperiode voor dierlijke
mest te verlengen, variërend van twee tot zes weken. Aan de Commissie Deskundigen
Meststoffenwet (CDM) is een advies gevraagd over de (extra) risico’s van nitraatuitspoeling
(of nitraatafspoeling) bij langer uitrijden van dierlijke mest op grasland en bouwland,
het langer toestaan van het scheuren (vernietigen) van grasland en het verruimen van
de regels ten aanzien van het inzaaien van vanggewassen.
2. Inhoud en voorwaarden vrijstelling
In deze regeling wordt op drie punten voorzien in vrijstellingen om handelingsperspectief
te bieden in de problematiek die is ontstaan door de ernstige droogte in de zomer
van 2018. Het gaat om verlenging van de periode waarin dierlijke mest op grasland
en bouwland mag worden uitgereden, verlenging van de periode waarin de graszode mag
worden gescheurd (vernietigd) en uitstel van de verplichting om een vanggewas in te
zaaien aansluitend op de teelt van maïs. Ten aanzien van de keuze van de maatregelen
is het van belang te voorkomen dat grotere verliezen aan nitraat optreden als de ruimte
die er nog is in de mestplaatsing, in augustus wordt gebruikt; op die keuze wordt
in paragraaf 3 verder op ingegaan. Dan zou in een korte tijd immers erg veel uitgereden
kunnen worden, wat gepaard gaat met grote risico’s op uitspoeling (vooral op zand-
en lössgrond) en op afspoeling (vooral op klei- en veengrond), omdat in de uitgedroogde
bodem de nutriënten in de mest niet of nauwelijks door het gewas dat wordt geteeld,
kunnen worden opgenomen; dat is zeker het geval als het gewas verdroogd is. Door de
mest uit te rijden op een moment dat de grond vochtiger is en er een gewas kan groeien,
kan van de toegediende meststoffen meer benut worden.
2.1. Verlenging periode uitrijden van dierlijke mest op grasland en op bouwland
In het Besluit gebruik meststoffen (Bgm), artikel 4, is voorgeschreven wanneer de
dierlijke mest mag wordt uitgereden. Daarbij zijn de perioden voor drijfmest en vaste
mest verschillend. Hetgeen voor drijfmest geldt, is ook van toepassing voor vloeibaar
zuiveringsslib en wat voor vaste mest geldt, is ook van toepassing voor steekvast
zuiveringsslib.
2.1.1. Uitrijden van dierlijke mest op grasland
De periode waarin dierlijke mest – zowel vaste mest als drijfmest – mag worden uitgereden
op grasland wordt verlengd tot en met 15 september op zand- en lössgrond en tot en
met 30 september op klei- en veengrond. De vrijstellingsperiode is langer voor klei-
en veengronden omdat de bodem van grasland gelegen op klei- en veengrond meer tijd
nodig heeft om voldoende geschikt te zijn om mest uit te rijden en het grasgewas goed
nutriënten daaruit kan opnemen.
Voor drijfmest geldt de voorwaarde dat deze emissiearm moet worden uitgereden volgens
bijlage I van het Bgm. Dat wijzigt niet. Het is zeer aan te bevelen om in de hoogte
van de uit te rijden drijfmestgift er rekening mee te houden dat vanwege de droogte
er nog veel stikstof in de bodem kan zitten en dat er na een drijfmestgift en na voldoende
regenval veel nitraat door het gras kan worden opgenomen. Gras met een hoog nitraatgehalte
kan tot nitrietvergiftiging bij koeien en andere herkauwers leiden en ook tot hoge
concentraties van stikstof in de urine van deze dieren met als gevolg urinebrandplekken
in het gras. Daarom wordt aanbevolen om de drijfmestgift op grasland dat beweid moet
worden te beperken tot 15 m3 per hectare en op grasland dat gemaaid gaat worden tot 25 m3 per hectare.
2.1.2. Uitrijden van dierlijke mest op bouwland
Op bouwland gelegen op alle grondsoorten is het toegestaan om ook na 31 augustus,
en wel tot en met 15 september, dierlijke mest – zowel vaste mest als drijfmest –
uit te rijden. Voor vaste mest op bouwland gelegen op klei- of veengrond geldt dit
al (artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit gebruik meststoffen), voor
de overige situaties (vaste mest op bouwland gelegen op zand- of lössgrond en drijfmest
op bouwland gelegen op alle gronden) voorziet deze regeling daarin. Na aanwending
van drijfmest geldt dat uiterlijk op 17 september in overeenstemming met artikel 4,
vierde lid, sub c, een groenbemester of winterkoolzaad voor de winning van zaad in
2019 moet worden geteeld (of moet zijn ingezaaid), of dat in het najaar van 2018 bloembollen
worden geplant. Voor zand- en lössgrond geldt de aanvullende voorwaarde dat alleen
die gewassen als groenbemester mogen worden gebruikt, die na de teelt van maïs als
vanggewas zijn toegelaten (volgens art. 5 en bijlage C van de Uitvoeringsregeling
gebruik meststoffen): gras, wintergraan (winterrogge, wintertarwe, wintergerst, triticale),
bladkool, bladrammenas of Japanse haver. De hoeveelheid mest die mag worden uitgereden
is afhankelijk van de stikstofgebruiksnormen die gelden voor het gekozen gewas en
van de grondsoort; deze gebruiksnormen staan in tabel 1 van bijlage A van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet: vlinderbloemige of niet-vlinderbloemige groenbemesters, winterkoolzaad
of bloembollen.
2.2. Verlenging periode vernietigen van de graszode van grasland
De bodem is op de meeste plaatsen erg droog; alleen waar intensief is beregend is
dat niet zo. Daardoor is met name op zand- en lössgrond veel grasland verdroogd en
bestaat de behoefte om de graszode te vernietigen en het grasland opnieuw in te zaaien
(herinzaai). Omdat het noodzakelijk is dat voor de herinzaai van grasland er een goed
zaaibed kan worden gemaakt waarbij de bodem voldoende vocht bevat en de neerslag in
augustus nog tegenvalt, kan op klei- en veengronden tot en met 30 september de graszode
vernietigd worden en moet op uiterlijk 1 oktober het grasland waar de graszode is
vernietigd, opnieuw zijn ingezaaid met gras. Voor zand- en lössgrond geldt dat tot
en met 20 september de graszode kan worden vernietigd; op uiterlijk 21 september moet
dan het grasland met de vernietigde zode opnieuw zijn ingezaaid met gras. Indien het
noodzakelijk wordt geacht om een middel te gebruiken om de nog aanwezige levende planten
op het grasland te doden, dan begint de vernietiging op het moment dat dit middel
op het grasgewas wordt gebruikt. Conform het advies van de CDM is een startgift van
stikstof niet noodzakelijk.
Op klei- en veengrond wordt daarmee een extra periode van 16 dagen gegeven. Op zand-
en lössgrond worden zes dagen extra gegeven, uitgaande van artikel 4b, negende lid,
van het Besluit gebruik meststoffen dat bij schade door droogte grasland tot en met
15 september mag worden gescheurd. Daar met name op zand- en lössgrond het gras van
het gehele grasland of een groot deel ervan is verdroogd en afgestorven, is er eigenlijk
al sprake van gedeeltelijk dood gras dat gaat verteren en waarbij stikstofverbindingen
vrijkomen. In dat opzicht is er geen of nauwelijks sprake van een groter uitspoelingsrisico.
In het algemeen wordt later inzaaien dan 1 oktober niet wenselijk geacht. Het leidt
gemakkelijk tot het mislukken van de herinzaai als het in de winter van 2018/2019
langduriger gaat vriezen. Het is aan te bevelen om voor de laatste week van september,
indien dat enigszins mogelijk is, het grasland opnieuw in te zaaien om grasgewas te
krijgen dat zich voldoende tot goed ontwikkelt voordat de winter invalt.
In lijn met de bestaande voorwaarden die gelden voor de droogteschaderegeling in het
Bgm (artikel 4b, lid 9) wordt op zand- en lössgrond de voorwaarde gesteld dat het
vernietigen van de graszode minstens zeven dagen voordat dit gaat plaatsvinden, moet
worden gemeld bij RVO.nl. De andere verplichtingen die in deze droogteschaderegeling
zijn opgenomen, gelden niet. Gezien de algemeenheid van de droogteproblematiek, wordt
dit niet nuttig geacht. Ook de verplichting om een schaderapport te laten opstellen
door een schade-expert, vervalt.
Voor melkveebedrijven die op zand- of lössgrond hun bedrijf hebben en beschikken over
een vergunning om gebruik te maken van de in de derogatiebeschikking van de Europese
Commissie toegestane hogere stikstofgebruiksnormen, gelden in 2018 andere regels voor
het vernietigen van de graszode. Die vloeien voort uit de derogatiebeschikking en
zijn opgenomen in artikel 25d van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet. De periode
die in het eerste lid van dit artikel wordt genoemd waarin de graszode mag worden
vernietigd, is tot en met 31 augustus. Deze wordt verlengd tot en met 20 september,
met een herinzaaiplicht op uiterlijk 21 september. De voorwaarde dat moet worden gemeld
bij RVO.nl, zoals in het tweede lid van artikel 25d staat, blijft; daaraan wordt gekoppeld
dat dit minstens zeven dagen voordat de vernietiging van de graszode plaatsvindt,
moet gebeuren. De bepaling dat de stikstofgebruiksnorm bij vernietigen van de graszoden
met 50 kilogram per hectare wordt gekort is ook van toepassing gedurende de vrijstellingsperiode.
2.3. Uitstel van verplichte inzaai van een vanggewas na de teelt (oogst) van maïs
Op veel percelen op zand- en lössgrond, waar niet beregend werd of kon worden, is
de maïs verdord en wordt deze eerder geoogst. Er is al geoogst of er wordt volop geoogst
in augustus. Omdat de grond erg droog is en de neerslagverwachtingen gering zijn,
blijft de grond nog droog. Om te voorkomen dat een vanggewas die volgens het Bgm,
artikel 8a, lid 1, direct aansluitend na de teelt van de maïs moet worden geteeld,
door te droge grond niet kiemt en/of tot ontwikkeling komt, wordt een algemeen uitstel
van de inzaaiverplichting tot en met uiterlijk 17 september gegeven. Daarbij wordt
ervan uitgegaan dat in de tussentijd voldoende regen is gevallen, zodat inzaai van
een vanggewas mogelijk en zinvol is.
Het is belangrijk om aan te geven dat vanggewassen groenbemesters zijn die in artikel
5 en bijlage C van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen zijn aangewezen en waarop
geen meststoffen mogen worden aangewend. Het specifieke van een vanggewas in de mestregelgeving
is, dat een dergelijk gewas wordt geteeld om de in de bodem achtergebleven stikstof
op te nemen en vast te leggen in het gewas. Het toedienen van meststoffen zou haaks
staan op het doel van de verplichting een vanggewas te telen en is op grond van de
Uitvoeringsregeling meststoffenwet, artikel 28, lid, sub a, niet toegestaan.
3. Gevolgen voor het milieu
Het jaar 2018 is vanwege de grote en langdurige droogte een uitzonderlijk jaar. Vanwege
de daaraan gekoppelde specifieke problemen, is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen
Meststoffenwet (CDM) over de wenselijkheid en de mogelijke effecten van het uitrijden
van dierlijke meststoffen in perioden of situaties waarin dit nu niet is toegestaan,
ook in relatie tot het vernietigen van de graszode en het eerder oogsten van (verdroogde)
maïs. Op grond van de antwoorden van de CDM is een afweging gemaakt en zijn de hierboven
beschreven maatregelen opgenomen in deze regeling. Ook aan de Technische Commissie
Advies (TCB) is advies gevraagd (zie 4) en er is overleg gevoerd met de Europese Commissie.
Het TCB-advies sluit grotendeels aan op het CDM-advies. De Europese Commissie heeft
zorgen geuit over het uitspoelingsrisico op de meer uitspoelingsgevoelige gronden.
Dat heeft geleid tot een verdergaand onderscheid tussen zand- en lössgronden enerzijds
en klei- en veengronden anderzijds teneinde de risico’s van nitraatuitspoeling nog
meer te minimaliseren.
Deze maatregelen beogen het milieubelang binnen het kader van de voor een boer gelet
op de gebruiksnormen nog resterende mestplaatsingsruimte. Vanwege het natte voorjaar
en de droge zomer hebben veel boeren tot nu toe minder mest uitgereden dan zij normaal
zouden doen. Binnen de huidige regelgeving zouden zij in de resterende dagen van augustus
de voor hen resterende hoeveelheid mest uit kunnen rijden. Het uitrijden van (veel)
mest op verdroogde grond brengt echter risico’s voor uit- en afspoeling met zich mee.
Het verlengen van de uitrijdperiode kan deze risico’s inperken. En daarmee wordt ook
aangesloten op de conclusie in het advies van de CDM, namelijk dat de mest die nog
uitgereden kan worden niet tot een betekenisvolle extra uitspoeling van nutriënten zal leiden, ervan uitgaande dat niet meer wordt gegeven
dan de totale mestplaatsingsruimte die het bedrijf heeft op basis van de gewassen
die werden of worden geteeld.
Ervan uitgaande dat veel bedrijven de nog resterende mestplaatsingsruimte zullen willen
benutten, geeft verlenging van de uitrijdperiode de grootste kans op een zo klein
mogelijke extra uitspoeling van nutriënten. Anders zal immers nog veel drijfmest worden
uitgereden in augustus (reguliere uitrijdperiode eindigt op 31 augustus) wat zowel
op bouwland als op grasland ongewenst is, omdat de drijfmest moeilijk wordt opgenomen
door de droge bodem. Er is een risico op afspoeling en op klei – waar grote scheuren
aanwezig zijn door de droogte – verdwijnt de mest via de scheuren in de bodem. Door
verlenging van de uitrijdperiode, in combinatie met de verwachting van neerslag in
september wordt de bodem geschikter om mest op te nemen. Ook kan dan in enkele kleinere
giften de mest worden uitgereden.
Daarnaast zijn er veel bedrijven waar veel grasland is verdroogd en het grasland grote
schade heeft opgelopen. Daar is behoefte om grasland te scheuren en opnieuw in te
zaaien (herinzaai), omdat na een dergelijke situatie er grotere kans is op onkruidgroei
en ontwikkeling van minder goede grassen. Ook voor herinzaai is het noodzakelijk dat
de bodem niet te droog is, want bij een te droge bodem is deze moeilijker tot niet
bewerkbaar; het laatste geldt vooral voor de zwaardere klei. Bovendien zal het moeilijk
zijn een goed zaaibed te maken met voldoende vocht om het ingezaaide gras te laten
kiemen. Door ook voor herinzaai uitstel te geven, ontstaan er meer mogelijkheden om
tot een effectieve herinzaai te komen.
Daar op zand- en lössgronden het uitspoelingsrisico groter is dan op klei- en veengronden,
zijn er in de verruimende maatregelen voor bedrijven op zand- en lössgronden enkele
voorwaarden opgenomen die minder verruimend zijn. Dat betreft een kortere verlenging
van de uitrijdperiode van drijfmest op grasland op zand en löss dan op klei en veen,
de voorwaarde om op bouwland, aansluitend op de verlengde uitrijdperiode voor drijfmest
op bouwland op zand of löss, alleen de gewassen te gebruiken die na de teelt van maïs
zijn aangewezen als vanggewas (artikel 8a Bgm, dit zijn groenbemesters die na de teelt
van maïs niet bemest mogen worden) en daarnaast een kortere verlenging van de periode
dat herinzaai van grasland op zand of löss mogelijk is.
De volgende vragen zijn voorgelegd aan de CDM:
-
a. Grasland
-
• Welke (negatieve) effecten heeft het verruimen van de uitrijdperiode tot en met 15 september
2018 voor drijfmest en vaste mest op grasland gelegen op kleigrond, veengrond, zandgrond
en lössgrond, gelet op de weersverwachting dat rond half augustus ongeveer slechts
30 mm neerslag gevallen kan zijn in Nederland?
-
• Onder welke voorwaarden, ten aanzien van de potentiële benutting van meststoffen,
mede in relatie tot de uitspoelingsgevoeligheid van de verschillende grondsoorten,
zou het verruimen van de bemestingsperiode voor grasland kunnen worden toegestaan?
-
• Onder welke voorwaarden zou een verlenging van de uitrijdperiode tot na 15 september
2018 mogelijk zijn?
-
• Is bij herinzaai van grasland op zand- of lössgrond een startgift met dierlijke mest
ter grootte van de stikstofgebruiksnorm van een niet-vlinderbloemige groenbemester
aan te raden indien deze in de periode van 1 september tot en met 15 september 2018
wordt gegeven en er aansluitend gras wordt ingezaaid, gelet op de calamiteitenregeling?
-
b. Bouwland
-
• Onder welke voorwaarden acht u verlenging van het uitrijden van dierlijke mest in
2018 op bouwland gelegen op alle grondsoorten, uitgezonderd waar op zand- en lössgrond
maïs is of wordt geteeld, tot en met 15 september 2018 in combinatie met aansluitend
het telen van een groenbemester adequaat?
-
• Onder welke voorwaarden is het mogelijk om in 2018 na de oogst van verdroogde maïs
uiterlijk op 15 september een startgift met dierlijke mest te geven, ter grootte van
maximaal de stikstofgebruiksnorm van een niet-vlinderbloemige groenbemester, op bouwland
gelegen op zand- en lössgrond, als aansluitend de teelt aanvangt van een voedergewas
dat wordt geoogst in de herfst van 2018?
De CDM heeft op bovenstaande vragen de volgende antwoorden geformuleerd:
-
a. Het is niet aannemelijk dat de opbrengst van gewassen (grasland, kunstweiden, groenbemesters,
vanggewassen) in de komende periode in 2018 baat heeft bij een verlenging van de uitrijdperiode
om de op jaarbasis toegestane hoeveelheid (dierlijke) mest te benutten. Vanuit een
milieukundig oogpunt is het zelfs beter om de bemestingsruimte in een droog jaar als
dit niet volledig te benutten, met name niet op zand- en lössgrond.
-
b. Het verlengen van de uitrijdperiode tot 16 september 2018 (of tot 1 oktober) voor
drijfmest en vaste mest op grasland leidt waarschijnlijk niet tot een betekenisvolle
extra uitspoeling van nutriënten, bij een gelijkblijvende totale mestgift. Dit najaar
gaat een groot deel van de stikstof die is opgehoopt in de bodem en nog wordt toegediend
hoe dan ook verloren, vooral op zand en löss; verlenging van de uitrijdperiode heeft
daar weinig invloed op.
-
c. Er is een grote ruimtelijke variatie in vochttekort en opbrengstderving. Zwaar getroffen
gebieden hebben waarschijnlijk een lagere benutting van toegediende meststoffen en
een hogere uitspoelingsgevoeligheid dan minder getroffen gebieden. Vanuit het oogpunt
van nutriëntenbenutting door het gewas en uitspoelingsgevoeligheid van grondsoorten
is bemesting van grasland af te raden zolang de bodem droog en hydrofoob is, scheuren
bevat en de graszode is verdord. In dit geval is het beter te wachten met bemesting
totdat de bodem en graszode zijn hersteld van de droogte, en kan al dan niet gebiedsgedifferentieerd
een verruiming van de bemestingsperiode adequaat zijn.
-
d. Er zijn geen bemestingskundige argumenten te geven op basis waarvan een verlenging
van de uitrijdperiode tot ná 15 september 2018 voor grasland is te rechtvaardigen.
Verlenging is te beargumenteren vanuit het oogpunt van bedrijfsvoering, maar niet
vanuit het oogpunt van de bemestingsbehoefte van grasland. Dit geldt ook voor bouwland.
Vanuit milieuoogpunt zou verlenging van de uitrijdperiode te overwegen zijn voor gebieden
die ruimschoots voldoen aan de normen en doelstellingen van de Nitraatrichtlijn én
de Kaderrichtlijn Water.
-
e. Een startgift met dierlijke mest bij herinzaai van grasland op zand- of lössgrond
in de periode van 1/9 tot 16/9 is niet aan te raden. De ondergewerkte zode en de resterende
minerale stikstof in de bodem na de droge zomer zorgen er voor dat er voldoende beschikbare
stikstof aanwezig is voor het ingezaaide gras dit najaar.
-
f. Bij een tijdige inzaai van een groenbemester (voor 1/9) op bouwland kan een gift dierlijke
mest, ter grootte van de stikstofgebruiksnorm voor groenbemesters, als adequaat worden
beoordeeld. Bij verlenging van de uitrijdperiode tot 15 september is bemesting minder
adequaat, tenzij de bodem voor 1/9 te droog is gebleven voor mesttoediening. Volgens
het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn verschuiven de uitrijdperioden voor drijfmest
op bouwland vanaf 2019 twee weken, van 1/2 – 31/8 naar 16/2 – 15/9 bij tijdige inzaai
van groenbemesters en andere voorwaarden (Tabel 1b). Vanwege de droogte in 2018 is
het te overwegen deze regeling per direct te laten ingaan.
-
g. Na de oogst van verdroogde mais is geen stikstofbemesting nodig voor een nagewas (veevoedergewas),
omdat de bodem voldoende residuaire minerale stikstof zal bevatten. Een aanvullende
stikstofgift is mogelijk wel nodig indien het verdroogde maisgewas, om wat voor redenen
dan ook, geen bemesting had gekregen dit voorjaar.
4. Technische Commissie bodem
Overeenkomstig artikel 64 van de Wet bodembescherming is advies gevraagd aan de Technische
Commissie Bodem (TCB). De TCB concludeert in haar advies het volgende.
In Nederland is er daadwerkelijk sprake van een extreem droge zomer, waardoor er tot
nu beperkt mogelijkheden zijn geweest om (binnen de goede landbouwpraktijk) dierlijke
mest uit te rijden. Door de droogte zijn veel gras- en maïspercelen verdroogd. Verlenging
van de uitrijperiode van dierlijke mest is vanuit grasbehoefte en en het voorkomen
van uitspoelingsrisico’s als zodanig niet te beargumenteren. Echter, gegeven de nog
resterende mestplaatsingsruimte, levert niet-verlengen ook uit- en afspoelingsrisico’s
op, omdat de mest die gegeven die ruimte nog mag worden uitgereden dan mogelijk in
augustus op verdroogde grond wordt uitgereden. Om nitraatuitspoeling door afbraak
van afgestorven graszoden in het komende najaar en winter te beperken, is het gewenst
om zo snel als mogelijk het gras van de meest verdorde percelen te vernieuwen. De
verwachting is echter dat een groot deel van de verdorde graspercelen de komende weken
nog te droog zijn voor herinzaai. Voor die percelen is dit najaar een verlenging van
de periode voor grasland scheuren dan ook verantwoord. Ook uitstel van de verplichting
voor het inzaaien van een vanggewas direct aansluitend na de teelt van maïs is verantwoord.
De TCB neemt de argumentatie en de concrete adviezen van CDM (2018) grotendeels over.
De TCB adviseert:
-
• Uitstel van uitrijden van dierlijke mest toe te staan tot en met 15 september op zand-
en lössgrond en tot en met 30 september op klei- en veengrond. Grondgebruikers worden
hierbij geadviseerd om vanwege de beperkte groei in 2018 het recente advies van de
Bemestingsadviescommissie te volgen en de bemestingsruimte 2018 niet volledig te benutten.
Wees zeer terughoudend met bemesting zolang de bodem droog is en de graszode verdort
en voeg waar mogelijk water toe aan de dierlijke mest om de opname van stikstof uit
dierlijke mest te bevorderen.
-
• Verlenging van de periode waarin vernietiging van graszode wordt toegestaan tot en
met 30 september.
-
• Uitstel te verlenen van de verplichting om vanggewas te telen direct aansluitend aan
de maïsoogst, met dien verstande dat de teelt van het vanggewas uiterlijk 17 september
aanvangt.
De nuancering in het TCB-advies ten aanzien van het beperken van de mestgiften en
de ruimte die er nog is voor mestplaatsing, niet volledig te benutten, past bij de
aanbeveling die is opgenomen in onderdeel 2.1.1 (Uitrijden van dierlijke mest op grasland)
van deze toelichting is opgenomen. Daarnaast wordt op grond van het TCB-advies aanbevolen
om op bouwland de drijfmestgift te beperken tot de hoeveelheid die kan worden gegeven
bij de inzaai van een (niet-vlinderbloemige) groenbemester (zie ook 2.1.2).
5. Regeldruk
Deze regeling is op verzoek van het bedrijfsleven opgesteld. Deze brengt materiële
wijzigingen aan in verboden en verplichtingen. Deze wijzigingen zien enerzijds op
het verlengen van perioden. Anderzijds is er sprake van vermindering van de verplichtingen,
met name bij het vernietigen van de graszode. Betreffende het laatste zijn er (alleen)
voor bedrijven op zand- of lössgrond voorwaarden voor het kunnen vernietigen van de
graszode in de zomer (na 31 mei). Ten opzichte van de bestaande situatie vervalt de
verplichting om een schaderapport op te laten stellen door een schade-expert namelijk
(Bgm, artikel 4b, lid 9); de (verminderde) kosten daarvan bedragen bij inschatting
van 3.000 bedrijven die de graszode vernietigen in het kader van de droogteschaderegeling
in het Bgm, in totaal 40.000 euro. Daarnaast nemen voor bedrijven op klei- en veengrond
de kosten iets toe vanwege de meldplicht als in de tweede helft van september de graszode
wordt vernietigd en het land opnieuw wordt ingezaaid; naar schatting doen 500 bedrijven
dit, zodat de kosten van de meldplicht in totaal 10.000 euro zijn. Ook zal er sprake
zijn van een lichte verhoging van de kosten omdat een groot deel van de agrariërs
die grasland hebben kennis moeten nemen van deze vrijstellingsregeling; voor 25.000
bedrijven is dat een totaalbedrag van 375.000 euro. Per saldo nemen de kosten met
155.000 euro af. Uit deze regeling vloeit dan ook een verlichting van regeldruk voort.
6. Uitvoerings- en handhavingslasten
Uitvoering van deze maatregel geschiedt door RVO.nl. De handhaving geschiedt door
de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) en de politie (zichtcontroles).
Deze regeling leidt tot uitvoerings- en handhavingslasten. Voor deze vrijstellingsregeling
moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen.
De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen daarvan € 7.000. Er zijn geen wijzigingen
in de structurele uitvoeringskosten voorzien. De NVWA zal voor de handhaving van deze
vrijstellingsregeling werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers instrueren.
De eenmalige kosten daarvan bedragen € 1.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele
handhavingskosten voorzien.
7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in
de Staatscourant en vervalt met ingang van 1 januari 2019. Daarmee wordt afgeweken
van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Omdat onderhavige
regeling aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt en spoedig in werking moet treden
om effectief te kunnen zijn is afwijking van de vaste verandermomenten echter toegestaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten