Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 augustus 2018, nr. WJZ/18218587, houdende tijdelijke vrijstelling van de artikelen 4, eerste en derde lid, 4b, eerste lid, en 8a, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen in verband met aanhoudende droogte (Vrijstellingsregeling mestvoorschriften in verband met aanhoudende droogte 2018)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op artikel 64, tweede en derde lid, van de Wet bodembescherming en artikel 38, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder bouwland, kleigrond, veengrond, zandgrond, lössgrond, vaste mest, steekvast zuiveringsslib, drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib hetgeen daaronder in artikel 1 van het Besluit gebruik meststoffen wordt verstaan en wordt verstaan onder:

a. grasland:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit gebruik meststoffen of, indien het gaat om een bepaling die vrijstelling verleent van het bepaalde in een onderdeel van artikel 4b van het Besluit gebruik meststoffen, hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen;

b. landbouwer:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel gg, van de Meststoffenwet.

Artikel 2 Verlenging uitrijdperiode dierlijke meststoffen en zuiveringsslib op bouwland

  • 1. Van het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt in de periode van 1 tot en met 15 september 2018 vrijstelling verleend voor het gebruik van vaste dierlijke meststoffen of steekvast zuiveringsslib op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond.

  • 2. Van het in artikel 4, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt in de periode van 1 tot en met 15 september 2018 vrijstelling verleend voor het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland.

  • 3. Het tweede lid is alleen van toepassing indien uiterlijk op 17 september 2018:

    • a. op de desbetreffende grond winterkoolzaad voor zaadwinning in het daaropvolgende jaar wordt geteeld,

    • b. op de desbetreffende grond een gewas wordt geteeld dat behoort tot de gewasgroep ‘groenbemesters’ van bijlage A, tabel 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en dat, indien het gaat om bouwland gelegen op zand- of lössgrond, in bijlage C van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen is aangewezen als gewas dat op zand- en lössgronden direct aansluitend na de teelt van maïs wordt geteeld, of

    • c. in de desbetreffende grond in het daarop aansluitende najaar bloembollen worden geteeld.

Artikel 3 Voorwaarden stikstofgebruiksnorm groenbemester op bouwland

Indien op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel b, een groenbemester wordt geteeld, zijn de hoeveelheden stikstof die in bijlage A, tabel 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn vermeld bij de gewasgroep groenbemesters in afwijking van artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, uitsluitend van toepassing indien de groenbemester uiterlijk 17 september 2018 is geteeld, en:

  • a. is geploegd na 1 december 2018, voor zover de groenbemester wordt geteeld op zand-, löss- of veengrond;

  • b. aantoonbaar ten minste acht weken wordt geteeld alvorens te worden geploegd, voor zover de groenbemester wordt geteeld op kleigrond;

Artikel 4 Verlenging uitrijdperiode dierlijke meststoffen en zuiveringsslib op grasland

  • 1. Van het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt vrijstelling verleend in de periode van:

    • a. 1 tot en met 15 september 2018 voor het gebruik van vaste dierlijke meststoffen of steekvast zuiveringsslib op grasland gelegen op zand- of lössgrond;

    • b. 1 tot en met 30 september 2018 voor het gebruik van vaste dierlijke meststoffen of steekvast zuiveringsslib op grasland gelegen op klei- of veengrond.

  • 2. Van het in artikel 4, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt vrijstelling verleend in de periode van:

    • a. 1 tot en met 15 september 2018 voor het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op grasland gelegen op zand- of lössgrond;

    • b. 1 tot en met 30 september 2018 voor het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op grasland gelegen op klei- of veengrond.

Artikel 5 Vrijstelling vernietiging graszode op zand- of lössgrond

  • 1. Van het in artikel 4b, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt aan een landbouwer die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in de periode van 1 tot en met 20 september 2018 vrijstelling verleend voor grasland gelegen op zand- of lössgrond ten behoeve van het vernieuwen van grasland, met dien verstande dat artikel 25d, tweede lid, eerste volzin, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet van overeenkomstige toepassing is.

  • 2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 20 september 2018 wordt aan een landbouwer, niet zijnde een landbouwer als bedoeld in het eerste lid, van het in artikel 4b, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod vrijstelling verleend voor grasland gelegen op zand- of lössgrond.

  • 3. Onder verlening van vrijstelling van het bepaalde in artikel 4b, negende lid, van het Besluit gebruik meststoffen zijn het eerste en tweede lid alleen van toepassing, indien:

    • a. de beschadiging van het grasland is veroorzaakt door droogte;

    • b. het voornemen om de graszode te vernietigen minimaal zeven dagen voorafgaand aan de daadwerkelijke vernietiging wordt gemeld bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • c. op de betreffende percelen grasland uiterlijk op 21 september 2018 herinzaai van gras plaatsvindt.

Artikel 6 Vrijstelling vernietiging graszode op klei- of veengrond

Van het in artikel 4b, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt in de periode van 16 september tot en met 30 september vrijstelling verleend voor grasland gelegen op klei- of veengrond, indien:

  • a. de beschadiging van het grasland is veroorzaakt door droogte;

  • b. het voornemen om de graszode te vernietigen minimaal zeven dagen voorafgaand aan de daadwerkelijke vernietiging wordt gemeld bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • c. op de betreffende percelen grasland uiterlijk op 1 oktober 2018 herinzaai van gras plaatsvindt.

Artikel 7 Vrijstelling verplichting om direct aansluitend op maisoogst gewas te telen op zand- of lössgrond

Voor maïs, geoogst voor 16 september 2018, wordt vrijstelling verleend van de in artikel 8a, eerste lid, gestelde verplichting om direct aansluitend een in dat artikellid bedoeld gewas te telen, met dien verstande dat die teelt uiterlijk op 17 september 2018 aanvangt.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Vrijstellingsregeling mestvoorschriften in verband met aanhoudende droogte 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 augustus 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

Het jaar 2018 is wat betreft het verloop van het weer een uniek jaar, in het bijzonder wat betreft de uitzonderlijke droge en warme weersomstandigheden en de lange periode ervan gedurende de zomer. De droogte en de hitte raken de landbouw in het bijzonder in de teelt van gewassen, die minder goed groeien of zelfs verdrogen vanwege het grote watertekort in de bodem. In alle gebieden in Nederland is de droogte merkbaar, maar in het bijzonder daar waar de grondwaterstand vanwege de natuurlijke omstandigheden laag is, het vochtleverend vermogen van de bodem gering is en/of de mogelijkheden om te beregenen, om welke reden dan ook, ontbreken of zeer beperkt zijn. Daar zijn de gewassen afhankelijk van water dat via neerslag op het land komt. Het grote neerslagtekort van rond 300 mm in Nederland halverwege augustus 2018 geeft aan dat de droogte sterk doorwerkt in de landbouw en ook zijn de neerslagverwachtingen gering (bron: KNMI, bijgewerkt tot en met 2018-08-21, 17:30 UT). In de zand- en lössgebieden is er dan ook op een groot aantal percelen sprake van ernstige verdroging van grasland en bouwlandgewassen. Met name geel tot bruin verkleurde graspercelen, verdroogde maïs (vaak al geoogst vanaf half augustus) en verpieterde aardappelen maken de droogteschade zichtbaar.

Naar aanleiding van de droogteproblematiek hebben Agrifirm, Cumela Nederland, LTO Nederland in gezamenlijkheid met de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) gevraagd de uitrijdperiode voor dierlijke mest te verlengen, variërend van twee tot zes weken. Aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) is een advies gevraagd over de (extra) risico’s van nitraatuitspoeling (of nitraatafspoeling) bij langer uitrijden van dierlijke mest op grasland en bouwland, het langer toestaan van het scheuren (vernietigen) van grasland en het verruimen van de regels ten aanzien van het inzaaien van vanggewassen.

2. Inhoud en voorwaarden vrijstelling

In deze regeling wordt op drie punten voorzien in vrijstellingen om handelingsperspectief te bieden in de problematiek die is ontstaan door de ernstige droogte in de zomer van 2018. Het gaat om verlenging van de periode waarin dierlijke mest op grasland en bouwland mag worden uitgereden, verlenging van de periode waarin de graszode mag worden gescheurd (vernietigd) en uitstel van de verplichting om een vanggewas in te zaaien aansluitend op de teelt van maïs. Ten aanzien van de keuze van de maatregelen is het van belang te voorkomen dat grotere verliezen aan nitraat optreden als de ruimte die er nog is in de mestplaatsing, in augustus wordt gebruikt; op die keuze wordt in paragraaf 3 verder op ingegaan. Dan zou in een korte tijd immers erg veel uitgereden kunnen worden, wat gepaard gaat met grote risico’s op uitspoeling (vooral op zand- en lössgrond) en op afspoeling (vooral op klei- en veengrond), omdat in de uitgedroogde bodem de nutriënten in de mest niet of nauwelijks door het gewas dat wordt geteeld, kunnen worden opgenomen; dat is zeker het geval als het gewas verdroogd is. Door de mest uit te rijden op een moment dat de grond vochtiger is en er een gewas kan groeien, kan van de toegediende meststoffen meer benut worden.

2.1. Verlenging periode uitrijden van dierlijke mest op grasland en op bouwland

In het Besluit gebruik meststoffen (Bgm), artikel 4, is voorgeschreven wanneer de dierlijke mest mag wordt uitgereden. Daarbij zijn de perioden voor drijfmest en vaste mest verschillend. Hetgeen voor drijfmest geldt, is ook van toepassing voor vloeibaar zuiveringsslib en wat voor vaste mest geldt, is ook van toepassing voor steekvast zuiveringsslib.

2.1.1. Uitrijden van dierlijke mest op grasland

De periode waarin dierlijke mest – zowel vaste mest als drijfmest – mag worden uitgereden op grasland wordt verlengd tot en met 15 september op zand- en lössgrond en tot en met 30 september op klei- en veengrond. De vrijstellingsperiode is langer voor klei- en veengronden omdat de bodem van grasland gelegen op klei- en veengrond meer tijd nodig heeft om voldoende geschikt te zijn om mest uit te rijden en het grasgewas goed nutriënten daaruit kan opnemen.

Voor drijfmest geldt de voorwaarde dat deze emissiearm moet worden uitgereden volgens bijlage I van het Bgm. Dat wijzigt niet. Het is zeer aan te bevelen om in de hoogte van de uit te rijden drijfmestgift er rekening mee te houden dat vanwege de droogte er nog veel stikstof in de bodem kan zitten en dat er na een drijfmestgift en na voldoende regenval veel nitraat door het gras kan worden opgenomen. Gras met een hoog nitraatgehalte kan tot nitrietvergiftiging bij koeien en andere herkauwers leiden en ook tot hoge concentraties van stikstof in de urine van deze dieren met als gevolg urinebrandplekken in het gras. Daarom wordt aanbevolen om de drijfmestgift op grasland dat beweid moet worden te beperken tot 15 m3 per hectare en op grasland dat gemaaid gaat worden tot 25 m3 per hectare.

2.1.2. Uitrijden van dierlijke mest op bouwland

Op bouwland gelegen op alle grondsoorten is het toegestaan om ook na 31 augustus, en wel tot en met 15 september, dierlijke mest – zowel vaste mest als drijfmest – uit te rijden. Voor vaste mest op bouwland gelegen op klei- of veengrond geldt dit al (artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit gebruik meststoffen), voor de overige situaties (vaste mest op bouwland gelegen op zand- of lössgrond en drijfmest op bouwland gelegen op alle gronden) voorziet deze regeling daarin. Na aanwending van drijfmest geldt dat uiterlijk op 17 september in overeenstemming met artikel 4, vierde lid, sub c, een groenbemester of winterkoolzaad voor de winning van zaad in 2019 moet worden geteeld (of moet zijn ingezaaid), of dat in het najaar van 2018 bloembollen worden geplant. Voor zand- en lössgrond geldt de aanvullende voorwaarde dat alleen die gewassen als groenbemester mogen worden gebruikt, die na de teelt van maïs als vanggewas zijn toegelaten (volgens art. 5 en bijlage C van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen): gras, wintergraan (winterrogge, wintertarwe, wintergerst, triticale), bladkool, bladrammenas of Japanse haver. De hoeveelheid mest die mag worden uitgereden is afhankelijk van de stikstofgebruiksnormen die gelden voor het gekozen gewas en van de grondsoort; deze gebruiksnormen staan in tabel 1 van bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet: vlinderbloemige of niet-vlinderbloemige groenbemesters, winterkoolzaad of bloembollen.

2.2. Verlenging periode vernietigen van de graszode van grasland

De bodem is op de meeste plaatsen erg droog; alleen waar intensief is beregend is dat niet zo. Daardoor is met name op zand- en lössgrond veel grasland verdroogd en bestaat de behoefte om de graszode te vernietigen en het grasland opnieuw in te zaaien (herinzaai). Omdat het noodzakelijk is dat voor de herinzaai van grasland er een goed zaaibed kan worden gemaakt waarbij de bodem voldoende vocht bevat en de neerslag in augustus nog tegenvalt, kan op klei- en veengronden tot en met 30 september de graszode vernietigd worden en moet op uiterlijk 1 oktober het grasland waar de graszode is vernietigd, opnieuw zijn ingezaaid met gras. Voor zand- en lössgrond geldt dat tot en met 20 september de graszode kan worden vernietigd; op uiterlijk 21 september moet dan het grasland met de vernietigde zode opnieuw zijn ingezaaid met gras. Indien het noodzakelijk wordt geacht om een middel te gebruiken om de nog aanwezige levende planten op het grasland te doden, dan begint de vernietiging op het moment dat dit middel op het grasgewas wordt gebruikt. Conform het advies van de CDM is een startgift van stikstof niet noodzakelijk.

Op klei- en veengrond wordt daarmee een extra periode van 16 dagen gegeven. Op zand- en lössgrond worden zes dagen extra gegeven, uitgaande van artikel 4b, negende lid, van het Besluit gebruik meststoffen dat bij schade door droogte grasland tot en met 15 september mag worden gescheurd. Daar met name op zand- en lössgrond het gras van het gehele grasland of een groot deel ervan is verdroogd en afgestorven, is er eigenlijk al sprake van gedeeltelijk dood gras dat gaat verteren en waarbij stikstofverbindingen vrijkomen. In dat opzicht is er geen of nauwelijks sprake van een groter uitspoelingsrisico. In het algemeen wordt later inzaaien dan 1 oktober niet wenselijk geacht. Het leidt gemakkelijk tot het mislukken van de herinzaai als het in de winter van 2018/2019 langduriger gaat vriezen. Het is aan te bevelen om voor de laatste week van september, indien dat enigszins mogelijk is, het grasland opnieuw in te zaaien om grasgewas te krijgen dat zich voldoende tot goed ontwikkelt voordat de winter invalt.

In lijn met de bestaande voorwaarden die gelden voor de droogteschaderegeling in het Bgm (artikel 4b, lid 9) wordt op zand- en lössgrond de voorwaarde gesteld dat het vernietigen van de graszode minstens zeven dagen voordat dit gaat plaatsvinden, moet worden gemeld bij RVO.nl. De andere verplichtingen die in deze droogteschaderegeling zijn opgenomen, gelden niet. Gezien de algemeenheid van de droogteproblematiek, wordt dit niet nuttig geacht. Ook de verplichting om een schaderapport te laten opstellen door een schade-expert, vervalt.

Voor melkveebedrijven die op zand- of lössgrond hun bedrijf hebben en beschikken over een vergunning om gebruik te maken van de in de derogatiebeschikking van de Europese Commissie toegestane hogere stikstofgebruiksnormen, gelden in 2018 andere regels voor het vernietigen van de graszode. Die vloeien voort uit de derogatiebeschikking en zijn opgenomen in artikel 25d van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet. De periode die in het eerste lid van dit artikel wordt genoemd waarin de graszode mag worden vernietigd, is tot en met 31 augustus. Deze wordt verlengd tot en met 20 september, met een herinzaaiplicht op uiterlijk 21 september. De voorwaarde dat moet worden gemeld bij RVO.nl, zoals in het tweede lid van artikel 25d staat, blijft; daaraan wordt gekoppeld dat dit minstens zeven dagen voordat de vernietiging van de graszode plaatsvindt, moet gebeuren. De bepaling dat de stikstofgebruiksnorm bij vernietigen van de graszoden met 50 kilogram per hectare wordt gekort is ook van toepassing gedurende de vrijstellingsperiode.

2.3. Uitstel van verplichte inzaai van een vanggewas na de teelt (oogst) van maïs

Op veel percelen op zand- en lössgrond, waar niet beregend werd of kon worden, is de maïs verdord en wordt deze eerder geoogst. Er is al geoogst of er wordt volop geoogst in augustus. Omdat de grond erg droog is en de neerslagverwachtingen gering zijn, blijft de grond nog droog. Om te voorkomen dat een vanggewas die volgens het Bgm, artikel 8a, lid 1, direct aansluitend na de teelt van de maïs moet worden geteeld, door te droge grond niet kiemt en/of tot ontwikkeling komt, wordt een algemeen uitstel van de inzaaiverplichting tot en met uiterlijk 17 september gegeven. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de tussentijd voldoende regen is gevallen, zodat inzaai van een vanggewas mogelijk en zinvol is.

Het is belangrijk om aan te geven dat vanggewassen groenbemesters zijn die in artikel 5 en bijlage C van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen zijn aangewezen en waarop geen meststoffen mogen worden aangewend. Het specifieke van een vanggewas in de mestregelgeving is, dat een dergelijk gewas wordt geteeld om de in de bodem achtergebleven stikstof op te nemen en vast te leggen in het gewas. Het toedienen van meststoffen zou haaks staan op het doel van de verplichting een vanggewas te telen en is op grond van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet, artikel 28, lid, sub a, niet toegestaan.

3. Gevolgen voor het milieu

Het jaar 2018 is vanwege de grote en langdurige droogte een uitzonderlijk jaar. Vanwege de daaraan gekoppelde specifieke problemen, is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over de wenselijkheid en de mogelijke effecten van het uitrijden van dierlijke meststoffen in perioden of situaties waarin dit nu niet is toegestaan, ook in relatie tot het vernietigen van de graszode en het eerder oogsten van (verdroogde) maïs. Op grond van de antwoorden van de CDM is een afweging gemaakt en zijn de hierboven beschreven maatregelen opgenomen in deze regeling. Ook aan de Technische Commissie Advies (TCB) is advies gevraagd (zie 4) en er is overleg gevoerd met de Europese Commissie. Het TCB-advies sluit grotendeels aan op het CDM-advies. De Europese Commissie heeft zorgen geuit over het uitspoelingsrisico op de meer uitspoelingsgevoelige gronden. Dat heeft geleid tot een verdergaand onderscheid tussen zand- en lössgronden enerzijds en klei- en veengronden anderzijds teneinde de risico’s van nitraatuitspoeling nog meer te minimaliseren.

Deze maatregelen beogen het milieubelang binnen het kader van de voor een boer gelet op de gebruiksnormen nog resterende mestplaatsingsruimte. Vanwege het natte voorjaar en de droge zomer hebben veel boeren tot nu toe minder mest uitgereden dan zij normaal zouden doen. Binnen de huidige regelgeving zouden zij in de resterende dagen van augustus de voor hen resterende hoeveelheid mest uit kunnen rijden. Het uitrijden van (veel) mest op verdroogde grond brengt echter risico’s voor uit- en afspoeling met zich mee. Het verlengen van de uitrijdperiode kan deze risico’s inperken. En daarmee wordt ook aangesloten op de conclusie in het advies van de CDM, namelijk dat de mest die nog uitgereden kan worden niet tot een betekenisvolle extra uitspoeling van nutriënten zal leiden, ervan uitgaande dat niet meer wordt gegeven dan de totale mestplaatsingsruimte die het bedrijf heeft op basis van de gewassen die werden of worden geteeld.

Ervan uitgaande dat veel bedrijven de nog resterende mestplaatsingsruimte zullen willen benutten, geeft verlenging van de uitrijdperiode de grootste kans op een zo klein mogelijke extra uitspoeling van nutriënten. Anders zal immers nog veel drijfmest worden uitgereden in augustus (reguliere uitrijdperiode eindigt op 31 augustus) wat zowel op bouwland als op grasland ongewenst is, omdat de drijfmest moeilijk wordt opgenomen door de droge bodem. Er is een risico op afspoeling en op klei – waar grote scheuren aanwezig zijn door de droogte – verdwijnt de mest via de scheuren in de bodem. Door verlenging van de uitrijdperiode, in combinatie met de verwachting van neerslag in september wordt de bodem geschikter om mest op te nemen. Ook kan dan in enkele kleinere giften de mest worden uitgereden.

Daarnaast zijn er veel bedrijven waar veel grasland is verdroogd en het grasland grote schade heeft opgelopen. Daar is behoefte om grasland te scheuren en opnieuw in te zaaien (herinzaai), omdat na een dergelijke situatie er grotere kans is op onkruidgroei en ontwikkeling van minder goede grassen. Ook voor herinzaai is het noodzakelijk dat de bodem niet te droog is, want bij een te droge bodem is deze moeilijker tot niet bewerkbaar; het laatste geldt vooral voor de zwaardere klei. Bovendien zal het moeilijk zijn een goed zaaibed te maken met voldoende vocht om het ingezaaide gras te laten kiemen. Door ook voor herinzaai uitstel te geven, ontstaan er meer mogelijkheden om tot een effectieve herinzaai te komen.

Daar op zand- en lössgronden het uitspoelingsrisico groter is dan op klei- en veengronden, zijn er in de verruimende maatregelen voor bedrijven op zand- en lössgronden enkele voorwaarden opgenomen die minder verruimend zijn. Dat betreft een kortere verlenging van de uitrijdperiode van drijfmest op grasland op zand en löss dan op klei en veen, de voorwaarde om op bouwland, aansluitend op de verlengde uitrijdperiode voor drijfmest op bouwland op zand of löss, alleen de gewassen te gebruiken die na de teelt van maïs zijn aangewezen als vanggewas (artikel 8a Bgm, dit zijn groenbemesters die na de teelt van maïs niet bemest mogen worden) en daarnaast een kortere verlenging van de periode dat herinzaai van grasland op zand of löss mogelijk is.

De volgende vragen zijn voorgelegd aan de CDM:

  • a. Grasland

    • Welke (negatieve) effecten heeft het verruimen van de uitrijdperiode tot en met 15 september 2018 voor drijfmest en vaste mest op grasland gelegen op kleigrond, veengrond, zandgrond en lössgrond, gelet op de weersverwachting dat rond half augustus ongeveer slechts 30 mm neerslag gevallen kan zijn in Nederland?

    • Onder welke voorwaarden, ten aanzien van de potentiële benutting van meststoffen, mede in relatie tot de uitspoelingsgevoeligheid van de verschillende grondsoorten, zou het verruimen van de bemestingsperiode voor grasland kunnen worden toegestaan?

    • Onder welke voorwaarden zou een verlenging van de uitrijdperiode tot na 15 september 2018 mogelijk zijn?

    • Is bij herinzaai van grasland op zand- of lössgrond een startgift met dierlijke mest ter grootte van de stikstofgebruiksnorm van een niet-vlinderbloemige groenbemester aan te raden indien deze in de periode van 1 september tot en met 15 september 2018 wordt gegeven en er aansluitend gras wordt ingezaaid, gelet op de calamiteitenregeling?

  • b. Bouwland

    • Onder welke voorwaarden acht u verlenging van het uitrijden van dierlijke mest in 2018 op bouwland gelegen op alle grondsoorten, uitgezonderd waar op zand- en lössgrond maïs is of wordt geteeld, tot en met 15 september 2018 in combinatie met aansluitend het telen van een groenbemester adequaat?

    • Onder welke voorwaarden is het mogelijk om in 2018 na de oogst van verdroogde maïs uiterlijk op 15 september een startgift met dierlijke mest te geven, ter grootte van maximaal de stikstofgebruiksnorm van een niet-vlinderbloemige groenbemester, op bouwland gelegen op zand- en lössgrond, als aansluitend de teelt aanvangt van een voedergewas dat wordt geoogst in de herfst van 2018?

De CDM heeft op bovenstaande vragen de volgende antwoorden geformuleerd:

  • a. Het is niet aannemelijk dat de opbrengst van gewassen (grasland, kunstweiden, groenbemesters, vanggewassen) in de komende periode in 2018 baat heeft bij een verlenging van de uitrijdperiode om de op jaarbasis toegestane hoeveelheid (dierlijke) mest te benutten. Vanuit een milieukundig oogpunt is het zelfs beter om de bemestingsruimte in een droog jaar als dit niet volledig te benutten, met name niet op zand- en lössgrond.

  • b. Het verlengen van de uitrijdperiode tot 16 september 2018 (of tot 1 oktober) voor drijfmest en vaste mest op grasland leidt waarschijnlijk niet tot een betekenisvolle extra uitspoeling van nutriënten, bij een gelijkblijvende totale mestgift. Dit najaar gaat een groot deel van de stikstof die is opgehoopt in de bodem en nog wordt toegediend hoe dan ook verloren, vooral op zand en löss; verlenging van de uitrijdperiode heeft daar weinig invloed op.

  • c. Er is een grote ruimtelijke variatie in vochttekort en opbrengstderving. Zwaar getroffen gebieden hebben waarschijnlijk een lagere benutting van toegediende meststoffen en een hogere uitspoelingsgevoeligheid dan minder getroffen gebieden. Vanuit het oogpunt van nutriëntenbenutting door het gewas en uitspoelingsgevoeligheid van grondsoorten is bemesting van grasland af te raden zolang de bodem droog en hydrofoob is, scheuren bevat en de graszode is verdord. In dit geval is het beter te wachten met bemesting totdat de bodem en graszode zijn hersteld van de droogte, en kan al dan niet gebiedsgedifferentieerd een verruiming van de bemestingsperiode adequaat zijn.

  • d. Er zijn geen bemestingskundige argumenten te geven op basis waarvan een verlenging van de uitrijdperiode tot ná 15 september 2018 voor grasland is te rechtvaardigen. Verlenging is te beargumenteren vanuit het oogpunt van bedrijfsvoering, maar niet vanuit het oogpunt van de bemestingsbehoefte van grasland. Dit geldt ook voor bouwland. Vanuit milieuoogpunt zou verlenging van de uitrijdperiode te overwegen zijn voor gebieden die ruimschoots voldoen aan de normen en doelstellingen van de Nitraatrichtlijn én de Kaderrichtlijn Water.

  • e. Een startgift met dierlijke mest bij herinzaai van grasland op zand- of lössgrond in de periode van 1/9 tot 16/9 is niet aan te raden. De ondergewerkte zode en de resterende minerale stikstof in de bodem na de droge zomer zorgen er voor dat er voldoende beschikbare stikstof aanwezig is voor het ingezaaide gras dit najaar.

  • f. Bij een tijdige inzaai van een groenbemester (voor 1/9) op bouwland kan een gift dierlijke mest, ter grootte van de stikstofgebruiksnorm voor groenbemesters, als adequaat worden beoordeeld. Bij verlenging van de uitrijdperiode tot 15 september is bemesting minder adequaat, tenzij de bodem voor 1/9 te droog is gebleven voor mesttoediening. Volgens het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn verschuiven de uitrijdperioden voor drijfmest op bouwland vanaf 2019 twee weken, van 1/2 – 31/8 naar 16/2 – 15/9 bij tijdige inzaai van groenbemesters en andere voorwaarden (Tabel 1b). Vanwege de droogte in 2018 is het te overwegen deze regeling per direct te laten ingaan.

  • g. Na de oogst van verdroogde mais is geen stikstofbemesting nodig voor een nagewas (veevoedergewas), omdat de bodem voldoende residuaire minerale stikstof zal bevatten. Een aanvullende stikstofgift is mogelijk wel nodig indien het verdroogde maisgewas, om wat voor redenen dan ook, geen bemesting had gekregen dit voorjaar.

4. Technische Commissie bodem

Overeenkomstig artikel 64 van de Wet bodembescherming is advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). De TCB concludeert in haar advies het volgende.

In Nederland is er daadwerkelijk sprake van een extreem droge zomer, waardoor er tot nu beperkt mogelijkheden zijn geweest om (binnen de goede landbouwpraktijk) dierlijke mest uit te rijden. Door de droogte zijn veel gras- en maïspercelen verdroogd. Verlenging van de uitrijperiode van dierlijke mest is vanuit grasbehoefte en en het voorkomen van uitspoelingsrisico’s als zodanig niet te beargumenteren. Echter, gegeven de nog resterende mestplaatsingsruimte, levert niet-verlengen ook uit- en afspoelingsrisico’s op, omdat de mest die gegeven die ruimte nog mag worden uitgereden dan mogelijk in augustus op verdroogde grond wordt uitgereden. Om nitraatuitspoeling door afbraak van afgestorven graszoden in het komende najaar en winter te beperken, is het gewenst om zo snel als mogelijk het gras van de meest verdorde percelen te vernieuwen. De verwachting is echter dat een groot deel van de verdorde graspercelen de komende weken nog te droog zijn voor herinzaai. Voor die percelen is dit najaar een verlenging van de periode voor grasland scheuren dan ook verantwoord. Ook uitstel van de verplichting voor het inzaaien van een vanggewas direct aansluitend na de teelt van maïs is verantwoord.

De TCB neemt de argumentatie en de concrete adviezen van CDM (2018) grotendeels over. De TCB adviseert:

  • Uitstel van uitrijden van dierlijke mest toe te staan tot en met 15 september op zand- en lössgrond en tot en met 30 september op klei- en veengrond. Grondgebruikers worden hierbij geadviseerd om vanwege de beperkte groei in 2018 het recente advies van de Bemestingsadviescommissie te volgen en de bemestingsruimte 2018 niet volledig te benutten. Wees zeer terughoudend met bemesting zolang de bodem droog is en de graszode verdort en voeg waar mogelijk water toe aan de dierlijke mest om de opname van stikstof uit dierlijke mest te bevorderen.

  • Verlenging van de periode waarin vernietiging van graszode wordt toegestaan tot en met 30 september.

  • Uitstel te verlenen van de verplichting om vanggewas te telen direct aansluitend aan de maïsoogst, met dien verstande dat de teelt van het vanggewas uiterlijk 17 september aanvangt.

De nuancering in het TCB-advies ten aanzien van het beperken van de mestgiften en de ruimte die er nog is voor mestplaatsing, niet volledig te benutten, past bij de aanbeveling die is opgenomen in onderdeel 2.1.1 (Uitrijden van dierlijke mest op grasland) van deze toelichting is opgenomen. Daarnaast wordt op grond van het TCB-advies aanbevolen om op bouwland de drijfmestgift te beperken tot de hoeveelheid die kan worden gegeven bij de inzaai van een (niet-vlinderbloemige) groenbemester (zie ook 2.1.2).

5. Regeldruk

Deze regeling is op verzoek van het bedrijfsleven opgesteld. Deze brengt materiële wijzigingen aan in verboden en verplichtingen. Deze wijzigingen zien enerzijds op het verlengen van perioden. Anderzijds is er sprake van vermindering van de verplichtingen, met name bij het vernietigen van de graszode. Betreffende het laatste zijn er (alleen) voor bedrijven op zand- of lössgrond voorwaarden voor het kunnen vernietigen van de graszode in de zomer (na 31 mei). Ten opzichte van de bestaande situatie vervalt de verplichting om een schaderapport op te laten stellen door een schade-expert namelijk (Bgm, artikel 4b, lid 9); de (verminderde) kosten daarvan bedragen bij inschatting van 3.000 bedrijven die de graszode vernietigen in het kader van de droogteschaderegeling in het Bgm, in totaal 40.000 euro. Daarnaast nemen voor bedrijven op klei- en veengrond de kosten iets toe vanwege de meldplicht als in de tweede helft van september de graszode wordt vernietigd en het land opnieuw wordt ingezaaid; naar schatting doen 500 bedrijven dit, zodat de kosten van de meldplicht in totaal 10.000 euro zijn. Ook zal er sprake zijn van een lichte verhoging van de kosten omdat een groot deel van de agrariërs die grasland hebben kennis moeten nemen van deze vrijstellingsregeling; voor 25.000 bedrijven is dat een totaalbedrag van 375.000 euro. Per saldo nemen de kosten met 155.000 euro af. Uit deze regeling vloeit dan ook een verlichting van regeldruk voort.

6. Uitvoerings- en handhavingslasten

Uitvoering van deze maatregel geschiedt door RVO.nl. De handhaving geschiedt door de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) en de politie (zichtcontroles). Deze regeling leidt tot uitvoerings- en handhavingslasten. Voor deze vrijstellingsregeling moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen daarvan € 7.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien. De NVWA zal voor de handhaving van deze vrijstellingsregeling werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen € 1.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in de Staatscourant en vervalt met ingang van 1 januari 2019. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Omdat onderhavige regeling aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt en spoedig in werking moet treden om effectief te kunnen zijn is afwijking van de vaste verandermomenten echter toegestaan.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven