Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 mei 2018, houdende mandaatverlening aan de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst voor het verlenen van toestemming voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een inlichtingen- en veiligheidsdienst van een ander land en voor het verlenen van ondersteuning aan een inlichtingen- en veiligheidsdienst van een ander land (Mandaatbesluit AIVD ten aanzien van samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen 2018)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 88, vierde lid, en 89, zesde lid, van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. AIVD:

de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

c. hoofd van de dienst:

de directeur-generaal van de AIVD;

d. wet:

Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017;

e. wegingsnotitie:

het document met daarin de bevindingen van de weging die op grond van artikel 88, tweede lid, van de wet heeft plaatsgehad en waaruit de mogelijke samenwerkingsvormen blijken.

e. risicodienst:

een dienst met wie de samenwerking op basis van de in artikel 88, derde lid, van de wet genoemde wegingscriteria een risico vormt.

Artikel 2

  • 1. Het hoofd van de dienst heeft mandaat om toestemming te verlenen voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een inlichtingen- en veiligheidsdienst van een ander land, tenzij het gaat om een inlichtingen- of veiligheidsdienst van een ander land die volgens de wegingsnotitie als risicodienst moet worden aangemerkt.

  • 2. De Minister wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over een verleende toestemming door het hoofd van de dienst.

Artikel 3

  • 1. Het hoofd van de dienst heeft mandaat om toestemming te verlenen voor het, in het kader van een samenwerkingsrelatie, verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan een dienst van een ander land in die gevallen zoals bepaald in artikel 89, zesde lid, van de wet.

  • 2. De Minister wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over een verleende toestemming door het hoofd van de dienst.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de wet in werking treedt.

Artikel 5

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit AIVD ten aanzien van samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen 2018.

7 mei 2018, met terugwerkende kracht geldig per 1 mei 2018.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen

Samenwerking met buitenlandse collegadiensten is voor de taakuitvoering van de AIVD van groot belang. Om deze samenwerking in goede banen te leiden is in hoofdstuk 6 van de wet onder meer de samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen geregeld.

In artikel 88 van de wet wordt de bevoegdheid tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met buitenlandse collegadiensten geregeld en zijn de wegingscriteria benoemd, bepalend voor de vraag of, en zo ja, waaruit die samenwerking kan bestaan. In artikel 89 wordt vervolgens een regeling gegeven voor de verstrekking van gegevens alsmede het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse collegadiensten. Artikel 90 geeft tot slot een regeling voor het doen van verzoeken om technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse collegadiensten. Dit besluit heeft enkel betrekking op de artikelen 88 en 89 van de wet en verleend de in deze artikelen geboden mogelijkheden voor mandaat.

Aangaan samenwerkingsrelaties

Wat moet worden verstaan onder het aangaan van samenwerkingsrelaties zoals in artikel 88 is vermeld? Hieronder wordt begrepen iedere nieuwe samenwerking die wordt aangegaan. Ook een samenwerking met een partner waarmee al een samenwerkingsrelatie bestaat, maar nu in het kader van een ander onderzoek of onderwerp samenwerking wordt gezocht, valt hieronder. Hetzelfde geldt voor een al bestaande samenwerking die wordt geïntensiveerd.

De wegingsnotitie en het verzoek tot samenwerking

Artikel 88, tweede lid, van de wet bepaalt dat voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie op basis van de criteria als bedoeld in het derde lid van dit artikel, moet worden gewogen of kan worden overgegaan tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie. Aan de hand van deze weging moet worden bepaald of en, zo ja, wat de aard en intensiteit van de beoogde samenwerking kan zijn. De weging wordt vastgelegd in een document: de wegingsnotitie. De wegingsnotitie dient aldus de bandbreedte van de samenwerking aan te geven.

De wegingsnotitie moet worden gezien als het basisdocument waaraan een concrete wens tot samenwerking met een buitenlandse inlichtingen- of veiligheidsdienst wordt getoetst. De notitie dient antwoord te geven op vragen als: Is de vorm van samenwerking die de AIVD voor ogen heeft met deze dienst mogelijk? Zijn er risico’s aan verbonden en zo ja, welke en hoe zwaar wegen deze? Echter, de toets of de samenwerking die wordt beoogd past binnen de grenzen zoals die zijn neergelegd in de wegingsnotitie, is slechts de eerste stap. Vervolgens moet de beoogde samenwerking worden getoetst aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. In het concrete verzoek tot samenwerking moet uit de motivering blijken dat deze afwegingen zijn gemaakt. Vervolgens dient ook voor dit concrete samenwerkingsverzoek toestemming te worden verleend. Op welk niveau deze toestemming ligt (teamhoofd, unithoofd, hoofd van de dienst, Minister) is geheel afhankelijk van de in de wegingsnotitie beschreven bandbreedte en de concrete invulling van de beoogde samenwerking en is in een interne beleidsnotitie vastgelegd.

Wegingsnotities dienen in ieder geval te worden geactualiseerd indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, hetgeen volgt uit artikel 88, vijfde lid, van de wet.

Risicodienst

Uit de Memorie van Toelichting op de wet blijkt dat onder een risicodienst moet worden begrepen een dienst met wie de samenwerking op basis van de in artikel 88, derde lid, genoemde wegingscriteria een risico vormt. Alhoewel een onvoldoende score op de criteria ‘de democratische inbedding’, ‘de eerbiediging van de mensenrechten’ en/of ‘de professionaliteit en betrouwbaarheid van de desbetreffende dienst’, zal leiden tot het oordeel dat sprake is van een risicodienst, is dat oordeel voor ‘de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de dienst’ en het ‘door de dienst geboden niveau van gegevensbescherming’ niet zo eenvoudig. Het voor de weging inzichtelijk maken van deze criteria is in de praktijk lastig gebleken en zullen naar verwachting met de tijd meer invulling kunnen krijgen. Indien er ten aanzien van deze criteria in eerste instantie onvoldoende gegevens voorhanden zijn om een oordeel over te kunnen vormen, terwijl de overige criteria wel positief worden bevonden, kan dit leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een risicodienst.

Vormen van samenwerking

De AIVD maakt een onderscheid in protocollaire, analytische en operationele samenwerking. Het gaat hier onderscheidenlijk om het onderhouden van contacten (protocollair), het uitwisselen van gegevens waarbij zicht wordt gegeven op het actuele kennisniveau van de dienst (analytisch) en vormen van samenwerking waarbij zicht wordt gegeven op de werkwijze of bronnen van de dienst dan wel het verstrekken van persoonsgegevens aan de orde is (operationeel). Ook worden persoonsgegevens uitgewisseld in het kader van de zogenoemde ‘veiligheidsonderzoeken’. Dit is een vorm van operationele samenwerking. In de wegingsnotitie wordt hier separaat aandacht aan besteed. Tenslotte is ook het in artikel 89 van de wet genoemde ondersteuningsverzoek van een buitenlandse collegadienst een vorm van operationele samenwerking.

Met diensten die niet risicovol zijn, kan over de gehele breedte worden samengewerkt.

Met risicodiensten kan in beginsel protocollair worden samengewerkt.

Voor analytische samenwerking dient de buitenlandse dienst in ieder geval te voldoen aan het criterium ‘professionaliteit en betrouwbaarheid’. Dit geldt in beginsel ook voor risicodiensten.

Operationele samenwerking met een risicodienst is in beginsel niet mogelijk.

Indien er een zwaarwegend belang is om, ondanks dat sprake is van een risicodienst, op operationeel niveau met deze dienst samen te werken, dan is dit mogelijk. Er geldt dan een zwaarwegende motiveringsplicht. Duidelijk moet worden dat het belang voor samenwerking in dit specifieke geval zwaarder weegt dan de risico’s die de samenwerking met zich mee kan brengen.

Het zelfde geldt voor het delen van persoonsgegevens en ongeëvalueerde gegevens. Dit is in beginsel niet mogelijk met risicodiensten. Zwaarwegende belangen kunnen echter een uitzondering vormen.

Artikel 2

Uit artikel 2, eerste lid, van het mandaatbesluit, volgt dat wegingsnotities door het hoofd van de dienst kunnen worden geaccordeerd, tenzij uit de wegingsnotitie blijkt dat het om een risicodienst gaat. Dan moet de Minister deze wegingsnotitie accorderen. De Minister wordt bovendien zo spoedig mogelijk over alle door het hoofd van de dienst verleende toestemmingen geïnformeerd. Hiervoor zal een afschrift van de betreffende wegingsnotitie aan de minister worden overgelegd.

Artikel 3

Een ondersteuningsverzoek kan worden aangemerkt als een vorm van operationele samenwerking. Het betreft in veel gevallen een verzoek van een buitenlandse dienst om in Nederland activiteiten te ondernemen die van belang zijn voor een onderzoek van deze dienst. Dat kan van alles omvatten, ook de inzet van bijzondere bevoegdheden. Of het hoofd van de dienst akkoord kan geven aan zo’n ondersteuningsverzoek is deels afhankelijk van wat de betreffende collegadienst vraagt. In de wet is bepaald dat wanneer het verzoek de inzet van een aantal specifiek benoemde bijzondere bevoegdheden behelst, alleen de Minister toestemming kan geven. In ieder geval dient de Minister toestemming te verlenen wanneer het verzoek afkomstig is van een dienst die volgens de wegingsnotitie als risicodienst moet worden aangemerkt, ongeacht of daarbij de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid is gemoeid.

Naar boven