Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 29 juni 2018, nr. 2018-0000109652, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

29 juni 2018

NR. 2018-0000109652

Directoraat-Generaal voor Fiscale ZakenDirectie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 26 van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt artikel 16, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 21,40’ vervangen door ‘€ 20,14’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 10,70’ vervangen door ‘€ 10,07’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

1. Inleiding

In deze regeling is een actualisering van twee bedragen opgenomen op het terrein van de invordering.

2. Budgettaire aspecten en uitvoeringskosten

Aan de wijziging in de onderhavige regeling zijn geen additionele budgettaire gevolgen of uitvoeringskosten verbonden.

3. Administratieve lasten

Aan deze regeling zijn geen additionele administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger verbonden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Met de wijziging van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW 1990) worden enkele in dat artikel opgenomen bedragen geactualiseerd. Op grond van artikel 26 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) kan kwijtschelding worden verleend aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. Hiervan kan sprake zijn als de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt. Ingevolge artikel 13 URIW 1990 wordt de betalingscapaciteit in dit kader berekend door de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan van de belastingschuldige in mindering te brengen op het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen. Artikel 16 URIW 1990 specificeert welke bedragen in aanmerking worden genomen als kosten van bestaan als bedoeld in artikel 13 URIW 1990. Artikel 16, derde lid, onderdelen a en b, URIW 1990 bepaalt dat de in aanmerking te nemen kosten van bestaan worden verhoogd wanneer de belastingschuldige of zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft bereikt. De bedragen waarmee de in aanmerking te nemen kosten van bestaan per persoon worden verhoogd worden jaarlijks met ingang van 1 januari geactualiseerd op basis van de mutatie per die datum van het bedrag per persoon dat is opgenomen in artikel 2, eerste lid, van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers. Verzuimd is de actualisering per 1 januari 2018 in te voeren. Dit wordt met de onderhavige regeling hersteld met ingang van 1 juli 2018.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

Naar boven