Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2018, 32302 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2018, 32302 | beleidsregel |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikel 5.1 juncto artikel 10.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 juncto artikel 10.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van de verbetering van duurzaam ondernemen en voedselzekerheid door publiek private partnerschappen in het kader van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2020 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
1. Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit worden ingediend in twee openstellingen.
2. Aanvragen voor subsidie in de eerste openstelling van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit worden ingediend vanaf 16 november 2018 tot en met 17 december 2018, 15.00 uur Nederlandse tijd.
3. Aanvragen voor subsidie in de tweede openstelling van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit worden ingediend vanaf 15 november 2019 tot en met 16 december 2019, 15.00 uur Nederlandse tijd.
4. Aanvragen voor een subsidie in het kader van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier vermelde bescheiden.1
1. Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit geldt voor aanvragen bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 14 november 2019 een subsidieplafond van € 35 miljoen.
2. De middelen die beschikbaar zijn op grond van het in het eerste lid genoemde subsidieplafond zijn als volgt verdeeld over de volgende thema’s:
a. Voedingswaarde: € 5 miljoen;
b. Efficiënte waardeketens: € 15 miljoen;
c. Circulaire economie agrosector: € 5 miljoen;
d. Beter werk en inkomen voor jeugd en vrouwen: € 10 miljoen.
Daarbij geldt dat, indien middelen resteren van de voor één of meer van deze thema’s beschikbare middelen, deze naar rato beschikbaar komen voor aanvragen met betrekking tot de overige thema’s, voor zover deze aanvragen voldoen aan de maatstaven die in dit besluit zijn neergelegd.
3. Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit geldt voor aanvragen bedoeld in artikel 2, derde lid, voor de periode vanaf 15 november 2019 tot en met 31 december 2020 een nader bekend te maken subsidieplafond.
De verdeling van de subsidieplafonds bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.
Dit besluit zal met de bijlage, inclusief de annexen, in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R.M. Buijs
Het in dit besluit omschreven subsidieprogramma is onderdeel van het beleidskader Sustainable Development Goals Partnerschapfaciliteit (hierna: SDGP) waarin naast subsidieverstrekking ook andere instrumenten worden ingezet. Het beleidskader SDGP is te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).2
Het subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit (hierna te noemen het subsidieprogramma) levert als onderdeel van het beleidskader SDGP een bijdrage aan de uitvoering van de SDG-agenda.3 Het programma richt zich op SDG 2 (Einde aan honger), 8 (Fatsoenlijke banen en economische groei) en 17 (Partnerschappen voor de doelen) met als nevendoelstelling SDG’s 5 (Vrouwen en mannen gelijk),12 (Duurzame consumptie en productie) en 13 (Klimaatverandering aanpakken).
Problemen op de gebieden van duurzaam ondernemen en voedselzekerheid zijn complex van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen veelal niet door één partij worden opgelost en kunnen oplossingen veelal niet door één partij worden gefinancierd. Het subsidieprogramma stimuleert het aangaan van Publiek Private Partnerschappen. Door in partnerschap te werken en gebruik te maken van de toegevoegde waarde van overheden, ondernemingen, NGO’s en kennisinstellingen kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor deze problemen. Partnerschappen bieden bovendien kansen voor de Nederlandse (agri-)sector en kunnen helpen bij het opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen en het ontwikkelen van economisch duurzame oplossingen past het subsidieprogramma goed in overgangslanden waar de omslag gemaakt wordt van hulp naar handel. In fragiele staten of landen waar de institutionele randvoorwaarden voor economische ontwikkeling nog zwak zijn, kunnen partnerschappen, door de typische samenwerking tussen publieke en private partijen, een geschikt instrument zijn voor versterking van het ondernemingsklimaat.
De Minister heeft de uitvoering van dit subsidieprogramma opgedragen aan RVO, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal dit subsidieprogramma uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
In dit subsidieprogramma wordt verstaan onder:
een onderwijs- en onderzoeksinstelling die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid.
organisatie in het land waar de activiteiten worden uitgevoerd.
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
onderneming als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.4
een niet op winst gerichte en niet door een overheidsinstantie opgerichte of aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht in het land waar de NGO statutair gevestigd is; deze partij is ook als zodanig geregistreerd.
een rechtspersoon, niet zijnde een stichting of vereniging of NGO, die economische activiteiten uitvoert, ongeacht de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Een coöperatieve vereniging (coöperatie) die economische activiteiten uitvoert kan wel worden aangemerkt als onderneming. Onder een economische activiteit wordt verstaan het aanbieden van goederen en/of diensten op een economische markt. Ook rechtspersonen die economische activiteiten uitvoeren op ‘not for profit’ of ‘not for loss’ basis kunnen kwalificeren als onderneming in het partnerschap.
geheel van centrale en decentrale overheidsorganisaties (rijksoverheid, provincie, gemeente, of lokale variant daarop). Ook semi-overheidsorganisaties kunnen als ‘overheid’ deelnemen aan een PPP; het gaat daarbij om instanties die wettelijke taken uitvoeren of het publieke belang dienen en 100% gefinancierd worden uit publieke middelen.
de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.
een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband bestaande uit partners met eigen rechtspersoonlijkheid, enerzijds overheidsorganisaties en anderzijds een of meer organisaties zonder winstoogmerk of bedrijven, gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
Het doel van dit subsidieprogramma is ‘bijdragen aan duurzaam ondernemen en voedselzekerheid via PPP’s’.
Tot de begunstigden van dit subsidieprogramma behoren lokaal MKB, boeren en vissers en waar mogelijk de lokale overheid. Er is in het bijzonder aandacht voor het versterken van ondernemerschap voor en door jongeren, inclusief landbouwers en tuinders als ondernemers. Ook kwetsbare groepen zoals de allerarmsten, vrouwen en meisjes of bijvoorbeeld etnische groepen maken deel uit van de doelgroep. Alle via het subsidieprogramma ondersteunde activiteiten dienen bij te dragen aan het verbeteren van de levensomstandigheden van één of meerdere groepen van de doelgroep.
Subsidies in het kader van dit subsidieprogramma zijn bedoeld voor PPP’s, namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Een PPP bestaat uit maximaal zes deelnemers (partners) waarvan tenminste één:
• NGO of kennisinstelling,
• Onderneming, en
• Overheidsorganisatie, waarbij de voorkeur uitgaat naar de lokale overheid.
Een van deze deelnemers dient een lokale partij te zijn.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een Nederlandse partner, niet zijnde een overheidsorganisatie. Met ‘Nederlands’ wordt bedoeld ‘beschikking hebbend over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht en statutaire zetel in Nederland’.
Individuele leden van de doelgroep kunnen geen partner van het PPP zijn. Deelname van multinationale ondernemingen is alleen toegestaan indien er ook een MKB-onderneming deelneemt in het partnerschap. Dit mag zowel een Nederlandse als buitenlandse onderneming zijn.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan te mitigeren.
Als een penvoerder namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie wil indienen, dient de penvoerder alvorens een aanvraag in te dienen een adviestraject te doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende concept note (oriëntatiefase). Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur aan de potentiële subsidieaanvrager over de ingediende concept note. De uitkomst van het adviestraject is overigens niet bindend. Het is aan de potentiële aanvrager om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Meer informatie hierover staat op https://english.rvo.nl/sdgp.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma dienen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (het project) te zijn gericht op ten minste één van de volgende SDGP-thema’s:
• Voedingswaarde: bijdragen aan het tegengaan van ondervoeding, door betere toegang en inname van gezonde voeding gedurende het gehele jaar.
• Ontwikkeling waardeketens: bijdragen aan marktontwikkeling in delen of de gehele keten (inputvoorzieningen, productie tot consument).
• Circulaire economie agrosector: bijdragen aan efficiëntere systemen van productie, verwerking en consumptie van agroproducten, gericht op hergebruik van grondstoffen en producten.
• Beter werk en inkomen voor jeugd (< 35 jaar) en vrouwen: bijdragen aan beter werk en inkomen voor jeugd (< 35 jaar) en/of vrouwen, hetgeen zowel banen als zelfstandig entrepreneurs kan betreffen (waaronder boeren).
Voor een overzicht van de thema’s en bijbehorende indicatoren waarop de projectresultaten gericht moeten zijn, zie annex 1 bij deze beleidsregels.
Activiteiten gericht op de financiële sector, uitgezonderd verzekeringssystemen, komen niet in aanmerking voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma.
Ten minste de helft van de activiteiten moet betrekking hebben op één van bovengenoemde thema’s (dit wordt bepaald aan de hand van de met de uitvoering van de activiteiten gemoeide kosten). Het project wordt onder dit ene thema ingediend, beoordeeld en gerangschikt. Andere activiteiten kunnen wel gerelateerd zijn aan de overige SDGP-thema’s.
Het project moet resultaten opleveren in één van de landen (doellanden) opgenomen in annex 2 bij deze beleidsregels. In geval de aanvraag betrekking heeft op een economische activiteit in een aangesloten gebied dat zich over een landsgrens uitstrekt, mag een project resultaten in twee landen zoals genoemd in annex 2 opleveren.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (het project) in maximaal 7 jaar worden uitgevoerd.
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 3.000.000. De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 500.000.
De PPP-partners dragen in totaal ten minste 50% van de totale subsidiabele kosten uit eigen middelen of uit middelen verkregen van derden anders dan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ten minste 25% van de totale subsidiabele kosten wordt gefinancierd uit middelen afkomstig van de in het PPP deelnemende onderneming(en) en ten minste 10% van de totale subsidiabele kosten wordt door de deelnemende onderneming(en) in het PPP bijgedragen in cash.
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
– voor kosten die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd, wordt geen subsidie verleend;
– voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten wordt geen subsidie verleend;
– voor kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project wordt geen subsidie verleend; de startdatum van het project mag niet vóór de indieningsdatum van de subsidieaanvraag liggen;
– om de hoogte van de tarieven van de PPP-partners te bepalen wordt gebruik gemaakt van de methode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’; hierbij geldt een opslag van 50% op de loonkosten.
– direct uit het project verkregen inkomsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten, zoals bijvoorbeeld hardware die wordt doorverkocht en inkomsten uit gegeven training en advies.
a. Kosten voor technische assistentie (TA):
– Projectmanagement: hieronder vallen kosten van activiteiten zoals bijvoorbeeld het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van (business) plannen, rapporteren, projectadministratie, audit kosten.
– Monitoring en (externe) evaluatie van het project.
– Demonstratiematerialen zoals bijvoorbeeld zaden, fertilizer en pesticiden.
– Instandhouding van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de projectperiode waarop de subsidie betrekking heeft.
– Activiteiten die individuele organisaties overstijgen en direct bijdragen aan de doelstellingen van het projectvoorstel zoals bijvoorbeeld een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling, versterken institutionele capaciteit.
– Kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO- en/of milieu-certificering), vergunningen, marketing, advieskosten.
– Overige technische assistentie; hieronder valt kennisoverdracht aan en training van medewerkers van de van het PPP deel uitmakende partners en derde partijen.
b. Kosten voor de aanschaf- en/of voortbrengingskosten van hardware (HW)
Hardware betreft kapitaalgoederen die worden ingezet in het productieproces, zoals machines, gebouwen en installaties en bedrijfsinventaris; eventuele (computer)software valt hier ook onder. Kosten gemoeid met goederen die slechts één productiecyclus mee gaan of in één jaar worden afgeschreven, worden niet aangemerkt als investeringen in hardware, maar als operationele kosten, welke niet subsidiabel zijn.
Onder subsidiabele kosten HW wordt verstaan:
– Investeringen: de aanschaf- en/of voortbrengingskosten in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project.
– Investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud.
– Kosten van heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, uitgezonderd btw.
– Transportkosten van hardware.
Hierbij geldt dat indien de hardware wordt geleverd door één van de PPP-partners slechts de kostprijs van de hardware tot de subsidiabele kosten wordt gerekend.
In de subsidieverleningsbeschikking zal worden opgenomen dat kosten voor hardware en kosten voor technische assistentie, met uitzondering van kosten gemaakt voor het uitvoeren van de inceptiefase, pas subsidiabel zijn na afronding van de inceptiefase. De inceptiefase is afgerond indien alle voor deze fase geplande activiteiten zijn uitgevoerd en de daarmee beoogde resultaten zijn behaald. Op verzoek van het PPP kan RVO hiervan afwijken. RVO beoordeelt dit verzoek aan de hand van de ingediende rapportage en bijbehorende bijlagen van de inceptiefase.
Niet subsidiabel zijn in ieder geval kosten voor:
– het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
– financieringskosten en rentevergoedingen;
– revolverende fondsen;
– aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen danwel van land;
– onderzoek en ontwikkeling (R&D), uitgezonderd demonstratie activiteiten;
– operationele goederen/diensten/activiteiten;
– omzetbelasting zoals btw/VAT (tenzij kan worden aangetoond dat er geen vrijstelling kan worden gekregen en/of geen aftrekrecht geldt);
– activiteiten uitgevoerd door niet-partners in het PPP, anders dan kosten van derden die door de PPP-partners worden betaald op basis van facturen voor aan hen geleverde goederen of diensten;
– inflatie en schommelingen in wisselkoers;
– loon van medewerkers in dienst bij een PPP-partner zijnde een lokale overheidsorganisatie in het doelland.
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.3 (advies naar aanleiding van concept note).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe op www.english.rvo.nl/sdgp beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag wordt opgesteld in de Engelse taal en bevat in ieder geval:
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
– PPP-partner formulieren;
– Projectplan, waar de business case en IMVO aspecten worden meegenomen;
– Begroting;
– Financiële verklaringen PPP-partners omtrent de solvabiliteit en liquiditeit van een partner en/of garantieverklaringen;
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de PPP-partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moeten de PPP-partners verklaren dat zij op de hoogte zijn van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en dat zij hiernaar handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan.
Eventueel kunt u de aanvraag schriftelijk (USB-stick) en/of per e-mail, rechtsgeldig ondertekend, indienen bij RVO. Bezoekadres: Prinses Beatrixlaan 2, Den Haag; Postadres: Postbus 93144, 2509 AC Den Haag; e-mailadres: sdgp@rvo.nl.
Uiterste termijn van indiening is voor de eerste openstelling 17 december 2018, 15.00 uur Nederlandse tijd, voor de tweede openstelling 16 december 2019, 15.00 uur Nederlandse tijd. Aanvragen dienen op deze tijdstippen door RVO te zijn ontvangen.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de penvoerder het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan hiervoor, in het bijzonder paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de vijf in paragraaf 7.2 opgenomen criteria.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden. Hiervoor kan RVO contact zoeken met de PPP-partners en relevante stakeholders.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts. De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden worden altijd gevraagd om input voor de beoordeling van de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context. Uiteindelijk legt RVO de resultaten van de beoordeling van de aanvragen voor advies voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie Subsidieprogramma SDGP.
Verder zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma zijn neergelegd.
Aanvragen moeten een minimale puntenscore op de inhoudelijke criteria behalen (zie 7.3) om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Aanvragen die daaraan voldoen zullen aan de hand van de beoordeling op onderstaande criteria, na toekenning van eventuele bonuspunten, gerangschikt worden ten einde te kunnen bepalen welke aanvragen in aanmerking kunnen komen voor subsidie.
Beleidsbijdrage
a. De omvang en waarschijnlijkheid van de door het PPP en project te behalen bijdrage aan de ontwikkelfocus en doelstellingen van SDGP (impact).
b. De mate waarin het project positieve resultaten oplevert voor de doelgroep en aansluit op de behoeften van de doelgroep. Hierbij wordt de bijdrage aan het verbeteren van de levensomstandigheden van kwetsbare groepen expliciet meegewogen.
c. De mate waarin het project aansluit op het beleid van het doelland of dat van de Nederlandse overheid ten aanzien van het thema waarop het project zich (in hoofdzaak) richt.
d. De mate waarin het project aansluit op het beleid van de ambassade in het doelland, in het bijzonder prioritaire thema’s, en zijn ingebed in de lokale context.
e. De mate waarin het project bijdraagt aan verbetering van structurele randvoorwaarden die van belang zijn voor opschaling van de business case en daarmee bijdraagt aan systeem- en/of sectorontwikkeling.
f. De mate waarin het project bijdraagt aan verbetering van wet- en regelgeving ten behoeve van ondernemerschap in de (sub)sector of keten waarop het zich richt of de ontwikkeling van kennis en vaardigheden van de doelgroep.
Partnerschap
g. De meerwaarde van het partnerschap: de mate waarin een PPP de juiste samenwerkingsvorm is voor het vinden van innovatieve en duurzame oplossingen voor het behalen van de project- en impactdoelstellingen.
h. Relevantie van de PPP-partners: de mate waarin de keuze van de PPP-partners leidt tot een efficiënte en effectieve uitvoering van het project.
i. De capaciteit van het partnerschap: de mate waarin de PPP-partners in het algemeen en de penvoerder in het bijzonder beschikken over relevante expertise, benodigde invloed op de besluitvorming en organisatorische capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren.
Interventiestrategie
j. De mate waarin de binnen het project vormgegeven interventie is gebaseerd op een gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
k. Effectiviteit van de interventiestrategie: de mate waarin de projectinterventie logisch aansluit bij de context-, stakeholder- en probleemanalyse en de waarschijnlijkheid dat de interventie leidt tot het realiseren van de projectdoelstellingen. Een kwalitatief goede risicoanalyse en risicomitigatie vormt hier onderdeel van.
Business case
l. Het project is binnen de looptijd van het project vermeerderd met twee jaar niet commercieel haalbaar. Een project is commercieel haalbaar indien het gehele project middels één of meerdere door het project ondersteunde business cases kan worden terugverdiend binnen de projectperiode en de twee daaropvolgende jaren of de benodigde financiering uit de commerciële markt kan verkrijgen. De business case maakt tevens duidelijk hoe de projectresultaten na afloop van het project zelfstandig voortgezet kunnen worden.
m. Het project zal niet leiden tot marktverstoring in het doelland en in Europa.
Duurzaamheid en IMVO
n. De mate waarin het project bijdraagt aan klimaatadaptatie door aan te passen aan het actuele of verwachte klimaat en de effecten daarvan door vergroting van de duurzaamheid van ketens te vergroten door middel van:
• het verstandig gebruik maken van water (rekening houdend met klimaatverandering);
• het verminderen van voedselverliezen;
• het behoud van biodiversiteit
o. De mate waarin het project de transitie naar een circulaire economie in de doellanden aanjaagt en ondersteunt.
p. De mate waarin het project bijdraagt aan gendergelijkheid met speciale aandacht voor de positie van vrouwen.
q. De mate waarin het project bijdraagt aan het realiseren van leefbaar loon of leefbaar inkomen voor werknemers of kleine zelfstandigen.
r. De mate waarin het project bijdraagt aan bestrijding van kinderarbeid.
s. De aandacht voor overige IMVO thema’s zoals benoemd in OESO richtlijnen.5
In totaal zijn er 100 punten te verdienen. In de onderstaande tabel staat per criterium het maximum aantal te verdienen punten en het aantal punten dat minimaal behaald moet worden om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.
Criterium |
Maximum |
Minimum |
---|---|---|
Beleidsbijdrage |
40 |
28 |
Partnerschap |
20 |
14 |
Interventiestrategie |
10 |
7 |
Business case |
10 |
7 |
Duurzaamheid en MVO |
20 |
14 |
Totaal aantal punten |
100 |
70 |
Naast de 100 punten die ten hoogste kunnen worden verkregen bij de beoordeling aan de hand van de inhoudelijke criteria kunnen bonuspunten worden verkregen. Er worden 5 extra punten toegekend aan aanvragen voor activiteiten in één van de 20 IGG-DDE doellanden zoals opgenomen in annex 2 bij deze beleidsregels.
Voor het subsidieprogramma worden twee subsidierondes opengesteld. Voor de aanvragen ingediend in de eerste subsidieronde is in totaal € 35 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 5 miljoen beschikbaar voor activiteiten gericht op Voedingswaarde, € 15 miljoen voor Efficiënte waardeketens, € 5 miljoen voor Circulaire economie agrosector en € 10 miljoen voor Beter werk en inkomen voor jeugd en vrouwen. De middelen beschikbaar voor aanvragen ingediend in de tweede subsidieronde worden later bekend gemaakt via een daartoe strekkend besluit.
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet (in voldoende mate) wordt voldaan aan het bepaalde in deze beleidsregels of indien het voor het thema waarop de aanvraag (in hoofdzaak) in hoofdzaak betrekking heeft beschikbare budget ontoereikend is.
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.
De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel) kan uitvoeren.
In de subsidiebeschikking zal de verplichting worden opgenomen dat meegewerkt zal moeten worden aan monitoring en effectmeting van RVO aangaande de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 0,4% bedraagt.
Thema: |
1. Voedings-waarde |
2. Efficiënte waardeketens |
3. Circulaire economie agrosector |
4. Beter werk en inkomen voor jeugd (<35) en vrouwen |
---|---|---|---|---|
Omschrijving |
Het tegengaan van ondervoeding. projecten moeten bijdragen aan betere toegang en inname van gezonde voeding gedurende het gehele jaar. |
Ontwikkeling van waardeketens: Voorstellen dienen bij te dragen aan marktontwikkeling in delen of de gehele keten (inputvoorzieningen, productie tot consument). |
Bijdragen aan efficiëntere systemen van productie, verwerking en consumptie van agroproducten, gericht op hergebruik van grondstoffen en producten. |
Bijdragen aan beter werk en inkomen voor jeugd (<35) en/of vrouwen. Dit kan zowel banen als zelfstandig entrepreneurs betreffen (waaronder boeren). |
Budget |
5 miljoen |
15 miljoen |
5 miljoen |
10 miljoen |
Core indicatoren |
1. Reduce malnutrition |
2. Promote agricultural growth (including livestock/fish) en/of 4. Create better and more efficient working conditions |
3. Create ecologically sustainable food systems |
4. Create better and more efficient working conditions |
FOOD AND NUTRITION SECURITY and SUSTAINABLE DEVELOPMENT |
||||
1. reduce malnutrition |
2. promote agricultural growth (including livestock/fish) |
3. create ecologically sustainable food systems |
4. Create better and more efficient working conditions |
5. Increase Private Sector Investment |
REACH PER OBJECTIVE (non-cumulative indicator on output level) |
||||
1. Total number of undernourished people reached (direct/indirect) |
2. Total number of farmholders (male/female; age: % < 35) reached (direct/indirect) |
3. Total number of hectares of farmland (including pastures and fish ponds) reached (direct/indirect) |
4. Number of trained smallholders in sustainable (agricultural) practices and production workers in sustainable production practices |
5. Total amount of investment Number of companies with plans to invest or trade (Local or Dutch) SDGP specific: total amount of private sector co-financing generated |
a. EFFECTS OF THAT REACH (non-cumulative indicators on effect level) |
||||
1.a.1 Number of people with improved food intake 1.a.2 Number of people with improved access to appropriate food 1.a.3 Number of people whose nutritional situation became more resilient to possible stresses and/or shocks |
2.a.1 Number of farmholders (male/female; age: % < 35) with increased productivity and/or income 2.a.2 Number of farmholders (male/female; age: % < 35) with improved access to input and/or output markets 2.a.3 Number of farmholders (male/female; age: % < 35) whose farming enterprise became more resilient to possible stresses and/or shocks |
3.a.1 Number of hectares of farmland used more eco-efficiently 3.a.2 Number of hectares of farmland that became part of improved watershed/landscape management 3.a.3 Number of hectares of farmland that agro-ecologically became more resilient to possible stresses and/or shocks |
4.a.1 Number of land and factory workers (male/female; age: % < 35) with improved labour conditions in accordance with international agreements 4.b Number of land and production workers with improved working techniques and conditions |
5.a.1 Amount of private investment by companies or financial institutions generated by ODA |
b. OUTCOME OF REACH PLUS EFFECTS (cumulative indicator on outcome level) |
||||
1.b Number of people lifted out of undernourishment |
2.b Number of farmholders (male/female; age < 35) that doubled their productivity and/or income |
3.b Number of hectares of farmland converted to sustainable use |
Number of jobs and FTE supported |
5.b Amount of investment leveraged |
– Afghanistan – Algeria – Angola – Armenia – Bangladesh1 – Benin1 – Bhutan – Bolivia – Burkina Faso – Burundi1 – Cambodia – Cape Verde – Chad – Colombia – Côte d'Ivoire – Democratic Republic of Congo – Djibouti – Egypt1 – Ethiopia1 – Gambia – Georgia – Ghana1 – Guatemala – Guinea – Haiti – India – Indonesia – Iraq1 – Jordan1 – Kenya1 – Kosovo – Laos – Lebanon1 – Liberia |
– Libya – Madagascar – Malawi – Mali1 – Morocco – Moldavia – Mongolia – Mozambique1 – Myanmar – Nepal – Nicaragua – Niger – Nigeria1 – Pakistan – Palestinian Territories1 – Peru – Philippines – Rwanda1 – Sierra Leone – Sao Tome and Principe – Senegal1 – Somalia – South Africa – South Sudan1 – Sri Lanka – Sudan1 – Suriname – Tanzania – Togo – Tunisia1 – Uganda1 – Vietnam – Zambia |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-32302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.