Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 juni 2018, nr. 2018-0000089382, tot wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in verband met onder meer de mogelijke verlenging van projectperiodes AMR en VSO PrO

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING ESF 2014-2020

De Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, vijfde lid, wordt na ‘De deelnemersadministratie’ ingevoegd ‘bevat het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project,’.

B

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘de managementautoriteit’ vervangen door ‘de Minister’.

C

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel A6 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In onderdeel c, subonderdeel 1°, wordt ‘ten hoogste 24 maanden’ vervangen door ‘ten hoogste 36 maanden’.

2°. In onderdeel d, subonderdeel 1°, wordt na ‘twaalf maanden heeft’ ingevoegd ‘als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b’.

3°. In onderdeel d wordt onder vernummering van subonderdeel 2° tot 3°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 2°. een duur van ten hoogste 24 maanden heeft als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c;.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een subsidieontvanger de projectduur gedurende de looptijd van het project wil verlengen, met inachtneming van de in het eerste lid, onderdelen c en d gestelde maximale projectduur, wordt een verzoek daartoe uiterlijk twee maanden voor de einddatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, bij de Minister ingediend.

2. Artikel A8 komt te luiden:

Artikel A8. Voortgangsrapportage en tussentijdse declaratie

  • 1. Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, dient de subsidieontvanger, binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden.

  • 2. Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, kan de Minister de subsidieontvanger na afloop van 24 maanden van het project verzoeken:

    • a. een tweede voortgangsrapportage in te dienen over de eerste 24 maanden van het project; dan wel

    • b. een tussentijdse declaratie in te dienen over de eerste 24 maanden van het project, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.

  • 3. De tweede voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden uiterlijk binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek ingediend.

  • 4. De voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 5. Artikel 18, tweede en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie.

  • 6. De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 7. De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van de tussentijdse declaratie en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

3. Aan artikel A9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel A8, tweede lid, onderdeel b, verschuldigde subsidie.

4. Aan artikel A10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De Minister kan het eventueel onbenutte deel van het subsidieplafond per centrumgemeente voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A3, onderdeel c, en bijlage 3b, na controle en vaststelling, toevoegen aan het subsidieplafond voor de betreffende centrumgemeente in het daaropopvolgende aanvraagtijdvak bedoeld in artikel A3, onderdeel d, en bijlage 3b.

5. In artikel A17a wordt ‘de managementautoriteit’ vervangen door ‘de Minister’.

6. In artikel A27 wordt ‘€ 5.300.000,-’ vervangen door ‘€ 7.000.000’.

ARTIKEL II. INTREKKEN VAN DE SUBSIDIEREGELING KINDEROPVANG

De Subsidieregeling kinderopvang wordt ingetrokken.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 juni 2018

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

ALGEMENE TOELICHTING

Met deze wijziging wordt de mogelijkheid geboden om de looptijd van projecten ten behoeve van de centrumgemeenten (vallend onder Hoofdstuk I van deze regeling) te verlengen, binnen het bestaande subsidieplafond.

Arbeidsmarktregio’s die het budget beschikbaar gesteld voor het tweede aanvraagtijdvak VSO-PrO niet volledig benutten, kunnen het restant opgeteld krijgen bij het budget voor het opvolgende aanvraagtijdvak. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de toezeggingen zoals gedaan in de brief van het Agentschap SZW (thans Uitvoering Van Beleid) van 22 november 2017 met betrekking tot de goede benutting van het ESF-budget in de arbeidsmarktregio’s.

Daarnaast bevat deze wijzigingsregeling het ophogen van het subsidieplafond voor de projecten in het kader van sociale innovatie en transnationale samenwerking (Hoofdstuk IV van deze regeling) en enkele technische wijzigingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014-2020

– Onderdeel A (artikel 15, vijfde lid)

Deze wijziging betreft een verduidelijking van de reeds bestaande verplichting (voortvloeiende uit de Kaderwet SZW-subsidies) voor de subsidieontvanger om een deelnemersadministratie bij te houden met daarin de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.

– Onderdeel B (artikel 17, eerste lid)

Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat belanghebbenden primair een relatie hebben met het bestuursorgaan.

– Onderdeel C, onder 1 (artikel A6)

De maximale projectduur van de lopende projecten in de arbeidsmarktregio’s (gemeenten en VSO-PrO scholen) is verlengd met maximaal 12 maanden. Om een eventuele projectverlenging mogelijk te maken, dienen aanvragers, ingevolge het (nieuwe) vierde lid van dit artikel, uiterlijk twee maanden voorafgaand aan de einddatum van het project, het verzoek tot verlenging van de looptijd van het project in.

– Onderdeel C, onder 2 (artikel A8)

In dit artikel wordt de mogelijkheid opgenomen om een tussentijdse declaratie op te vragen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in het kader van een tijdige declaratie van de projectkosten bij de Europese Commissie. Een eventuele tussentijdse declaratie zal alleen door de Minister worden opgevraagd in het geval er een risico bestaat op onderbenutting van het aan Nederland beschikbaar gestelde ESF budget door niet tijdige declaratie van projectkosten bij de Europese Commissie (decommittering). Het afrekenen van een tussentijdse declaratie gebeurt op eenzelfde wijze als het afrekenen van de einddeclaratie. Dit betekent dat een tussentijdse declaratie een verantwoording van de gedeclareerde kosten moet bevatten en een rapportage met de burgerservicenummers van de deelnemers waarop de tussentijdse declaratie betrekking heeft. De begunstigde ontvangt een subsidievoorschot op basis van deze ingediende tussendeclaratie. Als er geen tussentijdse declaratie wordt opgevraagd, kan de Minister besluiten bij projecten met een duur van meer dan 24 maanden een tweede voortgangsrapportage op te vragen.

– Onderdeel C, onder 3 (artikel A9)

Aan artikel A9 is een lid toegevoegd opdat op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel A8, ook voorschotten kunnen worden verstrekt, zoals dit normaal gesproken gebeurt na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie (artikel 14).

Indien de Minister niet besluit tot opvragen van een tussentijdse declaratie, blijft, op grond van artikel A9, de mogelijkheid voor de subsidieontvanger bestaan om een voorschot aan te vragen op basis van de voortgangsrapportage. Een verschil tussen beide is dat het voorschot op basis van de tussentijdse declaratie het karakter heeft van een tussentijdse afrekening, waarbij de gedeclareerde kosten worden gecontroleerd, terwijl bij een voorschot op basis van een voortgangsrapportage wordt beoordeeld of de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

– Onderdeel C, onder 4 (artikel A10)

In het toegevoegde vijfde lid in artikel A10 is mogelijk gemaakt dat het niet benutte deel van het budget dat bij het tweede tijdvak voor VSO-PrO (budget als bedoeld in artikel A3, onderdeel c) beschikbaar is gesteld aan een specifieke arbeidsmarktregio op basis van bijlage 3b, kan worden toegevoegd aan het budget voor betreffende arbeidsmarktregio van het opvolgende tijdvak (budget als bedoeld in artikel A3, onderdeel d).

– Onderdeel C, onder 5 (artikel A17a)

Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat belanghebbenden primair een relatie hebben met het bestuursorgaan.

– Onderdeel C, onder 6 (artikel A27)

Het subsidieplafond voor projecten sociale innovatie en transnationale samenwerking (Hoofdstuk IV) wordt verhoogd van € 5,3 mln. naar € 7 mln. Dit om te komen tot een optimale benutting van het budget voor dit onderdeel in de regeling. Op basis van inschattingen en de eerste signalen met betrekking tot de realisatie van de projecten, is de verwachte realisatie van de subsidie na vaststelling 75%. Dit betekent dat het subsidieplafond wordt opgehoogd naar € 7 mln. om een verwachte realisatie van € 5,3 mln. mogelijk te maken.

Artikel II (intrekking van de Subsidieregeling kinderopvang)

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de uitgewerkte Subsidieregeling kinderopvang in te trekken, aangezien die al geruime tijd niet meer actief is (de aanvraagtijdvakken vielen in 2009 en de maximale projectduur was 18 maanden).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven