Zoetwarenindustrie

Sociaal Fonds 2018

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 augustus 2018 tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds Zoetwarenindustrie

UAW Nr. 11990

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van AWVN namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: Vereniging voor de Bakkerij en Zoetwarenindustrie;

Partijen ter andere zijde: FNV, CNV Vakmensen en De Unie.

Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door Janssens Den Boef advocaten namens Primus Wafer Paper B.V. (hierna: Primus).

Deze bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat:

Bedenkinghebbende voert aan dat er overlap, althans discrepantie lijkt te zijn tussen de werkingssfeerbepalingen van de onderhavige cao en de cao voor het Bakkersbedrijf. Bedenkinghebbende stelt verder dat in artikel 2, tweede lid, eerste zin van de cao een onbepaalde uitbreiding van de werkingssfeer wordt gegeven, die niet voldoet aan de in paragraaf 4.5 van het Toetsingskader AVV gestelde voorwaarde dat de aard van de arbeid (de sociaal-economische werkingssfeer) helder is beschreven.

Primus is bovendien van mening dat er een nieuw onderzoek dient plaats te vinden naar de representativiteit, omdat niet voldaan is aan de actualiteitseis en de opgave van het bedrijfstakpensioenfonds met een gelijke werkingssfeer en bij gebruikmaking van dezelfde brongegevens met peildatum 31 december 2016 onverklaarbaar afwijkt van de opgave van het sociaal fonds met peildatum 1 januari 2017. Verder is het voor Primus onduidelijk of ze is meegenomen in de telling. Primus vraagt zich daarom af of voldaan is aan de vereiste representativiteit, hetgeen zij niet kan toetsen nu zij naar eigen zeggen niet over de gegevens beschikt.

Bedenkinghebbende wijst er verder op dat de Vereniging voor de Bakkerij en Zoetwarenindustrie (hierna: VBZ) zich volgens haar statuten met name richt op collectieve belangenbehartiging van leden. Als gewone leden worden toegelaten ondernemers of ondernemingen die in Nederland fabrieksmatig bakkerswaren, suikerwerk of chocoladeproducten vervaardigen. Naar de mening van Primus beoogt deze vereniging niet de belangen van Primus – die reeds meer dan honderd jaar ouwel produceert – te behartigen. Eventueel door VBZ aangeleverde gegevens kunnen derhalve niet juist zijn. Tevens stelt Primus dat de in artikel 4 en artikel 5, vierde lid, van de statuten gemaakte koppeling tussen bestuurslidmaatschap en einde arbeidsovereenkomst niet algemeen verbindend kan worden verklaard vanwege strijdigheid met paragraaf 4.3 van het Toetsingskader AVV.

Naar aanleiding van de bedenkingen hebben cao-partijen bij de onderhavige cao een herziene representativiteitsopgave met een nadere toelichting overlegd. Deze gegevens hebben opnieuw ter visie gelegen en daartegen heeft bedenkinghebbende de volgende aanvullende bedenkingen ingebracht.

Bedenkinghebbende wijst erop dat VBZ verschillende typen leden kent, terwijl de cao uitsluitend voor gewone leden geldt. Volgens Primus is niet duidelijk welke ledenlijst van VBZ bij de vergelijking met het bestand van het pensioenfonds is gebruikt, zodat de opgave ondeugdelijk is. Ook worden er ten onrechte werkgevers en werknemers meegeteld die lid zijn via het moederbedrijf. Deze werkgevers en werknemers mogen volgens Primus niet in de telling worden meegenomen, omdat er geen onderscheid is gemaakt of de activiteiten van de economische eenheid in hoofdzaak zoetwarenactiviteiten betreffen, dan wel of er enkel sprake is van een economische eenheid. Door deze bedrijven te betrekken in de representativiteitsgegevens wordt de werkingssfeer uitgebreid. Primus betwist verder dat zij onder de werkingssfeer valt en stelt daarom dat ze buiten de opgave gelaten moet worden. Volgens Primus is er sprake van een gebrekkige representativiteitsopgave en dient er een accountantsverklaring te worden afgegeven waaruit blijkt of er sprake is van representativiteit. In dit onderzoek dient ook nadrukkelijk aandacht te worden besteed aan de vraag of de moederbedrijven wel onder de werkingssfeer vallen.

Overwegende ten aanzien van de bedenkingen:

Werkingssfeeroverlap

In paragraaf 6.2.1 van het Toetsingskader AVV is bepaald dat bepalingen inzake de werkingssfeer die overlapping met een of meer andere cao’s teweeg brengen waarvan de bepalingen (doorgaans) algemeen verbindend zijn verklaard niet algemeen verbindend verklaard worden. Avv van deze bepalingen is niet mogelijk, omdat op een arbeidsverhouding niet gelijktijdig twee avv-besluiten van dezelfde aard van toepassing kunnen zijn. Deze beleidsregel doelt op die situaties waarbij sprake is van een objectief bepaalbare en onweerlegbare overlap van werkingssferen tussen twee of meer doorgaans algemeen verbindend verklaarde bedrijfstakcao’s.

In reactie op de bedenkingen hebben partijen bij de cao’s voor de Zoetwarenindustrie en partijen bij de cao voor het Bakkersbedrijf verklaard dat er in geen enkel opzicht sprake is van overlap van de werkingssferen van de cao’s voor de Zoetwarenindustrie en de cao voor het Bakkersbedrijf. De cao voor het Bakkersbedrijf is gericht op ondernemingen die bakkersartikelen vervaardigen en/of verkopen. De cao’s voor de Zoetwarenindustrie zijn gericht op ondernemingen die fabrieksmatig zoetwaren vervaardigen. Onder zoetwaren bevinden zich producten die ook als bakkersartikelen kunnen worden beschouwd. Ondernemingen in de zoetwarenindustrie die bakkersartikelen vervaardigen, verkopen echter in geen geval uitsluitend of in hoofdzaak direct aan consumenten, wat ondernemingen in het bakkersbedrijf wel doen. Hiermee is er een duidelijk onderscheid tussen beide werkingssferen en van overlap van werkingssferen is blijkens de verklaring van cao-partijen geen sprake.

Werkingssfeer

Ten aanzien van de bedenkingen dat er in artikel 2 van de cao een onbepaalde uitbreiding van de werkingssfeer wordt gegeven zij opgemerkt dat het bepalen van de werkingssfeer en de reikwijdte van het avv-verzoek primair een zaak van cao-partijen is. Cao-partijen zijn dan ook verantwoordelijk voor en vrij in de vaststelling van de werkingssfeer. De beoordeling of de werkzaamheden van een onderneming onder de algemeen verbindendverklaarde cao-bepalingen vallen is – mede gelet op de technische aard van deze vraag – eveneens in eerste aanleg een zaak van cao-partijen. Een geschil kan eventueel aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.

Cao-partijen hebben in reactie hierop opgemerkt dat het in artikel 2, tweede lid, eerste zin gaat om ondernemingen waarin volgens de tekst, naast de in artikel 1 van de cao omschreven werkzaamheden, ‘ook’ andere werkzaamheden worden verricht. Vervolgens is een hoofdzakelijkheidscriterium opgenomen. Daarmee is de werkingssfeeromschrijving helder beschreven en van een onbepaalde uitbreiding van de werkingssfeer is dan ook niet gebleken.

Representativiteit

De cao-bepalingen waarop het verzoek tot avv betrekking heeft, moeten reeds gelden voor een naar het oordeel van de Minister van SZW belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen (artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV).

Deze belangrijke meerderheid moet blijken uit een opgave van het aantal werkgevers lid van werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst onderscheidenlijk het aantal werkgevers dat naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst kan worden gerekend alsmede het aantal personen werkzaam bij werkgevers die lid zijn van de werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, onderscheidenlijk het aantal personen werkzaam bij werkgevers die naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst gerekend kunnen worden. De gegevens van de opgave mogen in beginsel niet ouder zijn dan één jaar te rekenen vanaf de ingangsdatum van de cao.

Het Toetsingskader AVV schrijft voor dat in geval van beargumenteerde bedenkingen tegen de representativiteit van cao-partijen een opgave kan worden verlangd aan de hand van het formulier representativiteitsgegevens (artikel 2:2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeen verbindend verklaring). Het is in dit geval niet (meer) vereist dat de door cao-partijen overlegde representativiteitsgegevens worden geverifieerd door een accountant. Voor meer specifieke gevallen blijft de mogelijkheid bestaan om een nadere rapportage van een accountant te verlangen. Dit gebeurt bijvoorbeeld indien naar aanleiding van beargumenteerde bedenkingen tegen de representativiteit ontstane gerede twijfel aan de deugdelijkheid van het onderliggende bronmateriaal niet door de reactie van de om avv verzoekende partijen wordt weggenomen. In een dergelijk geval kan een assurancerapport worden verlangd waarin wordt verklaard dat de opgegeven aantallen juist zijn en dat bij de totstandkoming ervan rekening is gehouden met alle relevante aspecten genoemd in het formulier representativiteitsgegevens.

Naar aanleiding van de bedenkingen hebben cao-partijen een herziene representativiteitsopgave overlegd. Daarbij hebben ze op voorhand gebruik gemaakt van het formulier representativiteitsgegevens. Uit het ingevulde formulier representativiteitsgegevens waarin een toelichting wordt gegeven op de gehanteerde onderzoeksmethode, de gebruikte bronnen, de wijze van meting, de relatie tot de werkingssfeer en de actualiteit van de cijfers, volgt een representativiteit die voldoet aan het meerderheidsvereiste. De voor de representativiteitsopgave gehanteerde bronnen, namelijk de ledenlijst van VBZ en het bestand van de pensioenadministratie van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwarenindustrie, zijn door cao-partijen in voldoende mate toegelicht. De door Primus geconstateerde afwijkingen tussen de peildata en aantallen in de representativiteitsopgaven van het sociaal fonds en van het bedrijfstakpensioenfonds zijn komen te vervallen. De peildatum van de herziene representativiteitsgegevens is 1 januari 2017 en uitgaande van de ingangsdatum van de cao van 1 januari 2018 voldoende actueel.

Cao-partijen hebben in reactie op de bedenkingen van Primus ten aanzien van de ledenlijst van VBZ aangegeven dat bij het vaststellen van de representativiteit in de eerste plaats gekeken is naar welke bedrijven in Nederland onder de werkingssfeer van de cao vallen. Daarvoor is het bestand van het bedrijfstakpensioenfonds gebruikt. Vervolgens is dat bestand vergeleken met de ledenlijst van VBZ om te bepalen welke bedrijven van het bestand wel/niet lid zijn van VBZ om de representativiteit vast te kunnen stellen. Het gaat hierbij alleen om gewone leden. Andere type leden kunnen niet gebonden worden door de cao en vallen bovendien niet onder de werkingssfeer van de cao.

Ten aanzien van de stelling van Primus dat werkgevers en werknemers die lid zijn via het moederbedrijf niet in de telling hadden mogen worden meegenomen, hebben cao-partijen aangevoerd dat het hier om zelfstandige rechtspersonen/werkgevers gaat die allemaal onder de werkingssfeeromschrijving van de cao vallen en allemaal lid van VBZ zijn. Tevens hebben cao-partijen toegelicht dat de cao niet als eis stelt dat de hele economische eenheid onder de werkingssfeer van de cao moet vallen. Het bepaalde onder artikel 1, eerste lid, sub a, sub 5 is volgens cao-partijen bedoeld om (bijvoorbeeld) zelfstandige verkoopbedrijven die geen economische relatie met de fabricagebedrijven hebben, buiten de werkingssfeer van de cao te houden. Daar is in dit geval geen sprake van. De getelde leden van VBZ die geen fabricagewerkzaamheden verrichten hebben wel een economische relatie met één van de typen bedrijven als bedoeld onder artikel 1, eerste lid, sub a, sub 1 tot en met 4. Cao-partijen wijzen er in dit verband op dat dit argument verder ook niet ter zake doet, omdat de losse onderdelen van de economische eenheid lid zijn van VBZ en zij (op grond van één van de subleden van artikel 1, eerste lid) onder de werkingssfeer van de cao vallen.

Verder hebben cao-partijen verklaard dat Primus niet in de herziene representativiteitsopgave is meegenomen, omdat het al dan niet onder de werkingssfeer vallen van Primus momenteel onder de rechter ligt. Desondanks bedraagt het representativiteitspercentage 76,32%, zodat sprake is van een belangrijke meerderheid.

Naar aanleiding van het door cao-partijen overlegde herziene formulier representativiteitsgegevens en de door cao-partijen gegeven reactie op de bedenkingen, kan worden vastgesteld dat door cao-partijen in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat de bepalingen van de cao waarop het verzoek tot avv betrekking heeft reeds voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen gelden. De bedenkingen tegen de representativiteit doen naar mijn oordeel geen afbreuk aan de door cao-partijen overlegde representativiteitsgegevens. Er is derhalve geen aanleiding om partijen om een assurancerapport te vragen.

Naar aanleiding van de opmerking dat niet kan worden getoetst of wel voldaan is aan de vereiste representativiteit omdat Primus niet over de gegevens beschikt, wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de gegevens die betrekking hebben op de representativiteit drie weken ter visie hebben gelegen en dat van het verzoek tot algemeen verbindend verklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant.

Belangenbehartiging

Cao-partijen hebben in reactie op de stelling van Primus dat VBZ niet beoogt de belangen van Primus te behartigen, opgemerkt dat dit volgens VBZ wel het geval is. VBZ stelt zich op het standpunt dat Primus lid kan worden van VBZ.

Inhoud

Op grond van paragraaf 3.2 van het Toetsingskader AVV geldt dat bedenkingen die betrekking hebben op de inhoud van de cao-bepalingen, voor zover deze cao-bepalingen op grond van het Toetsingskader voor avv in aanmerking komen, normaliter evident kansloos zijn. Het behoort tot de bevoegdheid van de bij de cao betrokken partijen om de inhoud van de cao vast te stellen. Bij de beoordeling of cao-bepalingen voor avv in aanmerking kunnen komen, wordt getoetst op kennelijke strijdigheid met de Wet AVV, het recht en het AVV-beleid zoals verwoord in het Toetsingskader AVV. Bij deze beoordeling van artikel 4 en artikel 5, vierde lid, van de statuten is niet gebleken van kennelijke strijdigheid met wet- en/of regelgeving.

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de bedenkingen geen beletsel vormen om tot algemeen verbindendverklaring over te gaan.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III en IV is bepaald:

Artikel 1 Definities

In deze CAO wordt tenzij uitdrukkelijk anders wordt aangegeven verstaan onder:

1. Onderneming in de zoetwarenindustrie:
  • a. iedere onderneming in Nederland, die uitsluitend of in hoofdzaak:

    • 1. fabrieksmatig bloem en/of andere grondstoffen tot beschuit, toast, knäckebröd, biscuit, biscuitfiguren, koekjes, banket, koek en wafels verwerkt, ongeacht de soort;

    • 2. fabrieksmatig de producten onder 1 genoemd vervaardigt door een vorm van samenvoeging (assemblage) van delen van de onder 1 genoemde producten, al dan niet met toevoeging van vulling;

    • 3. fabrieksmatig rijstkoeken en -wafels vervaardigt;

    • 4. fabrieksmatig producten vervaardigt die naar de aard van de verwerkte grondstoffen, en/of de wijze van verwerking van de grondstoffen, vergelijkbaar zijn met de producten als vermeld onder 1, 2 en 3;

    • 5. aan één of meer van de onder 1 tot en met 4 genoemde ondernemingen uitsluitend of in hoofdzaak diensten verleent en die tezamen een economische eenheid vormen. Onder diensten wordt verstaan: Inpakhandelingen, (technisch) onderhoud, verkoop, administratie, management- en beheeractiviteiten, schoonmaakwerkzaamheden en distributie;

    • 6. fabrieksmatig suikerwerken vervaardigt;

    • 7. fabrieksmatig dropartikelen vervaardigt;

    • 8. fabrieksmatig cacaomassa, cacaopoeder, cacaoboter, chocolademassa of couverture verwerkt bij de vervaardiging van al of niet gevulde chocoladeartikelen, inclusief boterhamstrooisels en pasta’s.

2. Werkgever:

de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming – als bedoeld in lid 1 – drijft.

3. Werknemer:

man of vrouw die met de werkgever een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek heeft gesloten.

5. De Stichting:

de Stichting Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie, gevestigd te ’s-Gravenhage.

6. De statuten:

de statuten van de in het vijfde lid genoemde Stichting.

7. Het bestuur:

het in artikel 3 van de statuten van de Stichting bedoelde bestuur.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. Deze CAO is van toepassing op de werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 2.

  • 2. Deze CAO is tevens van toepassing op die onderneming of dat gedeelte van een onderneming, waarin ook andere werkzaamheden dan hiervoor genoemd worden verricht. Indien meer CAO’s van toepassing kunnen zijn, wordt de onderneming gerangschikt onder de CAO van die bedrijfstak, waartoe het merendeel van de werkzaamheden van deze onderneming behoort, gemeten in arbeidsuren op jaarbasis.

Artikel 3 Doel

De Stichting heeft als doelstelling om, overeenkomstig artikel 2, lid 2 van de statuten, activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de Zoetwarenindustrie, te financieren en subsidiëren. Daartoe heft de Stichting bijdragen van de werkgevers in de Zoetwarenindustrie.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze overeenkomst geschiedt volgens de bepalingen van de statuten en reglementen van de Stichting die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.

  • 2. De uitvoering is aan de Stichting opgedragen. De Stichting kan de uitvoering delegeren aan een administrateur onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting.

  • 3. Ten behoeve van de vorenbedoelde uitvoering is de werkgever verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de Stichting, zijn belast met de inning van de bijdragen en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en de reglementen van de Stichting en de toetsing van de bedrijfsactiviteiten van de werkgever aan het gestelde in deze CAO. Daarbij bestaat de mogelijkheid om aan de werkgever opgave van de loonsom door opvragen door middel van een door een accountant gewaarmerkte cumulatieve loonstaat.

  • 4. In het kader van de controle op de naleving en de toetsing van de bedrijfsactiviteiten kan de Stichting bij de werkgever, diens accountant of administratiekantoor inzage verlangen van gegevens die nodig zijn voor een goede uitvoering van deze CAO.

    Daarbij kan onder meer aan de werkgever worden gevraagd om opgave van de loonsom door middel van een door een accountant gewaarmerkte cumulatieve loonstaat.

    De uitkomsten van een dergelijk onderzoek kunnen alleen worden aangewend om nakoming van de CAO af te dwingen en/of een vordering in te stellen als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de CAO en artikel 3 Wet op het verbindend en het onverbindend verklaren.

    CAO-partijen dragen hiertoe de aan hun bevoegdheden over aan de Stichting.

  • 5. Bij een schriftelijk onderzoek zal aan de werkgever duidelijk moeten worden aangegeven welke gegevens binnen welke termijn aan de Stichting en/of de administrateur ter beschikking moeten worden gesteld. Het moet hierbij gaan om gegevens die redelijkerwijs nodig zijn voor de controle c.q. het toezicht op de naleving van de CAO. Controle ter plaatse kan alleen met instemming van de werkgever. Controle ter plaatse zal alleen plaatsvinden als er een gegrond vermoeden is. Een dergelijk onderzoek dient tijdig van te voren schriftelijk te worden aangekondigd, waarbij datum en plaats van het onderzoek moeten worden vermeld.

Artikel 5 Verplichtingen werkgever

Werkgevers zijn gehouden de door de Stichting in het kader van de doelstelling gevraagde gegevens te verstrekken en de bijdragen te betalen die zij aan de Stichting verschuldigd zijn, overeenkomstig datgene wat te dezer zake in de statuten en de reglementen van de Stichting is of wordt bepaald en zullen zich ook overigens moeten houden aan het bepaalde in de statuten en de reglementen van de Stichting. Indien de werkgever, ook na aanmaning, niet aan zijn verplichtingen voldoet, is de Stichting bevoegd de noodzakelijke gegevens naar beste weten vast te stellen en de bijdragen in te vorderen.

Artikel 6 Bijdrage

De hoogte van de bijdrage als bedoeld in artikel 3 is gelijk aan een door het bestuur vast te stellen percentage van het loon als bedoeld in artikel 16 lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen. De werkgever is verplicht jaarlijks de bijdrage aan de Stichting te voldoen. De bijdrage is voor de werkgever 0,48% op kalenderjaarbasis.

STATUTEN

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam ‘Stichting Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie’ en is gevestigd te ’s-Gravenhage.

Artikel 2 Doel

  • 1. De stichting stelt zich ten doel het financieren en subsidiëren van activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de zoetwarenindustrie.

  • 2. Deze activiteiten bestaan binnen het doel van de stichting uit het bevorderen en financieren van:

    • a. het geven van voorlichting en informatie aan alle werkgevers en werknemers in de zoetwarenindustrie over de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de collectieve arbeidsovereenkomsten voor de zoetwarenindustrie en/of andere wettelijke voorschriften die op het terrein van de arbeidsvoorwaarden liggen;

    • b. een eenduidige uitleg en toepassing van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zoetwarenindustrie en het voorkomen van geschillen over de uitleg en toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zoetwarenindustrie;

    • c. het coördineren, voorbereiden en ondersteunen van het georganiseerde overleg tussen sociale partners ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de zoetwarenindustrie, uitgezonderd de kosten die betrekking hebben op het eigenlijke overleg omtrent de collectieve arbeidsovereenkomst;

    • d. het uitvoeren van werkzaamheden verbonden aan het bestuurlijke, financiële en administratieve beheer van de stichting;

    • e. het verzorgen van algemene informatie en publiciteit aan werknemers, werkgevers en direct belanghebbenden aangaande de vraag en het aanbod van arbeid, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de opleidingsmogelijkheden in de zoetwarenindustrie;

    • f. de uitgifte van brochures, periodieken en kennisdragers – exclusief boekjes inzake collectieve arbeidsovereenkomsten – ten behoeve van alle werknemers en werkgevers in de zoetwarenindustrie in het belang van de arbeidsverhoudingen in de zoetwarenindustrie;

    • g. de inzet van adviseurs voor activiteiten in het kader van voorlichting en informatie op het gebied van scholing, vorming, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarktbeleid gericht op ondernemingen in de zoetwarenindustrie;

    • h. het stimuleren en subsidiëren van ontwikkelingen in bedrijven in de zoetwarenindustrie op het terrein van arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en opleiding van werknemers in het kader van hun inzetbaarheid;

    • i. het stimuleren en subsidiëren van ontwikkelingen gericht op het bevorderen van de medezeggenschap, personeelsvergaderingen, personeelsvertegenwoordigingen en ondernemingsraden op ondernemingsniveau als vormen van overleg tussen werknemers en werkgevers in de zoetwarenindustrie;

    • j. het subsidiëren van de kosten van verlof van werknemers voor het bijwonen van congressen en vakgroepbestuursvergaderingen van hun vakorganisaties;

    • k. het verrichten en subsidiëren van het opleidingsplan, vooropleidingstraject en werkervaringsplaatsen, alsmede de opleiding van werknemers in het kader van hun inzetbaarheid;

    • l. het verrichten en subsidiëren van opleidingen ten behoeve van werkgevers in de zoetwarenindustrie in het kader van de verbetering van de arbeidsverhoudingen;

    • m. het stimuleren en subsidiëren van projecten of activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden binnen de zoetwarenindustrie of op de totstandkoming of verbetering van bedrijfsbeleid op dit terrein;

    • n. het vergroten van de participatie op de arbeidsmarkt, onder meer via het stimuleren van een betere aansluiting van de zoetwarenindustrie op de arbeidsmarkt;

    • o. het stimuleren en subsidiëren van de re-integratie van arbeidsongeschikte of met werkloosheid bedreigde werknemers in de zoetwarenindustrie;

    • p. het stimuleren en subsidiëren van projecten of onderzoeksactiviteiten op het gebied van opleiding en begeleiding van werknemers in het kader van hun inzetbaarheid, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en de arbeidsmarkt gericht op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen en het duurzaam werken in de zoetwarenindustrie;

Artikel 3 Bestuur

  • 1. Het bestuur is belast met het bestuur van de stichting.

  • 2. Het bestuur bestaat uit zeven leden. Indien het bestuur uit minder dan zeven leden bestaat, behoudt het niettemin zijn bevoegdheid om rechtsgeldig bestuursbesluiten te nemen.

  • 3. Voor ieder lid wordt een plaatsvervanger benoemd, die het desbetreffende bestuurslid vervangt ingeval van belet of ontstentenis. Het feit dat sprake is van belet of ontstentenis zal worden vastgesteld door ten minste twee bestuursleden, die daaromtrent een verklaring afleggen.

    Alle bepalingen die betrekking hebben op bestuursleden zijn op plaatsvervangende bestuursleden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Benoeming van de leden van het bestuur

  • 1. De leden van het bestuur en voor ieder van hen een vaste plaatsvervanger worden, met inachtneming van het in lid 2. bepaalde, benoemd door de organisaties van werknemers en werkgevers in de zoetwarenindustrie, te weten:

    • één lid en één plaatsvervangend lid door de vereniging: FNV, statutair gevestigd te Utrecht (werknemerssector);

    • één lid en één plaatsvervangend lid door de vereniging: CNV Vakmensen, statutair gevestigd te Utrecht (werknemerssector);

    • één lid en één plaatsvervangend lid door de vereniging: De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening, statutair gevestigd te Culemborg (werknemerssector);

    • vier leden en vier plaatsvervangende leden door de vereniging:

      Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie, hierna ook te noemen: ‘VBZ’, statutair gevestigd te ’s-Gravenhage (werkgeverssector).

  • 2. Slechts personen die in dienst zijn van VBZ dan wel van een lid van VBZ kunnen worden benoemd door VBZ. Slechts personen die in dienst zijn van FNV, CNV Vakmensen dan wel De Unie, allen voormeld, kunnen worden benoemd door de werknemerssector.

Artikel 5 Zittingsduur

  • 1. De leden en plaatsvervangende leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van twee jaar, met dien verstande dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin leden en plaatsvervangende leden van het bestuur nog niet door een nieuw bestuurslid respectievelijk plaatsvervangend bestuurslid zijn opgevolgd.

  • 2. Aftredende leden en plaatsvervangende leden zijn terstond herkiesbaar.

  • 3. In tussentijdse vacatures wordt, met inachtneming van het in artikel 4 bepaalde, zo spoedig mogelijk voorzien. De nieuwgekozen leden en/of plaatsvervangende leden treden af op het tijdstip waarop het lid of het plaatsvervangend lid dat zij vervangen, zou zijn afgetreden.

  • 4. Het bestuurslidmaatschap eindigt voor bestuursleden, die benoemd zijn door de werkgeverssector, zodra zij ophouden in dienst te zijn van VBZ dan wel van een lid van VBZ. Het bestuurslidmaatschap eindigt voor bestuursleden, die benoemd zijn door de werknemerssector, zodra zij ophouden in dienst te zijn van FNV, CNV Vakmensen dan wel De Unie.

Artikel 6 Voorzitter

Telkenjare wijst het bestuur uit zijn midden een voorzitter en vicevoorzitter aan, met dien verstande dat, indien het voorzitterschap wordt vervuld door één van de leden uit de werkgeverssector, het vicevoorzitterschap wordt bekleed door één van de leden uit de werknemerssector en omgekeerd.

Het voorzitterschap en vice-voorzitterschap zal jaarlijks wisselen.

Artikel 7 Vertegenwoordiging

  • 1. De stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur dan wel door de voorzitter en de vice-voorzitter tezamen.

  • 2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van alle overeenkomsten, gene uitgezonderd; de in artikel 291 lid 2 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorkomende mogelijke bevoegdheidsbeperkingen op dit punt gelden derhalve niet.

Artikel 8 Stemming

  • 1. De besluitvorming geschiedt bij meerderheid van stemmen, in vergaderingen waar tenminste de helft plus één van de zittende bestuursleden respectievelijk hun plaatsvervangende bestuursleden aanwezig is.

    Ter bestuursvergadering brengen de gezamenlijke aanwezige bestuursleden uit de werkgeverssector evenveel stemmen uit als de gezamenlijke aanwezige bestuursleden uit de werknemerssector. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden uit de werkgevers- en werknemerssector even groot, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden uit de werkgevers- en werknemerssector niet even groot, dan brengt elk der leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is, zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is. Elk der leden van de groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering is, brengt alsdan zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is.

    Bij staking der stemmen wordt een voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 2. Een schriftelijk met eenparigheid van stemmen van alle bestuursleden respectievelijk hun plaatsvervangers, genomen besluit staat gelijk aan een in een vergadering genomen besluit.

Artikel 9 Secretariaat

Het bestuur wordt in de uitvoering van zijn taak bijgestaan door een secretariaat.

Artikel 10 Vermogen

Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:

  • a. bijdragen van werkgevers in de zoetwarenindustrie zoals worden bedoeld in artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie;

  • b. gekweekte renten;

  • c. subsidies;

  • d. eventuele andere baten.

Artikel 11 Beleggingen

  • 1. Het bestuur is belast met het beheer van het vermogen van de stichting. De gelden van de stichting worden door het bestuur op solide wijze belegd.

  • 2. Het bestuur kan de administratie van de stichting onder zijn verantwoordelijkheid uitbesteden aan een administratie-orgaan.

Artikel 12 Begroting

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op, die is ingericht en gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 2 vermelde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. Deze begroting wordt ter goedkeuring aan de partijen bij de Collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de zoetwarenindustrie aangeboden. De begroting is na de goedkeuring van voormelde partijen beschikbaar voor bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers.

  • 2. Degene die een verzoek doet tot het ter beschikking stellen van gelden van de stichting dient bij het bestuur een begroting in te dienen, welke is gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 2 vermelde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten.

Artikel 13 Boekjaar en jaarstukken

  • 1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerd verslag over de financiële toestand van de stichting vast.

  • 3. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid. Het verslag dient een getrouw beeld te geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de stichting en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar en is gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 2 vermelde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. Uit het verslag en de bijbehorende accountantsverklaring moet blijken dat de uitgaven conform de activiteiten en bestedingsdoelen van artikel 2 zijn gedaan.

  • 4. Degene(n) aan wie krachtens een besluit van het bestuur gelden van de stichting ter beschikking worden gesteld, dienen aan het bestuur een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen over de wijze, waarop de gelden zijn besteed, welke verklaring ten minste moet zijn gespecificeerd volgens de in artikel 2 omschreven bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten en een geïntegreerd onderdeel moet uitmaken van het voormelde verslag.

  • 5. Het verslag en de bijbehorende accountantsverklaring liggen ten kantore van het secretariaat en op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers. Voorts ligt het verslag en de bijbehorende accountantsverklaring voor een ieder ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 6. Het verslag en de bijbehorende accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden, tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 7. Het verslag en de bijbehorende accountantsverklaring worden uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, waarop het verslag betrekking heeft, in drievoud toegezonden aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 14 Reglementen

  • 1. Het bestuur is bevoegd reglementen vast te stellen, waarin die onderwerpen worden geregeld, welke niet in deze statuten zijn vervat dan wel ter nadere uitwerking van deze statuten.

  • 2. De reglementen mogen niet met de wet of deze statuten in strijd zijn.

  • 3. Het bestuur is te allen tijde bevoegd de reglementen te wijzigen of op te heffen.

  • 4. Op de vaststelling, wijziging en opheffing van de reglementen is het bepaalde in artikel 16 lid 1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Tijdsduur

De stichting is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 16 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is bevoegd door een eenstemmig besluit in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat, deze statuten te wijzigen met dien verstande dat een zodanige wijziging niet het doel of karakter van de stichting mag aantasten.

    Wijziging van de statuten kan slechts plaatsvinden na verkregen goedkeuring van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de zoetwarenindustrie.

  • 2. Tegelijkertijd met de oproeping tot een vergadering tot wijziging van de statuten moet een afschrift van het voorstel, waarin de voorgestelde wijzigingen van de statuten woordelijk zijn opgenomen, aan de bestuursleden worden toegezonden.

  • 3. De wijziging moet op straffe van nietigheid bij notariële akte tot stand komen.

  • 4. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar register gehouden door de Kamers van Koophandel en Fabrieken.

Artikel 17 Ontbinding en vereffening

  • 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is het bepaalde in artikel 16 lid 1, eerste zin, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is.

  • 3. De vereffening geschiedt door de bestuurders. Zij dragen er zorg voor dat van de ontbinding van de stichting inschrijving geschiedt in het register bedoeld in artikel 16 lid 4.

  • 4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 5. Het bestuur geeft een bestemming aan een eventueel batig saldo van de stichting. Bedoelde bestemming zal zoveel mogelijk in het verlengde liggen van het doel van de ontbonden stichting.

  • 6. Na afloop van de vereffening blijven de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting gedurende de door de wet voorgeschreven termijn berusten onder de jongste vereffenaar, tenzij het bestuur een andere bewaarder heeft benoemd.

Artikel 18 Slotbepaling

In alle gevallen, waarin zowel de wet, deze statuten als de reglementen niet voorzien, beslist het bestuur.

UITVOERINGSREGLEMENT

Artikel 1 Definities

  • 1. Dit uitvoeringsreglement is van toepassing op de werkgever als bedoeld in artikel 1 en 2 van de CAO Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie.

    In dit uitvoeringsreglement wordt verstaan onder:

  • 2. Onderneming in de zoetwarenindustrie:

    • a. iedere onderneming in Nederland, die uitsluitend of in hoofdzaak:

      • 1. fabrieksmatig bloem en/of andere grondstoffen tot beschuit, toast, knäckebröd, biscuit, biscuitfiguren, koekjes, banket, koek en wafels verwerkt, ongeacht de soort;

      • 2. fabrieksmatig de producten onder 1 genoemd vervaardigt door een vorm van samenvoeging (assemblage) van delen van de onder 1 genoemde producten, al dan niet met toevoeging van vulling;

      • 3. fabrieksmatig rijstkoeken en -wafels vervaardigt;

      • 4. fabrieksmatig producten vervaardigt die naar de aard van de verwerkte grondstoffen, en/of de wijze van verwerking van de grondstoffen, vergelijkbaar zijn met de producten als vermeld onder 1, 2 en 3;

      • 5. aan één of meer van de onder 1 tot en met 4 genoemde ondernemingen uitsluitend of in hoofdzaak diensten verleent en die tezamen een economische eenheid vormen. Onder diensten wordt verstaan: Inpakhandelingen, (technisch) onderhoud, verkoop, administratie, management- en beheeractiviteiten, schoonmaakwerkzaamheden en distributie;

      • 6. fabrieksmatig suikerwerken vervaardigt;

      • 7. fabrieksmatig dropartikelen vervaardigt;

      • 8. fabrieksmatig cacaomassa, cacaopoeder, cacaoboter, chocolademassa of couverture verwerkt bij de vervaardiging van al of niet gevulde chocoladeartikelen, inclusief boterhamstrooisels en pasta’s;

  • 3. Werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming – als bedoeld in lid 2 – drijft.

  • 4. Werknemer: man of vrouw die met de werkgever een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek heeft gesloten.

  • 5. De Stichting: de Stichting Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie, gevestigd te ’s-Gravenhage.

  • 6. Het bestuur: het in artikel 3 van de statuten van de Stichting bedoelde bestuur.

  • 8. CAO Sociaal Fonds: collectie arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de Zoetwarenindustrie.

Artikel 2 Hoogte van de bijdrage

  • 1. De hoogte van de bijdrage als bedoeld in artikel 6 van de CAO Sociaal Fonds is gelijk aan een door het bestuur vast te stellen percentage van het loon als bedoeld in artikel 16 lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen. De werkgever is verplicht jaarlijks de bijdrage aan de Stichting te voldoen.

  • 2. De Stichting deelt het te betalen bedrag der bijdrage schriftelijk aan de werkgever mede. De bijdragen kunnen in voorschot worden gevorderd op basis van een geraamde som van de bruto loonsom. De werkgever is verplicht de verschuldigde bijdrage of het verschuldigde voorschot binnen 14 dagen na dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting te voldoen.

  • 3. Hetgeen terzake van voorschotbijdrage door de werkgever is betaald, wordt verrekend met de bijdrage die de werkgever over dat jaar verschuldigd zal zijn. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.

  • 4. De werkgever is verplicht aan de Stichting – op de door de Stichting vast te stellen wijze en tijdstippen – de gegevens te verstrekken welke naar het oordeel van de Stichting nodig zijn ter berekening van de verschuldigde bijdrage en het te vorderen voorschot. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de Stichting verstrekt, is de Stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste informatie komen voor de rekening van de werkgever.

  • 5. De werkgever die nalaat zijn financiële verplichtingen jegens de Stichting op een door het bestuur vastgesteld tijdstip te voldoen, zal voor elke ingaande maand verzuim wegens rentederving het wettelijk rentepercentage als bedoeld in artikel 119 jo 120 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van het niet tijdig betaalde bedrag aan de Stichting verschuldigd zijn, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.

  • 6. Boven en behalve de in het voorgaande lid bedoelde rentevergoeding is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op de eerste vordering aan de Stichting te betalen alle kosten, welke ter invordering van het verschuldigde zijn gemaakt. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van 50 Euro.

Artikel 3 Realisering doelstelling

De Stichting realiseert het in artikel 2 van de statuten genoemde doel door het geheel of gedeeltelijk financieren en subsidiëren van in artikel 2 lid 2 van de statuten genoemde activiteiten onder door het bestuur te stellen voorwaarden en op de wijze zoals in dit reglement omschreven.

Artikel 4 Werkwijze

  • 1. Subsidieaanvragen dienen schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend.

    Bij de aanvragen voor projectsubsidies dient een projectomschrijving, achtergrondinformatie, planning en een begroting betreffende de besteding van de aangevraagde gelden, onderverdeeld naar de in artikel 2 lid 2 van de statuten genoemde bestedingsdoelen of activiteiten, te worden meegezonden, alsmede een realisatieplan.

  • 2. Ten behoeve van de in lid 1 genoemde subsidies, dient de gesubsidieerde instelling aan het bestuur van de Stichting een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen en zo verantwoording af te leggen omtrent de besteding van de ontvangen gelden, en wel

    • voor eenmalige subsidie: zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier maanden, na de besteding van de gelden;

    • voor periodieke subsidies: in ieder geval jaarlijks en zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier maanden, na afsluiting van de periode waarop de subsidie betrekking heeft;

    • voor projectmatige subsidies: in ieder geval jaarlijks en zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier maanden, na afsluiting van het project waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 3. Deze verklaring dient tenminste te zijn gespecificeerd volgens de in artikel 2 lid 2 van de statutengenoemde bestedingsdoelen of activiteiten en de projectbegroting. Deze verklaring zal een geïntegreerd onderdeel uitmaken van de financiële jaarrekening van de Stichting.

  • 4. Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften op te stellen waaraan de bij de subsidieaanvraag mee te zenden begroting c.q. de schriftelijke verantwoording dient te voldoen.

  • 5. Op beslissingen van het bestuur omtrent de subsidieaanvraag kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 5 Verplichtingen werkgevers en werknemers

  • 1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht alle gegevens te verstrekken die het bestuur voor een goede uitvoering van de statuten en de reglementen nodig acht.

  • 2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde gegevens is het bestuur gerechtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten.

Artikel 6 Administrateur

  • 1. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder toezicht van het bestuur gevoerd door een daarvoor door het bestuur aan te wijzen administrateur. Als administrateur treedt op TKP te Groningen.

    De kosten van dit beheer komen voor rekening van de Stichting.

  • 2. De opdracht tot het voeren van administratief en geldelijk beheer aan de administrateur wordt schriftelijk verstrekt. Bij deze opdracht behoort een instructie welke door het bestuur wordt vastgesteld.

Artikel 7 Begroting

  • 1. Het bestuur van de Stichting stelt jaarlijks uiterlijk in de maand december een begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar van inkomsten en uitgaven van de Stichting vast. De begroting omvat:

    • a. een schatting van de inkomsten;

    • b. een schatting van de te financieren activiteiten als bedoeld in artikel 2 van de statuten;

    • c. de verwachte kosten van administratie en bestuur;

    • d. eventuele andere lasten.

  • 2. De begroting is op aanvraag beschikbaar voor de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers en wordt verzonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 8 Verslag, rekening en verantwoording

  • 1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerd verslag over de financiële toestand van de Stichting vast. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de vice-voorzitter van de Stichting ondertekend. Dit verslag is ingericht en gespecificeerd overeenkomstig de activiteiten en bestedingsdoelen van artikel 2 van de statuten. Tevens maken de in artikel 4 lid 4 van deze reglementen genoemde verklaringen een geïntegreerd onderdeel uit van dit verslag.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid. Uit de stukken moet blijken dat de uitgaven conform de activiteiten en bestedingsdoelen van artikel 2 van de statuten zijn gedaan.

  • 3. Het verslag en de accountantsverklaring worden ten kantore van de administrateur, en van de betrokken CAO-partijen ter inzage gelegd, alsmede op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4 Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2018.

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2019 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 20 augustus 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven