BIJLAGE 8, BEHOREND BIJ ARTIKEL 17, DERDE LID
A – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan de Nederlandse markt voor vervoer
geleverde) vloeibare biobrandstof
Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur,
ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht
is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het
register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het
voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid vloeibare
biobrandstof, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.2 en 9.7.4.5 van de Wet milieubeheer
en uitgewerkt in artikel 7 van het Besluit energie vervoer en in artikel 6 en bijlage
1 van de Regeling energie vervoer.
De inboekverificatie vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol
en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel
23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken
van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge
artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de
inboekingen van vloeibare biobrandstof met een materialiteitgrens van twee procent
van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, op een drietal criteria,
opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik
van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken,
observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het
doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren
om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle
informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen
over de uitvoering van de verificatie.
Van belang zijn drie elementen.
Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit
van de administratieve organisatie en de interne beheersingprocessen. Het tweede element
is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid
van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, waarbij de inboekverificateur
een boekhoudkundige koppeling maakt tussen de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare
biobrandstof, de totale hoeveelheid afgeboekte biobrandstof in de massabalans van
de inboeker, de totaal ontvangen en afgegeven hoeveelheden biobrandstof, de begin-
en eindvoorraden biobrandstof en de totale hoeveelheid betaalde en met een maandverklaring
verlegde accijns in de accijnsboekhouding.
Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische
deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan,
om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid
in het register ingeboekte vloeibare biobrandstof, over de juiste overname van de
duurzaamheidkenmerken en over de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer.
-
1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekverificatieverklaring, is de inboekverificateur
bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties
op de locaties die onder het duurzaamheidssysteem zijn gecertificeerd. Gelet op dit
oogmerk:
-
• bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte)
locaties, die onder het duurzaamheidcertificaat van de inboeker vallen, ten minste
eenmaal tijdens het initieel onderzoek;
-
• bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte)
locaties, die onder het duurzaamheidcertificaat van de inboeker vallen, wanneer op
die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risico-analyse;
-
• bezoekt de inboekverificateur in elk geval de hoofdlocatie waar de inboeker zijn boekhouding
heeft.
-
2. De inboekverificatieverklaring vermeldt de energie-inhoud van de vloeibare biobrandstof
overeenkomstig artikel 2 van de Regeling energie vervoer.
-
3. Met betrekking tot de hoeveelheid vloeibare biobrandstof, heeft de inboekverificatieverklaring
betrekking op:
-
• de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar
aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd heeft;
-
• de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1
van de Wet milieubeheer in het register ingeboekt heeft.
-
4. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek
dat ten minste de volgende onderdelen omvat:
-
• controle of het certificaat van het duurzaamheidssysteem toereikend is voor alle locaties
van de accijnsgoederenplaats waarvanaf de inboeker levert;
-
• controle dat de inboeker de vloeibare biobrandstof evenredig aan deelleveringen toerekent
bij vermenging van de vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid fossiele brandstof
als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de regeling;
-
• controle of de inboeker de uitslag tot verbruik van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof
kan aantonen overeenkomstig bijlage 1 van de regeling;
-
• controle van verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur, alsmede de
samenhang met het bewijs van duurzaamheid;
-
• controle van de wijze waarop de inboeker voorkomt dat hij de hoeveelheid ingeboekte
vloeibare biobrandstof als duurzaam doorlevert;
-
• beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;
-
• vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare biobrandstof
betrokken zijn;
-
• locatiebezoeken.
-
5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:
-
• de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;
-
• een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);
-
• de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, opgedeeld per soort vloeibare biobrandstof
(zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie) en opgesplitst
in enkel- en dubbel tellende vloeibare biobrandstof;
-
• dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de
hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen
bevat;
-
• dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de
inboeker de kenmerken van het bewijs van duurzaamheid juist heeft overgenomen;
-
• een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur, met en redelijke mate
van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid
ingeboekte vloeibare biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende duurzaamheidkenmerken
van de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof kan vaststellen;
-
• een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie
heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.
-
6. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een
inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan
wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen
ontdekt heeft.
-
7. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij
van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat
duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat
voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader
van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde
verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.
B – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan vervoer in Nederland geleverde)
gasvormige biobrandstof
Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur,
ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht
is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het
register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het
voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid gasvormige
biobrandstof, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.3 en 9.7.4.5 van de Wet milieubeheer
en uitgewerkt in artikel 8 van het Besluit energie vervoer en in artikel 7 van de
Regeling energie vervoer.
De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens,
genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking
tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel
belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst
hij vervolgens de inboekingen van gasvormige biobrandstof met een materialiteitgrens
van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, op
een drietal criteria, opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur
maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten,
vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen.
Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren
om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle
informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen
over de uitvoering van de verificatie.
Van belang zijn drie elementen.
Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit
van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede
element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid
van de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, waarbij de inboekverificateur
een boekhoudkundige, bij leveringen met behulp van het gastransportnet, een koppeling
maakt tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof en
de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogas-register geboekte
garanties van oorsprong en anderzijds de totale hoeveelheid op de aansluiting op het
gastransportnet ontvangen gas en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt)
geleverde hoeveelheid gas. Bij leveringen met behulp van een directe lijn, maakt de
inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte
gasvormige biobrandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het
Vertogas-register geboekte garanties van oorsprong niet-netlevering en anderzijds
de totale hoeveelheid op de directe lijn ingevoede hoeveelheid biogas en de hoeveelheid
(met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid biogas.
Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische
deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan,
om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid
in het register ingeboekte gasvormige biobrandstof, over de juiste overname van de
duurzaamheidkenmerken van de garantie van oorsprong en de garantie van oorsprong niet-netlevering,
over de periode van levering en over de bestemming van de levering, te weten vervoer
in Nederland.
-
1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur
bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties
op de locaties waar de inboeker het gas of biogas aan vervoer in Nederland levert.
Gelet op dit oogmerk:
-
• bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas
aan vervoer in Nederland geleverd wordt, steekproefsgewijs tijdens het initieel onderzoek;
-
• bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas
aan vervoer in Nederland geleverd wordt, wanneer op die locaties een substantiële
verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risico-analyse;
-
• bezoekt de inboekverificateur in elk geval de hoofdlocatie waar de inboeker zijn boekhouding
heeft.
-
2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, heeft de inboekverificatieverklaring
betrekking op:
-
• de vergroende hoeveelheid gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet)
of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) die de inboeker in het
desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederlands heeft geleverd;
-
• de hoeveelheid gasvormige biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1
van de Wet milieubeheer in het register heeft ingeboekt.
-
3. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek
dat ten minste de volgende onderdelen omvat:
-
• controle dat de hoeveelheid ingeboekt gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet)
of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) die de inboeker vergroend
heeft, ook in het desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederlands geleverd is;
-
• controle of de aansluiting op het gastransportnet alleen bestemd is voor de levering
van gas aan vervoer in Nederland (bij leveringen met behulp van het gastransportnet);
-
• controle of voor de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof geen exploitatiesubsidie
verstrekt is;
-
• controle of de garanties van oorsprong op moment van de boeking op de rekening van
de NEa in het Vertogas-register hun geldigheid niet verloren hadden;
-
• controle van de in- en verkoopboekhouding van gas, alsmede de financiële boekhouding;
-
• controle van verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur, alsmede de
samenhang met het bewijs van duurzaamheid;
-
• beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;
-
• vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de gasvormige biobrandstof
betrokken zijn;
-
• locatiebezoeken, waarbij de inboekverificateur ook de meter van de aansluiting op
het gastransportnet en de meters van de bemeterde leverpunten controleert (bij leveringen
met behulp van het gastransportnet).
-
4. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:
-
• de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;
-
• een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);
-
• de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, opgedeeld per soort gasvormige
biobrandstof (zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie)
en opgesplitst in enkel- en dubbel tellende gasvormige biobrandstof;
-
• dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de
hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen
bevat;
-
• dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de inboeker de kenmerken van
de garanties van oorsprong en de garanties van oorsprong niet-netlevering juist heeft
overgenomen;
-
• een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate
van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid
ingeboekte gasvormige biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende
duurzaamheidkenmerken van de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof kan vaststellen;
-
• een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie
heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.
-
5. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een
inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan
wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen
ontdekt heeft.
-
6. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij
van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat
duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat
voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader
van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde
verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.
C – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan wegvoertuigen in Nederland geleverde)
elektriciteit
Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur,
ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht
is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het
register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het
voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid elektriciteit,
zoals neergelegd in artikel 9.7.4.1 en 9.7.4.5 van de wet en uitgewerkt in artikel
10 van het Besluit energie vervoer en in artikel 9 van de Regeling energie vervoer.
De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens,
genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking
tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel
belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst
hij vervolgens de inboekingen met een materialiteitgrens van twee procent van de totale
hoeveelheid ingeboekte elektriciteit, op een drietal criteria, opgesomd in onderdelen
a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen
zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van
data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte
controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring
te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een
toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de
verificatie.
Van belang zijn drie elementen.
Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit
van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede
element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid
van de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit, waarbij de inboekverificateur
een boekhoudkundige koppeling maakt tussen de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit
en de totaal op een aansluiting op het elektriciteitsnet ontvangen elektriciteit.
Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische
deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan,
om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid
in het register ingeboekte elektriciteit, over de periode van levering van de elektriciteit
en over de bestemming van de geleverde elektriciteit, te weten wegvoertuigen in Nederland.
-
1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur
bekend met de administratieve processen van de inboeker. De inboekverificateur bezoekt
daarom in elk geval de hoofdlocatie waar de administratieve processen worden gedocumenteerd
en indien door hem noodzakelijk geacht, de fysieke locaties waar een groot verschil
tussen de aansluiting op het elektriciteitsnet geleverde hoeveelheid elektriciteit
en de (met behulp van een bemeterd leverpunt) aan wegvoertuigen in Nederland geleverde
hoeveelheid elektriciteit.
-
2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit heeft de verificatieverklaring
betrekking op:
-
• de hoeveelheid elektriciteit in kWh die in het betreffende kalenderjaar is geleverd
aan wegvoertuigen in Nederland;
-
• de hoeveelheid elektriciteit in kWh die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van
de Wet milieubeheer in het register heeft ingeboekt.
-
3. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek
dat ten minste de volgende onderdelen omvat:
-
• controle dat de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit in het desbetreffende kalenderjaar
geleverd is;
-
• controle of de aansluiting op het elektriciteitsnet alleen bestemd is voor de levering
van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland;
-
• controle van de in- en verkoopboekhouding van elektriciteit, alsmede de financiële
boekhouding;
-
• beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;
-
• vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van elektriciteit betrokken
zijn.
-
4. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:
-
• de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;
-
• een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties
en geraadpleegde registers;
-
• de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit;
-
• dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de
hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de periode van levering geen materiële afwijkingen
bevat;
-
• een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate
van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de hoeveelheid ingeboekte
elektriciteit kan vaststellen;
-
• een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie
heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.
-
5. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een
inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan
wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen
ontdekt heeft.
-
6. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij
van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat
duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat
voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader
van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde
verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.
TOELICHTING
I Algemeen
§ 1. Inleiding
De Regeling energie vervoer bevat regels met betrekking tot de jaarverplichting hernieuwbare
energie vervoer en de rapportage- en reductieverplichting van vervoersemissies. In
de Regeling energie vervoer zijn bepalingen opgenomen ter uitvoering van de titels
9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer, als onderdeel van
de uitvoering en omzetting van Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europese Parlement
en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de
kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU L 239)
(hierna: ILUC-richtlijn).
Met titel 9.7 van de Wet milieubeheer is een systematiek geïntroduceerd die het mogelijk
maakt dat bedrijven die in Nederland brandstoffen tot eindverbruik leveren, hun bijdrage
leveren aan de Nederlandse verplichting om te voldoen aan Richtlijn 2009/28/EG ter
bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (hierna: richtlijn
hernieuwbare energie). En met de nieuwe titel 9.8 van de Wet milieubeheer is een systematiek
geïntroduceerd waarmee brandstofleveranciers, die een rapportage- en reductieverplichting
hebben ingevolge Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof
(hierna: richtlijn brandstofkwaliteit), aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Met
de uitvoering en omzetting van de ILUC-richtlijn zijn de verplichtingen vanuit de
titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer op elkaar aangesloten.
In het Besluit energie vervoer zijn de regels ter uitwerking van beide titels van
de Wet milieubeheer opgenomen, zoals bijvoorbeeld de hoogte van de jaarverplichtingen
hernieuwbare energie vervoer tot en met 2020, de hoogte van de reductieverplichting
in 2020, de volgorde van afschrijving en het sparen van de verschillende soorten hernieuwbare
brandstofeenheden (hierna: HBE’s) en de vereisten aan de inzet en de volgorde van
afschrijving van exploitatiereductie-eenheden.
De onderhavige Regeling energie vervoer bevat de meer gedetailleerde regels ter uitvoering
en omzetting van de ILUC-richtlijn, waarbij de structuur is aangehouden van de titels
9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer.
Hoofdstuk 1 van deze regeling stelt nadere regels voor het inboeken van verschillende
vormen van hernieuwbare energie ten behoeve van het voldoen aan de jaarverplichting
hernieuwbare energie vervoer. Daartoe behoren vloeibare en gasvormige biobrandstof,
vloeibare hernieuwbare brandstof (brandstof, geproduceerd uit hernieuwbare bronnen,
die geen biobrandstof is) en elektriciteit uit hernieuwbare bron. Voorts bevat hoofdstuk
1 de gegevens die door de leverancier tot eindverbruik verstrekt moeten worden bij
het invoeren van de geleverde hoeveelheid benzine en diesel. Daarnaast worden regels
gesteld aan de verificatie van dubbel tellende biobrandstof en de verificatie van
hernieuwbare brandstof. Ten slotte bepaalt het hoofdstuk de gegevens die verstrekt
moeten worden voor het verkrijgen van een rekening in het register hernieuwbare energie
vervoer.
Hoofdstuk 2 van deze regeling stelt nadere regels voor de rapportage- en reductieverplichting
vervoersemissies zoals bepaald in Richtlijn 98/70/EG. Deze regels zien onder meer
op het invoeren van de uitslag tot vervoersverbruik op de rekening met reductieverplichtingfaciliteit,
de wijze van verkrijging van exploitatiereductie-eenheden en de jaarlijkse vaststelling
van de broeikasgasemissiereductiebijdrage van de hernieuwbare brandstofeenheid door
het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: de NEa).
Deze nieuwe Regeling energie vervoer vervangt in zijn geheel de bestaande Regeling
hernieuwbare energie vervoer 2015 en de artikelen 4 en 4a van de Regeling brandstoffen
luchtverontreiniging.
§ 2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer
§ 2.1 Uitslag tot verbruik benzine en diesel aan vervoer
Bedrijven die een jaarverplichting hernieuwbare energie hebben, geven hun jaarlijkse
levering tot eindverbruik van benzine en diesel op in het register hernieuwbare energie
vervoer van de NEa. Daartoe verstrekken zij de volgende gegevens:
-
– soort brandstof (diesel of benzine) die geleverd is in Nederland aan wegvoertuigen,
niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van spoorvoertuigen), landbouwtrekkers,
bosbouwmachines en pleziervaartuigen, niet zijnde zeeschepen, wanneer die niet op
zee varen;
-
– de periode waarin de levering plaatsvond;
-
– het geleverde volume in liters bij een temperatuur van 15 °C;
-
– of de opgave afwijkt van de accijnsopgave en zo ja, de verklaring voor die afwijking
en haar omvang.
Het register hernieuwbare energie vervoer maakt geen onderscheid in soorten benzine
en diesel: de leverancier tot eindverbruik behoeft niet langer een opdeling in bijvoorbeeld
E10, E15 of E85 dan wel B10, B30 of B100 te maken. De NEa ontvangt, ter verificatie
van de opgaven van deze zogenaamde leveranciers tot eindverbruik, een oordeel van
bevindingen van de Rijksbelastingdienst, waarin zij bij de NEa ingediende gegevens
vergelijken met de gegevens van de Rijksbelastingdienst.
Indien de Rijksbelastingdienst een verschil constateert, dan zal de NEa de leverancier
tot eindverbruik de gelegenheid bieden het verschil toe te lichten, waarna de NEa
zal kunnen overgaan tot een correctie van de opgegeven hoeveelheden.
§ 2.2. Inboeken hernieuwbare energie
Het inboeken van hernieuwbare energie in het register hernieuwbare energie vervoer
gebeurt op basis van de in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie opgenomen
verbrandingswaarden. Wanneer die niet zijn opgenomen, dan zal de inboeker de NEa moeten
informeren over de verbrandingswaarde. Daartoe zal de onderste verbrandingswaarde
van de brandstof worden gehanteerd. Dit zal ten genoegen van de NEa moeten worden
aangetoond aan de hand van bestaande gegevens, zoals de chemische samenstelling of
technische specificaties volgens welke de brandstof wordt verhandeld, of vastgesteld
door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium. Daarbij geldt dat de
opgegeven verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstoffen.
§ 2.2.1 Vloeibare biobrandstof
Op het moment van inboeken van vloeibare biobrandstof dient de inboeker over een bewijs
van duurzaamheid te beschikken voor ten minste de hoeveelheid ingeboekte biobrandstof.
De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters
bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de massabalans van de inboeker is geleverd
aan de Nederlandse markt voor vervoer.
Ten gevolge van de wijziging (Tweede Kamerstukken 34 717, nr.9) van de begripsomschrijving van ‘leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer’ moeten
inboekers in hun eigen administratie kunnen aantonen dat de hoeveelheid biobrandstof,
die onderwerp van de inboeking was, fysiek tot verbruik uitgeslagen is als bedoeld
in artikel 2 van de Wet op de accijns aan vervoer. In bijlage 1 bij deze regeling
zijn hiervoor de eisen vermeld.
De te vermelden gegevens bij inboeking zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en
2, bij deze regeling.
§ 2.2.2 Gasvormige biobrandstof
Voor een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt moet een garantie
van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 24 van
de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energie bronnen
en HR-WKK-elektriciteit zijn afgegeven. De hoeveelheid die wordt ingeboekt, is de
hoeveelheid in normaal m3 die door de garanties van oorsprong vergroend wordt. Zowel gas geleverd vanaf het
gastransportnet als biogas geleverd met behulp van een directe lijn komen voor vergroening
in aanmerking, met dien verstande dat de gastransportnetlevering met een gvo netlevering
met bijzondere kenmerken vergroend moet worden en de directe lijnlevering met een
gvo-niet-netlevering vergroend dient te worden. In geval van een netwerklevering,
is de aansluiting van waaruit wordt geleverd, uitsluitend bedoeld voor de levering
van gas aan vervoer en mag niet ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden.
De garantie van oorsprong moet voorafgaand aan het inboeken op de Vertogasrekening
van de NEa zijn overgeboekt.
Om gasvormige biobrandstof te kunnen inboeken in het register hernieuwbare energie
vervoer (hierna: het register) zullen de in bijlage 3 genoemde gegevens op de garantie
van oorsprong moeten zijn vermeld.
Het is niet mogelijk en niet toegestaan om een levering van een vloeibaar gemaakt
(fossiel) gas, voorzien van een garantie van oorsprong, onderwerp van een inboeking
in het register te maken. Een levering van vloeibaar gemaakt gas is alleen als een
vloeibare biobrandstof in te boeken, wanneer het vloeibaar gemaakt gas een biogas
was en de inboeker aan de andere voorwaarden voor de inboeking van een hoeveelheid
geleverde vloeibare biobrandstof voldoet.
De te vermelden gegevens bij inboeking van gasvormige biobrandstoffen zijn opgenomen
in bijlage 3, paragraaf 1 en 3, bij deze regeling.
§ 2.2.3 Hernieuwbare brandstof
Nieuwe vormen van brandstof uit hernieuwbare bron zijn in opkomst. Het betreft brandstoffen
die geproduceerd zijn uit grondstoffen die niet van biologische oorsprong zijn. In
bijlage 2 zullen de vloeibare hernieuwbare brandstoffen opgenomen worden die met behulp
van energie uit niet-biologische hernieuwbare bronnen worden geproduceerd, zoals gedefinieerd
in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer. Zoals in de Wet milieubeheer is aangegeven,
dient de brandstof geproduceerd te worden met hernieuwbare energie. Om praktische
redenen wordt hierbij een grens van minimaal 98% hernieuwbaar gehanteerd. Op het moment
van inboeken, dient de inboeker over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof
te beschikken van een verificateur hernieuwbare brandstof dat de hernieuwbare brandstof
voldoet aan de vereisten.
De bij de inboeking van een hoeveelheid geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof
te vermelden gegevens zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 4, bij deze regeling.
Bedrijven hebben de mogelijkheid om de minister van Infrastructuur en Waterstaat te
verzoeken een vloeibare brandstof als vloeibare hernieuwbare brandstof te erkennen
en in bijlage 2 op te laten nemen.
§ 2.2.4 Elektriciteit
De hoeveelheid aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt
is de hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het leverpunt of de leverpunten
gekoppeld aan de aansluiting van de inboeker. De aansluiting is uitsluitend bedoeld
voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen; hierbij is beperkt verbruik
voor het functioneren van de laadfaciliteit zelf (zoals voor het pasjessysteem en
het apparaat zelf) toegestaan. Voor elektriciteit wordt een vaste omrekenfactor toegepast,
conform de richtlijn hernieuwbare energie, namelijk een factor 5 (omdat het elektriciteit
betreft) en een factor die overeenkomt met het forfaitair aandeel hernieuwbare energie
in de elektriciteitsproductie. Dit betreft het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde
aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie drie jaar voorafgaand
aan het betreffende kalenderjaar. De inboeking vindt plaats in kWh waarna het register
de vermenigvuldigingsfactoren toepast voor de berekening van het aantal hernieuwbare
brandstofeenheden in de categorie hernieuwbare energie-eenheid overig.
De te vermelden gegevens bij inboeking van aan wegvoertuigen in Nederland geleverde
elektricteit zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 5, bij deze regeling.
§ 2.2.5 Dubbeltelling en non-modificatie
Teneinde het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen te stimuleren, komen de grondstoffen
van de biobrandstoffen in deel A van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie
in aanmerking voor dubbeltelling. Bij dubbeltelling krijgt de inboeker, bij inboeking,
twee hernieuwbare energie-eenheden geavanceerd (HBE-geavanceerd) per gigajoule energie-inhoud
op zijn rekening. Hetzelfde geldt voor de biobrandstoffen uit grondstoffen van deel
B van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie, met dien verstande dat bij
dubbeltelling het register per gigajoule twee hernieuwbare energie-eenheden overig
(HBE-overig) bijschrijft. De dubbeltelling is voorwaardelijk, te weten afhankelijk
van de aanwezigheid van een dubbeltellingverklaring. Bij gebrek aan een dubbeltellingverklaring,
schrijft het register een enkele HBE-geavanceerd of HBE-overig op de rekening van
de inboeker bij.
Indien de inboeker van vloeibare of gasvormige biobrandstof de bijschrijving van een
dubbele hoeveelheid HBE’s wenst, dan dient hij op het moment van inboeken over een
dubbeltellingverklaring te beschikken. Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid
biobrandstof, dienen de grondstof van de biobrandstof van de dubbeltellingverklaring
overeen te komen met de grondstof van het bewijs van duurzaamheid.
Alleen grondstoffen die tot de bijschrijving van een HBE-geavanceerd of HBE-overig
kunnen leiden, kunnen onderwerp van dubbeltelling zijn. Echter, voor zover de grondstoffen,
die in deel A en B van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie staan, afval
zijn, moet vaststaan dat ze niet doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd zijn, om
zodoende onder bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie te kunnen vallen.
Voor dit doel bestaat het bewijs van non-modificatie, af te geven door een door de
Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem, die voor dit doeleinde is goedgekeurd
door de Minister. De NEa zal een lijst met goedgekeurde duurzaamheidssystemen op haar
website plaatsen. De specifieke grondstoffen waarvoor een bewijs van non-modificatie
is vereist, zijn opgenomen in bijlage 4 van deze regeling. De voorwaarden voor goedkeuring
staan in de regeling. Bij gebrek aan een bewijs van non-modificatie, schrijft het
register een HBE-conventioneel op de rekening van de inboeker bij.
Producenten van biobrandstoffen hebben de mogelijkheid de minister van Infrastructuur
en Waterstaat te verzoeken om een grondstof voor biobrandstof te erkennen als grondstof
als bedoeld in bijlage IX, deel A, onderdeel d (biomassafractie van industrieel afval)
van de richtlijn hernieuwbare energie en om daarmee opgenomen te worden in bijlage
5 van deze regeling.
§ 2.3. Verificatie
Een belangrijk onderdeel van de systematiek van titel 9.7 van de Wet milieubeheer
is de controle op de ingeboekte gegevens. Deze controle vindt plaats op verschillende
manieren.
Voor biobrandstof dient elke locatie gecertificeerd te zijn door een door de Europese
Commissie erkend duurzaamheidssysteem. Inboekers dienen, ten behoeve van de NEa, op
het moment van inboeken een bewijs van duurzaamheid op te stellen en eventueel over
een dubbeltellingverklaring en een bewijs van non-modificatie als bedoeld in artikel
13, tweede lid, te beschikken, die ze in de eigen administratie houden. Achteraf vindt
controle plaats door middel van een inboekverificatie, waarbij gelet wordt op de juistheid
van de in het register ingevoerde gegevens en de aanwezigheid van de benodigde verklaringen.
In geval van dubbel tellende biobrandstof dienen de dubbeltellingverklaringen aanwezig
te zijn op het moment van inboeken. Voor het verkrijgen van een dubbeltellingverklaring,
is een dubbeltellingverificatie op de plaats waar de biobrandstof vervaardigd wordt
noodzakelijk. Het is niet mogelijk om een ingevoerde levering van enkel tellende biobrandstof
later te wijzigen in een levering dubbel tellende biobrandstof. De certificaatnummers
dienen bij inboeking te worden vermeld.
Voor biobrandstoffen op basis van een aantal grondstoffen dient een bewijs van non-modificatie,
afgegeven door het duurzaamheidssysteem waaronder de inboeking plaats vindt, aanwezig
te zijn. De lijst van deze grondstoffen voor biobrandstoffen is weergegeven in bijlage
4 van deze regeling.
In geval van hernieuwbare brandstof dienen de verificatieverklaringen hernieuwbare
brandstof aanwezig te zijn op het moment van inboeken. De certificaatnummers dienen
bij inboeking te worden vermeld. Of aan de eisen voor de hernieuwbare brandstof wordt
voldaan, toont de inboeker aan door middel van een verificatieverklaring hernieuwbare
brandstof.
Een verificatie-instelling dient te zijn geaccrediteerd voor het werkterrein waarvoor
de verificatie wordt uitgevoerd (inboek-, dubbeltelling, verificatie hernieuwbare
brandstof). De verificatienormen zijn opgenomen als bijlagen 6, 7 en 8 bij deze regeling.
§ 3. Rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies
§ 3.1 Rapportage- en reductieverplichting
In de regeling is opgenomen dat ten behoeve van het invoeren van de uitslag tot vervoersverbruik
op de rekening met reductieverplichtingfaciliteit de rapportageplichtige gebruik moet
maken van de berekeningsmethode in bijlage I van en de definities in artikel 2 van
de richtlijn (EU) 2015/652 (Uitvoeringsrichtlijn FQD). De berekeningsmethode schrijft
onder andere voor welke calorische onderwaarden en broeikasgasintensiteiten gedurende
de levenscyclus moeten worden toegepast voor andere brandstoffen dan biobrandstoffen.
Door zijn uitslag tot vervoersverbruik op zijn rekening met een reductiefaciliteit
in het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies in te voeren,
voldoet de rapportageplichtige aan zijn verplichtingen ten aanzien van de rapportageverplichting.
§ 3.2 Exploitatiereductie-eenheden en hernieuwbare brandstofeenheden
De rapportageplichtige kan geheel of gedeeltelijk aan zijn reductieverplichting voldoen
door te bewerkstelligen dat hij in zijn hoedanigheid van leverancier tot eindverbruik
voldoende HBE’s heeft om aan zijn jaarverplichting te voldoen. De HBE’s vertegenwoordigen,
naast een bijdrage van 1 gigajoule aan het behalen van de jaarverplichting, ook een
bijdrage aan het behalen van de reductieverplichting. In de regeling is vastgelegd
op welke wijze en wanneer het bestuur van de NEa de hoogte van de broeikasgasemissiereductiebijdrage
van de HBE’s bepaalt. Deze bijdrage moet representatief zijn voor de reducties in
het lopende kalenderjaar en wordt vastgesteld op basis van de best beschikbare informatie.
Voor de ingeboekte hernieuwbare energie zijn dit de gerapporteerde hoeveelheden en
broeikasgasprestaties van het voorafgaande kalenderjaar. Voor de betere fossiele brandstoffen
zijn dit de geleverde hoeveelheden aan vervoer in het daaraan voorafgaande jaar (voor
zover de hoeveelheden niet zijn gebruikt door brandstofleveranciers om hun reductieverplichting
te verlagen) en standaard broeikasgasintensiteiten gedurende de levenscyclus.
De rapportageplichtige mag voorts geheel of gedeeltelijk aan zijn reductieverplichting
voldoen met exploitatiereductie-eenheden (Upstream Emission Reductions, oftewel UER’s). Deze eenheden zijn afkomstig uit het Duitse UER Register of uit
een projectactiviteit van een bestaande, veilige en beproefde systematiek, te weten
het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) uit het Protocol van Kyoto. Omdat niet
alle CDM-projectactiviteiten voldoen aan de vereisten van de projectactiviteiten uit
de Uitvoeringsrichtlijn FQD (waarin de projectactiviteiten uitsluitend betrekking
mogen hebben op emissiereducties voorafgaand aan de raffinage en die na 1 januari
2011 gestart zijn), is in bijlage 9 van de regeling een lijst van geschikte projectactiviteiten
opgenomen, waarvan de gecertificeerde emissiereducties (Certified Emission Reductions, oftewel CER’s), die zijn uitgegeven voor een emissiereductie vanaf het kalenderjaar
2019, in beginsel voor omwisseling in UER’s in aanmerking komen.
Een CER kan een rapportageplichtige op de internationale markt kopen. De rapportageplichtige
bewerkstelligt dat de geschikte CER’s naar een door het bestuur van de NEa (in zijn
hoedanigheid van registerbeheerder) aangewezen overheidsrekening in het Kyotoprotocolregister
(hierna PK-register) overgeboekt worden en dat de rekeninghouder in het PK-register
voor 1 maart 2021 aan het bestuur van de NEa een ondertekende brief verstuurt waarin
hij aangeeft voor welke rapportageplichtige of rapportageplichtigen de overgeboekte
hoeveelheid CER’s bestemd zijn. Een CER vertegenwoordigt een ton koolstofdioxide-equivalent
en een UER vertegenwoordigt een bijdrage aan de reductieverplichting van een kilogram
koolstofdioxide-equivalent. Voor één CER verkrijgt de rapportageplichtige dus duizend
UER’s. Op vergelijkbare wijze bewerkstelligt de rapportageplichtige dat de UER’s naar
een afboekrekening van de NEa in het Duitse UER register overgeboekt worden en dat
de rekeninghouder in het Duitse UER register voor 1 maart 2021 een ondertekende brief
verstuurt waarin hij aangeeft voor welke rapportageplichtige(n) de overgeboekte hoeveelheid
exploitatiereductie-eenheden bestemd zijn.
§ 4. Register energie voor vervoer
Het Register energie voor vervoer bevat het Register hernieuwbare energie vervoer
en het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissie. In de regeling
is opgenomen welke gegevens een onderneming aan het bestuur van de NEa moeten verstrekken
om een rekening met de gewenste faciliteiten in het Register energie voor vervoer
aan te vragen.
§ 5. Administratieve lasten en uitvoeringslasten
De administratieve en uitvoeringslasten van de nieuwe systematiek voor hernieuwbare
energie vervoer, waar deze regeling onderdeel van is, zijn uitgebreid verantwoord
in paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering en omzetting van Richtlijn (EU)
2015/ 1513 (ILUC-richtlijn) alsmede in verband met de operationalisering van de reductieverplichting
uit Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof. (Tweede
Kamerstukken, 34 717, nr. 3, blz. 12–14). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
§ 6. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
Bij brief van 1 juni 2018 heeft het bestuur van de NEa een toets uitgevoerd op de
handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) van deze regeling,
nadat de NEa reeds eerder opmerkingen heeft gemaakt in het kader van een pré-HUF-toets.
De NEa constateert dat de inhoudelijke en wetstechnische opmerkingen uit de pré-HUF-toets
grotendeels zijn verwerkt, hetgeen leidt tot een beperkt aantal resterende opmerkingen.
Deze inhoudelijke en tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in onderhavige regeling.
§ 7. Overleg met betrokken bedrijfsleven
Voor de totstandkoming van de (uitvoerings)systematiek is samengewerkt met de NEa
en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Over de eisen die in deze regeling
gesteld zijn is op meerdere momenten overleg gevoerd met de betrokken ondernemingen.
Dit betreft de ondernemingen die een jaar- en reductieverplichting hebben of zullen
hebben, de potentiële inboekers en de potentiële verificateurs.
§ 7.1 Internetconsultatie
Het ontwerp van de Regeling energie vervoer is van 4 april 2018 tot en met 2 mei 2018
onderwerp geweest van een internetconsultatie. Dit heeft tot 13 reacties geleid van
in totaal 12 bedrijven en belangenorganisaties actief op de (duurzame) energie- en
brandstoffenmarkt. De belangrijkste onderwerpen worden hieronder kort besproken. Voor
een uitvoerige beantwoording wordt verwezen naar het gepubliceerde internetverslag
van de consultatie. (https://www.internetconsultatie.nl/regeling_energie_vervoer).
De reacties op de consultatie betreft een uiteenlopend palet aan onderwerpen dat door
de verschillende participanten is ingediend.
Een aantal van de ingediende aandachtspunten vormen geen onderwerpen die nu ter consultatie
liggen, omdat de regeling daar niet op van toepassing is. Dit betreft onder andere
een pleidooi voor het uitsluiten van bepaalde grondstoffen die voorkomen op lijst
A van bijlage IX van de Richtlijn hernieuwbare energie 2021–2030 (RED2), waarvan de
voorstellen momenteel een Europees besluitvormingstraject volgen. De wens om spaartegoed
in 2020 in te kunnen zetten hangt ook af van de uitkomsten van die onderhandelingen
en het politieke besluit op welke wijze deze richtlijn nationaal geïmplementeerd wordt.
Termijnen voor het inboeken van Duitse UER’s valt ook buiten de reikwijdte van deze
richtlijn. De mogelijkheid van het verzilveren van solo LPG/LNG leveringen was onderdeel
van het wetstraject en staat nu niet ter bespreking, net als de opmerkingen van drie
bedrijven over het hanteren van segregatie als methode voor de borging van de duurzaamheid
en traceerbaarheid van de hernieuwbare brandstoffen. Het laatste vanwege het ontbreken
van Europese regelgeving voor deze brandstoffen.
Ook met betrekking tot het niet kunnen inboeken van gasvormige biobrandstoffen waarvoor
SDE+ subsidie voor de productie is ontvangen en een bezwaar tegen de jaarverplichting
voor machines die niet op de weg rijden, verwijst het ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat naar eerdere besluitvorming.
Voor vragen van drie bedrijven over het ontbreken van inboekmogelijkheid van geïmporteerd
biomethaan voor de transport wordt verwezen naar regelgeving van het ministerie van
Economische Zaken en Klimaat inzake garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare
energiebronnen.
Het gevraagde verschil tussen CNG en LNG in relatie tot artikel 27, eerste lid, wordt
verklaard aan de hand van accijnswetgeving.
Een pleidooi voor het inzetten van GVO’s voor het inboeken van hernieuwbare elektriciteit
is geen onderwerp van deze regeling omdat Nederland zich te houden heeft aan artikel
3, vierde lid, onderdeel c, van de vigerende Richtlijn hernieuwbare energie.
In andere gevallen is gemotiveerd waarom het ministerie gekozen heeft voor de betreffende
beleidslijn. Dat leidde tot een vraag over criteria voor laagwaardige zetmeelslurry
die tot een HBE geavanceerd leidt. In haar beleidslijn heeft het ministerie criteria
opgenomen als het gaat om reststoffen uit industriële toepassingen die daar onder
kunnen vallen. In recente analyse van het Britse ministerie van Transport zijn kwalitatieve
criteria beschreven op grond waarvan beoordeeld kan worden welk deel van de afvalstroom
niet geschikt is voor een meer hoogwaardige toepassing dan biobrandstof. Het ministerie
vindt dit onderscheid van belang en is van mening dat deze inpasbaar zijn.
Op een aantal vragen over de door de overheid gestelde nadere regels omtrent het aantonen
van levering aan de Nederlandse markt bij het inboeken van brandstoffen, is uitleg
gegeven. Bijvoorbeeld dat artikel 6 alleen normen voor de inboeker bevat en geen normen
voor producenten en dat toezichtsbevoegdheden buiten de groep van wettelijke normadressanten
worden beperkt door de Algemene wet bestuursrecht. Waar deze nadere regels gevolgen
hebben voor de aantoonbaarheid van levering van biobrandstoffen aan de lucht- en scheepvaart
is de beleidslijn van het ministerie ook nader verklaard. Voor de scheepvaart betekent
dit dat de inboeker in zijn administratie een bunkerverklaring van het bunkerschip
nodig heeft die aangeeft dat het bunkerschip ten behoeve van voortstuwing aan een
binnenvaart- of zeeschip geleverd heeft. Vanwege de unieke situatie wordt in de regeling
aan partijen die biokerosine invoeden voor de luchtvaart in de pijplijn de mogelijkheid
geboden om deze biokerosine in te boeken. Met de sector zal gesproken worden hoe na
2020 de aantoonbaarheid kan verbeteren.
Met betrekking tot de non-modificatieverklaring die met deze regelgeving geïntroduceerd
is kon bevestigd worden aan de vraagsteller dat de NEa een lijst met goedgekeurde
duurzaamheidssystemen op haar internetsite bekend zal maken. Ook is verklaard waarom
een aantal grondstoffen in bijlage 5 op indirecte wijze hier aan moeten voldoen. Van
de opmerking dat de noodzaak van een dubbeltellingsverklaring voor de grondstoffen
van bijlage 4 deel A en bijlage 5 meer expliciet moet worden uitgewerkt constateert
het ministerie dat voldoende helder is dat zonder deze verklaring voor deze stoffen
slechts een HBE conventioneel wordt bijgeschreven, waarbij van dubbeltelling geen
sprake kan zijn.
De ingevoerde berekening van de broeikasgasemissiereductiebijdrage die noodzakelijk
is om te kunnen voldoen aan de rapportageverplichting van de Richtlijn brandstofkwaliteit
riep verscheidene vragen op. Bijvoorbeeld over een eerdere publicatiedatum, waarvan
het ministerie constateert dat dat niet mogelijk is vanwege de termijnen van aanleveren
van gegevens voor de jaarverplichting en de rapportages rond de nationale leveringen
van betere fossiele brandstoffen.
UER’s vormen een mogelijkheid om aan de reductieverplichting te voldoen. Het ministerie
bevestigt dat een rekeninghouder in een brief aan de NEa kan aangeven dat de exploitatiereductie-eenheden
voor meerdere rapportageplichtigen bestemd zijn.
Een verzoek om hernieuwbare methanol op te nemen op de lijst van Vloeibare hernieuwbare
brandstoffen in bijlage 2 kan bij de minister worden ingediend opdat verificatienormen
kunnen worden uitgewerkt.
Een aantal bedrijven heeft vragen gesteld over de eis van exclusieve aansluitingen
voor het inboeken van hernieuwbare elektriciteit en doet voorstellen zoals het gebruik
van submeters onder het nieuwe Codebesluit Meerdere Leveranciers op een aansluiting.
Het ministerie geeft daarvan aan dat bestudeerd zal worden of inboekingen via secundaire
allocatiepunten onder de nieuwe wet- en regelgeving mogelijk is. In ieder geval zegt
het ministerie toe om bij de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie (2021
– 2030) dit zorgvuldig te bekijken.
De toelichting bij de regeling is door het ministerie aangepast op grond van opmerkingen
van een aantal participanten. Zoals de tekst in de toelichting die aangeeft dat ‘een
aansluiting voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen niet mag worden gebruikt
voor de verlichting van de locatie’; dit werd als zeer belemmerend ervaren. Beschreven
is nu dat een beperkt verbruik van elektriciteit voor het functioneren van de laadfaciliteit
is toegestaan.
Een pleidooi om methanol op te nemen in bijlage 1 waarmee de eisen voor het aantonen
van uitslag tot verbruik gedefinieerd worden heeft geleid tot een nadere analyse van
deze bijlage waarbij naast benzine en diesel, meer brandstoffen als methanol (vallend
onder accijns-classificatie van benzine) en LPG zijn opgenomen.
Ook heeft het ministerie naar aanleiding van een opmerking de lijst van projecten
die kunnen leiden tot UER’s in Bijlage 9 op een aantal punten aangepast.
Voorts is naar aanleiding van een opmerking door het ministerie geconstateerd dat
er verschillen waren tussen de eisen voor een rekeningaanvraag in artikel 19 en de
praktijk. Dit is met elkaar in overeenstemming gebracht.
§ 8. Implementatietabel
In onderstaande implementatietabel is aangegeven in welke artikelen van de Wet milieubeheer,
het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer de artikelen van de ILUC-richtlijn
zijn geïmplementeerd.
Artikel, -lid of -onderdeel Richtlijn (EU) 2015/1513
|
Geïmplementeerd in
|
Beleidsruimte
|
Artikel 1, eerste lid
|
– sub 10: wordt gebruikt in art. 7bis, zesde lid: behoeft geen implementatie, adresseert
alleen de commissie.
– sub 11: wordt gebruikt in art. 7bis, tweede lid: wordt geïmplementeerd via art.
9.7.2.1 (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.4.6, eerste lid,
onderdeel a, jo. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
– sub 12: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.
– sub 13: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.
– sub 14: wordt gebruikt in art. 7ter, lid 1: In het wetsvoorstel is in art. 9.7.4.2
(onderdeel c), art. 9.7.4.3 (onderdeel b) en art. 9.7.4.4 (eerste lid) een grondslag
opgenomen voor het stellen van eisen bij AMvB voor de verkrijging van HBE’s. Zie hiervoor
artikelen 7, derde lid, en 8, derde lid, Besluit energie vervoer. Vervolgens een koppeling
via art. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
|
|
Artikel 1, tweede lid, onder a
|
Artikel 9.7.4.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.1.1. (definitie vervoer) jo. 9.7.4.6.
jo. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer
|
|
Artikel 1, tweede lid, onder b
|
Artikel 9.7.2.1, eerste lid (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo.
9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.8.2.1 (gebruik hernieuwbare brandstofeenheden)
van de Wet milieubeheer;
Artikel 3, tweede lid, jo. Besluit energie vervoer
|
|
Artikel 1, tweede lid, onder c
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, tweede lid, onder d (nieuw lid 6)
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, tweede lid, onder d (nieuw lid 7)
|
Artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer
Artikel 10 Regeling energie vervoer en bijbehorende bijlage 3
Door het rapporteren over de grondstof wordt impliciet gerapporteerd over de voorlopige
gemiddelde waarden van de geraamde emissies afkomstig van biobrandstoffen ten gevolge
van indirecte veranderingen in het landgebruik.
|
|
Artikel 1, derde lid, onder a
|
Artikel 9.7.1.1 (definitie duurzaamheidssysteem) jo. 9.7.4.2, onderdeel b, van de
Wet milieubeheer; geldend recht.
|
|
Artikel 1, derde lid, onder b
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, vierde lid, onder a tot met d
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, vijfde lid, onder a tot en met d
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, zesde lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, zevende lid, onder a
|
Behoeft geen nadere implementatie. Is reeds geïmplementeerd via artikel 9.2.2.1 Wet
milieubeheer, jo. artikelen 2.3, tweede lid, en 2.5, tweede lid, Besluit brandstoffen
luchtverontreiniging en jo. artikel 2 Regeling brandstoffen luchtverontreiniging.
Toezicht en handhaving van titel 9.2 Wet milieubeheer via artikel 18.2b Wet milieubeheer
|
|
Artikel 1, zevende lid, onder b
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, achtste tot en met twaalfde lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
|
Artikel 1, dertiende lid
|
Wijziging Bijlage IV (behorend bij artikel 7quinquies richtlijn brandstofkwaliteit)
wordt geïmplementeerd via de koppeling van artikel 9.8.2.1, met de inzet van HBE’s,
aan titel 9.7 Wet milieubeheer: via artikel 9.7.4.2, onderdeel a, en 9.7.4.3, onderdeel
a, jo. 9.2.2.6a, eerste en derde lid, Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in artikel
7, derde lid, en 8, vierde lid, Besluit energie vervoer.
In artikel 7, derde lid, en 8, vierde lid, Besluit energie vervoer wordt verwezen
naar onder meer artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. In
artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, is bepaald, dat de
broeikasgasemissiereductie door het gebruik van onder meer biobrandstoffen wordt berekend
overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. Artikel
19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, en de bijbehorende bijlage
V richtlijn hernieuwbare energie, is inhoudelijk identiek aan artikel 7quinquies,
eerste lid, van de richtlijn brandstofkwaliteit, en de bijbehorende bijlage IV van
de richtlijn brandstofkwaliteit.
|
|
Artikel 2, eerste lid
|
– Definitie p: wordt gebruikt in art. 19 (lid 4): adresseert slechts de Commissie.
– Definitie q: wordt gebruikt in art. 3 (lid 1 en lid 4, onderdeel d) en Bijlage VIII:
adresseert alleen de lidstaat en vindt zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat
aan de Commissie, behoeft geen wetgeving.
– Definitie r: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdeel e) en art. 22 (lid 1, onderdeel
c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt zijn weerslag
in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt in Bijlage IX,
Deel A, sub q: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste lid, wet milieubeheer.
– Definitie s: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdeel e) en art. 22 (lid 1, onderdeel
c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt zijn weerslag
in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt in Bijlage IX,
Deel A, sub p: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste lid, wet milieubeheer.
– Definitie t: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.
– Definitie u: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdelen a, c), art. 22 (lid 1,
onderdeel c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt
zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt
in Bijlage IX, deel A, sub r: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste
lid, wet milieubeheer.
– Definitie v: definitie komt niet letterlijk voor, wel min of meer in de duurzaamheidscriteria
ingevolge art. 17 (lid 1, tweede alinea), met een verwijzing naar art. 17 (lid 2).
In het wetsvoorstel is in art. 9.7.4.2 (onderdeel c), art. 9.7.4.3 (onderdeel b) en
art. 9.7.4.4 (lid 1) een grondslag opgenomen voor het stellen van eisen bij AMvB voor
de verkrijging van HBE’s. Zie hiervoor artikelen 7, derde lid, en 8, derde lid, Besluit
energie vervoer.
- Definitie w: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.
|
|
Artikel 2, tweede lid, onder a
|
Artikel 9.7.2.1, eerste lid (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo.
9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer.
Artikel 3, tweede lid, Besluit energie vervoer
|
|
Artikel 2, tweede lid, onder b, sub i/ii
|
Adresseert de lidstaat, behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iii
|
Vijf keer energie-inhoud elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen: artikel 9.7.4.6,
derde lid, Wet milieubeheer en artikel 11, tweede lid, Regeling energie vervoer
|
|
Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iv (d)
|
Artikel 9.7.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Artikel 3, tweede lid, Besluit energie vervoer
|
Beleidsruimte maximering limiet conventionele biobrandstoffen maximaal 7%, ingevuld
met vaststelling limiet op 5%; zie NvT 2.1
|
Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iv (e)
|
Artikel 9.7.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Artikel 3, derde lid, Besluit energie vervoer
|
Beleidsruimte indicatieve minimum limiet geavanceerde biobrandstoffen van 1,0% in
2020, ingevuld met jaarlijkse groeipad van 0,6% in 2018, 0,8% in 2019 en 1,0% in 2020;
zie NvT 2.1
|
Artikel 2, tweede lid, onder c
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, tweede lid, onder d
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, derde lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, vierde lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, vijfde lid
|
Artikel 9.7.1.1 (definitie duurzaamheidssysteem) jo. 9.7.4.2, onderdeel b, van de
Wet milieubeheer
|
|
Artikel 2, zesde en zevende lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, achtste lid
|
Mbt schrappen artikel 21, eerste lid (schrappen publieksvoorlichting): vanwege soortgelijk
artikel publieksvoorlichting in richtlijn brandstofkwaliteit (artikelen 3, derde lid,
en 4, eerste lid), reeds geïmplementeerd in art. 3.21 Activiteitenbesluit milieubeheer,
is geen implementatie vereist.
Mbt schrappen artikel 21, tweede lid (afschaffen dubbeltelling tbv exploitanten):
artikel 21, tweede lid (dubbeltelling tbv exploitanten) is geschrapt en vervangen
door aanvulling in artikel 3, vierde lid, onderdeel f, richtlijn (dubbeltelling tbv
verplichting lidstaten).
|
Richtlijn laat ruimte om nationale wetgeving mbt dubbeltelling tbv exploitanten te
behouden, dus bestaande artikel 9.7.4.8 Wet milieubeheer en onderliggende regelgeving
wordt niet geschrapt (zie artikel 12 Besluit energie vervoer).
|
Artikel 2, negende tot en met twaalfde lid
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
|
|
Artikel 2, dertiende lid
|
Wijziging Bijlage V: behoeft geen implementatie, bijlage V is reeds geïmplementeerd
via dynamische verwijzing ogv artikel 9.2.2.6a van Wet milieubeheer
Nieuwe Bijlage VIII: wordt geïmplementeerd via dynamische verwijzing ogv artikel 9.2.2.6a
Wet milieubeheer
Nieuwe Bijlage IX: artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdelen b en c (sub 1), van de
Wet milieubeheer en artikel 11 Besluit energie vervoer en artikel 13 Regeling energie
vervoer
|
|
Artikelen 3 tot en met 6
|
Behoeven naar hun aard geen implementatie.
|
|
II Artikelen
Artikel 2
Dit artikel strekt tot uitvoering van de begripsbepaling van ‘energie-inhoud’ in artikel
9.7.1.1 van de Wet milieubeheer.
De inboeker die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer inboekt waarvoor geen
energie-inhoud is vastgelegd, dient daarvan de energie-inhoud aan te tonen. Hij kan
dat doen door zich te baseren op bestaande gegevens, zoals de chemische samenstelling
of technische specificaties volgens welke de brandstof wordt verhandeld. Indien deze
niet beschikbaar zijn, dient hij die energie-inhoud te laten vaststellen door een
laboratorium dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd. Daarmee wordt aangesloten
bij een heldere internationale standaard voor degenen die de energie-inhoud op basis
van de onderste verbrandingswaarde van een biobrandstof mogen bepalen. Zulks om tot
een eenduidige bepaling van de betreffende waarde te komen. Hierbij geldt dat de opgegeven
verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstoffen.
Artikel 3
Op grond van artikel 9.7.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt de rijksbelastingdienst
op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa.
vierde lid
De bestuursovereenkomst vermeldt de gegevens die de rijksbelastingdienst aan de NEa
verschaft. Het betreft in elk geval informatie over een eventueel verschil tussen
de ingevoerde levering tot eindverbruik in het register en de bij de rijksbelastingdienst
ingediende accijnsaangiften over het desbetreffende kalenderjaar.
Artikel 4
De voorgeschreven gegevens heeft de NEa nodig om de ingevoerde hoeveelheid benzine
en diesel te kunnen vergelijken met de aangifte accijns die dezelfde onderneming bij
de rijksbelastingdienst ingediend heeft. Om deze reden bepaalt onderdeel b dat de
leverancier tot eindverbruik zijn opgave moet uitsplitsen naar kalendermaanden. Indien
de opgave in het register hernieuwbare energie vervoer verschilt van de accijnsopgave,
dient de leverancier tot eindverbruik de omvang van de afwijking te kunnen verklaren.
Artikel 5
Dit artikel verduidelijkt dat de leverancier tot eindverbruik, die wil onderbouwen
dat een gedeelte van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzine en diesel niet
een vervoersbestemming had, ten minste over een factuur en een betaalbewijs beschikt
die hij, op verzoek van de NEa, overlegt. Het betreft bijvoorbeeld een factuur voor
een levering diesel aan een waterschap ten behoeve van een gemaal, met inbegrip van
een bewijs van betaling door die waterschap.
Artikel 6
vierde lid
Uit het begrip ‘leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer’, zoals neergelegd in
artikel 9.7.1.1 van de wet, volgt dat de inboeker moet kunnen aantonen dat de hoeveelheid
ingeboekte biobrandstof, die ofwel door hem tot verbruik uitgeslagen is, dan wel door
hem onder schorsing van betaling van accijns geleverd is, onderdeel van een levering
brandstof was die bij uitslag een hoeveelheid biobrandstof bevatte. Het vierde lid
geeft op zijn beurt de grondslag om in bijlage 1 van de regeling, per soort geleverde
biobrandstof, regels te stellen voor het aantonen (met behulp van de eigen administratie)
van de aanwezigheid van een biobrandstof in de uitgeslagen brandstof die onderwerp
van de inboeking was.
vijfde lid
Het vijfde lid verduidelijkt dat een dubbeltellingverklaring voor bijvoorbeeld gebruikt
frituurvet door de inboeker niet gebruikt mag worden voor een bijschrijving van een
dubbele hoeveelheid HBE’s van een biobrandstof uit dierlijk vet categorie 1 of 2.
Artikel 7
eerste en derde lid
Het eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, maakt duidelijk dat de inboeking
van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van het gastransportnet,
in feite een vergroende levering van gas is. Daarbij geldt dat de inboeker niet meer
gas met garanties van oorsprong (met duurzaamheidkenmerken) vergroenen mag dan hij
aan ‘grijs’ gas en met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland
geleverd heeft. De hoeveelheid gas die voor vergroening in aanmerking komt, blijkt
uit de meter van het leverpunt van het gas.
tweede en vierde lid
Het tweede lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, maakt duidelijk dat de inboeking
van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van een directe lijn,
in feite een vergroende levering van biogas is. Daarbij geldt dat de inboeker het
biogas, dat hij met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland geleverd
heeft, met garanties van oorsprong voor niet-netlevering (met duurzaamheidkenmerken)
dient te vergroenen.
vijfde lid
Vertogas is de instelling die garanties van oorsprong afgeeft voor gas uit hernieuwbare
energiebronnen, hier aangeduid als gasvormige biobrandstof. Die garanties garanderen
dat de bewuste hoeveelheid gasvormige biobrandstof op duurzame wijze is geproduceerd.
In de begripsbepalingen van artikel 1 van de regeling, zijn zowel de garantie van
oorsprong als de garantie van oorsprong voor niet-netlevering omschreven als de garanties
van oorsprong met de vermelding, bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Regeling
garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen en HR-WKK-elektriciteit.
Het betreffen de duurzaamheidkenmerken van de gasvormige biobrandstof, te weten de
aard van de grondstof, het land van herkomst van de grondstof van de biobrandstof,
alsmede het gehanteerde duurzaamheidssysteem. Uit artikel 8, vijfde lid, van het Besluit
energie vervoer volgt dat voor de vervaardiging van de gasvormige biobrandstof geen
subsidie verleend mag zijn. Een eventueel ontvangen subsidie, is standaard op de garantie
van oorsprong vermeld.
Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van
de NEa in het Vertogasregister overgeboekt heeft en voor de vergroening van zijn levering
van gas (via gastransportnet) of biogas (via directe lijn) wil gebruiken, ten tijde
van de inboeking (waarbij de garantie van oorsprong aan de levering van gas gekoppeld
wordt) zijn geldigheid niet verloren heeft. Het is niet noodzakelijk dat de periode
van fysieke levering van gas volledig door de garantie van oorsprong gespiegeld wordt.
Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van
oorsprong binnen of na de periode van de fysieke levering van het gas ligt.
Artikel 8
Dit artikel beoogt regels te stellen voor de inboeking van een geleverde hoeveelheid
vloeibare hernieuwbare brandstof. Een inboeking is echter eerst aan de orde, indien
de minister de soort hernieuwbare brandstof opneemt in de lijst in bijlage 2 van de
regeling. Deze lijst is vooralsnog leeg. Een onderneming, die een bepaalde soort vloeibare
hernieuwbare brandstof uit een bepaalde techniek op de lijst wenst te hebben, dient
zich met een verzoek tot de minister te wenden.
Artikel 9
Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid elektriciteit aan wegvoertuigen in
Nederland, hanteert de inboeker de meter van het bemeterde leverpunt. Hij boekt derhalve
de totale hoeveelheid door hem geleverde elektriciteit in, dus niet de aan hem als
afnemer op de aansluiting van het elektriciteitsnet door zijn leverancier geleverde
elektriciteit en evenmin het hernieuwbaar geachte gedeelte van de door hem geleverde
elektriciteit.
Artikel 10
De inboeker dient over een robuuste administratieve organisatie te beschikken, opdat
hij alle benodigde onderdelen van de inboeking van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare
energie vervoer met zijn boekhouding onderbouwen kan. Bovendien is de inboeker gehouden
om de in bijlage 3 opgenomen gegevens bij zijn inboeking te vermelden. Naast algemene
gegevens zijn ook gegevens opgenomen ten aanzien van de verschillende soorten hernieuwbare
energie.
Artikel 11
Bij het bepalen van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de totale
geleverde elektriciteit laat artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare
energie de keuze aan de lidstaat tussen het gemiddelde op het nationale net en het
gemiddelde op het Europese net. Evenals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer
2015, is in deze regeling gekozen voor het Europese gemiddelde dat wordt berekend
en bekendgemaakt door Eurostat en wel drie jaar voor het jaar waarop de verplichtingen
van toepassing zijn.
Artikel 13
Dit artikel bepaalt de voorwaarden voor de goedkeuring van een (door de Europese Commissie
erkend) duurzaamheidssysteem om een bewijs van afwezigheid van een moedwillige bewerking
van grondstoffen af te geven. Het vereiste van een bewijs van afwezigheid van moedwillige
bewerking is nodig voor sommige grondstoffen van bijlage IX, deel A, van de richtlijn
en alle grondstoffen bijlage IX, deel B, van de richtlijn omwille van de bijschrijving
van een HBE-geavanceerd, onderscheidenlijk HBE-overig. Bijlage 4 van de regeling somt
de grondstoffen van bijlage IX van de richtlijn op waarvoor een bewijs van afwezigheid
van moedwillige bewerking noodzakelijk is.
In de context van de richtlijn hernieuwbare energie, is de moedwillige bewerking gericht
op een erkenning als grondstof van bijlage IX van de richtlijn. Om voor een goedkeuring
in aanmerking te komen, dient de reikwijdte van het duurzaamheidssysteem zich in elk
geval uit te strekken over de grondstoffen die in bijlage IX van de richtlijn staan.
Tevens dient het duurzaamheidssysteem, indien het voor de beoordeling van de duurzaamheid
van de biobrandstof alleen behoeft te toetsen op de broeikasgasbesparing die ten minste
verwezenlijkt moet worden, aan te tonen dat het daarbij ook op afwezigheid van moedwillige
bewerking controleert. Het betreft derhalve een aanvulling op de afval- en residuprocedure
van het duurzaamheidssysteem, waarbij het duurzaamheidssysteem, omwille van de beoordeling
van de duurzaamheid van de biobrandstof, niet op de zogenoemde landgebonden duurzaamheidcriteria
toetst, maar alleen op een minimale broeikasgasemissiebesparing (ten opzichte van
de gemiddelde uitstootwaarde van de in de Europese Unie werkelijk verbruikte benzine
en diesel).
Artikel 14
Bijlage 5 van de regeling bevat de lijst met de grondstoffen die Nederland in de context
van de systematiek hernieuwbare energie vervoer als industrieel afval beschouwt; het
betreft een invulling van bijlage IX, deel A, onderdeel d, van de richtlijn hernieuwbare
energie.
Artikel 17
vierde lid
De norm ISAE 3000 is de door de International Auditing and Assurance Standards Board
(onderdeel van de International Federation of Accountants) opgestelde International
Standard on Assurance Engagements nr. 3000.
Artikel 27
Op grond van artikel 9.8.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt de rijksbelastingdienst
op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa.
vijfde lid
De bestuursovereenkomst vermeldt de gegevens die de rijksbelastingdienst aan de NEa
verschaft. Het betreft in elk geval informatie over een eventueel verschil tussen
de ingevoerde uitslag tot vervoersverbruik in het register en de bij de rijksbelastingdienst
ingediende accijnsaangiften over het desbetreffende kalenderjaar.
Artikel 28
Met de invoer van zijn uitslag tot vervoersverbruik in het register, voldoet de rapportageplichtige
aan zijn rapportageverplichting van richtlijn 98/70/EG, zoals uitgewerkt in de Uitvoeringsrichtlijn
FQD. Omdat het registerprogrammatuur in overeenstemming met deze richtlijn opgesteld
is, behoeft de rapportageplichtige niet zelf de berekeningen te doen.
Artikel 29
eerste lid
Dit artikel verduidelijkt dat de rapportageplichtige, die wil onderbouwen dat een
gedeelte van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzine en diesel niet een vervoersbestemming
had, ten minste over een factuur en een betaalbewijs beschikt die hij, op verzoek
van de NEa, overlegt. Het betreft bijvoorbeeld een factuur voor een levering diesel
aan een waterschap ten behoeve van een gemaal, met inbegrip van een bewijs van betaling
door het waterschap.
tweede lid
Dit artikel verduidelijkt de manier waarop een rapportageplichtige moet aantonen dat
een hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen betere fossiele brandstof een vervoersbestemming
had. Dit aantonen is noodzakelijk, omdat de wet veronderstelt dat de tot verbruik
uitgeslagen betere fossiele brandstof niet aan een vervoersbestemming geleverd is.
Artikel 30
Bijlage 9 bevat de projectactiviteiten waarvan de gecertificeerde emissies in beginsel
voor omwisseling in exploitatiereductie-eenheden in aanmerking komen. Echter, omdat
artikel 39, tweede lid, van het besluit, de omwisseling in exploitatiereductie-eenheden
beperkt tot de gecertificeerde emissiereducties die na 31 december 2018 uitgegeven
zijn, geldt dat de lijst van projectactiviteiten nog geen uitsluitsel geeft over de
vraag of een specifiek gecertificeerde emissiereductie voor omwisseling in een exploitatiereductie-eenheid
in aanmerking komt.
Artikel 31
Indien de rapportageplichting kan bewerkstelligen dat een rekeninghouder in het Duitse
UER Register een hoeveelheid reductie-eenheden overboekt naar de rekening van de NEa
in dat register, dan zal de registerbeheerder van het Register rapportage- en reductieverplichting
vervoersemissies een overeenkomende hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden in het
Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies uitgeven op de rekening
van de rapportageplichtige. Opdat de registerbeheerder voldoende tijd heeft om de
uitgifte te verwerken, dient de rapportageplichtige te bewerkstelligen dat de overboeking
in het Duitse UER Register voor 1 maart 2021 gebeurt. Om de overgeboekte reductie-eenheden
aan een rapportageplichtige te kunnen toekennen, is van belang dat de overboeker eveneens
voor 1 maart 2021 aangeeft voor welke rapportageplichtige of rapportageplichtigen
de reductie-eenheden bestemd zijn. De Duitse wet is te vinden op https://www.gesetze-im-internet.de/uerv/UERV.pdf.
Artikel 32
Indien de rapportageplichtige kan bewerkstelligen dat een rekeninghouder in het Protocol
van Kyoto register een hoeveelheid gecertificeerde emissiereducties, die aan de voorwaarden
van artikel 10 van het besluit voldoen, overboekt naar de aangewezen Kyotorekening
in het Nederlandse PK-register, dan zal de registerbeheerder van het Register rapportage-
en reductieverplichting vervoersemissies een overeenkomende hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden
in het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies uitgeven op de
rekening van de rapportageplichtige. Opdat de registerbeheerder voldoende tijd heeft
om de uitgifte te verwerken, dient de rapportageplichtige te bewerkstelligen dat de
overboeking naar de aangewezen Kyotorekening voor 1 maart 2021 gebeurt. Om de overgeboekte
gecertificeerde emissiereducties aan een rapportageplichtige te kunnen toekennen,
is van belang dat de overboeker eveneens voor 1 maart 2021 aangeeft voor welke rapportageplichtige
of rapportageplichtigen de gecertificeerde emissiereducties bestemd zijn.
Artikel 33
Dit artikel bepaalt de manier waarop de NEa berekent wat de broeikasgasemissiebesparing
van een hernieuwbare brandstofeenheid is, ongeacht de soort. Op deze manier kan een
brandstofleverancier, die in zijn hoedanigheid van leverancier tot eindverbruik aan
zijn jaarverplichting voldoet, in zijn hoedanigheid van rapportageplichtige waarschijnlijk
geheel of grotendeels ook aan zijn reductieverplichting voldoen.
Artikel 34
De artikelen 18 tot en met 21 en 23 tot en met 26 van hoofdstuk 1, die betrekking
hebben op het register en de daarin op te nemen rekeningen op het gebied van hernieuwbare
energie, zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen van de rapportage- en
reductieverplichting vervoersemissies van hoofdstuk 2.
Artikel 35
Dit artikel voorziet op voorhand in implementatie van eventuele toekomstige wijzigingen
van de bijlagen I en II van richtlijn (EU) 2015/652.
Artikel 36
Alle artikelen van de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn, al dan niet
gewijzigd, opgenomen in hoofdstuk 1 bij deze regeling, zodat de Regeling hernieuwbare
energie 2015 kan komen te vervallen.
Artikel 37
De artikelen 4 en 4a van de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging, ter implementatie
van richtlijn (EU) 2015/652, zijn verplaatst naar artikel 30 van deze regeling en
kunnen dus in de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging komen te vervallen.
Artikel 38
Het moment van inwerkingtreding van de Regeling energie vervoer is gekoppeld aan de
inwerkingtreding van het wettelijke stelsel ter implementatie van de IlUC-richtlijn.
De gewijzigde artikelen van titel 9.7 van de Wet milieubeheer, de nieuwe titel 9.8
van de Wet milieubeheer, het Besluit energie vervoer en onderhavige regeling zullen
dus op hetzelfde moment in werking treden.
Bijlage 1
Volgens bijlage 1 dient de inboeker in zijn boekhouding over alle benodigde informatie
te beschikken. Dit betekent dat de inboeker niet afhankelijk mag zijn van de boekhouding
van derden. Met behulp van de eigen voorraadadministratie, de eigen accijnsadministratie
en een door hem uitgeschreven bewijs van duurzaamheid, moet de inboeker kunnen aantonen
dat hij een hoeveelheid vloeibare biobrandstof tot verbruik uitgeslagen heeft. Hieruit
volgt onder meer dat een onderneming alleen leveringen van biobrandstof mag inboeken,
indien hij zelf accijns heeft afgedragen voor de levering (uitslag tot verbruik) waarvan
de biobrandstof onderdeel uitmaakt of als hij voor deze levering zelf de accijnsbetaalverplichting
met behulp van een maandverklaring verlegd heeft. Ook betekent het dat de inboeker
zelf de massabalans moet voeren over de tank(s) waarvanuit de in te boeken levering
plaatsvond. Hij mag zich dus niet baseren op gegevens die door derden aan hem verstrekt
zijn.
Overigens geldt dat de begrippen benzine en diesel, die in artikel 9.7.1.1 van de
Wet milieubeheer geduid zijn, doorwerken in het Besluit energie vervoer en de Regeling
energie vervoer. Ten aanzien van het bewijs in de boekhouding dat de inboeker een
hoeveelheid biodiesel, biostookolie, bio-LPG, biomethaan of biomethanol aan een binnenvaart-
of zeeschip geleverd heeft, mag de inboeker gebruikmaken van de zogenaamde bunkerverklaring
die hij van de onderneming verkrijgt wier schepen hij belaadt omwille van de aflevering
van de diesel en stookolie aan het binnenvaart- of zeeschip ten behoeve van de voortstuwing
van het schip.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer