Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 18 juni 2018, nr. IenW/BSK-2018/123399, houdende vaststelling van regels ter uitvoering van de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer en tot intrekking van de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 en wijziging van de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging (Regeling energie vervoer)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 9.7.1.1, 9.7.1.4, 9.7.2.3, vierde en vijfde lid, 9.7.4.5, eerste lid, 9.7.4.6, eerste, derde en vierde lid, 9.7.4.7, eerste lid, 9.7.5.2, eerste lid, 9.7.5.3, vijfde lid, 9.7.5.5, eerste en tweede lid, 9.8.1.4, 9.8.2.3, zesde en zevende lid, 9.8.4.2, eerste lid, 9.8.4.3, derde lid, 9.8.4.5, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 7, zesde lid, 9, tweede lid, 11, eerste en vierde lid, 12, 15, tweede lid, 18, 21, 24, 39, tweede lid, 40, 41 en 42 van het Besluit energie vervoer;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. JAARVERPLICHTING HERNIEUWBARE ENERGIE VERVOER

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit energie vervoer;

bewijs van duurzaamheid:

document dat de informatie, bedoeld in artikel 18, derde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie bevat;

directe lijn:

een of meer leidingen voor het transport van gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel an, van de Gaswet;

elektriciteitsaansluiting:

aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

fiatteur:

natuurlijk persoon die een door een rekeningbevoegde voorgestelde transactie moet goedkeuren;

garantie van oorsprong:

garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit met de vermeldingen als bedoeld in artikel 24, derde lid, van die regeling;

garantie van oorsprong voor niet-netlevering:

garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, die op een directe lijn wordt ingevoed, met de vermeldingen als bedoeld in artikel 24, derde lid, van die regeling;

gasaansluiting:

aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Gaswet;

gastransportnet:

transportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

LPG:

vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in artikel 26, zesde lid, van de Wet op de accijns en minerale oliën die op grond van artikel 28, met uitzondering van het tweede en zesde lid, van die wet voor het tarief van vloeibaar gemaakt petroleumgas aan de accijns onderworpen zijn;

minister:

minister van Infrastructuur en Waterstaat;

rekening:

rekening als bedoeld in artikel 9.7.5.3 van de wet;

rekeningbevoegde:

natuurlijk persoon die alle handelingen die mogelijk zijn op een rekening, met uitzondering van het goedkeuren van een transactie, mag uitvoeren;

transactie:

registerhandeling met betrekking tot de invoer van een levering tot eindverbruik, een inboeking van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer of een overboeking van herniewbare brandstofeenheden.

Artikel 2

De energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van biobrandstof waarvoor in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie geen energie-inhoud wordt vermeld en van hernieuwbare brandstof, wordt door de inboeker aan het bestuur van de emissieautoriteit aangetoond aan de hand van bestaande gegevens of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

Artikel 3
  • 1. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen welke ondernemingen een jaarverplichting hebben. Hiertoe levert zij ten minste in oktober respectievelijk februari een lijst met namen van de dan bekende ondernemingen met een jaarverplichting over het betreffende respectievelijk voorafgaande kalenderjaar. Deze lijst omvat de houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die meer dan 500.000 liter benzine of diesel uitslaan tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns.

  • 2. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen of in het register de levering tot eindverbruik door ondernemingen juist en volledig is geregistreerd. Hiertoe voert de rijksbelastingdienst ten minste een gegevensanalyse uit nadat zij daartoe de benodigde gegevens heeft ontvangen van de emissieautoriteit. Ook verstrekt zij aan de emissieautoriteit risicosignalen ten aanzien van ondernemingen bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om specifieke toezicht- of handhavingsonderzoeken te doen naar ondernemingen die een rekening hebben in het register.

  • 4. De rijksbelastingdienst en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de invulling van het bepaalde in dit artikel een bestuursovereenkomst. Deze bestuursovereenkomst wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

§ 2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

Artikel 4

Bij het invoeren van de hoeveelheid benzine en diesel, bedoeld in artikel 9.7.2.3, eerste lid, van de wet, vermeldt de leverancier tot eindverbruik de volgende gegevens:

  • a. soort brandstof;

  • b. periode overeenkomend met de periode van de accijnsaangifte;

  • c. volume in liters bij een temperatuur van 15 °C;

  • d. of de opgave afwijkt van de accijnsopgave en de omvang van de afwijking;

  • e. indien de opgave afwijkt van de accijnsopgave, de verklaring voor die afwijking.

Artikel 5

Teneinde aan te tonen dat de uitslag tot verbruik, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns, van benzine en diesel, betrekking heeft op andere bestemmingen dan bedoeld in artikel 9.8.1.2 van de wet, overlegt de leverancier tot eindverbruik op verzoek bewijsstukken, in ieder geval een factuur en betaalbewijs waaruit dat blijkt.

§ 3. Inboeken hernieuwbare energie vervoer

Artikel 6
  • 1. De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C, dan wel de hoeveelheid in kilogram, die blijkens de massabalans van het gehanteerde duurzaamheidssysteem en de bedrijfsadministratie van de locatie van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

  • 2. Voor een hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt stelt de inboeker ten behoeve van het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs van duurzaamheid op.

  • 3. Bij vermenging van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid vloeibare fossiele brandstof wordt de biobrandstof bij deelleveringen uit de gemengde hoeveelheid in gelijke percentages aan die deelleveringen toegekend.

  • 4. Voor het aantonen dat een hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof is uitgeslagen tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns aan vervoer, voldoet de inboeker aan de in bijlage 1 genoemde eisen.

  • 5. Indien de geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof als dubbel tellend ingeboekt wordt, dan komt de aard van de grondstof van het bewijs van duurzaamheid overeen met de aard van de grondstof van de dubbeltellingverklaring.

Artikel 7
  • 1. Bij een levering van een gasvormige biobrandstof met behulp van het gastransportnet, is de hoeveelheid aan vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt, de geleverde hoeveelheid gas in normaal m3 die door garanties van oorsprong vergroend wordt.

  • 2. Bij een levering van een gasvormige biobrandstof met behulp van een directe lijn, is de hoeveelheid aan vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt, de geleverde hoeveelheid biogas in normaal m3 die door garanties van oorsprong voor niet-netlevering vergroend wordt.

  • 3. De geleverde hoeveelheid gas in normaal m3, bedoeld in het eerste lid, blijkt uit de meter van het bemeterde leverpunt en heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid gasvormige biobrandstof die op de garanties van oorsprong vermeld is.

  • 4. De geleverde hoeveelheid biogas in normaal m3, bedoeld in het tweede lid, blijkt uit de meter van het bemeterde leverpunt en heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid gasvormige biobrandstof die op de garanties van oorsprong voor niet-netlevering vermeld is.

  • 5. De garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid, en de garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in het tweede lid:

    • a. zijn voorafgaand aan het inboeken van de hoeveelheid gasvormige biobrandstof, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op de rekening van de emissieautoriteit als bedoeld in artikel 3 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit geboekt;

    • b. hebben op het moment van inboeken een einddatum van geldigheid die binnen of na de periode van de fysieke levering van het gas ligt.

  • 6. Voor de bepaling van de omvang in normaal m3van de garanties van oorsprong, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt de inhoud in MWh uitgedrukt in MJ en gedeeld door de bovenste verbrandingswaarde van 35,17 MJ/normaal m3.

  • 7. Indien de geleverde hoeveelheid gasvormige biobrandstof als dubbel tellend ingeboekt wordt, dan komt de aard van de grondstof van de garanties van oorsprong, bedoeld in het derde en vierde lid, overeen met de aard van de grondstof van de dubbeltellingverklaring.

Artikel 8
  • 1. De hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de bedrijfsadministratie van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

  • 2. Voor een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt is een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof afgegeven.

  • 3. Vloeibare hernieuwbare brandstof kan worden ingeboekt door de onderneming die de brandstof geleverd heeft gekregen van de producent.

  • 4. De soorten vloeibare hernieuwbare brandstoffen die in aanmerking komen voor inboeking als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2.

Artikel 9

De hoeveelheid aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt is de geleverde hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het bemeterd leverpunt.

Artikel 10
  • 1. De inboeker beschikt over een administratieve organisatie met maatregelen van interne beheersing die in opzet en werking waarborgen dat hij de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer juist verantwoordt.

  • 2. Bij het inboeken van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer vermeldt de inboeker de in bijlage 3 genoemde gegevens.

  • 3. De inboeker beschikt over bewijsstukken met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De inboeker vermeldt bij het inboeken de gegevens zoals die vermeld zijn op de bewijsstukken.

Artikel 11
  • 1. Het gedeelte van de energie-inhoud, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, is het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie drie jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar.

  • 2. De factor, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, is vijf.

Artikel 12

De importeur die een hoeveelheid vloeibare biobrandstof heeft ingeboekt, overlegt aan het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs van aangifte accijns voor die hoeveelheid.

Artikel 13
  • 1. De voorwaarden voor de goedkeuring als duurzaamheidssysteem voor de afgifte van een bewijs dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, zijn:

    • a. de reikwijdte van het duurzaamheidssysteem omvat materialen die onder bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie vallen;

    • b. het duurzaamheidssysteem beoordeelt of geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat een levering, geheel of gedeeltelijk, onder bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie komt te vallen, indien de biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen.

  • 2. Voor de grondstoffen, opgenomen in bijlage 4, is een bewijs vereist dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit.

Artikel 14

De grondstoffen, bedoeld in artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, sub 2, van de wet, zijn opgenomen in bijlage 5.

Artikel 15
  • 1. De verificateur hernieuwbare brandstof:

    • a. voorziet de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof van een uniek nummer dat tot hem te herleiden is;

    • b. verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit een overzicht van de door hem afgegeven en ingenomen verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof;

    • c. controleert dat te verifiëren hoeveelheden energie en grondstoffen zijn bepaald met behulp van voldoende nauwkeurige meters.

  • 2. De verificatie en de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 6.

Artikel 16
  • 1. De dubbeltellingverificateur:

    • a. voorziet de dubbeltellingverklaring van een uniek nummer dat tot hem te herleiden is;

    • b. beheert de unieke nummers van de dubbeltellingverklaringen;

    • c. verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit een overzicht van de door hem afgegeven en ingenomen verklaringen;

    • d. controleert dat te verifiëren hoeveelheden grondstoffen en biobrandstoffen zijn bepaald met behulp van voldoende nauwkeurige meters;

    • e. controleert dat het toegepaste duurzaamheidssysteem passend is voor de gebruikte grondstof.

  • 2. De dubbeltellingverificatie en de dubbeltellingverklaring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 7.

Artikel 17
  • 1. De inboeker verstrekt de inboekverificatieverklaring dan wel het rapport van bevindingen langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. De inboekverificateur vermeldt in het register het resultaat van de verificatie.

  • 3. De inboekverificatie en de inboekverificatieverklaring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 8.

  • 4. Het rapport van bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de norm ISAE 3000 op basis van een verificatie van alle inboekingen die ter verificatie werden aangeboden.

§ 4. Register hernieuwbare energie vervoer

Artikel 18
  • 1. Het register is toegankelijk via het internet.

  • 2. Voor de toegang tot het register wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit aangewezen inlogmiddel.

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de toegang tot het register opschorten indien schade is ontstaan of dreigt te ontstaan aan het register.

  • 4. Het bestuur van de emissieautoriteit neemt alle maatregelen die redelijkerwijs verwacht kunnen worden om te zorgen dat het register beschikbaar is op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur.

  • 5. Het bestuur van de emissieautoriteit draagt tevens zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard die redelijkerwijs verwacht kunnen worden ter beveiliging van het register tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

Artikel 19
  • 1. De aanvraag voor een rekening vermeldt de gewenste faciliteiten.

  • 2. Bij de aanvraag voor een rekening verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg de volgende gegevens:

    • a. de naam, het vestigingsadres en handelsregisternummer van de onderneming;

    • b. de naam en een kleurenkopie van het geldige legitimatiebewijs van de statutair vertegenwoordigingsbevoegde van de onderneming alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit de bevoegdheid blijkt;

    • c. de naam, het woonadres, het burgerservicenummer en een kleurenkopie van het geldige legitimatiebewijs van de rekeningbevoegden en fiatteurs;

    • d. het bewijs van een actieve bankrekening van de onderneming;

    • e. indien de onderneming een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën heeft of geregistreerd geadresseerde voor minerale oliën is, de afgiftedatum, de ingangsdatum, de einddatum en het nummer van de vergunning voor de accijnsgoederenplaats, alsmede het Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN).

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan om een verklaring omtrent het gedrag en om waarmerking van de kleurenkopie van het legitimatiebewijs, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, verzoeken.

Artikel 20

Bij de aanvraag van een rekening met inboekfaciliteit verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg voorts de volgende gegevens, indien de onderneming:

  • a. vloeibare biobrandstof wil inboeken:

    • 1°. de naam en het vestigingsadres van de bedrijfslocaties;

    • 2°. per bedrijfslocatie de naam van het voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssysteem of de voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssystemen;

    • 3°. bewijs dat de bedrijfslocatie, bedoeld in sub 2, gecertificeerd is door het duurzaamheidssysteem of de duurzaamheidssystemen en dat die certificering geldig is;

    • 4°. het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is.

  • b. gasvormige biobrandstof wil inboeken:

    • 1°. bij levering met het gastransportnet: het EAN van de gasaansluiting of gasaansluitingen, dan wel bij levering met een directe lijn: het EAN van het bemeterde leverpunt en de naam van de netbeheerder van die gasaansluiting of gasaansluitingen;

    • 2°. het adres waar de gasaansluiting of aansluitingen, dan wel het bemeterde leverpunt zich bevinden;

    • 3°. een machtiging om bij de netbeheerder informatie over de tenaamstelling en de eigenschappen van de aansluiting op het gastransportnet in te winnen.

  • c. hernieuwbare brandstof wil inboeken: de naam van de producent van de hernieuwbare brandstof.

  • d. elektriciteit wil inboeken:

    • 1°. het EAN van de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen en de naam van de netbeheerder van die elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen;

    • 2°. het adres waar de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen zich bevinden;

    • 3°. een machtiging om bij de netbeheerder informatie over de tenaamstelling en de eigenschappen van de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen in te winnen.

Artikel 21
  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit controleert of de gegevens en documenten die verstrekt zijn, volledig, actueel, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn.

  • 2. Indien is voldaan aan de eisen voor het hebben van een rekening maakt de emissieautoriteit uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de gegevens, bedoeld in de artikelen 19 en 20 in het register een rekening aan voor de aanvrager.

  • 3. Alvorens de rekening te gebruiken accepteert de rekeninghouder de gebruiksvoorwaarden.

Artikel 22
  • 1. De rekeninghouder meldt wijzigingen van de op hem betrekking hebbende gegevens, bedoeld in de artikelen 19, tweede lid, onderdelen a, c en e, en 20, onderdeel a, sub 1, 2 en 4 en onderdeel c, binnen twintig werkdagen langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. De emissieautoriteit wijzigt de gegevens, nadat de juistheid van de melding, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld overeenkomstig die melding binnen twintig werkdagen na ontvangst van die melding.

  • 3. Artikel 21, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23
  • 1. Indien een rekeningbevoegde weet of vermoedt dat een onbevoegde persoon zich toegang tot de rekening kan verschaffen, meldt hij dit onverwijld langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. Indien een melding als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, blokkeert de emissieautoriteit de toegang tot de betreffende rekening.

  • 3. Tot het moment waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen, wordt elke toegang tot de rekening als bevoegd aangemerkt.

Artikel 24
  • 1. De rekeninghouder wijst per rekening ten minste twee en ten hoogste tien rekeningbevoegden aan.

  • 2. De rekeninghouder kan per rekening ten minste twee en ten hoogste tien fiatteurs aanwijzen.

  • 3. Een rekeningbevoegde kan slechts fiatteur zijn voor een transactie die hij niet heeft voorgesteld.

§ 5. Rapportages hernieuwbare energie vervoer

Artikel 25

Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.7, eerste lid, van de wet, wordt openbaar gemaakt op 4 januari, 4 maart, 10 april, 4 juli en 4 oktober, dan wel op de eerste werkdag na de genoemde datum.

HOOFDSTUK 2. RAPPORTAGE- EN REDUCTIEVERPLICHTING VERVOERSEMISSIES

§ 1. Algemeen

Artikel 26

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit energie vervoer.

Artikel 27
  • 1. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen welke ondernemingen rapportageplichtig zijn. Hiertoe levert zij ten minste in oktober respectievelijk februari een lijst met namen van de dan bekende rapportageplichtigen over het betreffende respectievelijk voorafgaande kalenderjaar. Deze lijst omvat de houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die meer dan 500.000 liter of kilogram benzine, diesel, LPG of LNG uitslaan tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns.

  • 2. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen of in het register de uitslag tot vervoersverbruik door ondernemingen juist en volledig is geregistreerd. Hiertoe voert de rijksbelastingdienst ten minste een gegevensanalyse uit nadat zij daartoe de benodigde gegevens heeft ontvangen van de emissieautoriteit. Ook verstrekt zij aan de emissieautoriteit risicosignalen ten aanzien van ondernemingen bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om specifieke toezicht- of handhavingsonderzoeken te doen naar ondernemingen die een rekening hebben in het register.

  • 4. De rijksbelastingdienst en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de invulling van het bepaalde in dit artikel een bestuursovereenkomst. Deze bestuursovereenkomst wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

§ 2. Rapportage- en reductieverplichting

Artikel 28

Ten behoeve van het voldoen aan de rapportageverplichting:

  • a. maakt de rapportageplichtige gebruik van de berekeningsmethode in bijlage I en de definities in artikel 2 van richtlijn (EU) 2015/652;

  • b. maakt de rapportageplichtige gebruik van zijn rekening met reductieverplichtingfaciliteit in het register.

Artikel 29
  • 1. Teneinde aan te tonen dat de uitslag tot verbruik, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns, van benzine en diesel, betrekking heeft op andere bestemmingen dan bedoeld in artikel 9.8.1.2 van de wet, overlegt de rapportageplichtige op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit bewijsstukken, in ieder geval een factuur en betaalbewijs waaruit dat blijkt.

  • 2. Teneinde aan te tonen dat de uitslag tot verbruik, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns, van betere fossiele brandstof tevens een uitslag tot vervoersverbruik is, overlegt de rapportageplichtige op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit bewijsstukken in ieder geval een factuur en betaalbewijs waaruit dat blijkt.

§ 3. Exploitatiereductie-eenheden en hernieuwbare brandstofeenheden

Artikel 30

Tot de projectactiviteiten als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit, behoren de projectactiviteiten als opgenomen in bijlage 9.

Artikel 31
  • 1. Voor de verkrijging van exploitatiereductie-eenheden boekt een rekeninghouder, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Verordnung zur Anrechnung von Upstream-Emissionsminderungen auf die Treibhausgasquote, voor 1 maart 2021 een hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Verordnung, over naar de afboekrekening van de Nederlandse emissieautoriteit, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Verordnung, in het register, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die Verordnung.

  • 2. De rekeninghouder, bedoeld in het eerste lid, verstuurt voor 1 maart 2021 aan het bestuur van de emissieautoriteit een ondertekende brief waarin hij aangeeft voor welke rapportageplichtige de overgeboekte hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden, bedoeld in het eerste lid, bestemd zijn.

Artikel 32
  • 1. Voor de verkrijging van exploitatiereductie-eenheden boekt een rekeninghouder in het PK-register, bedoeld in artikel 5 van Verordening EU-register handel in emissierechten, voor 1 maart 2021 een hoeveelheid gecertificeerde emissiereducties, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit, over naar de Kyotorekening, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit.

  • 2. De rekeninghouder, bedoeld in het eerste lid, verstuurt voor 1 maart 2021 aan het bestuur van de emissieautoriteit een ondertekende brief waarin hij aangeeft voor welke rapportageplichtige de overgeboekte hoeveelheid gecertificeerde emissiereducties, bedoeld in het eerste lid, bestemd zijn.

Artikel 33
  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt jaarlijks op uiterlijk 1 april de broeikasgasemissiereductiebijdrage van de hernieuwbare brandstofeenheden vast voor het lopende kalenderjaar.

  • 2. Bij de berekening van de broeikasgasemissiereductiebijdrage maakt het bestuur van de emissieautoriteit gebruik van de broeikasgasemissiereductiebijdragen van de ingeboekte hernieuwbare energie van het voorafgaande kalenderjaar en de broeikasgasemissiereductiebijdragen van de geleverde betere fossiele brandstoffen van het daaraan voorafgaande kalenderjaar die aan vervoer geleverd zijn.

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit maakt de vastgestelde broeikasgasemissiereductiebijdrage op elektronische wijze kenbaar.

§ 4. Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies

Artikel 34

De artikelen 18 en 19 en 21 tot en met 24 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Een wijziging van de bijlagen I, II of IV van richtlijn (EU) 2015/652 gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 36

De Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 37

De artikelen 4 en 4a van de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging vervallen.

Artikel 38

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit energie vervoer in werking treedt.

Artikel 39

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling energie vervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 6, VIERDE LID

De eisen voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof:

  • 1. Van benzine, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, en diesel, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG, dan wel aan de specificatie van EN15940, en LPG, geleverd aan wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (inclusief niet-elektrische spoorvoertuigen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen:

    • a. Uitslag tot verbruik met behulp van een tankauto, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde benzine, diesel of LPG:

      • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was; en

      • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert.

    • b. Levering onder schorsing van betaling van accijns, met behulp van een tankauto, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde benzine, diesel of LPG:

      • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was;

      • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert; en

      • waarvan de accijnsbetaalverplichting door hem met behulp van een maandverklaring als bedoeld in artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit accijns verlegd is.

  • 2. Van benzine, die niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, en diesel, die niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG, dan wel aan de specificatie van EN15940, geleverd aan wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van niet-elektrische spoorvoertuigen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen

    Uitslag tot verbruik met behulp van een tankauto, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde benzine of diesel:

    • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was;

    • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert; en

    • door hem aan wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van niet-elektrische spoorvoertuigen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen geleverd is (met behulp van een factuur en betaalbewijs).

  • 3. Van benzine, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, benzine die niet aan deze milieutechnische specificaties voldoet, van diesel, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG, dan wel aan de milieutechnische specificatie van EN15940, diesel die niet aan deze milieutechnische specificaties voldoet, en LPG, waarvoor een vrijstelling van accijns verleend is als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns (rode diesel aan binnenvaartschepen en zeevaartschepen):

    Uitslag tot verbruik, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde diesel of brandstof:

    • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was;

    • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert; en

    • aan een binnenvaart- of zeeschip in Nederland geleverd is ten behoeve van de voortstuwing.

  • 4. Van halfzware olie en zware stookolie geleverd aan zeevaartschepen:

    Uitslag tot verbruik, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde halfzware olie en stookolie:

    • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was;

    • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert; en

    • aan een zeevaartschip in Nederland geleverd is ten behoeve van de voortstuwing.

  • 5. Van halfzware olie geleverd aan luchtvaartuigen (kerosine):

    Uitslag tot verbruik of leveringen onder schorsing van betaling van accijns, waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde kerosine:

    • een hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte en deze biobrandstof duurzaam was;

    • vanaf een locatie geleverd is waarover hij (voor de ingeboekte biobrandstof) de massabalans beheert;

    • aan een luchthaven in Nederland geleverd heeft;

    • bij een levering met behulp van een pijplijn aan een andere vergunninghouder accijnsgoederenplaats voor minerale oliën geleverd is: dat deze andere vergunninghouder aantoonbaar aansluiting heeft met deze pijplijn en te boek staat als een bedrijf dat kerosine aan luchtvaartuigen levert.

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 8, VIERDE LID

In te boeken vloeibare hernieuwbare brandstoffen zijn:

(geen)

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ ARTIKEL 10, TWEEDE LID

Bij inboeking van hernieuwbare energie vervoer te vermelden gegevens:

1. Algemeen

  • a. soort hernieuwbare energie vervoer;

  • b. datum of periode van levering aan de Nederlandse markt voor vervoer, aan vervoer in Nederland dan wel aan wegvoertuigen in Nederland.

2. Vloeibare biobrandstof

  • a. de soort vloeibare biobrandstof;

  • b. de hoeveelheid in liters bij 15 °C, dan wel in kilogram;

  • c. de locatie van waaraf geleverd is, met inbegrip van identificerende naam, het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is en het adres;

  • d. of de vloeibare biobrandstof tot verbruik is uitgeslagen of onder schorsing van betaling van accijns aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns is geleverd;

  • e. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

  • f. het nummer van het bewijs van duurzaamheid;

  • g. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvond;

  • h. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

  • i. de broeikasgasemissie per grondstof in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

  • j. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van, indien van toepassing het hernieuwbare gedeelte van, de biobrandstof als percentage;

  • k. of de fysieke productie van de biobrandstof op een locatie plaatsvond die na 5 oktober 2015 operationeel is geworden;

  • l. indien volgens artikel 13 geboden: het bewijs dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd;

  • m. indien de vloeibare biobrandstof als dubbel tellend is aangemerkt:

    • 1°. het nummer van de dubbeltellingverklaring;

    • 2°. bij een gesplitste hoeveelheid dubbel tellende vloeibare biobrandstof, de nummers van ingetrokken dubbeltellingverklaringen.

3. Gasvormige biobrandstof

  • a.

    • bij gastransportnetlevering: de per aansluiting volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid gas in normaal m3, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van de gasaansluiting;

    • bij leveringen met een directe lijn: de volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid biogas in normaal m3, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van het bemeterde leverpunt;

  • b. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 7, tweede lid:

    • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

    • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

    • 3°. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

    • 4°. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

    • 5°. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van de biobrandstof als percentage;

    • 6°. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

    • 7°. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

    • 8°. de energieproductie zonder, indien toegepast, correctie voor eigen gebruik van het gas als vermeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

  • c. indien de gasvormige biobrandstof als dubbel tellend is aangemerkt:

    • 1°. het nummer van de dubbeltellingverklaring;

    • 2°. bij een gesplitste hoeveelheid dubbel tellende gasvormige biobrandstof, de nummers van ingetrokken dubbeltellingverklaringen;

  • d. indien volgens artikel 13, tweede lid, geboden: het bewijs dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd.

4. Hernieuwbare brandstof

  • a. de soort hernieuwbare brandstof;

  • b. de hoeveelheid in liters bij 15 °C;

  • c. de locatie van waaraf geleverd is, met inbegrip van een identificerende naam en het adres;

  • d. of er sprake is van levering tot eindverbruik of levering aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns;

  • e. de naam en het vestigingsadres van de producent van de hernieuwbare brandstof;

  • f. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

  • g. het nummer van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof.

5. Elektriciteit

De per elektriciteitsaansluiting volgens het aan die elektriciteitsaansluiting gekoppelde bemeterde leverpunt of de aan die elektriciteitsaansluiting gekoppelde bemeterde leverpunten aan wegvoertuigen in Nederland geleverde hoeveelheid elektriciteit in kWh, met inbegrip van een identificerende naam, het adres en het EAN van de elektriciteitsaansluiting.

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ ARTIKEL 13, TWEEDE LID

Lijst van grondstoffen waarvoor een bewijs is vereist dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd (gebaseerd op bijlage IX van Richtlijn 2009/28/EG):

Deel A.

  • b) De biomassafractie van gemengd stedelijk afval, maar niet gescheiden ingezameld huishoudelijk afval waarvoor de recyclingstreefcijfers gelden overeenkomstig artikel 11, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/98/EG;

  • c) Bioafval als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG van particuliere huishoudens, waarop gescheiden inzameling van toepassing is als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van die richtlijn;

  • d) De biomassafractie van industrieel afval ongeschikt voor gebruik in de voeder- of voedselketen, met inbegrip van materiaal van de groot- en detailhandel, de agrovoedingsmiddelenindustrie en de visserij- en aquacultuursector, met uitzondering van de in deel B van deze bijlage vermelde grondstoffen;

  • f) Dierlijke mest en zuiveringsslib;

  • g) Effluenten van palmoliefabrieken en palmtrossen;

  • h) Talloliepek;

  • i) Ruwe glycerine;

  • k) Draf van druiven en droesem;

  • o) Biomassafractie van afvalstoffen en residuen uit de bosbouw en de houtsector, zoals schors, takken, precommercieel dunningshout, bladeren, naalden, boomkruinen, zaagsel, houtkrullen/spaanders, zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie;

Deel B.

  • a) Gebruikte bak- en braadolie;

  • b) Dierlijke vetten, ingedeeld als categorieën 1 en 2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

BIJLAGE 5, BEHOREND BIJ ARTIKEL 14

De grondstoffen, bedoeld in artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, sub 2, van de wet (biomassafractie van industrieel afval) zijn:

Grondstof

Omschrijving

Afval/residuen uit alcoholverwerking (waste/residues from processing of alcohol)

Dit omvat droesem, drab en slib/onzuiverheden uit gisting of distillatie. Ongeschikt voor menselijke of dierlijke consumptie.

Afvalwater uit vetsmelterijen (waste water from slaughter houses)

Afvalwater ontstaan bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen. De dierlijke vetten hierin kunnen worden herwonnen. Het materiaal heeft geen toepassing (in significante hoeveelheden) anders dan voor energie.

Biogene component van oude autobanden (renewable component of end-of-life tyres)

Banden worden gefabriceerd uit een mix van niet-hernieuwbare materialen en natuurlijk rubber. Alleen end-of-life banden (die op grond van geldende wetgeving zijn aangemerkt als afval), kennen een afvalstatus. Alleen het biogene deel mag worden ingeboekt.

Cashew Nut Shell Liquid (CNSL) (idem)

CNSL is de olie geperst uit het harde omhulsel van cashewnoten. Dit omhulsel blijft over als residu bij het consumptiegeschikt maken van de cashewnoot.

Gebruikte bleekaarde (spent bleaching earth)

Bleekaarde is een medium bij het filteren van plantaardige oliën. Uit gebruikte bleekaarde kunnen achtergebleven (residuale) oliën via extractie worden teruggewonnen.

Gft en soortgelijke afvalstromen uit handel, diensten en bedrijven (bio-waste from trade, services and companies)

Gft en soortgelijke afvalstromen uit handel, diensten en bedrijven. Dit is inclusief etensresten van restaurants (swill)

Laagwaardige zetmeelslurry (starch slurry (low grade))

Een mengsel van water en zetmeel uit het proces van natte tarwevermaling. Het droge stof gehalte van de stroom bedraagt maximaal 20% en het aandeel aan vaste bestanddelen, gemeten over een filter met een gestandaardiseerde perforatie van 5 micron, bedraagt maximaal 10 %. Bepaling van het droge stof gehalte dient plaats te vinden op het punt van scheiding van een fabrieksproduct.

Putvet (brown grease/grease trap fat)

Putvet is het materiaal dat in afscheiders voor oliën en vetten uit afvalwater van restaurants en andere grootkeukens wordt verzameld.

Suikerbietresiduen (sugar beet residues)

Toppen, punten en proceswater uit de verwerking van suikerbieten. De kroon van de suikerbiet valt hier niet onder.

Voedingsmiddelen ongeschikt voor menselijke of dierlijke consumptie (food and feed products unfit for human and animal consumption, i.e. food waste and feed waste)

Dit betreft voedsel- en voederafval, zoals over datum producten, of producten die uit gezondheids- of veiligheidsoverwegingen uit de markt worden gehaald. Hiervan moet zijn vastgesteld dat zij ongeschikt zijn voor menselijke of dierlijke consumptie.

BIJLAGE 6, BEHOREND BIJ ARTIKEL 15, TWEEDE LID

Volgens artikel 17, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de verificateur hernieuwbare brandstoffen, ten behoeve van de verificatie hernieuwbare brandstoffen, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid in de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij of de hernieuwbare brandstoffen voldoen aan de voorwaarden, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.4 en 9.7.4.5 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt in artikel 9 van het Besluit energie vervoer en in artikel 8 van de Regeling energie vervoer.

De verificatie hernieuwbare brandstof vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 17, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof met een materialiteitgrens van twee procent op een tweetal criteria, opgesomd in onderdelen a en b van dat artikel. De verificateur hernieuwbare brandstof maakt gebruik van de standaard auditingprocessen (overeenkomstig de norm ISAE 3000) bij de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen. Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid geproduceerde dan wel ingeboekte hernieuwbare brandstof, waarbij de verificateur hernieuwbare brandstoffen een koppeling maakt tussen enerzijds de totale hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare brandstof en anderzijds de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa. Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid in het register ingeboekte hernieuwbare brandstof, over de bron van hernieuwbare energie voor de productie van de hernieuwbare brandstof, over de periode van productie en levering en over de bestemming van de levering, te weten vervoer in Nederland.

Verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof worden afgegeven bij:

  • a. de producent van de hernieuwbare brandstof (verificatieverklaring hernieuwbare brandstof deel productie), en

  • b. afnemers van de hernieuwbare brandstof, die die hernieuwbare brandstof inboeken (verificatieverklaring hernieuwbare brandstof deel inboeken).

  • A. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof die wordt afgegeven bij de producent van de hernieuwbare brandstof voldoet aan de volgende eisen:

    • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is en blijft de verificateur hernieuwbare brandstof bekend met de administratieve processen en de productie-installatie van de brandstof. Gelet op dit oogmerk:

      • bezoekt de verificateur hernieuwbare brandstof de productielocatie ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

      • bezoekt de verificateur de productielocaties ten minste eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    • 2. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel productie) vermeldt:

      • a. dat nagegaan is of de brandstof met behulp van energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2 onderdeel a van de richtlijn hernieuwbare energie wordt geproduceerd;

      • b. de energie-inhoud van de hernieuwbare brandstof op basis van de onderste verbrandingswaarde overgenomen is van bestaande gegevens of wordt bepaald door een laboratorium dat voor die werkzaamheden geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025.

    • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid hernieuwbare brandstoffen, heeft de verificatieverklaring hernieuwbare brandstoffen betrekking op:

      • de hoeveelheid vervaardigde hernieuwbare brandstof, die overeenkomt met de hoeveelheid grondstof en hernieuwbare energie die voor zijn productie aangewend is, rekening houdend met productieverliezen.

      • de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud;

      • de aantoonbaarheid van bron van hernieuwbare energie waarmee de hernieuwbare brandstof is geproduceerd.

      • het land waarin de hernieuwbare brandstof is geproduceerd;

      • de broeikasgasemissie in CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

    • 4. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel productie) geeft een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen bevat:

      • controle op de hoeveelheid en aard van de energie uit hernieuwbare bron;

      • controle op de hoeveelheid vervaardigde hernieuwbare brandstof;

      • controle op de wijze waarop de producent levert aan de afnemer;

      • beoordeling van de administratieve organisatie en interne controle van de producent;

      • locatiegesprekken.

    • 5. Een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel productie) vermeld:

      • de gegevens van de producent hernieuwbare brandstof;

      • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte productielocatie);

      • de hoeveelheid door de producent aan de afnemer geleverde hernieuwbare brandstof en de wijze waarop deze geleverd is;

      • dat de verificateur een redelijke mate van zekerheid heeft gekregen dat de hernieuwbare brandstof met behulp van energie uit hernieuwbare bron is geproduceerd;

      • Een totaal oordeel waaruit blijkt dat de verificateur hernieuwbare energie, met een redelijke mate van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid van de geproduceerde en aan de afnemer geleverde hernieuwbare brandstof kan vaststellen;

      • een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

  • B. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof die wordt afgegeven bij de afnemer die de hernieuwbare brandstof inboekt, voldoet aan de volgende eisen:

    • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is en blijft de verificateur hernieuwbare brandstof bekend met de administratieve processen van de afnemer, ook zijnde de inboeker hernieuwbare brandstof. Gelet op dit oogmerk:

      • bezoekt de verificateur hernieuwbare brandstof de locaties van de afnemer ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

      • bezoekt de verificateur hernieuwbare brandstof de locaties van de afnemer ten minste eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    • 2. Met betrekking tot de ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare brandstof, heeft de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel inboeken) betrekking op:

      • de hoeveelheid hernieuwbare brandstof die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd heeft;

      • de hoeveelheid hernieuwbare brandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1. van de Wet milieubeheer in het register ingeboekt heeft.

    • 3. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel inboeken) geeft een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

      • controle dat de inboeker van hernieuwbare brandstof evenredig aan deelleveringen toerekent bij vermenging van hernieuwbare brandstof met een hoeveelheid fossiele brandstof als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de regeling;

      • controle of de inboeker de uitslag tot verbruik van een hoeveelheid hernieuwbare brandstof kan aantonen overeenkomstig bijlage 1 van de regeling;

      • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

      • vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de hernieuwbare brandstof betrokken zijn;

      • locatiebezoeken.

    • 4. Een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel inboeken) vermeldt:

      • de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

      • de beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

      • de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof, opgedeeld per soort hernieuwbare brandstof;

      • dat de verificateur hernieuwbare brandstof een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

      • dat de verificateur hernieuwbare brandstof een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de inboeker de kenmerken van het deel productie van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof heeft overgenomen;

      • een totaal oordeel waaruit blijkt dat de verificateur hernieuwbare brandstof, met een redelijke mate van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof en de wijze van levering van de hernieuwbare brandstof van de producent naar de afnemer kan vaststellen;

      • een verklaring van de verificateur hernieuwbare brandstof dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om voor het deel inboeken van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof tot zijn oordeel te komen.

  • C. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof (deel productie en deel inboeken):

    • vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er van dat alle partijen en organisaties bij wie gedurende het verificatieproces informatie wordt verzameld deze informatie minimaal vijf jaar bewaren;

    • vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich ervan dat een verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof aanwezig is waarop de inboekende partij als afnemer staat vermeld en waarvan de hoeveelheid hernieuwbare brandstof overeen stemt met de hoeveelheid op de uit te geven verklaring inboeking hernieuwbare brandstof;

    • neemt de onafhankelijke instelling de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof in;

    • geeft de verificateur hernieuwbare brandstof het unieke nummer van de verklaring weer volgens het formaat xxx.9999999, waarbij de drie letters betrekking hebben op de identificatiecode van de verificatie-instelling.

  • D. Met betrekking tot het transport van hernieuwbare brandstof van de producent naar de afnemer:

    • 1. is de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

    • 2. wordt de segregatiemethode als ‘traceerbaarheidsketen’ systeem gehanteerd dan wel indien de hernieuwbare brandstof met niet hernieuwbare brandstof wordt gemengd, wordt slechts het deel van het mengsel dat fysiek uit hernieuwbare brandstof afkomstig is (dus naar rato van de gemengde hoeveelheden) als hernieuwbare brandstof beschouwd. Voor vloeibare hernieuwbare brandstoffen is het massabalanssysteem uit artikel 18, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie niet van toepassing;

    • 3. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er op basis van transportdocumenten, die in de administratie van de inboeker aanwezig dienen te zijn, van dat de hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof, is geladen bij de producent;

    • 4. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er op basis van transportdocumenten, die in de administratie van de inboeker aanwezig dienen te zijn, van dat:

      • de hernieuwbare brandstof niet vermengd met andere brandstoffen is gelost bij de inboeker, dan wel

      • indien de hoeveelheid hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof en geladen bij de producent, vermengd is met een hoeveelheid andere brandstoffen, zowel de hoeveelheid hernieuwbare brandstof als de hoeveelheid andere brandstof zijn gelost bij de inboeker, of

      • indien de hoeveelheid hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is geladen bij de producent, vermengd is met een hoeveelheid andere brandstoffen en de gemengde hoeveelheid niet in het geheel bij de inboeker zijn gelost, op basis van de transportdocumenten naar rato is ingeboekt.

  • E. De verificateur hernieuwbare brandstof rondt een verificatie hernieuwbare brandstof af door het verstrekken van een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof en het plaatsen van een aantekening in het register, dan wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen ontdekt heeft.

  • F. Zowel de producent als de afnemer/inboeker als de verificateur hernieuwbare brandstof houden een deugdelijke administratie bij van de verificatie hernieuwbare brandstof en het verificatieproces hernieuwbare brandstof. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.

BIJLAGE 7, BEHOREND BIJ ARTIKEL 16, TWEEDE LID

Volgens artikel 20, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de dubbeltellingverificateur, ten behoeve van de dubbeltelingsverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de dubbeltellingverklaring geen materiële afwijking bevat. Hiertoe toetst hij of de dubbel tellende biobrandstoffen voldoen aan de voorwaarden, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.8 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt in artikel 12 van het Besluit energie vervoer.

De dubbeltellingsverificatie vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 20, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de hoeveelheid en aard van de gebruikte grondstof in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof met een materialiteitgrens van twee procent op de criteria, opgesomd in dat artikel. De dubbeltellingverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen. Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid geproduceerde dubbel tellende biobrandstof, waarbij de dubbeltellingverificateur een koppeling maakt tussen enerzijds de aard en de totale hoeveelheid gebruikte grondstof en anderzijds de totale hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof. Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof en over de hoeveelheid en aard van de grondstof die gebruikt is voor de productie van deze biobrandstof.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de dubbeltellingverklaring is de dubbeltellingverificateur bekend met de administratieve processen en de productie-installatie van de biobrandstof. Gelet op dit oogmerk:

    • bezoekt de verificateur de productielocatie ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • bezoekt de verificateur de productielocatie ten minste eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

  • 2. Met betrekking tot de administratieve processen vermeldt de dubbeltellingverklaring:

    • a. onder welk duurzaamheidssysteem productie en opslag op de productielocatie plaats vindt; of

    • b. de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof die volgens de massabalans van het duurzaamheidssysteem van de producent aan de ontvanger van de dubbeltellingverklaring geleverd is;

    • c. dat de geleverde dubbel tellende biobrandstof niet door een andere verificatie-instelling voor dubbeltelling geverifieerd is.

  • 3. Met betrekking tot de aard van de grondstof en de dubbeltelling van de biobrandstof:

    • a. vermeldt de dubbeltellingverklaring uit welke dubbel tellende grondstof de biobrandstof geproduceerd is, gelet op artikel 12 van het Besluit energie vervoer;

    • b. vermeldt de dubbeltellingverklaring de energie-inhoud van de biobrandstof overeenkomstig artikel 2 van de Regeling energie vervoer;

    • c. kan in de dubbeltellingverklaring gebruik worden gemaakt van analyseresultaten als bewijslast voor de inzet van dubbel tellende grondstoffen of brandstoffen of de samenstelling van grondstoffen of brandstoffen, voor zover de analyses uitgevoerd zijn door een laboratorium dat geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025.

  • 4. Met betrekking tot de hoeveelheid grondstoffen of brandstoffen en de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof:

    • a. omvat de dubbeltellingverklaring:

      • 1°. de hoeveelheden biobrandstof, waaronder tevens worden verstaan de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud;

      • 2°. de aantoonbaarheid van productie uit dubbel tellende grondstoffen en brandstoffen, waaronder wordt verstaan de grondstoffen en brandstoffen waarvan de biobrandstof afkomstig is;

      • 3°. het land van of de landen van herkomst van de grondstoffen en brandstoffen;

    • b. staat de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof waarvoor een dubbeltellingverklaring wordt afgegeven, in een juiste verhouding tot de hoeveelheid grondstoffen en brandstoffen die voor zijn productie aangewend is.

  • 5. Met betrekking tot de geverifieerde dubbel tellende biobrandstof:

    • a. specificeert de dubbeltellingverklaring de hoeveelheid biobrandstof die in een vastgestelde tijdsperiode geleverd is, evenals de afnemer en de leverancier in de handelsketen;

    • b. geeft de verificateur voor een geproduceerde hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof per afnemer een dubbeltellingverklaring met een unieke code af, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze dubbeltellingverklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid volgens de massabalans van het controlerend duurzaamheidssysteem;

    • c. kan een hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof, waarvoor reeds een dubbeltellingverklaring afgegeven is, worden gesplitst in een of meer kleinere hoeveelheden, voor zover de oorspronkelijke dubbeltellingverklaring nog niet door een inboeker is gebruikt als bewijs voor dubbeltelling;

    • d. kunnen de dubbeltellingverklaringen die voor de gesplitste hoeveelheden worden opgesteld, opgeteld geen grotere hoeveelheid betreffen, dan in de oorspronkelijke verklaring verantwoord werd;

    • e. neemt de dubbeltellingverificateur bij de splitsing de oorspronkelijke dubbeltellingverklaring in;

    • f. wordt bij splitsing een nieuw uniek nummer afgegeven, terwijl alle voorgaande unieke nummers worden vermeld;

    • g. de dubbeltellingverificateur geeft het nummer van de verklaring weer volgens het formaat xxx.9999999, waarbij de drie letters betrekking hebben op de identificatiecode van de verificatie-instelling.

BIJLAGE 8, BEHOREND BIJ ARTIKEL 17, DERDE LID

A – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde) vloeibare biobrandstof

Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur, ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.2 en 9.7.4.5 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt in artikel 7 van het Besluit energie vervoer en in artikel 6 en bijlage 1 van de Regeling energie vervoer.

De inboekverificatie vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de inboekingen van vloeibare biobrandstof met een materialiteitgrens van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, op een drietal criteria, opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen.

Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersingprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, waarbij de inboekverificateur een boekhoudkundige koppeling maakt tussen de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, de totale hoeveelheid afgeboekte biobrandstof in de massabalans van de inboeker, de totaal ontvangen en afgegeven hoeveelheden biobrandstof, de begin- en eindvoorraden biobrandstof en de totale hoeveelheid betaalde en met een maandverklaring verlegde accijns in de accijnsboekhouding.

Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid in het register ingeboekte vloeibare biobrandstof, over de juiste overname van de duurzaamheidkenmerken en over de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekverificatieverklaring, is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties die onder het duurzaamheidssysteem zijn gecertificeerd. Gelet op dit oogmerk:

    • bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties, die onder het duurzaamheidcertificaat van de inboeker vallen, ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties, die onder het duurzaamheidcertificaat van de inboeker vallen, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risico-analyse;

    • bezoekt de inboekverificateur in elk geval de hoofdlocatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft.

  • 2. De inboekverificatieverklaring vermeldt de energie-inhoud van de vloeibare biobrandstof overeenkomstig artikel 2 van de Regeling energie vervoer.

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid vloeibare biobrandstof, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd heeft;

    • de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer in het register ingeboekt heeft.

  • 4. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • controle of het certificaat van het duurzaamheidssysteem toereikend is voor alle locaties van de accijnsgoederenplaats waarvanaf de inboeker levert;

    • controle dat de inboeker de vloeibare biobrandstof evenredig aan deelleveringen toerekent bij vermenging van de vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid fossiele brandstof als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de regeling;

    • controle of de inboeker de uitslag tot verbruik van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof kan aantonen overeenkomstig bijlage 1 van de regeling;

    • controle van verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur, alsmede de samenhang met het bewijs van duurzaamheid;

    • controle van de wijze waarop de inboeker voorkomt dat hij de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof als duurzaam doorlevert;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare biobrandstof betrokken zijn;

    • locatiebezoeken.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, opgedeeld per soort vloeibare biobrandstof (zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie) en opgesplitst in enkel- en dubbel tellende vloeibare biobrandstof;

    • dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de inboeker de kenmerken van het bewijs van duurzaamheid juist heeft overgenomen;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur, met en redelijke mate van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende duurzaamheidkenmerken van de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof kan vaststellen;

    • een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

  • 6. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen ontdekt heeft.

  • 7. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.

B – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan vervoer in Nederland geleverde) gasvormige biobrandstof

Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur, ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid gasvormige biobrandstof, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.3 en 9.7.4.5 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt in artikel 8 van het Besluit energie vervoer en in artikel 7 van de Regeling energie vervoer.

De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de inboekingen van gasvormige biobrandstof met een materialiteitgrens van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, op een drietal criteria, opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen.

Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, waarbij de inboekverificateur een boekhoudkundige, bij leveringen met behulp van het gastransportnet, een koppeling maakt tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogas-register geboekte garanties van oorsprong en anderzijds de totale hoeveelheid op de aansluiting op het gastransportnet ontvangen gas en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid gas. Bij leveringen met behulp van een directe lijn, maakt de inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogas-register geboekte garanties van oorsprong niet-netlevering en anderzijds de totale hoeveelheid op de directe lijn ingevoede hoeveelheid biogas en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid biogas.

Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid in het register ingeboekte gasvormige biobrandstof, over de juiste overname van de duurzaamheidkenmerken van de garantie van oorsprong en de garantie van oorsprong niet-netlevering, over de periode van levering en over de bestemming van de levering, te weten vervoer in Nederland.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties waar de inboeker het gas of biogas aan vervoer in Nederland levert. Gelet op dit oogmerk:

    • bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas aan vervoer in Nederland geleverd wordt, steekproefsgewijs tijdens het initieel onderzoek;

    • bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas aan vervoer in Nederland geleverd wordt, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risico-analyse;

    • bezoekt de inboekverificateur in elk geval de hoofdlocatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft.

  • 2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • de vergroende hoeveelheid gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederlands heeft geleverd;

    • de hoeveelheid gasvormige biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer in het register heeft ingeboekt.

  • 3. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • controle dat de hoeveelheid ingeboekt gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) die de inboeker vergroend heeft, ook in het desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederlands geleverd is;

    • controle of de aansluiting op het gastransportnet alleen bestemd is voor de levering van gas aan vervoer in Nederland (bij leveringen met behulp van het gastransportnet);

    • controle of voor de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof geen exploitatiesubsidie verstrekt is;

    • controle of de garanties van oorsprong op moment van de boeking op de rekening van de NEa in het Vertogas-register hun geldigheid niet verloren hadden;

    • controle van de in- en verkoopboekhouding van gas, alsmede de financiële boekhouding;

    • controle van verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur, alsmede de samenhang met het bewijs van duurzaamheid;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de gasvormige biobrandstof betrokken zijn;

    • locatiebezoeken, waarbij de inboekverificateur ook de meter van de aansluiting op het gastransportnet en de meters van de bemeterde leverpunten controleert (bij leveringen met behulp van het gastransportnet).

  • 4. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, opgedeeld per soort gasvormige biobrandstof (zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie) en opgesplitst in enkel- en dubbel tellende gasvormige biobrandstof;

    • dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de inboeker de kenmerken van de garanties van oorsprong en de garanties van oorsprong niet-netlevering juist heeft overgenomen;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende duurzaamheidkenmerken van de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof kan vaststellen;

    • een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

  • 5. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen ontdekt heeft.

  • 6. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.

C – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan wegvoertuigen in Nederland geleverde) elektriciteit

Volgens artikel 23, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de inboekverificateur, ten behoeve van de inboekverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid elektriciteit, zoals neergelegd in artikel 9.7.4.1 en 9.7.4.5 van de wet en uitgewerkt in artikel 10 van het Besluit energie vervoer en in artikel 9 van de Regeling energie vervoer.

De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de inboekingen met een materialiteitgrens van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit, op een drietal criteria, opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen.

Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersingsprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit, waarbij de inboekverificateur een boekhoudkundige koppeling maakt tussen de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de totaal op een aansluiting op het elektriciteitsnet ontvangen elektriciteit.

Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid in het register ingeboekte elektriciteit, over de periode van levering van de elektriciteit en over de bestemming van de geleverde elektriciteit, te weten wegvoertuigen in Nederland.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker. De inboekverificateur bezoekt daarom in elk geval de hoofdlocatie waar de administratieve processen worden gedocumenteerd en indien door hem noodzakelijk geacht, de fysieke locaties waar een groot verschil tussen de aansluiting op het elektriciteitsnet geleverde hoeveelheid elektriciteit en de (met behulp van een bemeterd leverpunt) aan wegvoertuigen in Nederland geleverde hoeveelheid elektriciteit.

  • 2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit heeft de verificatieverklaring betrekking op:

    • de hoeveelheid elektriciteit in kWh die in het betreffende kalenderjaar is geleverd aan wegvoertuigen in Nederland;

    • de hoeveelheid elektriciteit in kWh die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer in het register heeft ingeboekt.

  • 3. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • controle dat de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit in het desbetreffende kalenderjaar geleverd is;

    • controle of de aansluiting op het elektriciteitsnet alleen bestemd is voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland;

    • controle van de in- en verkoopboekhouding van elektriciteit, alsmede de financiële boekhouding;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van elektriciteit betrokken zijn.

  • 4. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties en geraadpleegde registers;

    • de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit;

    • dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de periode van levering geen materiële afwijkingen bevat;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit kan vaststellen;

    • een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

  • 5. De inboekverificateur rondt een inboekverificatie af door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register, dan wel door het opstellen van een rapport van bevindingen indien hij materiële afwijkingen ontdekt heeft.

  • 6. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de verificateur heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden en is compleet en overzichtelijk.

BIJLAGE 9, BEHOREND BIJ ARTIKEL 30

Projectactiviteiten met de CDM-referentienummers; zie website http://cdm.unfccc.int/Projects/projsearch.html:

CDM-referentienummer

Omschrijving

6008

Recovery and Utilization of Associated Gas at Pondok Tengah LPG Plant – PT. Yudistira Energy

6808

Recovery and Utilization of Associated Gas at Tugu Barat Plant

6817

Associated Gas Recovery and Utilization at Block 9

7727

Grid connected combined cycle power plant project in Qadirpur utilizing permeate gas, previously flared

8276

Oil Search Limited Flare and Vent Gas Conservation Project

8286

Gas Flaring Reduction at Neelam & Heera Asset

8598

Nanba Associated Gas Processing Plant and the Auxiliary Engineering

8788

Tarim oil wells associated gas recovery and utilization project (CNG)

8896

Jubilee Oil Field Associated Gas Recovery & Utilization Project

9023

Sukowati-Mudi (Tuban) LPG Associated Gas Recovery and Utilization Project

9163

Recovery and Utilization of Associated Gas from the Obodugwa and neighbouring oil fields in Nigeria

9193

Sao Thian-A Oil Field Flare Gas Recovery and Utilization Project

9400

Flare gas reduction through spiking compressor at Shah

10108

Gas Flaring Reduction Project at GGS, Chariali, Sibasagar, ONGC, Assam

TOELICHTING

I Algemeen

§ 1. Inleiding

De Regeling energie vervoer bevat regels met betrekking tot de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer en de rapportage- en reductieverplichting van vervoersemissies. In de Regeling energie vervoer zijn bepalingen opgenomen ter uitvoering van de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer, als onderdeel van de uitvoering en omzetting van Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europese Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU L 239) (hierna: ILUC-richtlijn).

Met titel 9.7 van de Wet milieubeheer is een systematiek geïntroduceerd die het mogelijk maakt dat bedrijven die in Nederland brandstoffen tot eindverbruik leveren, hun bijdrage leveren aan de Nederlandse verplichting om te voldoen aan Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (hierna: richtlijn hernieuwbare energie). En met de nieuwe titel 9.8 van de Wet milieubeheer is een systematiek geïntroduceerd waarmee brandstofleveranciers, die een rapportage- en reductieverplichting hebben ingevolge Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof (hierna: richtlijn brandstofkwaliteit), aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Met de uitvoering en omzetting van de ILUC-richtlijn zijn de verplichtingen vanuit de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer op elkaar aangesloten.

In het Besluit energie vervoer zijn de regels ter uitwerking van beide titels van de Wet milieubeheer opgenomen, zoals bijvoorbeeld de hoogte van de jaarverplichtingen hernieuwbare energie vervoer tot en met 2020, de hoogte van de reductieverplichting in 2020, de volgorde van afschrijving en het sparen van de verschillende soorten hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s) en de vereisten aan de inzet en de volgorde van afschrijving van exploitatiereductie-eenheden.

De onderhavige Regeling energie vervoer bevat de meer gedetailleerde regels ter uitvoering en omzetting van de ILUC-richtlijn, waarbij de structuur is aangehouden van de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer.

Hoofdstuk 1 van deze regeling stelt nadere regels voor het inboeken van verschillende vormen van hernieuwbare energie ten behoeve van het voldoen aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Daartoe behoren vloeibare en gasvormige biobrandstof, vloeibare hernieuwbare brandstof (brandstof, geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, die geen biobrandstof is) en elektriciteit uit hernieuwbare bron. Voorts bevat hoofdstuk 1 de gegevens die door de leverancier tot eindverbruik verstrekt moeten worden bij het invoeren van de geleverde hoeveelheid benzine en diesel. Daarnaast worden regels gesteld aan de verificatie van dubbel tellende biobrandstof en de verificatie van hernieuwbare brandstof. Ten slotte bepaalt het hoofdstuk de gegevens die verstrekt moeten worden voor het verkrijgen van een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer.

Hoofdstuk 2 van deze regeling stelt nadere regels voor de rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies zoals bepaald in Richtlijn 98/70/EG. Deze regels zien onder meer op het invoeren van de uitslag tot vervoersverbruik op de rekening met reductieverplichtingfaciliteit, de wijze van verkrijging van exploitatiereductie-eenheden en de jaarlijkse vaststelling van de broeikasgasemissiereductiebijdrage van de hernieuwbare brandstofeenheid door het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: de NEa).

Deze nieuwe Regeling energie vervoer vervangt in zijn geheel de bestaande Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 en de artikelen 4 en 4a van de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging.

§ 2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

§ 2.1 Uitslag tot verbruik benzine en diesel aan vervoer

Bedrijven die een jaarverplichting hernieuwbare energie hebben, geven hun jaarlijkse levering tot eindverbruik van benzine en diesel op in het register hernieuwbare energie vervoer van de NEa. Daartoe verstrekken zij de volgende gegevens:

  • soort brandstof (diesel of benzine) die geleverd is in Nederland aan wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van spoorvoertuigen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen, niet zijnde zeeschepen, wanneer die niet op zee varen;

  • de periode waarin de levering plaatsvond;

  • het geleverde volume in liters bij een temperatuur van 15 °C;

  • of de opgave afwijkt van de accijnsopgave en zo ja, de verklaring voor die afwijking en haar omvang.

Het register hernieuwbare energie vervoer maakt geen onderscheid in soorten benzine en diesel: de leverancier tot eindverbruik behoeft niet langer een opdeling in bijvoorbeeld E10, E15 of E85 dan wel B10, B30 of B100 te maken. De NEa ontvangt, ter verificatie van de opgaven van deze zogenaamde leveranciers tot eindverbruik, een oordeel van bevindingen van de Rijksbelastingdienst, waarin zij bij de NEa ingediende gegevens vergelijken met de gegevens van de Rijksbelastingdienst.

Indien de Rijksbelastingdienst een verschil constateert, dan zal de NEa de leverancier tot eindverbruik de gelegenheid bieden het verschil toe te lichten, waarna de NEa zal kunnen overgaan tot een correctie van de opgegeven hoeveelheden.

§ 2.2. Inboeken hernieuwbare energie

Het inboeken van hernieuwbare energie in het register hernieuwbare energie vervoer gebeurt op basis van de in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie opgenomen verbrandingswaarden. Wanneer die niet zijn opgenomen, dan zal de inboeker de NEa moeten informeren over de verbrandingswaarde. Daartoe zal de onderste verbrandingswaarde van de brandstof worden gehanteerd. Dit zal ten genoegen van de NEa moeten worden aangetoond aan de hand van bestaande gegevens, zoals de chemische samenstelling of technische specificaties volgens welke de brandstof wordt verhandeld, of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium. Daarbij geldt dat de opgegeven verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstoffen.

§ 2.2.1 Vloeibare biobrandstof

Op het moment van inboeken van vloeibare biobrandstof dient de inboeker over een bewijs van duurzaamheid te beschikken voor ten minste de hoeveelheid ingeboekte biobrandstof.

De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de massabalans van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

Ten gevolge van de wijziging (Tweede Kamerstukken 34 717, nr.9) van de begripsomschrijving van ‘leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer’ moeten inboekers in hun eigen administratie kunnen aantonen dat de hoeveelheid biobrandstof, die onderwerp van de inboeking was, fysiek tot verbruik uitgeslagen is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns aan vervoer. In bijlage 1 bij deze regeling zijn hiervoor de eisen vermeld.

De te vermelden gegevens bij inboeking zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 2, bij deze regeling.

§ 2.2.2 Gasvormige biobrandstof

Voor een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt moet een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 24 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energie bronnen en HR-WKK-elektriciteit zijn afgegeven. De hoeveelheid die wordt ingeboekt, is de hoeveelheid in normaal m3 die door de garanties van oorsprong vergroend wordt. Zowel gas geleverd vanaf het gastransportnet als biogas geleverd met behulp van een directe lijn komen voor vergroening in aanmerking, met dien verstande dat de gastransportnetlevering met een gvo netlevering met bijzondere kenmerken vergroend moet worden en de directe lijnlevering met een gvo-niet-netlevering vergroend dient te worden. In geval van een netwerklevering, is de aansluiting van waaruit wordt geleverd, uitsluitend bedoeld voor de levering van gas aan vervoer en mag niet ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden.

De garantie van oorsprong moet voorafgaand aan het inboeken op de Vertogasrekening van de NEa zijn overgeboekt.

Om gasvormige biobrandstof te kunnen inboeken in het register hernieuwbare energie vervoer (hierna: het register) zullen de in bijlage 3 genoemde gegevens op de garantie van oorsprong moeten zijn vermeld.

Het is niet mogelijk en niet toegestaan om een levering van een vloeibaar gemaakt (fossiel) gas, voorzien van een garantie van oorsprong, onderwerp van een inboeking in het register te maken. Een levering van vloeibaar gemaakt gas is alleen als een vloeibare biobrandstof in te boeken, wanneer het vloeibaar gemaakt gas een biogas was en de inboeker aan de andere voorwaarden voor de inboeking van een hoeveelheid geleverde vloeibare biobrandstof voldoet.

De te vermelden gegevens bij inboeking van gasvormige biobrandstoffen zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 3, bij deze regeling.

§ 2.2.3 Hernieuwbare brandstof

Nieuwe vormen van brandstof uit hernieuwbare bron zijn in opkomst. Het betreft brandstoffen die geproduceerd zijn uit grondstoffen die niet van biologische oorsprong zijn. In bijlage 2 zullen de vloeibare hernieuwbare brandstoffen opgenomen worden die met behulp van energie uit niet-biologische hernieuwbare bronnen worden geproduceerd, zoals gedefinieerd in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer. Zoals in de Wet milieubeheer is aangegeven, dient de brandstof geproduceerd te worden met hernieuwbare energie. Om praktische redenen wordt hierbij een grens van minimaal 98% hernieuwbaar gehanteerd. Op het moment van inboeken, dient de inboeker over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof te beschikken van een verificateur hernieuwbare brandstof dat de hernieuwbare brandstof voldoet aan de vereisten.

De bij de inboeking van een hoeveelheid geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof te vermelden gegevens zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 4, bij deze regeling.

Bedrijven hebben de mogelijkheid om de minister van Infrastructuur en Waterstaat te verzoeken een vloeibare brandstof als vloeibare hernieuwbare brandstof te erkennen en in bijlage 2 op te laten nemen.

§ 2.2.4 Elektriciteit

De hoeveelheid aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het leverpunt of de leverpunten gekoppeld aan de aansluiting van de inboeker. De aansluiting is uitsluitend bedoeld voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen; hierbij is beperkt verbruik voor het functioneren van de laadfaciliteit zelf (zoals voor het pasjessysteem en het apparaat zelf) toegestaan. Voor elektriciteit wordt een vaste omrekenfactor toegepast, conform de richtlijn hernieuwbare energie, namelijk een factor 5 (omdat het elektriciteit betreft) en een factor die overeenkomt met het forfaitair aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsproductie. Dit betreft het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie drie jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar. De inboeking vindt plaats in kWh waarna het register de vermenigvuldigingsfactoren toepast voor de berekening van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden in de categorie hernieuwbare energie-eenheid overig.

De te vermelden gegevens bij inboeking van aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektricteit zijn opgenomen in bijlage 3, paragraaf 1 en 5, bij deze regeling.

§ 2.2.5 Dubbeltelling en non-modificatie

Teneinde het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen te stimuleren, komen de grondstoffen van de biobrandstoffen in deel A van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie in aanmerking voor dubbeltelling. Bij dubbeltelling krijgt de inboeker, bij inboeking, twee hernieuwbare energie-eenheden geavanceerd (HBE-geavanceerd) per gigajoule energie-inhoud op zijn rekening. Hetzelfde geldt voor de biobrandstoffen uit grondstoffen van deel B van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie, met dien verstande dat bij dubbeltelling het register per gigajoule twee hernieuwbare energie-eenheden overig (HBE-overig) bijschrijft. De dubbeltelling is voorwaardelijk, te weten afhankelijk van de aanwezigheid van een dubbeltellingverklaring. Bij gebrek aan een dubbeltellingverklaring, schrijft het register een enkele HBE-geavanceerd of HBE-overig op de rekening van de inboeker bij.

Indien de inboeker van vloeibare of gasvormige biobrandstof de bijschrijving van een dubbele hoeveelheid HBE’s wenst, dan dient hij op het moment van inboeken over een dubbeltellingverklaring te beschikken. Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid biobrandstof, dienen de grondstof van de biobrandstof van de dubbeltellingverklaring overeen te komen met de grondstof van het bewijs van duurzaamheid.

Alleen grondstoffen die tot de bijschrijving van een HBE-geavanceerd of HBE-overig kunnen leiden, kunnen onderwerp van dubbeltelling zijn. Echter, voor zover de grondstoffen, die in deel A en B van bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie staan, afval zijn, moet vaststaan dat ze niet doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd zijn, om zodoende onder bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie te kunnen vallen. Voor dit doel bestaat het bewijs van non-modificatie, af te geven door een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem, die voor dit doeleinde is goedgekeurd door de Minister. De NEa zal een lijst met goedgekeurde duurzaamheidssystemen op haar website plaatsen. De specifieke grondstoffen waarvoor een bewijs van non-modificatie is vereist, zijn opgenomen in bijlage 4 van deze regeling. De voorwaarden voor goedkeuring staan in de regeling. Bij gebrek aan een bewijs van non-modificatie, schrijft het register een HBE-conventioneel op de rekening van de inboeker bij.

Producenten van biobrandstoffen hebben de mogelijkheid de minister van Infrastructuur en Waterstaat te verzoeken om een grondstof voor biobrandstof te erkennen als grondstof als bedoeld in bijlage IX, deel A, onderdeel d (biomassafractie van industrieel afval) van de richtlijn hernieuwbare energie en om daarmee opgenomen te worden in bijlage 5 van deze regeling.

§ 2.3. Verificatie

Een belangrijk onderdeel van de systematiek van titel 9.7 van de Wet milieubeheer is de controle op de ingeboekte gegevens. Deze controle vindt plaats op verschillende manieren.

Voor biobrandstof dient elke locatie gecertificeerd te zijn door een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem. Inboekers dienen, ten behoeve van de NEa, op het moment van inboeken een bewijs van duurzaamheid op te stellen en eventueel over een dubbeltellingverklaring en een bewijs van non-modificatie als bedoeld in artikel 13, tweede lid, te beschikken, die ze in de eigen administratie houden. Achteraf vindt controle plaats door middel van een inboekverificatie, waarbij gelet wordt op de juistheid van de in het register ingevoerde gegevens en de aanwezigheid van de benodigde verklaringen.

In geval van dubbel tellende biobrandstof dienen de dubbeltellingverklaringen aanwezig te zijn op het moment van inboeken. Voor het verkrijgen van een dubbeltellingverklaring, is een dubbeltellingverificatie op de plaats waar de biobrandstof vervaardigd wordt noodzakelijk. Het is niet mogelijk om een ingevoerde levering van enkel tellende biobrandstof later te wijzigen in een levering dubbel tellende biobrandstof. De certificaatnummers dienen bij inboeking te worden vermeld.

Voor biobrandstoffen op basis van een aantal grondstoffen dient een bewijs van non-modificatie, afgegeven door het duurzaamheidssysteem waaronder de inboeking plaats vindt, aanwezig te zijn. De lijst van deze grondstoffen voor biobrandstoffen is weergegeven in bijlage 4 van deze regeling.

In geval van hernieuwbare brandstof dienen de verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof aanwezig te zijn op het moment van inboeken. De certificaatnummers dienen bij inboeking te worden vermeld. Of aan de eisen voor de hernieuwbare brandstof wordt voldaan, toont de inboeker aan door middel van een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof.

Een verificatie-instelling dient te zijn geaccrediteerd voor het werkterrein waarvoor de verificatie wordt uitgevoerd (inboek-, dubbeltelling, verificatie hernieuwbare brandstof). De verificatienormen zijn opgenomen als bijlagen 6, 7 en 8 bij deze regeling.

§ 3. Rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies

§ 3.1 Rapportage- en reductieverplichting

In de regeling is opgenomen dat ten behoeve van het invoeren van de uitslag tot vervoersverbruik op de rekening met reductieverplichtingfaciliteit de rapportageplichtige gebruik moet maken van de berekeningsmethode in bijlage I van en de definities in artikel 2 van de richtlijn (EU) 2015/652 (Uitvoeringsrichtlijn FQD). De berekeningsmethode schrijft onder andere voor welke calorische onderwaarden en broeikasgasintensiteiten gedurende de levenscyclus moeten worden toegepast voor andere brandstoffen dan biobrandstoffen. Door zijn uitslag tot vervoersverbruik op zijn rekening met een reductiefaciliteit in het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies in te voeren, voldoet de rapportageplichtige aan zijn verplichtingen ten aanzien van de rapportageverplichting.

§ 3.2 Exploitatiereductie-eenheden en hernieuwbare brandstofeenheden

De rapportageplichtige kan geheel of gedeeltelijk aan zijn reductieverplichting voldoen door te bewerkstelligen dat hij in zijn hoedanigheid van leverancier tot eindverbruik voldoende HBE’s heeft om aan zijn jaarverplichting te voldoen. De HBE’s vertegenwoordigen, naast een bijdrage van 1 gigajoule aan het behalen van de jaarverplichting, ook een bijdrage aan het behalen van de reductieverplichting. In de regeling is vastgelegd op welke wijze en wanneer het bestuur van de NEa de hoogte van de broeikasgasemissiereductiebijdrage van de HBE’s bepaalt. Deze bijdrage moet representatief zijn voor de reducties in het lopende kalenderjaar en wordt vastgesteld op basis van de best beschikbare informatie. Voor de ingeboekte hernieuwbare energie zijn dit de gerapporteerde hoeveelheden en broeikasgasprestaties van het voorafgaande kalenderjaar. Voor de betere fossiele brandstoffen zijn dit de geleverde hoeveelheden aan vervoer in het daaraan voorafgaande jaar (voor zover de hoeveelheden niet zijn gebruikt door brandstofleveranciers om hun reductieverplichting te verlagen) en standaard broeikasgasintensiteiten gedurende de levenscyclus.

De rapportageplichtige mag voorts geheel of gedeeltelijk aan zijn reductieverplichting voldoen met exploitatiereductie-eenheden (Upstream Emission Reductions, oftewel UER’s). Deze eenheden zijn afkomstig uit het Duitse UER Register of uit een projectactiviteit van een bestaande, veilige en beproefde systematiek, te weten het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) uit het Protocol van Kyoto. Omdat niet alle CDM-projectactiviteiten voldoen aan de vereisten van de projectactiviteiten uit de Uitvoeringsrichtlijn FQD (waarin de projectactiviteiten uitsluitend betrekking mogen hebben op emissiereducties voorafgaand aan de raffinage en die na 1 januari 2011 gestart zijn), is in bijlage 9 van de regeling een lijst van geschikte projectactiviteiten opgenomen, waarvan de gecertificeerde emissiereducties (Certified Emission Reductions, oftewel CER’s), die zijn uitgegeven voor een emissiereductie vanaf het kalenderjaar 2019, in beginsel voor omwisseling in UER’s in aanmerking komen.

Een CER kan een rapportageplichtige op de internationale markt kopen. De rapportageplichtige bewerkstelligt dat de geschikte CER’s naar een door het bestuur van de NEa (in zijn hoedanigheid van registerbeheerder) aangewezen overheidsrekening in het Kyotoprotocolregister (hierna PK-register) overgeboekt worden en dat de rekeninghouder in het PK-register voor 1 maart 2021 aan het bestuur van de NEa een ondertekende brief verstuurt waarin hij aangeeft voor welke rapportageplichtige of rapportageplichtigen de overgeboekte hoeveelheid CER’s bestemd zijn. Een CER vertegenwoordigt een ton koolstofdioxide-equivalent en een UER vertegenwoordigt een bijdrage aan de reductieverplichting van een kilogram koolstofdioxide-equivalent. Voor één CER verkrijgt de rapportageplichtige dus duizend UER’s. Op vergelijkbare wijze bewerkstelligt de rapportageplichtige dat de UER’s naar een afboekrekening van de NEa in het Duitse UER register overgeboekt worden en dat de rekeninghouder in het Duitse UER register voor 1 maart 2021 een ondertekende brief verstuurt waarin hij aangeeft voor welke rapportageplichtige(n) de overgeboekte hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden bestemd zijn.

§ 4. Register energie voor vervoer

Het Register energie voor vervoer bevat het Register hernieuwbare energie vervoer en het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissie. In de regeling is opgenomen welke gegevens een onderneming aan het bestuur van de NEa moeten verstrekken om een rekening met de gewenste faciliteiten in het Register energie voor vervoer aan te vragen.

§ 5. Administratieve lasten en uitvoeringslasten

De administratieve en uitvoeringslasten van de nieuwe systematiek voor hernieuwbare energie vervoer, waar deze regeling onderdeel van is, zijn uitgebreid verantwoord in paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering en omzetting van Richtlijn (EU) 2015/ 1513 (ILUC-richtlijn) alsmede in verband met de operationalisering van de reductieverplichting uit Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof. (Tweede Kamerstukken, 34 717, nr. 3, blz. 12–14). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

§ 6. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid

Bij brief van 1 juni 2018 heeft het bestuur van de NEa een toets uitgevoerd op de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) van deze regeling, nadat de NEa reeds eerder opmerkingen heeft gemaakt in het kader van een pré-HUF-toets.

De NEa constateert dat de inhoudelijke en wetstechnische opmerkingen uit de pré-HUF-toets grotendeels zijn verwerkt, hetgeen leidt tot een beperkt aantal resterende opmerkingen. Deze inhoudelijke en tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in onderhavige regeling.

§ 7. Overleg met betrokken bedrijfsleven

Voor de totstandkoming van de (uitvoerings)systematiek is samengewerkt met de NEa en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Over de eisen die in deze regeling gesteld zijn is op meerdere momenten overleg gevoerd met de betrokken ondernemingen. Dit betreft de ondernemingen die een jaar- en reductieverplichting hebben of zullen hebben, de potentiële inboekers en de potentiële verificateurs.

§ 7.1 Internetconsultatie

Het ontwerp van de Regeling energie vervoer is van 4 april 2018 tot en met 2 mei 2018 onderwerp geweest van een internetconsultatie. Dit heeft tot 13 reacties geleid van in totaal 12 bedrijven en belangenorganisaties actief op de (duurzame) energie- en brandstoffenmarkt. De belangrijkste onderwerpen worden hieronder kort besproken. Voor een uitvoerige beantwoording wordt verwezen naar het gepubliceerde internetverslag van de consultatie. (https://www.internetconsultatie.nl/regeling_energie_vervoer).

De reacties op de consultatie betreft een uiteenlopend palet aan onderwerpen dat door de verschillende participanten is ingediend.

Een aantal van de ingediende aandachtspunten vormen geen onderwerpen die nu ter consultatie liggen, omdat de regeling daar niet op van toepassing is. Dit betreft onder andere een pleidooi voor het uitsluiten van bepaalde grondstoffen die voorkomen op lijst A van bijlage IX van de Richtlijn hernieuwbare energie 2021–2030 (RED2), waarvan de voorstellen momenteel een Europees besluitvormingstraject volgen. De wens om spaartegoed in 2020 in te kunnen zetten hangt ook af van de uitkomsten van die onderhandelingen en het politieke besluit op welke wijze deze richtlijn nationaal geïmplementeerd wordt. Termijnen voor het inboeken van Duitse UER’s valt ook buiten de reikwijdte van deze richtlijn. De mogelijkheid van het verzilveren van solo LPG/LNG leveringen was onderdeel van het wetstraject en staat nu niet ter bespreking, net als de opmerkingen van drie bedrijven over het hanteren van segregatie als methode voor de borging van de duurzaamheid en traceerbaarheid van de hernieuwbare brandstoffen. Het laatste vanwege het ontbreken van Europese regelgeving voor deze brandstoffen.

Ook met betrekking tot het niet kunnen inboeken van gasvormige biobrandstoffen waarvoor SDE+ subsidie voor de productie is ontvangen en een bezwaar tegen de jaarverplichting voor machines die niet op de weg rijden, verwijst het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar eerdere besluitvorming.

Voor vragen van drie bedrijven over het ontbreken van inboekmogelijkheid van geïmporteerd biomethaan voor de transport wordt verwezen naar regelgeving van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat inzake garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Het gevraagde verschil tussen CNG en LNG in relatie tot artikel 27, eerste lid, wordt verklaard aan de hand van accijnswetgeving.

Een pleidooi voor het inzetten van GVO’s voor het inboeken van hernieuwbare elektriciteit is geen onderwerp van deze regeling omdat Nederland zich te houden heeft aan artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de vigerende Richtlijn hernieuwbare energie.

In andere gevallen is gemotiveerd waarom het ministerie gekozen heeft voor de betreffende beleidslijn. Dat leidde tot een vraag over criteria voor laagwaardige zetmeelslurry die tot een HBE geavanceerd leidt. In haar beleidslijn heeft het ministerie criteria opgenomen als het gaat om reststoffen uit industriële toepassingen die daar onder kunnen vallen. In recente analyse van het Britse ministerie van Transport zijn kwalitatieve criteria beschreven op grond waarvan beoordeeld kan worden welk deel van de afvalstroom niet geschikt is voor een meer hoogwaardige toepassing dan biobrandstof. Het ministerie vindt dit onderscheid van belang en is van mening dat deze inpasbaar zijn.

Op een aantal vragen over de door de overheid gestelde nadere regels omtrent het aantonen van levering aan de Nederlandse markt bij het inboeken van brandstoffen, is uitleg gegeven. Bijvoorbeeld dat artikel 6 alleen normen voor de inboeker bevat en geen normen voor producenten en dat toezichtsbevoegdheden buiten de groep van wettelijke normadressanten worden beperkt door de Algemene wet bestuursrecht. Waar deze nadere regels gevolgen hebben voor de aantoonbaarheid van levering van biobrandstoffen aan de lucht- en scheepvaart is de beleidslijn van het ministerie ook nader verklaard. Voor de scheepvaart betekent dit dat de inboeker in zijn administratie een bunkerverklaring van het bunkerschip nodig heeft die aangeeft dat het bunkerschip ten behoeve van voortstuwing aan een binnenvaart- of zeeschip geleverd heeft. Vanwege de unieke situatie wordt in de regeling aan partijen die biokerosine invoeden voor de luchtvaart in de pijplijn de mogelijkheid geboden om deze biokerosine in te boeken. Met de sector zal gesproken worden hoe na 2020 de aantoonbaarheid kan verbeteren.

Met betrekking tot de non-modificatieverklaring die met deze regelgeving geïntroduceerd is kon bevestigd worden aan de vraagsteller dat de NEa een lijst met goedgekeurde duurzaamheidssystemen op haar internetsite bekend zal maken. Ook is verklaard waarom een aantal grondstoffen in bijlage 5 op indirecte wijze hier aan moeten voldoen. Van de opmerking dat de noodzaak van een dubbeltellingsverklaring voor de grondstoffen van bijlage 4 deel A en bijlage 5 meer expliciet moet worden uitgewerkt constateert het ministerie dat voldoende helder is dat zonder deze verklaring voor deze stoffen slechts een HBE conventioneel wordt bijgeschreven, waarbij van dubbeltelling geen sprake kan zijn.

De ingevoerde berekening van de broeikasgasemissiereductiebijdrage die noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de rapportageverplichting van de Richtlijn brandstofkwaliteit riep verscheidene vragen op. Bijvoorbeeld over een eerdere publicatiedatum, waarvan het ministerie constateert dat dat niet mogelijk is vanwege de termijnen van aanleveren van gegevens voor de jaarverplichting en de rapportages rond de nationale leveringen van betere fossiele brandstoffen.

UER’s vormen een mogelijkheid om aan de reductieverplichting te voldoen. Het ministerie bevestigt dat een rekeninghouder in een brief aan de NEa kan aangeven dat de exploitatiereductie-eenheden voor meerdere rapportageplichtigen bestemd zijn.

Een verzoek om hernieuwbare methanol op te nemen op de lijst van Vloeibare hernieuwbare brandstoffen in bijlage 2 kan bij de minister worden ingediend opdat verificatienormen kunnen worden uitgewerkt.

Een aantal bedrijven heeft vragen gesteld over de eis van exclusieve aansluitingen voor het inboeken van hernieuwbare elektriciteit en doet voorstellen zoals het gebruik van submeters onder het nieuwe Codebesluit Meerdere Leveranciers op een aansluiting. Het ministerie geeft daarvan aan dat bestudeerd zal worden of inboekingen via secundaire allocatiepunten onder de nieuwe wet- en regelgeving mogelijk is. In ieder geval zegt het ministerie toe om bij de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie (2021 – 2030) dit zorgvuldig te bekijken.

De toelichting bij de regeling is door het ministerie aangepast op grond van opmerkingen van een aantal participanten. Zoals de tekst in de toelichting die aangeeft dat ‘een aansluiting voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen niet mag worden gebruikt voor de verlichting van de locatie’; dit werd als zeer belemmerend ervaren. Beschreven is nu dat een beperkt verbruik van elektriciteit voor het functioneren van de laadfaciliteit is toegestaan.

Een pleidooi om methanol op te nemen in bijlage 1 waarmee de eisen voor het aantonen van uitslag tot verbruik gedefinieerd worden heeft geleid tot een nadere analyse van deze bijlage waarbij naast benzine en diesel, meer brandstoffen als methanol (vallend onder accijns-classificatie van benzine) en LPG zijn opgenomen.

Ook heeft het ministerie naar aanleiding van een opmerking de lijst van projecten die kunnen leiden tot UER’s in Bijlage 9 op een aantal punten aangepast.

Voorts is naar aanleiding van een opmerking door het ministerie geconstateerd dat er verschillen waren tussen de eisen voor een rekeningaanvraag in artikel 19 en de praktijk. Dit is met elkaar in overeenstemming gebracht.

§ 8. Implementatietabel

In onderstaande implementatietabel is aangegeven in welke artikelen van de Wet milieubeheer, het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer de artikelen van de ILUC-richtlijn zijn geïmplementeerd.

Artikel, -lid of -onderdeel Richtlijn (EU) 2015/1513

Geïmplementeerd in

Beleidsruimte

Artikel 1, eerste lid

– sub 10: wordt gebruikt in art. 7bis, zesde lid: behoeft geen implementatie, adresseert alleen de commissie.

– sub 11: wordt gebruikt in art. 7bis, tweede lid: wordt geïmplementeerd via art. 9.7.2.1 (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

– sub 12: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.

– sub 13: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.

– sub 14: wordt gebruikt in art. 7ter, lid 1: In het wetsvoorstel is in art. 9.7.4.2 (onderdeel c), art. 9.7.4.3 (onderdeel b) en art. 9.7.4.4 (eerste lid) een grondslag opgenomen voor het stellen van eisen bij AMvB voor de verkrijging van HBE’s. Zie hiervoor artikelen 7, derde lid, en 8, derde lid, Besluit energie vervoer. Vervolgens een koppeling via art. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

 

Artikel 1, tweede lid, onder a

Artikel 9.7.4.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.1.1. (definitie vervoer) jo. 9.7.4.6. jo. 9.8.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer

 

Artikel 1, tweede lid, onder b

Artikel 9.7.2.1, eerste lid (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.8.2.1 (gebruik hernieuwbare brandstofeenheden) van de Wet milieubeheer;

Artikel 3, tweede lid, jo. Besluit energie vervoer

 

Artikel 1, tweede lid, onder c

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, tweede lid, onder d (nieuw lid 6)

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, tweede lid, onder d (nieuw lid 7)

Artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer

Artikel 10 Regeling energie vervoer en bijbehorende bijlage 3

Door het rapporteren over de grondstof wordt impliciet gerapporteerd over de voorlopige gemiddelde waarden van de geraamde emissies afkomstig van biobrandstoffen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik.

 

Artikel 1, derde lid, onder a

Artikel 9.7.1.1 (definitie duurzaamheidssysteem) jo. 9.7.4.2, onderdeel b, van de Wet milieubeheer; geldend recht.

 

Artikel 1, derde lid, onder b

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, vierde lid, onder a tot met d

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, vijfde lid, onder a tot en met d

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, zesde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, zevende lid, onder a

Behoeft geen nadere implementatie. Is reeds geïmplementeerd via artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer, jo. artikelen 2.3, tweede lid, en 2.5, tweede lid, Besluit brandstoffen luchtverontreiniging en jo. artikel 2 Regeling brandstoffen luchtverontreiniging.

Toezicht en handhaving van titel 9.2 Wet milieubeheer via artikel 18.2b Wet milieubeheer

 

Artikel 1, zevende lid, onder b

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, achtste tot en met twaalfde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 

Artikel 1, dertiende lid

Wijziging Bijlage IV (behorend bij artikel 7quinquies richtlijn brandstofkwaliteit) wordt geïmplementeerd via de koppeling van artikel 9.8.2.1, met de inzet van HBE’s, aan titel 9.7 Wet milieubeheer: via artikel 9.7.4.2, onderdeel a, en 9.7.4.3, onderdeel a, jo. 9.2.2.6a, eerste en derde lid, Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in artikel 7, derde lid, en 8, vierde lid, Besluit energie vervoer.

In artikel 7, derde lid, en 8, vierde lid, Besluit energie vervoer wordt verwezen naar onder meer artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. In artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, is bepaald, dat de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van onder meer biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. Artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, en de bijbehorende bijlage V richtlijn hernieuwbare energie, is inhoudelijk identiek aan artikel 7quinquies, eerste lid, van de richtlijn brandstofkwaliteit, en de bijbehorende bijlage IV van de richtlijn brandstofkwaliteit.

 

Artikel 2, eerste lid

– Definitie p: wordt gebruikt in art. 19 (lid 4): adresseert slechts de Commissie.

– Definitie q: wordt gebruikt in art. 3 (lid 1 en lid 4, onderdeel d) en Bijlage VIII: adresseert alleen de lidstaat en vindt zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie, behoeft geen wetgeving.

– Definitie r: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdeel e) en art. 22 (lid 1, onderdeel c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt in Bijlage IX, Deel A, sub q: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste lid, wet milieubeheer.

– Definitie s: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdeel e) en art. 22 (lid 1, onderdeel c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt in Bijlage IX, Deel A, sub p: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste lid, wet milieubeheer.

– Definitie t: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.

– Definitie u: wordt gebruikt in art. 3 (lid 4, onderdelen a, c), art. 22 (lid 1, onderdeel c): adresseert alleen de lidstaat en behoeft geen wetgeving, maar vindt zijn weerslag in de rapportage van de lidstaat aan de Commissie. En wordt gebruikt in Bijlage IX, deel A, sub r: zie verwijzing naar definities in art. 9.7.4.6, eerste lid, wet milieubeheer.

– Definitie v: definitie komt niet letterlijk voor, wel min of meer in de duurzaamheidscriteria ingevolge art. 17 (lid 1, tweede alinea), met een verwijzing naar art. 17 (lid 2). In het wetsvoorstel is in art. 9.7.4.2 (onderdeel c), art. 9.7.4.3 (onderdeel b) en art. 9.7.4.4 (lid 1) een grondslag opgenomen voor het stellen van eisen bij AMvB voor de verkrijging van HBE’s. Zie hiervoor artikelen 7, derde lid, en 8, derde lid, Besluit energie vervoer.

- Definitie w: fout in de richtlijn; definitie wordt nergens gebruikt.

 

Artikel 2, tweede lid, onder a

Artikel 9.7.2.1, eerste lid (per soort) jo. 9.7.3.1, eerste lid, onderdeel a, jo. 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer.

Artikel 3, tweede lid, Besluit energie vervoer

 

Artikel 2, tweede lid, onder b, sub i/ii

Adresseert de lidstaat, behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iii

Vijf keer energie-inhoud elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen: artikel 9.7.4.6, derde lid, Wet milieubeheer en artikel 11, tweede lid, Regeling energie vervoer

 

Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iv (d)

Artikel 9.7.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 3, tweede lid, Besluit energie vervoer

Beleidsruimte maximering limiet conventionele biobrandstoffen maximaal 7%, ingevuld met vaststelling limiet op 5%; zie NvT 2.1

Artikel 2, tweede lid, onder b, sub iv (e)

Artikel 9.7.2.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 3, derde lid, Besluit energie vervoer

Beleidsruimte indicatieve minimum limiet geavanceerde biobrandstoffen van 1,0% in 2020, ingevuld met jaarlijkse groeipad van 0,6% in 2018, 0,8% in 2019 en 1,0% in 2020; zie NvT 2.1

Artikel 2, tweede lid, onder c

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, tweede lid, onder d

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, derde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, vierde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, vijfde lid

Artikel 9.7.1.1 (definitie duurzaamheidssysteem) jo. 9.7.4.2, onderdeel b, van de Wet milieubeheer

 

Artikel 2, zesde en zevende lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, achtste lid

Mbt schrappen artikel 21, eerste lid (schrappen publieksvoorlichting): vanwege soortgelijk artikel publieksvoorlichting in richtlijn brandstofkwaliteit (artikelen 3, derde lid, en 4, eerste lid), reeds geïmplementeerd in art. 3.21 Activiteitenbesluit milieubeheer, is geen implementatie vereist.

Mbt schrappen artikel 21, tweede lid (afschaffen dubbeltelling tbv exploitanten): artikel 21, tweede lid (dubbeltelling tbv exploitanten) is geschrapt en vervangen door aanvulling in artikel 3, vierde lid, onderdeel f, richtlijn (dubbeltelling tbv verplichting lidstaten).

Richtlijn laat ruimte om nationale wetgeving mbt dubbeltelling tbv exploitanten te behouden, dus bestaande artikel 9.7.4.8 Wet milieubeheer en onderliggende regelgeving wordt niet geschrapt (zie artikel 12 Besluit energie vervoer).

Artikel 2, negende tot en met twaalfde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie.

 

Artikel 2, dertiende lid

Wijziging Bijlage V: behoeft geen implementatie, bijlage V is reeds geïmplementeerd via dynamische verwijzing ogv artikel 9.2.2.6a van Wet milieubeheer

Nieuwe Bijlage VIII: wordt geïmplementeerd via dynamische verwijzing ogv artikel 9.2.2.6a Wet milieubeheer

Nieuwe Bijlage IX: artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdelen b en c (sub 1), van de Wet milieubeheer en artikel 11 Besluit energie vervoer en artikel 13 Regeling energie vervoer

 

Artikelen 3 tot en met 6

Behoeven naar hun aard geen implementatie.

 

II Artikelen

Artikel 2

Dit artikel strekt tot uitvoering van de begripsbepaling van ‘energie-inhoud’ in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer.

De inboeker die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer inboekt waarvoor geen energie-inhoud is vastgelegd, dient daarvan de energie-inhoud aan te tonen. Hij kan dat doen door zich te baseren op bestaande gegevens, zoals de chemische samenstelling of technische specificaties volgens welke de brandstof wordt verhandeld. Indien deze niet beschikbaar zijn, dient hij die energie-inhoud te laten vaststellen door een laboratorium dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd. Daarmee wordt aangesloten bij een heldere internationale standaard voor degenen die de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van een biobrandstof mogen bepalen. Zulks om tot een eenduidige bepaling van de betreffende waarde te komen. Hierbij geldt dat de opgegeven verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstoffen.

Artikel 3

Op grond van artikel 9.7.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt de rijksbelastingdienst op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa.

vierde lid

De bestuursovereenkomst vermeldt de gegevens die de rijksbelastingdienst aan de NEa verschaft. Het betreft in elk geval informatie over een eventueel verschil tussen de ingevoerde levering tot eindverbruik in het register en de bij de rijksbelastingdienst ingediende accijnsaangiften over het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 4

De voorgeschreven gegevens heeft de NEa nodig om de ingevoerde hoeveelheid benzine en diesel te kunnen vergelijken met de aangifte accijns die dezelfde onderneming bij de rijksbelastingdienst ingediend heeft. Om deze reden bepaalt onderdeel b dat de leverancier tot eindverbruik zijn opgave moet uitsplitsen naar kalendermaanden. Indien de opgave in het register hernieuwbare energie vervoer verschilt van de accijnsopgave, dient de leverancier tot eindverbruik de omvang van de afwijking te kunnen verklaren.

Artikel 5

Dit artikel verduidelijkt dat de leverancier tot eindverbruik, die wil onderbouwen dat een gedeelte van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzine en diesel niet een vervoersbestemming had, ten minste over een factuur en een betaalbewijs beschikt die hij, op verzoek van de NEa, overlegt. Het betreft bijvoorbeeld een factuur voor een levering diesel aan een waterschap ten behoeve van een gemaal, met inbegrip van een bewijs van betaling door die waterschap.

Artikel 6

vierde lid

Uit het begrip ‘leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer’, zoals neergelegd in artikel 9.7.1.1 van de wet, volgt dat de inboeker moet kunnen aantonen dat de hoeveelheid ingeboekte biobrandstof, die ofwel door hem tot verbruik uitgeslagen is, dan wel door hem onder schorsing van betaling van accijns geleverd is, onderdeel van een levering brandstof was die bij uitslag een hoeveelheid biobrandstof bevatte. Het vierde lid geeft op zijn beurt de grondslag om in bijlage 1 van de regeling, per soort geleverde biobrandstof, regels te stellen voor het aantonen (met behulp van de eigen administratie) van de aanwezigheid van een biobrandstof in de uitgeslagen brandstof die onderwerp van de inboeking was.

vijfde lid

Het vijfde lid verduidelijkt dat een dubbeltellingverklaring voor bijvoorbeeld gebruikt frituurvet door de inboeker niet gebruikt mag worden voor een bijschrijving van een dubbele hoeveelheid HBE’s van een biobrandstof uit dierlijk vet categorie 1 of 2.

Artikel 7

eerste en derde lid

Het eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, maakt duidelijk dat de inboeking van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van het gastransportnet, in feite een vergroende levering van gas is. Daarbij geldt dat de inboeker niet meer gas met garanties van oorsprong (met duurzaamheidkenmerken) vergroenen mag dan hij aan ‘grijs’ gas en met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland geleverd heeft. De hoeveelheid gas die voor vergroening in aanmerking komt, blijkt uit de meter van het leverpunt van het gas.

tweede en vierde lid

Het tweede lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, maakt duidelijk dat de inboeking van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van een directe lijn, in feite een vergroende levering van biogas is. Daarbij geldt dat de inboeker het biogas, dat hij met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland geleverd heeft, met garanties van oorsprong voor niet-netlevering (met duurzaamheidkenmerken) dient te vergroenen.

vijfde lid

Vertogas is de instelling die garanties van oorsprong afgeeft voor gas uit hernieuwbare energiebronnen, hier aangeduid als gasvormige biobrandstof. Die garanties garanderen dat de bewuste hoeveelheid gasvormige biobrandstof op duurzame wijze is geproduceerd. In de begripsbepalingen van artikel 1 van de regeling, zijn zowel de garantie van oorsprong als de garantie van oorsprong voor niet-netlevering omschreven als de garanties van oorsprong met de vermelding, bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen en HR-WKK-elektriciteit. Het betreffen de duurzaamheidkenmerken van de gasvormige biobrandstof, te weten de aard van de grondstof, het land van herkomst van de grondstof van de biobrandstof, alsmede het gehanteerde duurzaamheidssysteem. Uit artikel 8, vijfde lid, van het Besluit energie vervoer volgt dat voor de vervaardiging van de gasvormige biobrandstof geen subsidie verleend mag zijn. Een eventueel ontvangen subsidie, is standaard op de garantie van oorsprong vermeld.

Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister overgeboekt heeft en voor de vergroening van zijn levering van gas (via gastransportnet) of biogas (via directe lijn) wil gebruiken, ten tijde van de inboeking (waarbij de garantie van oorsprong aan de levering van gas gekoppeld wordt) zijn geldigheid niet verloren heeft. Het is niet noodzakelijk dat de periode van fysieke levering van gas volledig door de garantie van oorsprong gespiegeld wordt. Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van oorsprong binnen of na de periode van de fysieke levering van het gas ligt.

Artikel 8

Dit artikel beoogt regels te stellen voor de inboeking van een geleverde hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof. Een inboeking is echter eerst aan de orde, indien de minister de soort hernieuwbare brandstof opneemt in de lijst in bijlage 2 van de regeling. Deze lijst is vooralsnog leeg. Een onderneming, die een bepaalde soort vloeibare hernieuwbare brandstof uit een bepaalde techniek op de lijst wenst te hebben, dient zich met een verzoek tot de minister te wenden.

Artikel 9

Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland, hanteert de inboeker de meter van het bemeterde leverpunt. Hij boekt derhalve de totale hoeveelheid door hem geleverde elektriciteit in, dus niet de aan hem als afnemer op de aansluiting van het elektriciteitsnet door zijn leverancier geleverde elektriciteit en evenmin het hernieuwbaar geachte gedeelte van de door hem geleverde elektriciteit.

Artikel 10

De inboeker dient over een robuuste administratieve organisatie te beschikken, opdat hij alle benodigde onderdelen van de inboeking van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer met zijn boekhouding onderbouwen kan. Bovendien is de inboeker gehouden om de in bijlage 3 opgenomen gegevens bij zijn inboeking te vermelden. Naast algemene gegevens zijn ook gegevens opgenomen ten aanzien van de verschillende soorten hernieuwbare energie.

Artikel 11

Bij het bepalen van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de totale geleverde elektriciteit laat artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie de keuze aan de lidstaat tussen het gemiddelde op het nationale net en het gemiddelde op het Europese net. Evenals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015, is in deze regeling gekozen voor het Europese gemiddelde dat wordt berekend en bekendgemaakt door Eurostat en wel drie jaar voor het jaar waarop de verplichtingen van toepassing zijn.

Artikel 13

Dit artikel bepaalt de voorwaarden voor de goedkeuring van een (door de Europese Commissie erkend) duurzaamheidssysteem om een bewijs van afwezigheid van een moedwillige bewerking van grondstoffen af te geven. Het vereiste van een bewijs van afwezigheid van moedwillige bewerking is nodig voor sommige grondstoffen van bijlage IX, deel A, van de richtlijn en alle grondstoffen bijlage IX, deel B, van de richtlijn omwille van de bijschrijving van een HBE-geavanceerd, onderscheidenlijk HBE-overig. Bijlage 4 van de regeling somt de grondstoffen van bijlage IX van de richtlijn op waarvoor een bewijs van afwezigheid van moedwillige bewerking noodzakelijk is.

In de context van de richtlijn hernieuwbare energie, is de moedwillige bewerking gericht op een erkenning als grondstof van bijlage IX van de richtlijn. Om voor een goedkeuring in aanmerking te komen, dient de reikwijdte van het duurzaamheidssysteem zich in elk geval uit te strekken over de grondstoffen die in bijlage IX van de richtlijn staan. Tevens dient het duurzaamheidssysteem, indien het voor de beoordeling van de duurzaamheid van de biobrandstof alleen behoeft te toetsen op de broeikasgasbesparing die ten minste verwezenlijkt moet worden, aan te tonen dat het daarbij ook op afwezigheid van moedwillige bewerking controleert. Het betreft derhalve een aanvulling op de afval- en residuprocedure van het duurzaamheidssysteem, waarbij het duurzaamheidssysteem, omwille van de beoordeling van de duurzaamheid van de biobrandstof, niet op de zogenoemde landgebonden duurzaamheidcriteria toetst, maar alleen op een minimale broeikasgasemissiebesparing (ten opzichte van de gemiddelde uitstootwaarde van de in de Europese Unie werkelijk verbruikte benzine en diesel).

Artikel 14

Bijlage 5 van de regeling bevat de lijst met de grondstoffen die Nederland in de context van de systematiek hernieuwbare energie vervoer als industrieel afval beschouwt; het betreft een invulling van bijlage IX, deel A, onderdeel d, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 17

vierde lid

De norm ISAE 3000 is de door de International Auditing and Assurance Standards Board (onderdeel van de International Federation of Accountants) opgestelde International Standard on Assurance Engagements nr. 3000.

Artikel 27

Op grond van artikel 9.8.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt de rijksbelastingdienst op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa.

vijfde lid

De bestuursovereenkomst vermeldt de gegevens die de rijksbelastingdienst aan de NEa verschaft. Het betreft in elk geval informatie over een eventueel verschil tussen de ingevoerde uitslag tot vervoersverbruik in het register en de bij de rijksbelastingdienst ingediende accijnsaangiften over het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 28

Met de invoer van zijn uitslag tot vervoersverbruik in het register, voldoet de rapportageplichtige aan zijn rapportageverplichting van richtlijn 98/70/EG, zoals uitgewerkt in de Uitvoeringsrichtlijn FQD. Omdat het registerprogrammatuur in overeenstemming met deze richtlijn opgesteld is, behoeft de rapportageplichtige niet zelf de berekeningen te doen.

Artikel 29

eerste lid

Dit artikel verduidelijkt dat de rapportageplichtige, die wil onderbouwen dat een gedeelte van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzine en diesel niet een vervoersbestemming had, ten minste over een factuur en een betaalbewijs beschikt die hij, op verzoek van de NEa, overlegt. Het betreft bijvoorbeeld een factuur voor een levering diesel aan een waterschap ten behoeve van een gemaal, met inbegrip van een bewijs van betaling door het waterschap.

tweede lid

Dit artikel verduidelijkt de manier waarop een rapportageplichtige moet aantonen dat een hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen betere fossiele brandstof een vervoersbestemming had. Dit aantonen is noodzakelijk, omdat de wet veronderstelt dat de tot verbruik uitgeslagen betere fossiele brandstof niet aan een vervoersbestemming geleverd is.

Artikel 30

Bijlage 9 bevat de projectactiviteiten waarvan de gecertificeerde emissies in beginsel voor omwisseling in exploitatiereductie-eenheden in aanmerking komen. Echter, omdat artikel 39, tweede lid, van het besluit, de omwisseling in exploitatiereductie-eenheden beperkt tot de gecertificeerde emissiereducties die na 31 december 2018 uitgegeven zijn, geldt dat de lijst van projectactiviteiten nog geen uitsluitsel geeft over de vraag of een specifiek gecertificeerde emissiereductie voor omwisseling in een exploitatiereductie-eenheid in aanmerking komt.

Artikel 31

Indien de rapportageplichting kan bewerkstelligen dat een rekeninghouder in het Duitse UER Register een hoeveelheid reductie-eenheden overboekt naar de rekening van de NEa in dat register, dan zal de registerbeheerder van het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies een overeenkomende hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden in het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies uitgeven op de rekening van de rapportageplichtige. Opdat de registerbeheerder voldoende tijd heeft om de uitgifte te verwerken, dient de rapportageplichtige te bewerkstelligen dat de overboeking in het Duitse UER Register voor 1 maart 2021 gebeurt. Om de overgeboekte reductie-eenheden aan een rapportageplichtige te kunnen toekennen, is van belang dat de overboeker eveneens voor 1 maart 2021 aangeeft voor welke rapportageplichtige of rapportageplichtigen de reductie-eenheden bestemd zijn. De Duitse wet is te vinden op https://www.gesetze-im-internet.de/uerv/UERV.pdf.

Artikel 32

Indien de rapportageplichtige kan bewerkstelligen dat een rekeninghouder in het Protocol van Kyoto register een hoeveelheid gecertificeerde emissiereducties, die aan de voorwaarden van artikel 10 van het besluit voldoen, overboekt naar de aangewezen Kyotorekening in het Nederlandse PK-register, dan zal de registerbeheerder van het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies een overeenkomende hoeveelheid exploitatiereductie-eenheden in het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies uitgeven op de rekening van de rapportageplichtige. Opdat de registerbeheerder voldoende tijd heeft om de uitgifte te verwerken, dient de rapportageplichtige te bewerkstelligen dat de overboeking naar de aangewezen Kyotorekening voor 1 maart 2021 gebeurt. Om de overgeboekte gecertificeerde emissiereducties aan een rapportageplichtige te kunnen toekennen, is van belang dat de overboeker eveneens voor 1 maart 2021 aangeeft voor welke rapportageplichtige of rapportageplichtigen de gecertificeerde emissiereducties bestemd zijn.

Artikel 33

Dit artikel bepaalt de manier waarop de NEa berekent wat de broeikasgasemissiebesparing van een hernieuwbare brandstofeenheid is, ongeacht de soort. Op deze manier kan een brandstofleverancier, die in zijn hoedanigheid van leverancier tot eindverbruik aan zijn jaarverplichting voldoet, in zijn hoedanigheid van rapportageplichtige waarschijnlijk geheel of grotendeels ook aan zijn reductieverplichting voldoen.

Artikel 34

De artikelen 18 tot en met 21 en 23 tot en met 26 van hoofdstuk 1, die betrekking hebben op het register en de daarin op te nemen rekeningen op het gebied van hernieuwbare energie, zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen van de rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies van hoofdstuk 2.

Artikel 35

Dit artikel voorziet op voorhand in implementatie van eventuele toekomstige wijzigingen van de bijlagen I en II van richtlijn (EU) 2015/652.

Artikel 36

Alle artikelen van de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn, al dan niet gewijzigd, opgenomen in hoofdstuk 1 bij deze regeling, zodat de Regeling hernieuwbare energie 2015 kan komen te vervallen.

Artikel 37

De artikelen 4 en 4a van de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging, ter implementatie van richtlijn (EU) 2015/652, zijn verplaatst naar artikel 30 van deze regeling en kunnen dus in de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging komen te vervallen.

Artikel 38

Het moment van inwerkingtreding van de Regeling energie vervoer is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het wettelijke stelsel ter implementatie van de IlUC-richtlijn. De gewijzigde artikelen van titel 9.7 van de Wet milieubeheer, de nieuwe titel 9.8 van de Wet milieubeheer, het Besluit energie vervoer en onderhavige regeling zullen dus op hetzelfde moment in werking treden.

Bijlage 1

Volgens bijlage 1 dient de inboeker in zijn boekhouding over alle benodigde informatie te beschikken. Dit betekent dat de inboeker niet afhankelijk mag zijn van de boekhouding van derden. Met behulp van de eigen voorraadadministratie, de eigen accijnsadministratie en een door hem uitgeschreven bewijs van duurzaamheid, moet de inboeker kunnen aantonen dat hij een hoeveelheid vloeibare biobrandstof tot verbruik uitgeslagen heeft. Hieruit volgt onder meer dat een onderneming alleen leveringen van biobrandstof mag inboeken, indien hij zelf accijns heeft afgedragen voor de levering (uitslag tot verbruik) waarvan de biobrandstof onderdeel uitmaakt of als hij voor deze levering zelf de accijnsbetaalverplichting met behulp van een maandverklaring verlegd heeft. Ook betekent het dat de inboeker zelf de massabalans moet voeren over de tank(s) waarvanuit de in te boeken levering plaatsvond. Hij mag zich dus niet baseren op gegevens die door derden aan hem verstrekt zijn.

Overigens geldt dat de begrippen benzine en diesel, die in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer geduid zijn, doorwerken in het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer. Ten aanzien van het bewijs in de boekhouding dat de inboeker een hoeveelheid biodiesel, biostookolie, bio-LPG, biomethaan of biomethanol aan een binnenvaart- of zeeschip geleverd heeft, mag de inboeker gebruikmaken van de zogenaamde bunkerverklaring die hij van de onderneming verkrijgt wier schepen hij belaadt omwille van de aflevering van de diesel en stookolie aan het binnenvaart- of zeeschip ten behoeve van de voortstuwing van het schip.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven