Besluit van 19 juni 2018, nr. 2018001050 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Alkmaar krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de reconstructie van de Provinciale weg N246 vanaf de aansluiting met de Provinciale weg N203 tot de aansluiting met de N244/Zuiddijk, de aanleg van 2 nieuwe bruggen, de aanleg van een fietspad en de aanleg van een fietsbrug, met bijkomende werken, in de gemeenten Zaanstad, Castricum en Alkmaar)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening alsmede ter uitvoering van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 22 november 2017, kenmerk 1007242/1010024 verzocht, om ten name van de provincie Noord-Holland over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Alkmaar.

De onteigening wordt verzocht om de reconstructie mogelijk te maken van de Provinciale weg N246 vanaf de aansluiting met de Provinciale weg N203 (N246 km. 33,20) tot de aansluiting met de N244/Zuiddijk (N246 km. 40,63), de aanleg van 2 nieuwe bruggen, de aanleg van een fietspad en de aanleg van een fietsbrug, met bijkomende werken, in de gemeenten Zaanstad, Castricum en Alkmaar.

Bij e-mailbericht van 14 mei 2018 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaak met grondplannummer 7. Omdat de noodzaak van onteigening voor dit grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij dit niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeente Alkmaar. Het te realiseren werk ligt voor een gedeelte ook in de gemeenten Zaanstad en Castricum. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door de volgende bestemmingsplannen:

Gemeente Zaanstad:

  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Molletjesveer onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2009, nr. 200708906/1;

  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Noorderveld, onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014, nr. 201310424/1/R2.

Gemeente Castricum:

  • bestemmingsplan De Woude, onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2007, nr. 200701678/1.

Gemeente Alkmaar:

  • bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de voormalige gemeente Graft-De Rijp, onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2012, nr. 201008668/1/R1.

Op drie plaatsen is het te realiseren werk niet in overeenstemming met de genoemde bestemmingsplannen. Om het werk op die plaatsen te kunnen realiseren heeft de provincie Noord-Holland bij de gemeenten Castricum en Alkmaar aanvragen ingediend tot verlening van omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1, lid c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Deze hebben betrekking op de volgende plaatsen en werken:

  • vervanging Beatrixbrug met verlegging aansluiting Starnmeerdijk op de N246 vanaf km. 36,15 tot km. 36,57. De vervanging en verbreding van de brug, verlegging van de Starnmeerdijk parallel aan de N246 en aanleg van de nieuwe aansluiting van de Starnmeerdijk op de N246 is gedeeltelijk in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de voormalige gemeente Graft-De Rijp (Alkmaar);

  • de verlegging van de aansluitingen Middelweg en Kogerpolder (parallelstructuur), aanleg van de rotonde en realisering van de nieuwe aansluiting van de Starnmeerdijk op deze rotonde tussen km. 39,12 en km. 39,76. De verplaatsing van de aansluitingen van de Middelweg en Kogerpolder op de N246 is gedeeltelijk in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de voormalige gemeente Graft-De Rijp (thans Alkmaar). De aanpassing van de aansluiting van de Starnmeerdijk op de N246 en nieuwe rotonde is gedeeltelijk in strijd met het bestemmingsplan De Woude van de gemeente Castricum;

  • de aanpassing van de aansluiting Kogerpolder op de N246 vanaf km. 40,07 tot km. 40,63. De aanpassing van de N246 (toevoeging uitvoegstroken en middengeleiders) is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de voormalige gemeente Graft-De Rijp (Alkmaar). De aanpassing van de aansluiting van de Kogerpolder op de N246 is gedeeltelijk in strijd met het bestemmingsplan De Woude van de gemeente Castricum.

De gemeente Alkmaar, heeft mede namens de gemeente Castricum bij besluiten van 26 april 2017 nr. 20162566 (aansluiting Kogerpolderbrug West), nr. 20162562 (rotonde de Woude), en bij besluit van 26-4-2017 nr. 20162544 (Beatrixbrug) de gevraagde vergunningen verleent.

De vergunningen zijn gepubliceerd op 4 mei 2017. Tot 16 juni 2017 heeft beroep open gestaan tegen deze vergunningen. Er zijn geen beroepen ingediend in de wettelijke termijn, waarmee de besluiten onherroepelijk zijn.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 4 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 in de gemeente Alkmaar en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in het Alkmaars Nieuwsblad en in de Staatscourant van 3 januari 2018, nr. 176.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provinciale weg N 246 (hierna: N246) loopt van Beverwijk tot aan West-Graftdijk in de provincie Noord-Holland en is een belangrijke stroomweg in de regio. Op deze provinciale weg geldt een maximum snelheid van 80 km per uur en deels 100 km per uur (Zaanstad). Het deel in de gemeente Zaanstad heeft 2 rijstroken per rijrichting. Ten noorden van de Beatrixbrug is de provinciale weg ingericht met 1 rijstrook per rijrichting.

Op het gedeelte van de N246 in de gemeenten Zaanstad, Castricum en Alkmaar, doen zich in het gedeelte tussen de aansluiting met de N203 in de gemeente Zaanstad en de N244 in de gemeente Alkmaar twee belangrijke problemen voor.

In de eerste plaats is er een probleem met de doorstroming van het verkeer. De wegverharding van de N246 verkeert in een zodanig slechte staat dat dit hinder voor het verkeer op deze weg oplevert en een vlotte doorstroming belemmert. Niet alleen de staat van de verharding heeft een negatief effect op de doorstroming. De kruising van de N246 met de Noorddijk en in de gemeente Zaanstad beschikt over onvoldoende capaciteit om vooral het doorgaande verkeer op de N246 vanuit het noorden in de richting van Zaanstad soepel door te kunnen laten stromen. In de N246 liggen voorts twee bruggen die zodanig smal zijn dat er eveneens sprake is van een negatief effect op de vlotte doorstroming van het verkeer. Dit betreft de Beatrixbrug die op de grens van de gemeente Alkmaar en Zaanstad ligt en de Kogerpolderbrug in de gemeente Alkmaar. De bruggen zijn technisch verouderd en beschikken over onvoldoende capaciteit om de verkeersstromen op de N246 te kunnen verwerken. Daarnaast staat de Beatrixbrug regelmatig open om scheepvaartverkeer te laten passeren, wat op de N246 en de even noordelijk van de brug gelegen aansluiting van de N246 met de Starnmeerdijk in de gemeente Alkmaar tot filevorming leidt en de doorstroming van het verkeer belemmert.

In de tweede plaats is er op de N246 sprake van een verkeersveiligheidsprobleem. De inrichting voldoet niet aan het principe van duurzaam veilig. In de N246 tussen km. 33,20 en km. 40,63 in de gemeenten Zaanstad, Alkmaar en Castricum liggen een vijftal directe (rechtstreeks op de N246 uitkomende) aansluitingen van/met andere (gemeentelijke) zijwegen. Op de N246 is in het algemeen een snelheid toegestaan van maximaal 80 km per uur en deels 100 km per uur in de gemeente Zaanstad. Bij de aansluitingen geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur. De N246 heeft geen uitvoegstroken en midden geleiders waar het afslaand verkeer kan wachten zonder het doorgaande verkeer op de N246 te belemmeren. Ondanks de snelheidsbeperking is er ter plaatse van de aansluitingen daardoor sprake van onoverzichtelijke en verkeersonveilige situaties.

De N246 wordt in het kader van de reconstructie tussen km. 33,20 en 40,63 in de gemeenten Zaanstad, Alkmaar en Castricum voorzien van een nieuwe (asfalt)verharding en ingericht conform de principes van Duurzaam Veilig. Hierdoor zal de doorstroming van het verkeer op de weg verbeteren. De kruising N246 – Noorddijk/Nijverheidsstraat in de gemeente Zaanstad wordt voorzien van een extra opstelstrook voor verkeer uit noordelijke richting (richting Zaanstad) wat de doorstroming op de doorgaande route van de N246 in zuidelijke richting verbetert. De Beatrix- en Kogerpolderbrug worden vervangen door nieuwe en bredere bruggen. De Beatrixbrug wordt iets breder waarbij de as van de N246 op dezelfde plek blijft. Aan de Kogerpolderbrug wordt een rijstrook toegevoegd voor het rechts afslaand verkeer naar de N244/Zuiddijk richting Purmerend. Na realisatie van deze maatregelen zal de doorstroming op de N246 verbeteren en de verkeersveiligheid toenemen.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de provincie Noord-Holland de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland een verzoek ingediend, tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat het werk is aanbesteed. De voorlopige gunning van het werk heeft plaatsgevonden in juli 2017. Definitieve gunning zal plaatsvinden eind december 2017, na bestuurlijke vaststelling van het krediet. Vervolgens zal de aannemer starten met de voorbereiding van het werk en het opstellen van de definitieve ontwerpen. De uitvoering start rondom de zomer van 2018 waarbij er begonnen wordt met de aanleg van de tijdelijke bruggen. Zodra de tijdelijke bruggen er liggen (rondom de zomer 2018), zal de vervanging van de bestaande bruggen starten. Dit zal een jaar in beslag nemen, tot en met de zomer van 2019. Tijdens dat jaar zullen ook de aanpassingen aan de weg en het groot onderhoud van de weg plaatsvinden. Voor bovengenoemde werkzaamheden kan verzoeker over alle gronden beschikken. De onroerende zaken die thans nog niet beschikbaar zijn, zijn nodig voor de aanleg van de nieuwe parallelweg nabij de Woude. Als deze gronden eerder ter beschikking komen, zullen deze werken eveneens tot en met de zomer van 2019 duren. Als de benodigde gronden onteigend moeten worden zal de onteigeningsprocedure naar verwachting in het vierde kwartaal van 2019 zijn afgerond. In dat geval kan op en in de nabijheid van die gronden vanaf dat moment met de aanleg van het werk worden gestart. Het werk voor de nieuwe parallelweg nabij de Woude zal in dat geval eind 2020 afgerond zijn. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. P. Reijne, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 7, verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. C. Slooten, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummers 9, 10 en 11, verder te noemen: reclamant 2.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamant(en) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 22 februari 2018 te Markenbinnen gehouden hoorzitting. Reclamant 2 heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en zijn zienswijze mondeling toegelicht

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamant 1

Reclamant heeft bij brief van 25 januari 2018 schriftelijk een zienswijze ingediend. Nadien heeft verder overleg plaatsgevonden en dit heeft alsnog tot overeenstemming geleid, om welke reden reclamant bij e-mail van 17 februari 2018 te kennen heeft gegeven dat hij zijn zienswijze intrekt. Bij e-mailbericht van 14 mei 2018 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaak van reclamant. Behandeling van deze zienswijze kan daarom achterwege blijven.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant betoogt dat het niet gepast is om al een onteigeningsprocedure te starten. Nadat verzoeker in december 2015 voor het eerst contact op nam met reclamant, volgde pas in december 2016 een eerste aanbieding. Daarna werd er pas in mei 2017 een vervolg gegeven aan het voorstel. Op een tegenvoorstel van reclamant werd door verzoeker niet inhoudelijk gereageerd. Volgens reclamant is er door verzoeker onvoldoende rekening gehouden met de complexe regelgeving in de melkveehouderij.

Ad 2.1

Het betoog van reclamant wordt ingegeven door een verschil van inzicht tussen partijen over de uitgangspunten, de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard.

Wij merken hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de Ons overlegde stukken en verstrekte informatie blijkt dat eind 2015 een informatieve brief is verzonden aan reclamant. Partijen voeren vanaf het derde kwartaal van 2016 overleg. Verzoeker heeft op 30 december 2016 een bieding uitgebracht. Naar aanleiding van deze bieding hebben partijen zowel mondeling als schriftelijk gegevens uitgewisseld en overleg gevoerd. Verzoeker heeft op 17 april 2017 een herzien aanbod uitgebracht. De adviseur van reclamant reageert hierop bij email van 23 mei 2017. Tijdens een overleg met de adviseur op 2 juni 2017 geeft verzoeker uitleg over de opbouw van de aangeboden schadeloosstelling. Op 16 juni 2017 voert verzoeker wederom overleg met de adviseur. De adviseur vraagt om een nadere toelichting over een transactie met een andere partij. Bij email van 16 juni 2017 bevestigt de adviseur dat reclamant in principe akkoord gaat met het voorstel onder de voorwaarde dat verzoeker een toelichting geeft over andere transacties. Verzoeker stuurt vervolgens de gevraagde toelichting en geeft aan dat de koopovereenkomst wordt opgesteld.

Op 28 juni 2017 stuurt verzoeker de koopovereenkomst naar de adviseur. De adviseur laat vervolgens per ommegaande mail weten dat reclamant toch niet kan instemmen omdat het antwoord betreffende de andere transacties voor hem niet bevredigend is en daarom de overeenkomst nog niet ondertekent. Op 13 september 2017 geeft verzoeker in een telefoongesprek met reclamant wederom een toelichting op de andere transacties met derden. In een gesprek met reclamant op 19 september is door verzoeker de transactie met derden nogmaals toegelicht.

Op 22 september 2017 stuurt de adviseur een nieuwe berekening over de inkomensschade. Verzoeker brengt bij brief van 22 september 2017 een aanbod uit en herhaalt dit bij brief van 26 oktober 2017. De adviseur van reclamant reageert hierop bij email van 6 november 2017 met suggesties over berekeningen, meningsvorming betreffende prijsvorming fosfaatrechten en extensief boeren en merkt op dat het door hen ingenomen standpunt verdedigbaar is. Verzoeker dient vervolgens op 22 november 2017 het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure in.

Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting kenbaar gemaakt, dat hij bij zijn biedingen rekening heeft gehouden met de regelgeving inzake de melkveehouderij. Vanwege deze regelgeving heeft de verzoeker een aanbod uitgebracht op basis van reconstructie als meest passende oplossing voor deze situatie. Verzoeker heeft verder verklaard dat de aanbiedingen op onteigeningsbasis zijn gedaan. Reclamant kan zich hier niet in vinden en daardoor is een patstelling tussen partijen ontstaan.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Aangezien het ten tijde van het onteigeningsverzoek aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, omdat er een groot verschil van inzicht tussen partijen is over de uitgangspunten en de hoogte van de schadeloosstelling, mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat de verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning

Het overleg met reclamant zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, de verkeersveiligheid en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht dat de provincie Noord-Holland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 16 maart 2018, nr. RWS-2018/8573, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij brief van 22 november 2017, kenmerk 1007242/1010024;

gelezen het e-mailbericht van verzoeker van 14 mei 2018;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 9 mei 2018, No.W17.18.0056/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 11 juni 2018, nr. RWS-2018/19031, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de reconstructie van de Provincialeweg N246 vanaf de aansluiting met de Provincialeweg N203 (N246 km. 33,20) tot de aansluiting met de N244/Zuiddijk (N246 km. 40,63), de aanleg van 2 nieuwe bruggen, de aanleg van een fietspad en de aanleg van een fietsbrug, met bijkomende werken, in de gemeenten Zaanstad, Castricum en Alkmaar. ten name van provincie Noord-Holland ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeente Alkmaar aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Alkmaar en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 19 juni 2018

Willem-Alexander

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Reconstructie N247

VERZOEKENDE INSTANTIE: Provincie Noord-Holland

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Graft-De Rijp

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

8

0

02

66

Terrein (Grasland)

2

44

10

I 484

Renée Krug, Assendelft

                   

9

0

09

81

Terrein (Grasland)

2

65

30

I 483

Cornelis Slooten, gehuwd met Gerrie Annet Haarman, Starnmeer.

                   

10

0

13

74

Terrein (Grasland)

2

71

00

I 482

Cornelis Slooten, gehuwd met Gerrie Annet Haarman, Starnmeer.

                   

11

0

09

18

Terrein (Grasland)

3

02

90

I 481

Cornelis Slooten, gehuwd met Gerrie Annet Haarman, Starnmeer.

Naar boven