Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 8f0daaaa-or1-1.0., tot vaststelling van procedureregels voor het omgaan met een melding van een vermoeden van een misstand bij de AIVD (Procedureregeling met betrekking tot het behandelen van meldingen inzake vermoedens van misstanden AIVD)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op paragraaf 7.2.4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. afdeling klachtbehandeling:

de afdeling klachtbehandeling van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

b. AIVD:

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

c. BVA:

afdeling beveiligingsambtenaar;

d. CTIVD:

commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

e. diensten:

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst;

f. directeur-generaal:

directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

g. gezamenlijke commissie:

een commissie, die is aangewezen door of namens de secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie, die onderzoek verricht naar het vermoeden van een misstand bij een of meer gezamenlijke teams van de AIVD en de MIVD dat door de melder is gemeld;

h. interne commissie:

een commissie, die is aangewezen door of namens de secretaris-generaal, die onderzoek verricht naar het vermoeden van een misstand dat door de melder is gemeld;

i. melder:

een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken en een melding van een vermoeden van een misstand doet;

j. melding:

de melding van een vermoeden van een misstand door een melder;

k. minister:

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

l. MIVD:

Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

m. vermoeden van een misstand:

het vermoeden dat binnen een dienst of bij de coördinator, waarbij de melder werkt of heeft gewerkt of waarmee hij in het kader van de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij de desbetreffende dienst heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen in verband met diens betrokkenheid bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken en het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de veiligheid van personen, of een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;

n. vertrouwenspersoon:

de daartoe aangewezen functionaris binnen de AIVD tot wie de melder zich kan wenden voor advies en ondersteuning rondom het melden van een vermoeden van een misstand;

o. Wiv 2017:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

p. Wvo:

Wet veiligheidsonderzoeken.

Artikel 2

  • 1. De minister draagt er zorg voor dat een melder als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand, of een vertrouwenspersoon vanwege diens functie bij de uitoefening daarvan, geen nadelige gevolgen ondervindt tijdens en na de behandeling van de melding.

  • 2. Ten aanzien van een direct leidinggevende, een hogere leidinggevende, de BVA, een vertrouwenspersoon, een lid van de interne commissie of een lid van de gezamenlijke commissie wordt vanwege de uitoefening van zijn of haar taken op basis van dit besluit geen beslissing genomen of handeling verricht met nadelige gevolgen voor zijn of haar rechtspositie.

HOOFDSTUK 2. PROCEDURE VOOR HET MELDEN VAN EEN MISSTAND

Artikel 3

  • 1. De minister wijst een of meer vertrouwenspersonen aan binnen de AIVD.

  • 2. De vertrouwenspersoon heeft in elk geval tot taak:

    • a. een melder op diens verzoek te adviseren over het omgaan met een vermoeden van een misstand;

    • b. de secretaris-generaal, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal, te informeren over een melding.

  • 3. Een melder kan een in het kader van deze regeling aangewezen vertrouwenspersoon in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand.

  • 4. De vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder schriftelijke instemming van de melder.

Artikel 4

  • 1. Voor zover een melder werkzaam is bij de AIVD doet de melder een melding bij zijn direct leidinggevende, bij een hogere leidinggevende, bij de BVA of bij een vertrouwenspersoon. Indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks melding doen bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 2. Voor zover een melder werkzaam is geweest bij de AIVD doet de melder een melding bij de BVA of bij een vertrouwenspersoon. Indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks melding doen bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 3. Voor zover een melder niet werkzaam is of is geweest bij de AIVD, maar wel betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo, doet de melder een melding bij de BVA of bij een vertrouwenspersoon. Indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks melding doen bij de afdeling klachtbehandeling.

Artikel 5

Degene bij wie een melding is gedaan, stelt de secretaris-generaal, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal, onverwijld in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.

Artikel 6

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van de melding gaan vertrouwelijk met de melding en de identiteit van de melder om.

Artikel 7

De secretaris-generaal bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder, al dan niet door tussenkomst van de vertrouwenspersoon, en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

Artikel 8

  • 1. De secretaris-generaal stelt onverwijld een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand dat door de melder is gemeld, tenzij:

    • a. de melding niet voldoet aan het bepaalde in artikel 126, derde lid, van de Wiv 2017;

    • b. het vermoeden van een misstand kennelijk ongegrond is;

    • c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door de interne commissie, dan wel de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

    • d. een melding, dezelfde misstand betreffende, bij de interne commissie in behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden, door de interne commissie is afgedaan;

    • e. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld;

    • f. de melder onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek;

    • g. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.

  • 2. De secretaris-generaal meldt het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd aan de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, indien deze op de hoogte zijn gebracht van de melding.

  • 3. Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt, namens de secretaris-generaal, verricht door een interne commissie.

  • 5. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoedelijke misstand of op onvoldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen.

  • 6. De interne commissie rapporteert haar bevindingen, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal, aan de secretaris-generaal.

Artikel 9

  • 1. De secretaris-generaal stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 2. Als niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, wordt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, voordat deze termijn verlopen is daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

Artikel 10

  • 1. Indien de melder een melding wil doen die betrekking heeft op een of meer gezamenlijke teams van de AIVD en de MIVD, kan de melder zich zowel tot de AIVD als de MIVD richten.

  • 2. Indien de melding betrekking heeft op een of meer gezamenlijke teams van de AIVD en MIVD, dienen de diensten elkaar onverwijld in kennis te stellen van een dergelijke melding en de datum waarop deze is ontvangen.

  • 3. Indien de melding wordt gericht aan de AIVD bevestigt de secretaris-generaal, in overeenstemming met de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie, de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder, al dan niet door tussenkomst van de vertrouwenspersoon, en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

  • 4. De secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie stellen onverwijld een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand indien de melding betrekking heeft op een gezamenlijk team van de AIVD en MIVD.

  • 5. Artikel 8, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt, namens de secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie, verricht door een gezamenlijke commissie.

  • 7. Indien gedurende het onderzoek blijkt dat de melding voornamelijk betrekking heeft op één van de diensten, kan er, met wederzijdse instemming, besloten worden dat het onderzoek verder zal worden verricht door de dienst op welke de melding voornamelijk betrekking heeft.

  • 8. De gezamenlijke commissie rapporteert haar bevindingen, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal en de directeur van de MIVD, aan de secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie.

  • 9. De secretaris-generaal en het bevoegd gezag van het Ministerie van Defensie stellen de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 10. Artikel 9, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 11

  • 1. De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon, die bezwaar maakt of een gerechtelijke procedure instelt, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure, op voorwaarde dat:

    • a. de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling als gevolg van een melding dan wel de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling van de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon;

    • b. de benadeling, bedoeld in onderdeel a, heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat de melding is afgehandeld.

  • 2. De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon, een lid van de interne commissie of een lid van de gezamenlijke commissie die zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen beslissing of handeling die naar zijn oordeel een benadeling inhoudt als gevolg van een melding of van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon dan wel als lid van de interne of gezamenlijke commissie, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten, indien:

    • a. het voornemen is kenbaar gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn, en

    • b. in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat de voorgenomen beslissing of handeling het gevolg is van de melding of van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon, dan wel lid van de interne of gezamenlijke commissie.

  • 3. Een verzoek om een tegemoetkoming in de kosten, zoals bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt gericht aan de secretaris-generaal.

  • 4. Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Artikel 12

  • 1. De tegemoetkoming voor iedere afzonderlijke procedure, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, is gelijk aan tweemaal het bedrag, genoemd in onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

  • 2. Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. De secretaris-generaal beslist binnen zes weken op het verzoek.

  • 2. De secretaris-generaal kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 14

Degene aan wie een tegemoetkoming, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig staakt. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door de minister van de beslissing of het herzien van de handeling, waartegen de procedure is gericht.

Artikel 15

Als een beslissing of handeling of een voorgenomen beslissing of handeling waarvoor op grond van dit hoofdstuk aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of de bestreden beslissing of handeling als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, worden alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed voor iedere afzonderlijke procedure, met dien verstande dat:

  • a. de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;

  • b. de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 253,75 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 6.090, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;

  • c. aan de betrokkene toegekende bedragen waarop hij op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 mei 2018.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Procedureregeling met betrekking tot het behandelen van meldingen inzake vermoedens van misstanden AIVD.

Deze regeling wordt met de nota van toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 126 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) kan een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken bij de afdeling klachtbehandeling van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten het vermoeden van een misstand melden, nadat hij dit vermoeden heeft gemeld bij de dienst waarbinnen sprake is van een vermoedelijke misstand. Uitgangspunt is dan ook dat de melding eerst intern wordt gedaan. Eerst wordt -op informele wijze- bezien of de melding naar tevredenheid kan worden opgelost. Lukt dat niet, dan wordt de melding behandeld conform onderhavige regeling.

Nadrukkelijk is bepaald dat een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken een vermoeden van een misstand kan melden. Artikel 4, eerste lid, van de Wet Huis voor Klokkenluiders stelt werknemers in staat om, onder de in deze wet genoemde voorwaarden, een vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt dit echter niet voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de AIVD en ambtenaren, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wiv 2002, voor zover het betreft de uitvoering van de in dat artikel bedoelde werkzaamheden (thans: artikel 91, eerste en tweede lid, van de Wiv 2017). Bij een melding door een dergelijke ambtenaar zal vaak informatie in het geding zijn, die vanwege de staatsveiligheid geheim dient te blijven. Om die reden voorziet de Wiv 2017 in een aparte interne procedureregeling voor het melden van vermoedens van misstanden bij de AIVD.

Omdat in artikel 126 van de Wiv 2017 is opgenomen dat een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo een vermoeden van een misstand kan melden, geldt deze procedureregeling niet alleen voor (gewezen) ambtenaren van de AIVD maar bijvoorbeeld ook voor personen werkzaam bij telecombedrijven die betrokken zijn bij de uitvoering van taplasten of voor door de AIVD geraadpleegde agenten.

Definitie vermoeden van een misstand

Relevant is wat onder een vermoeden van een misstand wordt verstaan. Artikel 125, onder c, van de Wiv 2017 geeft de definitie van een vermoeden van een misstand:

‘Het vermoeden dat binnen een dienst of bij de coördinator, waarbij de melder werkt of heeft gewerkt of waarmee hij in het kader van de uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij de desbetreffende dienst heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen in verband met diens betrokkenheid bij de uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken en het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de veiligheid van personen, of een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.’

Er moet derhalve sprake zijn van:

  • 1. Een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden, dat voortvloeit uit de kennis die de melder heeft opgedaan of voortvloeit uit de kennis die de melder heeft gekregen in verband met diens betrokkenheid bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo;

  • 2. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

Een melder kan alleen voor rechtsbescherming in aanmerking komen als hij te goeder trouw en naar behoren handelt. Het gaat erom dat de melder in procedureel en materieel opzicht zorgvuldig moet handelen. Procedureel zorgvuldig handelen houdt in dat de melder eerst intern heeft gemeld, tenzij dat in redelijkheid niet van hem gevraagd kan worden. Van materieel zorgvuldig handelen is sprake als de melder een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft dat de desbetreffende feiten juist zijn. Niet te snel mag worden aangenomen dat de melder niet te goeder trouw is. Voorop staat dat een melding te goeder trouw en naar behoren betekent dat de nodige zorgvuldigheid van een melder mag worden verwacht, zodat anderen niet onterecht beschadigd worden.

Het melden van een misstand laat het wettelijke recht van een ieder om een klacht in te dienen over de wijze waarop de AIVD (het bestuursorgaan) deze zich in een bepaalde aangelegenheid ten aanzien van hem of een ander heeft gedragen onverlet (hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht). De klachtprocedure kan over elke situatie gaan. De procedure voor misstanden is specifiek toegespitst op het melden van misstanden, waarbij per definitie een bepaald maatschappelijk belang in het geding is. Indien geen sprake is van een misstand, staat de melder altijd nog de weg van het klachtrecht ter beschikking. Op dergelijke klachten is de Klachtenregeling AIVD van toepassing.

Hoewel deze regeling specifiek gericht is op het melden van een vermoeden van een misstand bij de AIVD kent deze regeling ook een aantal verplichtingen voor de minister van Defensie. Dit is uitsluitend het geval als de melding betrekking heeft op een van de gezamenlijke teams van de AIVD en de MIVD. Dit is geregeld in artikel 10 van deze regeling. Om die reden is deze regeling in overeenstemming met de minister van Defensie vastgesteld.

Artikelgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Het begrip ‘melder’ wordt in artikel 125, onderdeel a, van de Wiv 2017 ruim gedefinieerd. Een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of van de Wvo en die een melding doet is een melder in de zin van de Wiv 2017 en deze regeling. Voor deze ruime formulering is bewust gekozen. Daardoor kunnen niet alleen medewerkers van de diensten meldingen doen, maar bijvoorbeeld ook externen, zoals personen werkzaam bij telecombedrijven die betrokken zijn bij de uitvoering van taplasten. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat vermoedens van misstanden die gerelateerd zijn aan de uitvoering van beide wetten en waarbij mogelijk staatsgeheime informatie in het geding is bij een en dezelfde instantie terechtkomen, die daar dan ook effectief onderzoek naar kan doen.

Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op paragraaf 7.4 van de Wiv 2017, zoals opgenomen in de memorie van toelichting (TK, 2016-2017, 34 588, nr. 3)

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel bevat een zorgplicht voor de minister om te voorkomen dat een melder nadelige gevolgen ondervindt naar aanleiding van diens melding. Die nadelige gevolgen kunnen zich in allerlei vormen voordoen. De zorgplicht van de minister geldt voor een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo, dus voor (gewezen) ambtenaren, (gewezen) zzp’ers, (gewezen) agenten, (gewezen) bronnen enz. Telkens geldt dat de melding te goeder trouw en naar behoren is gedaan, wil een beroep op dit artikel kunnen slagen.

Het tweede lid bevat een verbod om naar aanleiding van een melding nadelige besluiten te nemen ten aanzien van personen die anderszins werkzaam zijn in de ambtelijke organisatie en betrokken zijn bij de afhandeling van de melding.

Hoofdstuk 2. Procedure voor het melden van een misstand

Artikel 3

Dit artikel waarborgt dat een melder terecht kan bij een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval tot taak te adviseren en indien de melder besluit -via een melding aan de vertrouwenspersoon- over te gaan tot daadwerkelijke melding van een vermoeden van een misstand, de secretaris-generaal te informeren over deze melding.

De vertrouwenspersoon heeft dus in ieder geval twee duidelijk van elkaar te onderscheiden taken. In de eerste plaats adviseert hij de melder over de manier waarop hij zou kunnen omgaan met een vermoeden van een misstand. In deze fase is nog geen sprake van een melding. Daarnaast zal de vertrouwenspersoon, als de melder besluit om een melding te doen, maar zijn identiteit geheim wil houden, de melding in ontvangst nemen en vervolgens de secretaris-generaal, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal, hierover informeren. De vertrouwenspersoon geeft de melding slechts door, maar neemt in geen geval de melding over.

Daarnaast behoudt de melder uiteraard ook de mogelijkheid om personen of instanties buiten de AIVD te raadplegen, zoals een vakbond, een advocaat of het Huis voor de Klokkenluiders. Hoewel artikel 4, tweede lid, van de Wet Huis voor Klokkenluiders ambtenaren die werkzaam zijn bij de AIVD uitsluit van het doen van een melding van een vermoeden van een misstand bij het Huis voor Klokkenluiders, bestaat, ingevolge artikel 3k van deze wet, wel de mogelijkheid om het Huis voor Klokkenluiders te verzoeken om informatie, advies en ondersteuning. Uiteraard blijft deze melder, ingevolge artikel 135, eerste lid, van de Wiv 2017, bij het raadplegen van derden gehouden aan de voor hem geldende geheimhoudingsverplichting.

Het vierde lid bepaalt dat de vertrouwenspersoon de identiteit van de melder niet bekend maakt zonder diens schriftelijke instemming. De aangifteverplichtingen uit het Wetboek van Strafvordering kunnen echter niet terzijde worden geschoven.

Artikel 4

Dit artikel regelt bij wie een melding kan worden gedaan. Uitgangspunt is dat een vermoeden van een misstand eerst wordt gemeld bij de AIVD zelf. In het eerste lid wordt geregeld dat een medewerker in dienst van de AIVD die een misstand vermoedt een melding doet bij zijn direct leidinggevende, bij een hogere leidinggevende, bij de BVA of bij een vertrouwenspersoon. Zo wordt de organisatie de mogelijkheid geboden de vermoede misstand adequaat te onderzoeken.

In het tweede lid wordt geregeld dat een (gewezen) medewerker van de AIVD die een misstand vermoedt een melding doet bij de BVA of bij een vertrouwenspersoon. Omdat deze gewezen medewerker feitelijk niet meer werkzaam is bij de AIVD bestaat slechts de mogelijkheid om de vermoede misstand te melden bij de BVA dan wel een vertrouwenspersoon. Dit geldt ook voor de in het derde lid genoemde melder, die niet werkzaam is of is geweest bij de AIVD, maar wel betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo.

Hoewel het uitgangspunt is, dat een vermoeden van een misstand eerst wordt gemeld bij de AIVD zelf, kan de melder zich rechtstreeks wenden tot de afdeling klachtafhandeling indien niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd om het vermoeden van een misstand eerst intern te melden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een melder, die niet werkzaam is of is geweest bij de AIVD, slechts een of enkele contactpersonen heeft binnen de AIVD en het handelen van deze contactpersoon (mede) aanleiding is om een melding te doen.

Hoewel een melding van een misstand vormvrij is, zijn de vereisten zoals gesteld in artikel 126, derde lid, van de Wiv 2017 onverkort van toepassing op de (interne) melding bij de AIVD. Zo moet de melding de volgende informatie bevatten: naam en adres van de melder, de organisatie waarop de melding betrekking heeft, een omschrijving van de misstand, wanneer de misstand zich heeft voorgedaan en de wijze waarop de melder betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo.

Artikel 5

Artikel 5 bepaalt dat degene bij wie een melding is gedaan, de secretaris-generaal, door tussenkomst van de directeur-generaal of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend directeur-generaal, onverwijld in kennis stelt van de melding en de datum waarop deze is ontvangen. Hiermee wordt gewaarborgd dat een melding zo snel mogelijk op het hoogste niveau binnen de organisatie bekend is. Het geniet de voorkeur om dit schriftelijk te doen.

Artikel 6

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van de melding gaan hier vertrouwelijk mee om en met de identiteit van de melder. Het betreft hier de fase van de melding en het in gang zetten van een onderzoek. In het geval er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 160 of 162 van het Wetboek van Strafvordering kan in die fase het niet bekend maken van de identiteit van de melder of de melding niet te allen tijde worden gewaarborgd.

Artikel 7

De secretaris-generaal stuurt een ontvangstbevestiging aan degene die het vermoeden van een misstand heeft gemeld. Als de identiteit van de melder bij de secretaris-generaal niet bekend is, omdat de melder ervoor gekozen heeft om zijn of haar identiteit alleen aan de vertrouwenspersoon kenbaar te maken, wordt de bevestiging aan de vertrouwenspersoon gestuurd, die op zijn beurt de melder informeert. Als de melding gedaan is aan de vertrouwenspersoon en de secretaris-generaal wel bekend is met de identiteit van de melder, dan ligt het in de rede dat een ontvangstbevestiging aan zowel de melder als de betrokken vertrouwenspersoon wordt gestuurd. Ook de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, worden geïnformeerd, indien zij op de hoogte zijn van de melding. Dit kan achterwege worden gelaten als daardoor een onderzoeksbelang zou kunnen worden geschaad. Ook is denkbaar dat het belang van een melder onnodig en onevenredig wordt geschaad door het informeren van de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft. Hiervan kan sprake zijn, indien er bijvoorbeeld aanwijzingen zijn dat de melder daardoor zal worden geschaad of zal worden belemmerd in zijn functioneren. Zodra de redenen om de betrokkenen niet te informeren niet meer aanwezig zijn, zullen zij alsnog worden geïnformeerd.

Artikel 8

Zodra een melding is gedaan bij de secretaris-generaal wordt direct een onderzoek gestart naar de vermoede misstand, tenzij de melding niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde vereisten. Zo moet de melding de volgende informatie bevatten: de naam en adres van de melder, de organisatie waarop de melding betrekking heeft, een omschrijving van de misstand en de wijze waarop de melder betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo.

Voorts wordt er geen onderzoek ingesteld als het vermoeden van een misstand kennelijk ongegrond is, het in het geding zijnde maatschappelijk belang onvoldoende is aangetoond, bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld of de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.

Het vermoeden van een misstand is kennelijk ongegrond, indien er overduidelijk geen sprake is van een misstand, maar bijvoorbeeld van een rechtspositioneel conflict. Indien op voorhand evident is dat er onvoldoende concrete aanwijzingen van relevante feiten en omstandigheden zijn, kan een onderzoek achterwege worden gelaten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake, indien de melder zich uitsluitend baseert op geruchten zonder dat er een begin van concrete aanwijzingen aan ten grondslag ligt («hear say»).

De melder zal in zijn melding moeten ingaan op het in het geding zijnde maatschappelijke belang. Als het in het geding zijnde maatschappelijke belang op onvoldoende wijze wordt aangetoond, is dit een reden om geen onderzoek te starten. Dit is ook het geval indien bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak al over de misstand is geoordeeld. Bij meldingen over kwesties die kennelijk onredelijk laat worden gedaan, gaat het over feiten die in het verre verleden hebben plaatsgevonden.

Als het onderzoek achterwege blijft, informeert secretaris-generaal de melder daarover schriftelijk, al dan niet via de vertrouwenspersoon. Als de identiteit van de melder vertrouwelijk is, wordt alleen de vertrouwenspersoon geïnformeerd. Als de melding door de vertrouwenspersoon is doorgeleid en de identiteit van de melder wel bekend is bij de secretaris-generaal, dan ligt het in de rede dat deze behalve de betrokken vertrouwenspersoon direct ook de melder informeert. De vertrouwenspersoon hoeft de kennisgeving dan niet door te geleiden naar de melder. Ook de persoon of personen waarop de melding betrekking heeft, worden geïnformeerd indien zij op de hoogte gebracht zijn van de melding.

Bij de kennisgeving van het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding wordt gewezen op de mogelijkheid voor de melder om zich te wenden tot de afdeling klachtbehandeling van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Het onderzoek naar een vermoeden van een misstand

Het onderzoek wordt opgedragen aan een interne commissie. Deze commissie bestaat uit het betrokken MT-lid op wiens organisatieonderdeel de melding ziet en, gelet op de aard van de procedure, een jurist werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken. Afhankelijk van de aard van de melding wijst het betreffende MT-lid een of meer personen aan die, in verband met hun expertise, zullen worden toegevoegd aan de interne commissie. Indien voor een afdoende behandeling van de melding operationele expertise noodzakelijk is, kan het MT-lid bijvoorbeeld een medewerker uit het operationele proces toevoegen aan de commissie. Ziet de melding meer op integriteitsvraagstukken kan bijvoorbeeld een medewerker van de afdeling BVA worden toegevoegd.

In het vierde lid is bepaald dat het onderzoek niet mag worden verricht door een persoon die mogelijk betrokken is bij de vermoede misstand of te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie, ter voorkoming van mogelijke vooringenomenheid en ongewenste beïnvloeding.

Artikel 9

De melder die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, heeft er recht op om binnen een redelijke termijn uitsluitsel te krijgen hoe met zijn melding is omgegaan en of en welke maatregelen worden getroffen in verband met de vermoede misstand. Het eerste lid schrijft voor dat de melder binnen twaalf weken na ontvangst van de melding wordt geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek, het oordeel van het secretaris-generaal en eventuele consequenties die de secretaris-generaal daaraan verbindt. Een vertrouwenspersoon die betrokken is bij de melding ontvangt dezelfde informatie. Dat geldt ook voor de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij een onderzoeksbelang zou kunnen worden geschaad. Als de termijn van twaalf weken niet haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de omvang van het onderzoek, ontvangen betrokkenen een verdagingsbericht waarin is aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de informatie zal worden verstrekt.

In het vierde lid is bepaald dat de secretaris-generaal bij de kennisgeving van de onderzoeksbevindingen mededeling moet doen van de mogelijkheid om het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling. Deze afdeling fungeert als een soort hoger beroepsinstantie voor situaties waarin de melder zich niet kan vinden in de wijze waarop de secretaris-generaal de interne melding heeft afgehandeld.

Artikel 10

De AIVD en de MIVD hebben een aantal gezamenlijke teams, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU) en Team Caribisch Gebied (TCG). Als de melding betrekking heeft op een van de gezamenlijke teams heeft de melder de keuze om de melding bij de AIVD of de MIVD te doen. De diensten brengen elkaar dan onverwijld op de hoogte van een dergelijke melding en de datum waarop deze is ontvangen. Afhankelijk van de vraag waar de melding wordt ontvangen, wordt de melder op de hoogte gesteld van de ontvangst van de melding. Artikel 5 is dan van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de ontvangstbevestiging wordt ondertekend in overeenstemming met de bevoegde persoon van de andere dienst.

Als de melding betrekking heeft op een van de gezamenlijke teams wordt direct een onderzoek gestart naar de vermoede misstand, tenzij de melding niet voldoet aan de in artikel 8, eerste lid, genoemde vereisten. Artikel 8, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Het onderzoek wordt verricht door een gezamenlijke commissie. Deze commissie bestaat uit een daartoe aangewezen MT-lid en, gelet op de aard van de procedure, een jurist van zowel de AIVD als de MIVD. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan worden besloten om een extra MT-lid aan te wijzen, waarbij uiteindelijk zowel de AIVD als de MIVD één MT-lid aanwijst. Afhankelijk van de aard van de melding worden een of meerdere personen, in verband met hun expertise, toegevoegd aan de gezamenlijke commissie. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is bij de vermoede misstand of te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie, ter voorkoming van mogelijke vooringenomenheid en ongewenste beïnvloeding.

Indien gedurende het onderzoek blijkt dat de melding voornamelijk betrekking heeft op één van beide diensten, kan er, met wederzijdse instemming, besloten worden dat het onderzoek verder zal worden verricht door de dienst op wie de melding voornamelijk betrekking heeft. De melder wordt daarvan op de hoogte gebracht.

Nadat de gezamenlijke commissie haar bevindingen aan de secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie heeft gerapporteerd, wordt de melder geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek, het oordeel van de secretaris-generaal en de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden. Dit gebeurt binnen twaalf weken na ontvangst van de melding. Een vertrouwenspersoon die betrokken is bij de melding ontvangt dezelfde informatie. Dat geldt ook voor de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij een onderzoeksbelang zou kunnen worden geschaad. Als de termijn van twaalf weken niet haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de omvang van het onderzoek, ontvangen betrokkenen een verdagingsbericht waarin is aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de informatie zal worden verstrekt. Bij de kennisgeving van de onderzoeksbevindingen wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid om het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

Hoofdstuk 3. Financiële tegemoetkoming

Artikel 11

Dit artikel bevat de concretisering van de bescherming in financiële zin van de melder van een vermoeden van een misstand, de (gewezen) vertrouwenspersoon en personen die anderszins werkzaam zijn in de ambtelijke organisatie en betrokken zijn bij de afhandeling van de melding. Al aangegeven is dat met het melden van een vermoeden van een misstand het algemeen belang en de integriteit van de overheid zijn gediend. Het is daarom wenselijk dat de melder, als deze vanwege een door hem te goeder trouw en naar behoren gedane melding zou worden geconfronteerd met beslissingen of handelingen, om eventuele drempels weg te nemen, financieel wordt ondersteund bij het voeren van een procedure daartegen. Dat kan een bestuursrechtelijke procedure zijn zoals een bezwaarschriftprocedure, een beroepsprocedure, een verzoek om een voorlopige voorziening, een procedure in hoger beroep of het naar voren brengen van een zienswijze op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Maar het kan ook een procedure bij de burgerlijke rechter zijn.

Deze bepaling voorziet in een vaste tegemoetkoming vooraf die onafhankelijk is van de uitkomst van de procedure. Als een melder die de overtuiging heeft dat sprake is van voor hem of haar nadelige beslissingen of handelingen die het gevolg zijn van de melding van een misstand en daartegen bedenkingen uit, in bezwaar of (hoger) beroep gaat, een voorlopige voorziening vraagt of een procedure bij de burgerlijke rechter aanspant, kan hij een verzoek doen aan de secretaris-generaal voor een tegemoetkoming in de kosten voor rechtsbijstand. Dit geldt ook voor een (gewezen) vertrouwenspersoon die ervan overtuigd is dat hij is benadeeld als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon en personen die anderszins werkzaam zijn in de ambtelijke organisatie en betrokken zijn bij de afhandeling van de melding.

Een voorwaarde voor aanspraak op zo’n financiële tegemoetkoming is dat de betreffende benadeling heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat de secretaris-generaal zijn onderzoeksbevindingen kenbaar heeft gemaakt, binnen vijf jaar nadat de afdeling klachtbehandeling haar rapport openbaar gemaakt heeft of binnen vijf jaar nadat de melding anderszins is afgehandeld.

De termijn van vijf jaar zal voor (gewezen) vertrouwenspersonen niet aan de orde zijn indien de door hem gestelde benadeling niet gekoppeld is aan een concrete melding, maar aan de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon als zodanig. Na die termijn van vijf jaar hoeft de AIVD niet meer met dergelijke verzoeken belast te worden. De betrokkenen hebben dan genoeg tijd gehad om een verzoek om financiële tegemoetkoming in te dienen.

Uiteraard bestaat er alleen aanspraak op de tegemoetkoming voor zover de melder ook daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Het moet dan gaan om kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die betrekking heeft op de betreffende procedure of om kosten in verband met in dit kader gefinancierde rechtsbijstand. Daartoe zullen desgevraagd bewijsstukken moeten worden overgelegd. Indien bedoelde kosten naderhand niet blijken te zijn gemaakt, zal een eventueel ontvangen tegemoetkoming hiervoor onverschuldigd zijn betaald en op die grond kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 12

De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van het systeem in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarin worden aan bepaalde handelingen in verband met bepaalde procedures punten toegekend en vermenigvuldigd met een factor die de zwaarte van een zaak aangeeft, waarna het puntentotaal wordt vertaald naar een geldbedrag. Ter voorkoming van bureaucratie en mogelijke conflicten over de berekeningswijze worden in de onderhavige procedure vaste factoren gehanteerd, te weten twee proceshandelingen: indienen van een bezwaar- of beroepschrift en verschijnen ter hoor- of terechtzitting (totaal twee punten). De zwaarte voor alle procedures is gewaardeerd op «gemiddeld» (wegingsfactor 1). Uitgaande van de waarde per punt van € 501,– (peildatum 1 januari 2018) resulteert dit in een bedrag aan tegemoetkoming van € 1.002,– per procedure. In geval van een privaatrechtelijke procedure (bij de rechtbank, het Hof of de Hoge Raad) geldt dus ook een tegemoetkoming van € 1.002,– per procedure. Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaard wat met zich meebrengt dat samenhangende zaken als één zaak gezien moeten worden.

Artikel 13

Dit artikel regelt de beslistermijn van zes weken voor een verzoek om een tegemoetkoming en een mogelijkheid om deze termijn een keer te verlengen met vier weken.

Artikel 14

Dit artikel regelt dat een op basis van dit hoofdstuk toegekende tegemoetkoming kan worden teruggevorderd als degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig beëindigt. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor als bedenkingen tegen een voorgenomen besluit worden ingetrokken voordat het bevoegd gezag het definitieve besluit heeft genomen of als een bezwaarschrift of een (hoger) beroepschrift wordt ingetrokken. Mutatis mutandis geldt hetzelfde bij een privaatrechtelijke procedure. Als het staken van de procedure verband houdt met een beslissing van het bevoegd gezag om het bestreden besluit in te trekken, dan is terugvordering uiteraard niet aan de orde.

Artikel 15

Dit artikel ziet op de situatie dat een (voorgenomen) beslissing of handeling als gevolg van een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid in een bezwaarprocedure wordt herroepen of als gevolg van een onherroepelijke uitspraak wordt vernietigd. In dat geval worden alle daadwerkelijke en in redelijkheid gemaakte kosten vergoed zonder het tariefsysteem uit het Besluit proceskosten bestuursrecht toe te passen. Voor de vergoeding voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bijvoorbeeld advocaten, geldt een vergoeding van het uurtarief tot ten hoogste €  253,75 per uur. De totale vergoeding wordt gemaximeerd op € 6.090 per procedure. Dit is exclusief BTW en kantoorkosten, zodat de genoemde bedragen hiermee nog dienen te worden verhoogd.

De in dit artikel genoemde bedragen zijn overgenomen uit artikel 17, eerste lid, van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie. In het tweede lid van dat artikel is opgenomen dat de bedragen per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar. Dit geldt onverkort voor de bedragen, genoemd in dit artikel.

Indien uit andere hoofde reeds een vergoeding is ontvangen, zoals de tegemoetkoming op grond van artikel 11, wordt deze in mindering gebracht op deze vergoeding.

Naast de hier geregelde vergoeding van proceskosten bestaan nog diverse andere mogelijkheden om resterende (im)materiële schade ten gevolge van een benadeling naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand vergoed te krijgen. Zo geeft artikel 8:73 van de Awb de bestuursrechter de bevoegdheid om, als hij het beroep tegen een besluit gegrond verklaart, op verzoek van de ambtenaar het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de door het onrechtmatig gebleken besluit veroorzaakte schade.

De melder of (gewezen) vertrouwenspersoon integriteit kan er ook voor kiezen pas naderhand deze schade te claimen. Dit ligt voor de hand indien de hoogte van de schade pas later kan worden vastgesteld, of bijvoorbeeld nog gesprekken gaande zijn waarbij ook een andere manier van afwikkeling dan een puur financiële aan de orde kan komen. Indien de betrokkene op een later moment nog schade claimt kan hij dit doen door hetzij een zogenaamd zelfstandig schadebesluit uit te lokken, waartegen eventueel beroep bij de bestuursrechter openstaat, hetzij een procedure op grond van onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter te starten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven