TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 7b, vierde lid, van de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Die bepaling, die met de inwerkingtreding
van de wet over het implantatenregister ter bescherming van de gezondheid van cliënten,
is opgenomen in de Wkkgz, bevat een grondslag om regels te stellen ten aanzien van
de wijze waarop en de termijn waarbinnen de verstrekking van gegevens aan het implantatenregister
en aan de cliënt moet plaatsvinden.
Het implantatenregister is een register dat in stand wordt gehouden door de Minister
voor Medische Zorg en waarin gegevens over bij cliënten ingebrachte implantaten worden
opgenomen. Daarmee wordt het mogelijk om, indien implantaten (vermoedelijk) gebreken
blijken te bevatten, implantaten en hun dragers te kunnen traceren en ze vervolgens,
indien nodig, een adequate medische behandeling te kunnen geven. De tracering vindt
plaats via de zorgaanbieder waar de betreffende cliënt zijn implantatiebehandeling
heeft ondergaan, omdat in het register geen gegevens zijn opgenomen die kunnen worden
herleid tot een cliënt.
Daartoe bevat de Wkkgz een verplichting voor zorgverleners om in het dossier van de
betreffende cliënt aantekening te houden van gegevens over implantaten die tot bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën behoren. Daarnaast hebben zorgaanbieders
de verplichting om deze gegevens te verstrekken ten behoeve van het implantatenregister.
Indien blijkt dat specifieke producten gebreken bevatten die een risico vormen voor
de gezondheid van cliënten, zal de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de zorgaanbieders
inlichten waar de betreffende implantaten zijn gebruikt. Deze zorgaanbieders kunnen
vervolgens op basis van hun eigen administratie nagaan bij welke cliënten het (mogelijk)
gebrekkige implantaat is ingebracht en hen oproepen voor een behandeling.
Om welke gegevens het precies gaat, is bepaald in het Besluit registratie implantaten.
Daarin zijn ook de categorieën van implantaten benoemd waarvoor de registratieverplichting
zal gelden; het gaat in ieder geval om implantaten waarvan het risico voor de gezondheid
van cliënten relatief hoog is.
In deze regeling wordt bepaald binnen welke termijn de verstrekking van de gegevens
aan cliënten en aan het implantatenregister moet plaatsvinden (artikelen 2 en 3, derde
lid, van deze regeling). Daarnaast wordt voorgeschreven op welke wijze de verstrekking
van die gegevens moet plaatsvinden (artikel 3, eerste en tweede lid, van deze regeling).
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat twee definitiebepalingen. Onder ‘verordening’ wordt verstaan de nieuwe
Verordening (EU) nr. 2017/745 inzake medische hulpmiddelen. Die verordening zal met
ingang van 26 mei 2020, wanneer haar bepalingen over de traceerbaarheid van medische
hulpmiddelen in werking treden, het juridisch kader zijn voor de manier waarop de
traceerbaarheid van medische hulpmiddelen wordt bereikt. Daarbij spelen de zgn. UDI-DI
en UDI-PI, beide genoemd in artikel 3, eerste lid, van deze regeling een belangrijke
rol. Met ‘wet’ wordt gedoeld op de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, waarin
de bepalingen over de traceerbaarheid van implantaten zijn opgenomen. Het begrip ‘implantaat’
wordt in deze regeling niet apart gedefinieerd, omdat die definitie reeds is opgenomen
in artikel 1 van de Wkkgz.
Artikel 2
Dit artikel schrijft de termijn voor waarbinnen zorgverleners aan cliënten de gegevens
moeten verstrekken die krachtens artikel 7b, eerste lid, van de Wkkgz, zijn aangetekend
in het dossier van de cliënt. In verband met een goede informatieverlening dient een
zorgverlener ernaar te streven deze gegevens zo snel mogelijk na implantatie te verstrekken
aan de patiënt, bij voorkeur bij ontslag van de patiënt. Omdat in sommige situaties
het ontslag van een patiënt lang op zich kan laten wachten, wordt in artikel 2 bepaald
dat de verstrekking in ieder geval dient plaats te vinden uiterlijk één maand na het
moment waarop de cliënt de behandeling heeft ondergaan. De IGJ kan na deze maand handhavend
optreden wanneer de gegevens niet zijn verstrekt. Op dit moment bestaat geen aanleiding
om de wijze waarop de gegevens aan de cliënt worden verstrekt, preciezer voor te schrijven.
Niettemin moet de verstrekking op grond van artikel 7b, derde lid, van de Wkkgz, schriftelijk
plaatsvinden, zodat de cliënt de gegevens thuis kan bewaren en rustig kan nalezen.
Artikel 3
In dit artikel staat beschreven op welke wijze de gegevens die op grond van artikel
7b, eerste lid, van de Wkkgz moeten worden aangetekend in het dossier van de cliënt,
moeten worden verstrekt aan het implantatenregister dat door de Minister voor Medische
Zorg in stand wordt gehouden. Zoals in artikel 2 van het Besluit registratie implantaten
is geregeld, gaat het om de naam van de zorgaanbieder, de naam van de fabrikant van
het implantaat, de productnaam van het implantaat, het producttype van het implantaat,
de unieke aanduiding van het implantaat, het lot- of serienummer van het implantaat,
de datum van de implantatie, de datum van explantatie van het implantaat, indien hiervan
sprake is en de datum van overlijden van die cliënt, indien hiervan sprake is. Artikel
3 van deze regeling schrijft voor elk van deze gegevens, met uitzondering van de implantatie-,
explantatie- en overlijdensdatum, voor op welke wijze de gegevens moeten worden verstrekt.
De naam van de zorgaanbieder moet worden verstrekt onder gebruikmaking van het unieke
nummer waarmee de betreffende vestiging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Dat is de strekking van de in artikel 3 van deze regeling opgenomen verwijzing naar
de Handelsregisterwet 2007.
De naam van de fabrikant van het implantaat, de productnaam van het implantaat, het
producttype van het implantaat, de unieke aanduiding van het implantaat, het lot-
of serienummer van het implantaat moeten in beginsel worden verstrekt met gebruikmaking
van de door op grond van artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) 2017/745 voorgeschreven
‘unique device identifier’ (UDI). De UDI omvat twee codes die tezamen voldoende zijn
om deze gegevens aan het register te verstrekken: een UDI-identificatiecode van de
productie (UDI-PI) en een UDI-identificatiecode van het hulpmiddel (UDI-DI).
Artikel 27 van de genoemde verordening treedt echter niet eerder in werking dan 26 mei
2020. Dat betekent dat het mogelijk is dat een implantaat nog niet beschikt over de
genoemde code(s). Voor die gevallen geldt artikel 3, tweede lid, van deze regeling,
waarmee wordt bepaald dat de verstrekking plaatsvindt ‘op andere voor het register
geschikte wijze’. Daarmee wordt gedoeld op een manier van gegevensverstrekking waarin
het webportaal van het register voorziet.
Op grond van het derde lid wordt de termijn waarbinnen de zorgaanbieder de gegevens
moet verstrekken aan het register gesteld op één maand. Dit biedt zorgaanbieders de
mogelijkheid om het aantal administratieve handelingen die met die gegevensverstrekking
gepaard gaan, zoveel mogelijk te beperken, en de juistheid van de gegevens te controleren.
Zo zouden zorgaanbieders ervoor kunnen kiezen om op een gebruikelijk, maandelijks
terugkerend tijdstip alle gegevens over implantaten aan het register aan te leveren.
Artikel 4
Dit artikel bevat de inwerkingtredingsbepaling van deze regeling. Om de samenhang
met de Wet van 6 juni 2018 tot wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen
zorg in verband met de totstandkoming van het implantatenregister ter bescherming
van de gezondheid van cliënten tot uitdrukking te laten komen, is ervoor gekozen om
de inwerkingtreding van deze regeling te koppelen aan de inwerkingtreding van die
wet. Beoogd wordt die wet (en daarmee ook de regeling) met ingang van 1 januari 2019
in werking te laten treden. Daarmee wordt aangesloten bij het kabinetsbeleid inzake
de vaste verandermomenten.
Artikel 5
Deze bepaling bevat de citeertitel van deze regeling. Met die citeertitel wordt de
samenhang met het Besluit registratie implantaten tot uitdrukking gebracht.
De Minister van Medische Zorg en Sport, B.J. Bruins