Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 20 juni 2018 nr. WJZ/1332529 (7526), houdende wijziging van de Mediaregeling 2008 in verband met wijziging van de tijdstippen van indiening van het concessiebeleidsplan en de aanvragen voor een erkenning of voorlopige erkenning, van de beslistermijn voor de aanvragen en van het tijdstip van uitbrengen van het rapport door de evaluatiecommissie

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 2.20, derde lid, 2.30, vierde lid, aanhef en onder a en c, 2.60l, derde lid, en 2.187, tweede lid, van de Mediawet 2008;

Besluit:

ARTIKEL I

De Mediaregeling 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Indiening concessiebeleidsplan

De NPO dient het concessiebeleidsplan in vóór 1 november van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘in de maand januari van het tweede kalenderjaar’ vervangen door ‘vóór 1 februari van het kalenderjaar’.

2. In het tweede lid wordt ‘vier maanden’ vervangen door ‘één maand’ en vervalt de tweede volzin.

3. In het derde lid wordt ‘uiterlijk op 30 juni’ vervangen door ‘vóór 1 augustus’.

C

In artikel 9c vervalt ‘telkens’.

D

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14. Tijdstip uitbrengen rapport evaluatiecommissie

De evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 2.185 van de wet, brengt vóór 1 augustus van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode rapport uit als bedoeld in artikel 2.187, tweede lid, van de wet.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in de wijziging van de tijdstippen van indiening van het concessiebeleidsplan door de NPO en van de erkenningsaanvragen door de (landelijke) omroeporganisaties. Daarbij is de volgorde van de indiening omgekeerd. Deze wijziging hangt samen met de Wet tot wijziging van de Mediawet 2008 van 16 maart 2016 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (Stb. 2016, 114), die de positie van de NPO heeft gewijzigd van een coördinatie- en samenwerkingsorgaan in een sturings- en samenwerkingsorgaan. Deze sturende taak van de NPO komt onder andere tot uitdrukking in de gewijzigde verhouding tussen het concessiebeleidsplan van de NPO en de erkenningsaanvragen van de omroeporganisaties. In het vervolg dient de NPO eerst het concessiebeleidsplan in, en worden de erkenningsaanvragen van de omroeporganisaties daaraan getoetst.1

Dit tijdpad is het resultaat van afstemming tussen de vijf partijen die betrokken zijn bij de erkenningverlening: de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de Minister), de NPO, de omroepen, het Commissariaat voor de Media en de Raad voor cultuur. Het tijdpad als geheel is korter geworden. Dit is het gevolg van de omkering van de tijdstippen van indiening van het concessiebeleidsplan door de NPO en van de erkenningsaanvragen door de (landelijke) omroeporganisaties. Hierbij spelen twee belangen een rol die voor de organisatie van het proces in de tijd in tegengestelde richtingen wijzen. Ten eerste is voor het concessiebeleidsplan – vanwege de snelle veranderingen binnen het mediabestel – steeds van belang dat het zo kort mogelijk voor het begin van een nieuwe erkenningperiode wordt ingediend, zodat daarin een zo adequaat en relevant mogelijke visie kan worden opgenomen over de nieuwe erkenningperiode. Ten tweede is voor de omroeporganisaties van belang dat zij tijdig vóór het begin van de nieuwe erkenningperiode een erkenningsaanvraag kunnen indienen (en de erkenningen ook tijdig kunnen worden verleend), zodat zij hun programmering en bedrijfsvoering kunnen voorbereiden op de nieuwe concessieperiode. De erkenningsaanvragen kunnen echter pas na openbaarmaking van het concessiebeleidsplan worden ingediend, omdat zij op het concessiebeleidsplan dienen te zijn afgestemd. Een afweging tussen deze twee belangen heeft geresulteerd in de nieuwe tijdlijn.

Tevens is – omdat de nieuwe kortere tijdlijn daarvoor de ruimte biedt – het moment waarop de evaluatie wordt uitgebracht door de evaluatiecommissie (bedoeld in artikel 2.185 van de Mediawet 2008, hierna: de wet) met drie maanden verlaat van 1 mei naar 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode. Deze wijziging zorgt ervoor dat de te evalueren periode een zo groot mogelijk deel van de voorafgaande erkenningperiode beslaat. De periode waarover eerder werd geëvalueerd werd in de praktijk als te kort ervaren.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 2 van de Mediaregeling)

Onderdeel A voorziet in een nieuw artikel 2 van de Mediaregeling 2008 (hierna: de Mediaregeling). Het artikel regelt het tijdstip van indiening van het concessiebeleidsplan. Het concessiebeleidsplan wordt voortaan door de NPO ingediend vóór 1 november van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode. Dit betekent dat het concessiebeleidsplan vier maanden eerder wordt ingediend dan voorheen het geval was.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3 van de Mediaregeling)

Onderdeel B wijzigt artikel 3 van de Mediaregeling. Het eerste lid van onderdeel B wijzigt het tijdstip van indiening van een aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.30, eerste lid, van de wet. De aanvraag wordt ingediend vóór 1 februari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode. Dit tijdstip biedt omroeporganisaties na de indiening van het concessiebeleidsplan van de NPO drie maanden de tijd om hun erkenningsaanvraag voor te bereiden en om te zorgen voor de vereiste afstemming van het daarin op te nemen beleidsplan op het concessiebeleidsplan van de NPO. Dit betekent dat de erkenningsaanvraag een jaar later wordt ingediend dan voorheen het geval was. Deze verschuiving is het gevolg van de gewijzigde volgorde van het concessiebeleidsplan NPO en de erkenningsaanvragen, en het vereiste, dat het in een erkenningsaanvraag opgenomen beleidsplan wordt afgestemd op het concessiebeleidsplan van de NPO (zie hierboven de algemene toelichting).

Het tweede lid van onderdeel B wijzigt de termijn voor het doen van een nieuwe erkenningsaanvraag in het kader van de procedure van artikel 2.31, vierde lid, van de wet. Deze procedure geldt enkel bij een aanvraag van een omroepvereniging met een voorlopige erkenning (aspirantomroep), die voor de nieuwe erkenningperiode zelfstandig een erkenningsaanvraag doet. De Minister vraagt over deze aanvraag advies aan de Raad voor cultuur, het Commissariaat voor de Media, en de NPO (artikel 2.31, eerste lid, van de wet). Dit advies dient een concreet voorstel te bevatten voor het samengaan van deze aanvrager met een of meer andere aanvragers, gericht op de totstandkoming van een samenwerkingsomroep (artikel 2.31, derde lid, van de wet).2 De Minister stelt na overweging van dit advies de betreffende aanvragers in de gelegenheid om gezamenlijk een nieuwe aanvraag in te dienen (artikel 2.31, vierde lid, van de wet).

Voor het doen van deze gezamenlijke nieuwe aanvraag is in artikel 3, tweede lid, van de Mediaregeling een termijn opgenomen. Het tweede lid van onderdeel B heeft deze termijn gewijzigd van uiterlijk vier maanden naar uiterlijk één maand na dagtekening van het besluit van de Minister, waarbij hij de betreffende aanvragers in de gelegenheid heeft gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierbij is de verlengingsmogelijkheid van artikel 3, tweede lid, tweede volzin, van de Mediaregeling vervallen, gelet op de beperkte doorlooptijd van de erkenningsprocedure. Artikel 3, derde lid, van de Mediaregeling bevat de uiterste termijn voor het nemen van de erkenningsbesluiten. Dit artikellid, zoals het is gewijzigd door het derde lid van onderdeel B, bepaalt dat de Minister de erkenningsbesluiten neemt vóór 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode. De verkorting van de termijn voor het doen van een gezamenlijke nieuwe erkenningsaanvraag is noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat de Minister vóór die datum de definitieve erkenningsbesluiten kan nemen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 9c van de Mediaregeling)

Onderdeel C bevat een technische verbetering van artikel 9c van de Mediaregeling. Het onderdeel doet het woord ‘telkens’ vervallen, omdat dit strikt genomen overbodig is.

Artikel I, onderdeel D (artikel 14 van de Mediaregeling)

Onderdeel D voorziet in een nieuw artikel 14 van de Mediaregeling. Artikel 14 regelt het tijdstip waarop de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 2.185 van de wet, uiterlijk haar vijfjaarlijkse evaluatierapport uitbrengt (artikel 2.187, tweede lid, van de wet). De evaluatiecommissie brengt dit rapport uit vóór 1 augustus van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan een nieuwe erkenningperiode.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 264, nr. 3, p. 6.

X Noot
2

Aan een aspirantomroep kan namelijk geen afzonderlijke erkenning worden verleend: de erkenning kan alleen worden gegeven aan een samenwerkingsomroep, waarvan de aspirantomroep deel uitmaakt (vgl. artikel 2.25, eerste lid, van de wet).

Naar boven