Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 juni 2018, nr. Min-Buza-2018.1422-22, tot regeling van de verblijfstermijn die aan een visum voor de toegang tot Caribisch Nederland kan worden verbonden en van de instanties waar een visum kan worden aangevraagd (Uitvoeringsregeling Rijksvisumwet)

De Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, en 7, derde lid, van de Rijksvisumwet;

Besluit:

Artikel 1

Aan een visum voor de toegang tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan een verblijfstermijn van ten hoogste 90 dagen per tijdvak van 180 dagen worden verbonden.

Artikel 2

In aanvulling op artikel 7, eerste lid, van de Rijksvisumwet kan een visum op grond van die wet mede worden aangevraagd bij het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Aruba, van Curaçao of van Sint Maarten en bij het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, van Curaçao of van Sint Maarten.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Rijksvisumwet.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTING

Artikel 5 van de Rijksvisumwet biedt de mogelijkheid om bij landsregelgeving een verblijfstermijn aan een visum op grond van de wet te verbinden. Van die mogelijkheid zullen de bevoegde autorititeiten gebruik maken, en wel door de verblijfsduur vast te stellen op een maximum van 90 dagen per tijdvak van 180 dagen. Voor de toegang tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is de Minister van Buitenlandse Zaken de autoriteit die bevoegd is tot het vaststellen van een dergelijke regeling.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven