Besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 31 juli 2018, nummer WBV 2018/8, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13. Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1. Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw.

13.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten tijde van het Baath-regime:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst ten tijde van het Baath-regime.

13.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt Iraakse LHBT’s aan als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.3.2. Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
13.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groepen uit Irak (met uitzondering van de Koerdistan Autonome Regio (KAR)) aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. christenen;

  • b. mandeeërs;

  • c. yezidi’s;

  • d. joden;

  • e. shabak;

  • f. kaka’i;

  • g. Turkmenen;

  • h. Bahai;

  • i. staatloze Palestijnen.

13.4.4 Alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Irak (m.u.v. de KAR) verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Irak als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:

  • 1. zij geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft – in Irak met wie zij kan gaan samenleven;

  • 2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld;

  • 3. er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.

13.5. Bescherming
13.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Irak (m.u.v. de KAR) in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak (m.u.v. de KAR).

De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio (KAR) de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Vlucht- en vestigingsalternatief in Irak (m.u.v. de KAR).

De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad of andere steden, kan vestigen.

De IND neemt aan dat, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen te hebben voor vervolging dan wel ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:

  • minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en

  • vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in paragraaf C7/13.4.3 Vc.

Vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR

De IND neemt aan dat een vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen te hebben voor vervolging dan wel ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw geen vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich in de KAR kan vestigen. De IND neemt in ieder geval aan dat de volgende aanknopingspunten de toepassing van een vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR kunnen rechtvaardigen:

  • de vreemdeling is geboren in de KAR; of

  • de vreemdeling staat in de KAR geregistreerd als inwoner;

  • de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat de facto onder het bestuur staat van de Koerdische regionale overheid (KRG);

  • de vreemdeling heeft familieleden in de KAR.

13.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.8. Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 juli 2018

De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos Wnd. directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Algemeen

Op 24 mei 2018 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Irak. Dit ambtsbericht is reden geweest om het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Irak op een aantal punten te wijzigen. De Tweede Kamer is hier bij brief op 11 juli 2018 over geïnformeerd. De eerste wijziging betreft het feit dat niet langer grondslag bestaat om de gebieden die tot op heden als 15c-gebied werden aangemerkt nog steeds als zodanig aan te wijzen. Uit het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2018 blijkt dat gedurende de verslagperiode de veiligheidssituatie is verbeterd en ISIS uit vrijwel geheel Irak is verdreven. Derhalve is er, alhoewel de situatie in sommige delen van Irak zorgelijk kan worden genoemd, in geen van de hierboven genoemde gebieden meer sprake van een uitzonderlijke situatie waarin de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit blijkt ook uit het gegeven dat in de eerste maanden van 2018 het aantal burgerslachtoffers aanzienlijk is afgenomen in vergelijking met de eerste maanden van 2017. Dit betekent dat, gelet op de algemene verbetering van de veiligheidssituatie, er niet langer reden is een vergunning te verlenen op grond van de enkele herkomst uit deze gebieden. Op basis van het individuele asielrelaas wordt zorgvuldig beoordeeld of een Iraakse asielzoeker in aanmerking komt voor bescherming in Nederland.

Voorts is besloten staatloze Palestijnen afkomstig uit Irak, met uitzondering van de KAR, voortaan aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep. Dit is met name gebaseerd op een rapport van UNHCR waaruit blijkt dat Palestijnen in Irak te maken kunnen krijgen met detenties, ontvoeringen, moorden, gedwongen verdwijningen, bedreigingen en mishandelingen. Tevens is er in december 2017 een decreet ingetrokken dat voorzag in gelijke rechten voor Palestijnen ten opzichte van Iraakse staatsburgers.

Tevens is de definitie van alleenstaande vrouwen gewijzigd. Zoals in de brief van 11 juli 2018 aan de Tweede Kamer is meegedeeld, is besloten ten aanzien van alleenstaande vrouwen een nieuwe definitie te hanteren en de definitie in het beleid ten aanzien van Afghanistan en Somalië hiermee in overeenstemming te brengen, aangezien de situatie van alleenstaande vrouwen in genoemde landen qua aard en ernst niet wezenlijk verschilt. Dit betekent voor Irak ten aanzien van alleenstaande vrouwen ook een beperkte beleidsmatige aanpassing, omdat alleenstaande vrouwen daarmee in beginsel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, tenzij uit het individuele relaas naar voren komt dat bescherming op grond van het alleenstaand zijn niet nodig is.

Tot slot werd tot op heden in het geldende beleid verwezen naar enerzijds de Koerdistan Autonome Regio (KAR), en anderzijds Centraal en Zuid-Irak. Nu het ambtsbericht een aantal – niet in de KAR gelegen – provincies aanduidt als behorend tot Noord- en Centraal-Irak, heb ik besloten in de beleidswijziging ter verduidelijking te spreken over enerzijds de KAR en anderzijds Irak met uitzondering van de KAR. Onder de KAR wordt verstaan de vier provincies Dohuk, Erbil, Halabja en Sulaymaniyah.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos Wnd. directeur-generaal Migratie

Naar boven