Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 mei 2018, 2018-0000085753, over per 1 juli 2018 gewijzigde bedragen in enkele wetten, besluiten en regelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2:8, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, artikel 2, tweede en vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikelen 37, vierde lid, en 38, zesde lid, van de Participatiewet, artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, artikel 5, derde lid, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz, de artikelen 3, zesde lid, en 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, artikel 9, tweede lid, van de Toeslagenwet, artikel 1b, achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 5, derde tot en met het zevende en tiende lid, en 8, vierde, zesde en achtste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikelen 5, vierde tot en met zesde en negende lid, en 8, vijfde, achtste, tiende, twaalfde en dertiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 14, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, tweede lid, van de Ziektewet;

Deelt mee:

Dat met ingang van 1 juli 2018 in de hierna genoemde wet- en regelgeving de bedragen en percentages zijn gewijzigd en als volgt komen te luiden:

A Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

De premie, genoemd in artikel 2:8, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, bedraagt: € 2.429,00.

B Algemene nabestaandenwet

  • 1. De brutonabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in het eerste lid: € 1.186,73;

    • b. in het tweede lid: € 762,73; en

    • c. in het vijfde lid: € 762,73.

  • 2. De brutowezenuitkering, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. voor een kind dat jonger is dan 10 jaar: € 379,75;

    • b. voor een kind dat 10 jaar of ouder doch jonger dan 16 jaar is: € 569,63; en

    • c. voor een kind dat 16 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar is: € 759,51.

  • 3. De brutonabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 70, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt: € 867,92.

  • 4. Het percentage, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt: 177,50%.

C Algemene Ouderdomswet

Het brutoouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 1.156,43; en

  • b. in onderdeel b: € 789,81.

D Participatiewet

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 20 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 246,01;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 492,02;

    • c. in het eerste lid, onderdeel c: € 957,84;

    • d. in het tweede lid, onderdeel a: € 246,01;

    • e. in het tweede lid, onderdeel b: € 776,75; en

    • f. in het tweede lid, onderdeel c: € 1.242,57.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 21 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 996,56; en

    • b. in onderdeel b: € 1.423,66.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 22 van de Participatiewet, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 1.121,43; en

    • b. in de onderdelen b en c: € 1.533,18 PM.

  • 4. De bedragen, genoemd in artikel 22a, derde lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 530,74; en

    • b. in onderdeel b: € 246,01.

  • 5. De bedragen, genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 315,54;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 490,81;

  • 6. De bedragen, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel j: € 2.429,00;

    • b. in onderdeel n: € 203,00;

    • c. in onderdeel r: € 127,00; en

    • d. in onderdeel y: € 128,81.

  • 7. Het percentage, genoemd in artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet, bedraagt: 177,50%.

E Regeling tegemoetkoming Wajongers

De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 16,88;

  • b. in onderdeel b: € 16,22;

  • c. in onderdeel c: € 9,72;

  • d. in onderdeel d: € 4,79; en

  • e. in onderdeel e: € 1,98.

F Regeling vaststelling grondslagen IOAW

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW bedragen:

    • a. in het eerste lid: 1.646,58;

    • b. in het tweede lid: 935,33; en

    • c. in het derde lid: € 1.271,48.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW bedraagt: € 935,33.

G Regeling vaststelling grondslagen IOAZ

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 1, van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ bedragen:

    • a. in het eerste lid: € 1.646,58;

    • b. in het tweede lid: € 935,33; en

    • c. in het derde lid: € 1.271,48.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ, bedraagt: € 935,33.

H Regeling vermogenswaardering IOAZ

Het bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vermogenswaardering IOAZ bedraagt,: € 123.379,00.

I Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 123.379,00.

  • 2. De brutooverbruggingsuitkering voor de ongehuwde rechthebbende, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 1.177,30.

  • 3. De brutooverbruggingsuitkering voor de gehuwde rechthebbende, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 762,31.

  • 4. De brutopartneruitkering, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 762,31.

J Toeslagenwet

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet bedraagt: € 73,30.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1o: € 54,13;

    • b. onder 2o: € 43,54;

    • c. onder 3o: € 35,32;

    • d. onder 4o: € 27,04; en

    • e. onder 5o: € 22,64.

  • 3. De bedragen, genoemd in artikel 2, zevende lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1o: € 35,05; en

    • b. onder 2o: € 28,50.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 73,30.

  • 5. De bedragen, genoemd in artikel 44f, eerste lid, onderdeel c, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1o: € 39,82; en

    • b. onder 2o: € 32,31.

K Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5,derde lid, onderdeel a en b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 711,83.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 5, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 996,56.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 320,16.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 199,84.

  • 5. Het bedrag, genoemd in artikel 8, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 203,40.

  • 6. Het bedrag, genoemd in artikel 63e, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 783,01.

L Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedraagt:

    • a. in het tweede lid, onderdeel 3: € 26.101,00;

    • b. in het vierde lid, onderdeel a: € 711,83;

    • c. in het vierde lid, onderdeel b: € 996,56; en

    • d. in het vierde lid, onderdeel c: € 711,83.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 8, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedraagt:

    • a. in het derde lid: € 320,16;

    • b. in het negende lid: € 199,84; en

    • c. in het elfde lid: € 203,40.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 63b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedraagt: € 783,01.

M Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het percentage, bedoeld in artikel 1b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste lid, van de Ziektewet, bedraagt: 1,03%.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 mei 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Per 1 juli 2018 zijn verschillende bedragen in de SZW-wet- en regelgeving herzien. In deze bekendmaking worden de nieuwe bedragen en percentages gepubliceerd, zoals voorgeschreven door de genoemde wetten, besluiten en regelingen. De wijzigingen zijn zo veel mogelijk gebundeld.

Naast deze mededeling zullen de bedragen in de Algemene Kinderbijslagwet in een tweede mededeling worden gepubliceerd.

Onderstaand wordt per wet, besluit of regeling toegelicht op welke wijze de bedragen zijn herzien.

Wijziging minimumloon

Bij Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 mei 2018, tot aanpassing wettelijk minimumloon per 1 juli 2018 (Stcrt. 2018, 27822) is het wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2018 vastgesteld op € 1.594,20 bruto per maand. De bedragen in de onderstaande regelingen zijn aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. Per regeling is, waar nodig, onderstaand een nadere toelichting gegeven.

  • Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, Participatiewet, Regeling vermogenswaardering IOAZ, IOAW en IOAZ

Het netto minimumloon, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Participatiewet (hierna: PW) zal eveneens veranderen.

Hieronder volgt de berekening van het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de PW. In de bijstandsnormen is 5% vakantiegeld begrepen.

Berekening netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de PW, per 1 juli 2018

bruto minimumloon inclusief vakantie-uitkering

€ 1.721,74

loonheffing

€ 298,08

netto minimumloon ex artikel 37, eerste lid, PW

€ 1.423,66

Als gevolg van de verhoging van het minimumloon per 1 juli, wijzigen de in artikel 37a en artikel 38 PW genoemde normbedragen van rechtswege.

In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ) zijn de netto bedragen opgenomen waaraan de op grond van artikel 5 IOAW en IOAZ door de Minister vast te stellen grondslagen netto gelijk dienen te zijn. De genoemde bedragen wijzigen van rechtswege met ingang van de dag waarop het netto minimumloon en het netto minimumjeugdloon wijzigen, zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag.

Aangezien met ingang van 1 juli 2018 het bruto minimumloon met 1,03% wordt verhoogd, dienen de in de IOAW en de IOAZ genoemde netto bedragen eveneens te worden aangepast. Ook de grondslagen IOAW en IOAZ en enkele bedragen genoemd in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en de Regeling vermogenswaardering Ioaz worden gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het netto minimumloon. Met deze mededeling worden deze bedragen bekend gemaakt.

  • Algemene nabestaandenwet

    Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) zijn de bedragen, bedoeld in de artikelen 17 (bruto nabestaandenuitkering), 29 (bruto wezenuitkering) en 70 (netto nabestaandenuitkering) van die wet aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon.

    In de berekeningen is rekening gehouden met de temporisering van de afbouw van de dubbele heffingskorting, genoemd in artikel 2, vijfde lid, Anw.

  • Algemene Ouderdomswet

    Op grond van artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt het brutoouderdomspensioen herzien wanneer het netto-minimumloon wijzigt. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2018 gewijzigd. Het netto-minimumloon is in het verlengde daarvan gewijzigd.

  • Regeling tegemoetkoming Wajongers

    Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers wordt de hoogte van de tegemoetkoming aangepast met het percentage van de verhoging van het bruto wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2018.

  • Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

    Het bedrag genoemd in artikel 3, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt herzien in verband met een wijziging van het netto-minimumloon zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2018 gewijzigd. Het percentage van deze herziening van het netto-minimumloon bedraagt 0,51%. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, is met ditzelfde percentage herzien.

    De bruto bedragen genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a en b en het derde lid worden herzien op zodanige wijze dat de netto-uitkering wordt gewijzigd met het percentage van de herziening van het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37 PW. Het percentage van deze herziening van het netto-minimumloon bedraagt 0,45%.

  • Toeslagenwet

    De bedragen zijn gewijzigd overeenkomstig de wijze waarop de bedragen, genoemd in hoofdstuk 3 van de PW zijn gewijzigd. De bedragen in de PW zijn aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon.

  • Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

    Het dagloon, berekend op grond van deze wetten en de daarop berustende bepalingen, wordt herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag van het wettelijke minimumloon wordt herzien. Het maximumdagloon is het onafgeronde maximumpremieloon (jaarbedrag) per 1 januari, gedeeld door 261. In de Staatscourant wordt medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening plaatsvindt. Herziening van de uitkeringen als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Regeldruk

Er wordt geen extra regeldruk voorzien als gevolg van de mededeling. Er zijn, met uitzondering van de aanpassing van het wettelijke minimumloon, geen extra handelingen vereist van burgers of bedrijven, er worden alleen bedragen medegedeeld. Werkgevers zullen de lonen van werknemers met het wettelijke minimumloon moeten aanpassen met ingang van 1 juli 2018.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven